We einuj maar mac hti Eduardo Paolozzi en Anthony Caro: pioniers van nieuwe stroming SPEELSE EXPOSITIE OP DE HOGE VELUWE oJWuzen issen De opmerking way wel niet voor mij bestemd, maar ik kon niet nalaten de oren te spitsen terwijl ik mijn mandje vol laadde. Want het gesprek tussen de twee vrouwen vlak naast mij way te aardig om er een woord van te missen. De ene, een vriendelijk bescheiden type, scheen een kleine handreiking gevraagd te hebben aan de andere, die meer van het voortvarende pakaan soort was. Een ideale combinatie, die jammer genoeg veel te weinig voorkomt. De voortvarende had de bescheidene blijkbaar die kleine dienst bewezen: iets gepakt dat te hoog stond of zich gebukt naar iets dat heel laag stond, of daaromtrent. Want de bescheidene was blijkbaar langzaam aan het herstellen van wat men een langdurig ziekbed noemt en nog niet tot hoog rekken of diep bukken in staat. In elk geval had de voortvarende geen last van duizelingen of hartkloppingen, en scheen desnoods bereid, de volle boodschappentas van de ander met de hare mee de halve stad door te sjouwen. De herhaalde verzekering van de bescheidene, dat 't zo buitengewoon vriendelijk was, wuifde zij dan ook weg met de nuchter verzekering dat wij mensen op de wereld zijn om elkaar te helpen. Was het maar waar, verzuchtte de bescheidene op iets feller toon. En verzachtte toen haar pessimistische uitspraak door toe te geven: Gelukkig zijn er altijd nog een paar goede mensen op de wereld. Daar zit, dacht ik, weg wandelend van de kassa (eerder kan een mens niet rustig filosoferen) wel aardig wat bittere ervaring achter. Het moet deze toch zo zachtaardige vrouw in het leven niet meegelopen zijn, dat zij zich zo bitter over het mensdom uitlaat. Een paar goede mensen: dan heeft zij wel heel wat slechte ontmoet. Misschien juist door haar zachtmoedigheid en bescheidenheid. Want de brutalen, de luidruchtigen, de wat-koop-ik-er-voor en wat-brengt-het' mij-op typen hebben de halve wereld. En van de andere helft, waarin de schuchter en en inschikkelijken zich een plaatsje hebben veroverd, zouden zij het liefst ook nog 'n flink stuk voor zich opeisen. Heeft onze zachtzinnige mevrouw met de boodschappentas dat misschien aan den lijve ondervonden; onophoudelijk geduwd, aan de kant geschoven, over het hoofd gezien te worden? Was zij misschien thuis al het ongelukkig nestkuiken dat bovenaan de piklijst stond? Dat altijd de grootste appel en het lekkerste koekje voor haar ogen zag wegkapen door gehaaider broertjes en zusjes? En dan na billijk beklag bij de hoogste instantie: het ouderlijk gezag, ook nog te horen kreeg: Dan moet je er maar vlugger bij wezen, het is je eigen schuld dat de anderen je altijd voor zijn. Op je tellen passen, anders kaapt later iedereen je levenslang de kaas van het brood. Ach ja, er zit iets in maar de bescheidenen laten zich altijd weer leiden door de gedachte, dat ieder ander van gelijke instelling is als zijzelf. Zij misgunnen een ander toch ook niets, zij graaien niet het beste naar zich toe, dus Of heeft zij mogelijk nogal eens tevergeefs op een deur geklopt om hulp? De uiterst bescheiden toon van haar verzoek zou dat haast doen vermoeden. Zij is zelf, daar ben ik van overtuigd, de hulpvaardigheid in eigen persoon al kan zij die deugd o[ het ogenblik moeilijk in praktijk brengen. En ik maak mij sterk dat jan en alleman daarvan naar hartelust gebruik hebben gemaakt, om van misbruik nog maar te zwijgen. Zij leek mij nu echt iemand om geen verzoek te kunnen afslaan, en grif haar suiker, haar steelpan, haar strijkijzer en desnoods haar naaimachine uit te lenen aan een buurvrouw met chronische tekorten en defecten. En even stellig vermoed ik dat zij haar suiker nooit heeft teruggekregen en haar huishoudelijke apparatuur in min of meer beschadigde staat. Terwijl een vriendelijk verzoek om een klein hulpbetoon van haar kant de a/ideren stellig altijd heel ongelegen is gekomen, en in de meeste gevallen met de doorzichtigste uitvluchten geweigerd. Of heeft zij misschien als zovele rechtschapen en argeloze vrouwen ontdekt, dat haar beste bedoelingen vaak kwaad worden uitgelegd, haar goede eigenschappen onverdiende nijd opwekken, haar hulpvaardigheid en bereidwilligheid voor berekening worden uitgemaakt? Hoe het zij, haar goede dunk van haar medemensen heeft blijkbaar wel zoveel deuken en blutsen opgelopen, dat zij nog maar een miniem aantal werkelijk goedhard gen durft te geloven. Laat zij, en haar geestverwanten, gerust zijn. Al zou zij in feite gelijk hebben, en de goede mensen verreweg in de minderheid zijn dan way dat nog niet iets om moedeloos het hoofd voor op tafel te leggen. Want al was een goed mens nog zo'n zeldzame verschijning In de samenleving: zijn actie-radius is veel groter dan zij vermoedt. Eén goed mens kan wonderen tot stand brengen, niet alleen bij zijn leven, maar zelfs na zijn dood. Hij kan duizenden van geslacht op geslacht, over de hele wereld, aan zich verplichten. Zoals de blinde zadelmakerszoon Louis Braille, die in de bewogenheid van zijn goede hart, en dat nog onder veel tegenwerking, de methode heeft ontwikkeld die cd meer dan honderd jaar blinden in alle werelddelen de ogen teruggeeft in de vingertoppen. SASKIA Hopscotch", een verrukkelijk speels b*/,1din 1962 vervaardigd door Antho ny Caro. Het lijkt op het eerste gezicht misschien erg oppervlakkig als ik de tentoonstelling van beelden van Eduardo Paolozzi en Anthony Caro, die tot en met 2 juli in het Rijksmuseum Kröller-Müller op de Hoge Veluwe wordt gehouden, een speelse expositie noem. Ik kan haar echter onmogelijk anders zien. En dat spijt me niet eens. Integendeel, de omschrijving is niet minder dan een welgemeend compliment aan het adres van de nieuwste, vooral in Engeland aangehangen stroming in de beeldhouwkunst, die met na me door beide exposanten pas goed op gang is gebracht. J^e ontwikkeling van de twintigste-eeuwse beeldhouwkunst is uitermate boeiend. Tal van grote namen markeren deze weg. Om er maar enkele te noemen: Rodin en Maillol, die nog min of meer klassiek een man en een vrouw uitbeeldden zoals ze wa ren, zij het dat er in hun houdingen en ge baren veel van hun innerlijk aan het licht kwam; Zadkine en andere expressionisten, die de voordien herkenbare biologische vor men omvormden in dienst van een verhevig de uitdrukking van wat er in het model of in de kunstenaar zelf omging; Moore en Giaco- metti, die de grootheid en de kleinheid van de mens vereeuwigden in respectievelijk for se en dunne beelden met een monumentaal (inderdaad: monument-achtig) karakter; Arp en Hepworth, die essentiële natuurlijke vormen als het ware stileerden, met een enor me dynamiek oplaadden ze lieten stralen met de ruimte er omheen en er doorheen. Opval lend is daarbij, dat de beeldhouwers altijd min of meer rekening met de ruimte hebben gehouden. Het is de laatste tijd echter niet meer voornamelijk een kwestie van „Hoe zorg ik er voor, dat het beeld opvalt en zo ..Ritzla" (1966, gepolijst aluminium) en op de achtergrond Manspar" (1967, aluminium, gegoten elementen, gelast en ge schilderd). Twee beelden van Eduardo Pao lozzi. In het centrum van Madrid, in de Cal- le de Atocha, zal een Cervantes-museum worden ingericht in het gebouw waarin de drukpers van Juan de la Cuesta heeft ge staan. Op deze drukpers werd de eerste editie van ,J)on Quichot" verzorgd. Het gebouw ligt langs de kerk van het Car- menziekenhuis. Het museum zal deze zo mer worden ingericht. Er zijn reeds enige voorwerpen voor verzameld, zoals een brief van Miguel de Cervantes, een op somming van de huizen waarin hij woon de toen hij in Madrid verbleef, in zijn ei gen handschrift en enige zeer mooie exem plaren van de ,J)on Quichot". Uit 64 landen zijn bovendien soms zeer kostbare uitbeeldingen van de markies van Volde' terrazo ingestuurd, sommige van achter het ijzeren gordijn. Het museum krijgt ook een conferentie zaal voor lezingen en besprekingen over Cervantes. De drukpers van Juan de la Cuesta zal worden nagebouwd tot in alle bijzonderheden, de eerste en de titelpagi na's zullen daarop worden gedrukt ten aanschouwen van het publiek, zoals dat in Mainz met de Outenbergbijbél gebeurt. Deze pagina's kunne als souvenir wor den meegenomen. De versiering zal in de klassieke stijl van de tijd van Cervantes worden gehouden. Alle voorwerpen wor den aangepast aan architectuur en meubi lering van die tijd. Met de inrichting van dit museum zal een bedrag van ongeveer achttien mil joen peseta f 10.000,gemoeid zijn. Een unieke tentoonstelling van heden daagse grafiek uit Tsjecho-Slowakije kunt u zien in het Fólkwang Museum in Essen (Duitsland). Uniek niet alleen om de kwaliteit, maar ook om de mogelijk heid een blik te kunnen werpen op wat er in Oost-Europa heden ten dage aan kunst wordt vervaardigd. De tentoonstelling omvat ongeveer 150 kunstwerken van 15 kunstenaars en duurt tot 18 juni a~s. goed mogelijk tot zijn recht komt?" of van „Hoe vul ik deze ruimte met beeldhouwwer ken op?" De ruimte is niet langer onderge schikt aan de vorm van het beeldhouwwerk en het beeldhouwwerk niet langer onderge schikt aan de ruimte (al zijn er nog heel wat ruimten met beelden te vullen!). Ze zijn als het ware nevengeschikt, ze gaan elk hun weg en blijken pas goed bij elkaar te passen als ze op een expositie arm-in-arm moeten gaan. De ontwikkeling van de vorm is echter dy namischer dan die van de ruimte. De ruimte is er al, of zij nu begrensd wordt door zee en uitspansel dan wel door museummuren. We zijn er in de loop der eeuwen al genoeg door bevrijd of beklemd. De vorm is echter nog druk bezig om zijn ware aard te tonen. We hebben altijd getracht hem te beheersen voor het uitbeelden van bekende gestalten of eigen gedachten. Nu streven we er naar, dat hij zijn eigen karakter toont. leven in een materialistische tijd. Dat wil in dit geval zeggen: een tijd die ge kenmerkt wordt door eerbied voor de mate rie. Dat heeft zijn schaduwzijden. Veel „za kelijk" gebouwde huizen, scholen, kantoren, kerken en fabrieken beklemmen ons, omdat er niets menselijks meer in te vinden is, uit gezonderd dan het feit, dat de bouwers het materiaal en de vormen daarvan zichzelf hebben laten zijn (maar dat zie je alleen ln het onmenselijke resultaat!). Kunstwerken zijn echter niet zo beklemmend als gebou wen. Er is altijd nog een kunstenaar mee bezig geweest. En een kunstenaar is in eer ste aanleg een speelse mens, een homo lu- dens. Zijn eerbied voor het materiaal doodt dat materiaal niet, maar houdt het in leven. De „gezagscrisis", waar de laatste tijd zo graag over gesproken en geschreven wordt, is niet alleen een kwestie van de menselijke geest, maar ook van de vormen die door die menselijke geest geschapen zijn. In Amster dam kunnen de statische, onpersoonlijke woonkazernes en het beweeglijke, levendige, lichtgevende verf dragende grachtwater (als Simon Vinkenoog en de zijnen ooit nog eens hun lang gekoesterde wens in vervulling zien gaan) even sterk met elkaar contrasteren als de wat statische, onpersoonlijke instellingen en de beweeglijke, levendige, lichtgevende jonge persoonlijkheden. We kunnen nu een maal niet buiten het speelse in ons leven. Daarom hebben we temidden van alle geeste lijke en materiële narigheid kunstwerken no dig, die laten zien dat er geestelijk (de geest van de kunstenaar) en materieel (zijn werk) nog heel veel goeds bestaat, nog heel veel creatiefs (en dat ligt dichter bij de zin van het leven dan het destructieve of gestolde). Niet alleen de flat of de computer zegt „Ik ben er", ook het beeldhouwwerk dat uit vormprincipes is vervaardigd, roept het ons toe. En omdat het iets speels, iets creatiefs heeft, moeten we er beslist het oor, het oog en zo mogelijk de hand aan lenen. Het is een verschrikkelijk lange inleiding geworden, maar dat leek me noodzake lijk om aan te geven, hoezeer we de speels heid die de beelden van Paolozzi en Caro bezitten, nodig hebben. Een oppervlakkige omschrijving? Misschien wel, bij eerste ver gelijking met hedendaagse filosofieën als die van Wittgenstein. Maar de meest serieuze denkers zijn ook speelse, creatieve mensen. En het is toch maar waar, dat niet alleen Wittgenstein, maar ook de pop-music tot de inspiratiebronnen van Paolozzi en andere avant-garde kunstenaars uit de in Londen vergaderende Independent Group behoorde. De in het Kröller-Müllermuseum geëxpo- „Tower of Mondriaan"door Paoilozzi in 1963 in aluminium gelast en in 1966 geschilderd. seerde beelden van Paolozzi zijn dan ook mengsels van logica en pop-art. Er is onmis kenbaar wiskunde en speelsheid te pas ge komen aan het ontstaan van de uit glanzend, licht metaal vervaardigde stukken, die in het ene geval strak en fier omhoog torenen („Du- runmal") en zich in het ander geval over de grond uitspreiden als gekartelde puddingen in saus of eilanden in water („Oleo") en „Hidra"). Soms, zoals in „Clarmith", is er sprake van beide. En het fijne is: het „doet" je wat, al dat speelse, beweeglijke van vor men, die hun eigen leven mogen leiden. Soms zit er iets menselijks en tegelijk iets machinaals in (ik moest af en toe denken aan Fernand Léger), maar dan opgenomen in de zelfstandige vorm, die als een metalen dier over de grond kronkelt of staat te dan sen (zoals de reeds eerder in ons blad be sproken en afgebeelde „Medea"). „Towards a New Lacoon" heet een van de meest beweeg lijk lijkende beelden dan ook. Er staan ook statische exemplaren, zoals „Tower of Mon driaan". De titel suggereert het al: strak en logisch van opbouw, maar door de kleuren en de detaillering tegelijk weer iets van speel goed. ïs Paolozzi wat de combinatie van het lo- gische en het speelse betreft een binnen huiskunstenaar, Caro heeft althans voor het hier geëxposeerde werk de buitenlucht no dig. Zijn werk is geen speelgoed voor kinde ren die op een verregende schoolvrije mid dag hun tijd bij moeders gashaard moeten doorbrengen, maar een verzameling speel- werktuigen voor jongens en meisjes die met geen stok naar binnen te krijgen zijn. Wie het in het nieuwe gedeelte van de beelden tuin ziet staan, krijgt dan ook de indruk een speeltuin te bezoeken. Terecht wijst Clement Greenberg in zijn inleiding tot de catalogus op het element van gewichtloosheid in Caro's plastieken. Globaal beschouwd lijken zij tus sen hemel en aarde te zweven, het ene beeld of het ene gedeelte van een beeld wat hoger of lager dan het andere. Er is sprake van een opvlucht die nauwelijks van de grond komt, maar ook van een ligging die zich di rect weer oplost in een verticale beweging. Er wordt afwisselend heerlijk gestoeid door dunne stangen („Month of may") en even uitgerust door voornamelijk platte of wel vende vlakken („Away"). De kleur speelt daar bij als vrolijk makend of rust gevend element een belangrijke rol. Er bestaat over de functie van de kleur enig meningsverschil tussen Greenberg, zoals gezegd de schrijver van de inleiding in de catalogus, en E. J., de schrijver (of wellicht schrijfster, want het zal de adjunct-directrice mej. dra. E. Joosten wel zijn) van het sten cil dat bij de catalogus ingesloten is. Eerst genoemde vindt de kleur van secundair be lang en zelfs van nadelige invloed. Laatstgenoemde schrijft daarentegen: „De glanzende kleur geeft de structuren kracht zij geeft vaart aan de lijnen die onbe schilderd waarschijnlijk „allerdaagser" d.i. dichter bij hun herkomst zouden blijven en aan creatieve potentie en spiritualiteit zouden verliezen". Ik zou me graag bij de mening van laatstgenoemde aansluiten. Het speelse werk van Caro (en overigens al wat speels is), maakt mede dank zij de kleur niet alleen indruk op ons, maar nodigt ons ook uit om los te komen van de alledaagsheid. Zo raken we weer vertrouwd met de bronnen van de creativiteit, die voor de doorstroming in ons leven zorgt. Evenals de beeldentuin zelf met al zijn prachtige bomen, bloemen en gazons is ook het daarin tentoongestelde van enor me re-creatieve waarde. Misschien zijn er mensen die bij het zien van de Caro-expositie betreuren dat zij niet volledig aan de uitnodiging tot het spel kun nen deelnemen door bijvoorbeeld in de plas tieken te klimmen of ze om te kantelen. Waardevolle actieve recreatie begint echter met passieve recreatie. De beeldentuin van het Kröller-Müllermuseum schept slechts 't klimaat voor die eerste aanzet. Het geest driftige meedoen lijkt me eerder een taak voor degenen die klimrekken en andere speel werktuigen voor onze jeugd op de trot toirs tussen de hoge flatgebouwen en de ga zons tussen de eengezinswoningen plegen neer te zetten. Blijkens deze expositie staan de beeldende kunstenaars te trappelen van on geduld om de „zaak" te helpen „versieren". Aan hen zal het niet liggen als de integratie van kunst en dagelijks leven de laatste, maar tevens de grootste mogelijkheid tot leefbaarheid niet wordt voltooi^. J. VAN DER KLEIJ 1

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 10