^J4et
riióie aan
de tronh
Kleur en vorm in
knappe compositie
Moe Duller kookt voor de tv-ers
Oude werken op 't
toneel: juist een
bron van rijkdom
SFEER VOLLE EXPOSITIE IN
„DE ZWALUWENBURG"
Het was me het weekje wel, en velen van ons zullen nog zitten
schuddebollen van verbijstering. Want er is zoveel gebeurd en in zo'n
sormachtig tempo dat het nauwelijks bij te houden, laat staan te
verwerken was. Er is heel wat omvergeworpen waaraan wij vrouwen
altijd rotsvast hadden geloofd, en veel wakker geschud dat heel diep in
ons gezapig binnenste sluimerde, al was dat maar een onverhoopte
politieke belangstelling.
En wat dat eerste betreft: er zullen niet veel vrouwen zijn die een
uitgesproken militaristische inslag hebben. Die zich in de handen wrijven
wanneer er in de krant van oorlogsdreiging wordt gerept, en het al haar
levensdagen betreuren dat zij buiten de dienstplicht vallen.
Wij hebben iets tegen de vechterij. Bij de aanblik van een tank, een
bommenwerper, of zelfs maar een doodgewoon jachtgeweer worden wij
kortweg narrig. Nok niet eens uit idealistische overwegingen, maar naar
het mij voorkomt puur uit het feit dat wij het maar gevaarlijk
kwajongensspeelgoed vinden. Waar een man aardigheid aan heaft om
zoiets uit te denken en te ontwerpen.
Kost een lieve hand met geld, en dient nergens toe dan om zoveel
mogelijk kapot en dood te maken. Kunnen ze hun kostbare tijd en centjes
niet beter besteden?
Maar tijdens deze veelbewogen week riepen opeens kalme, nuchtere,
vredelievende vrouwen tijdens het vatenwassen uit de keuken:
Zet de nieuwsberichten eens aan: hoe ver zijn ze nou?
En die „ze" waren jonge kerels die op diezelfde dure monsters van
tanks voorthobbélden door de woestijn. Er zat geen wraakzucht in de vol
doening als „ze" blijkens de laatste berichten alweer een enorm stuk waren
opgerukt.
Er sprak alleen maar een geweldige opluchting uit dat ,ze"
het dan toch maar leverden, tegen alle dreigementen uit grote monden
in. Bij een plaatje in de krant van een meisje in uniform dat met
het geweer naast zich even de tijd neemt voor een sigaret, zeiden we niet:
dat is toch geen vrouwenwerk, maar: Hoe is het mogelijk wat een vólk!
En om ook iets te doen holden we naar de dichtstbijzijnde
collectebus, gaven ons op als bloedgever, schoven in een kerkbank voor een
gebedsdienst of stonden met duizenden anderen doodstil te luisteren
naar een toespraak op een marktplein. Alles om „ze" te laten zien dat wij,
die nog niet naar een geweer durfden wijzen, toch iets wilden bijdragen
in het vreedzame genre.
Trouwens, ons kroost, dat de laatste wereldoorlog alleen maar van
horen zeggen kent, liet zich onverwacht van een verheugende actieve en
positieve kant zien. Meisjes wilden subiet haar opleiding in de steek
laten om daar ver weg op een tractor te gaan zitten. Jongens
wilden een beste baan eraan geven om daarginds verwoeste huizen
te gaan opbouwen. En de meest sceptischen onder deze jongeren, die elke
vorm van religie als een soort cultureel fossiel beschouwden, toonden
plotseling een hevige belangstelling voor dat oudste religieuze geschrift ter
wereld waarin dezelfde plaatsnamen voorkwamen die nu met levensgrote
letters op de voorpagina's van de kranten prijkten.
Vele ouderen, en daarbij de vrouwen niet in het minst, behoefden
niet in dat oude boek te gaan bladeren om te beseffen hoe de geschiedenis
zich herhaalt. Waren deze kranteberichten niet een moderne versie van
de verhalen uit hun jeugd, waarin Egyptische strijdwagens oprukten naar
Israël en woestijnbewoners voor grensincidenten zorgden en de oogst
wegroofden?
Zij hebben gezucht van verlichting bij de afkondiging van het
bestand, en over alle heuvelen en dalen heen de ramshoorn horen
klinken bij de Klaagmuur: Eer ik u vergeet, o Jeruzalem, zo vergete mijn
rechterhand zichzelf. Dit volk moet toch wel een heel geheimzinnige,
onverwoestbare levenskracht bezitten die tegen alle vreselijke beproevingen
en onderdrukking is bestand gebleken. Daar is uiteindelijk geen vechten
tegen, met wapens noch met haat.
En ik kan mij alweer indenken, hoe menige pleegmoeder van een
Joods baby-onderduikertje de tranen in de keel zijn geschoten
bij de gedachte, dat die hulpeloze, weerloze schepseltjes nu opgegroeid
zijn tot geharde jonkmans en kordate jonge vrouwmensen die niet
met de ogen hebben geknipperd bij het oprukken tegen een verpletterende
overmacht.
Wat weet een vrouw van de gevolgen wanneer zij spontaan haar
hart laat spreken als er gevaar dreigt voor een kind? Zij heeft er in dit
geval niet één, maar duizenden kinderen mee gered. Ook dat is een
bijbelse waarheid.
Trouwens, wij zullen op menig punt onze idieeën over dit volk grondig
moeten herzien. De Joden, die wij voor het laatst gezien hebben als
bijeengedreven weerlozen, vernederd, van alle rechten beroofd,
als vee weggevoerd en afgemaakt die Jonden bestaan alleen nog maar
in onze herinnering.
Onze kinderen zullen alleen de Israëli's kennen: een klein volk van
geharde, vastberaden vechters, die zich nimmer meer zullen laten wegvoeren,
maar zich verdedigen tot de allerlaatste kogel verschoten is. En
dan nog niet.
Het kost alles wel even tijd om eraan te wennen. Want al dat
moordtuig ligt ons nog altijd heel zwaar op het geweten, al moeten
wij wel toegeven dat als die wapens er ditmaal niet geweest waren
Laten wij datzelfde geweten dan maar troosten met de ontdekking die
ook van deze week is: dat de geest nog altijd beslissender is dan
het wapen, en een klein land grote machten in verbazing en verwarring kan
brengen.
Noteboom in Domme in de Dordogne. Een meester
stuk van de reeds bejaarde Apeldoornse kunstenaar
H. Polderman
Een sfeervol straatje uit Elburg, geschilderd door
Jacq Lussenburg in frisse en boeiende kleuren.
Een stoer stuk keramiek van Y. van der Wielen, waar
in het abstracte niet de boventoon voert.
De wereld van de kunst is >n wezen een imaginaire
wereld. Die kan soms wel eens op de zichtbare
wereld lijken, maar mag er toch nooit een volledige
kopie van zijn. Wanneer een of ander kunstwerk, om
het even of het nu een schilderij, een beeldhouwwerkK
of welke andere kunstvorm betreft, datgene wat men
ziet of hoort geheel getrouw zou weergeven, dan mag
zo'n werk eigenlijk niet meer aanspraak maken op de
naam kunstwerk. Wat de kunstenaar waarneemt is
voor hem alleen maar het uitgangspunt, het motief.
Het is, wat wij tegenwoordig meer en nadrukkelijker
dan vroeger plegen te zeggen dat wat de kunstenaar
heeft bewogen. En de mate waarin de kunstenaar ons
door zijn werk zijn bewogenheid over kan brengen
stempelt hem tot een groter of kleiner kunstenaar.
Het is echter niet altijd even gemakkelijk, en met na
me denken wij aan de moderne uitingen van kunste
naars, om de bedoeling, de beweeggrond van een kun
stenaar uit zijn werken te raden of, beter nog, er de
invloed van te bespeuren. En toch is dat naar onze
smaak een van de belangrijkste voorwaarden voor
een kunstwerk, dat het de toeschouwer, de toehoorder
en, wat de literatuur betreft-, de lezer, iets „doet". Een
voorwaarde die sommige modernen wel eens al te
vaak schijnen te vergeten of verwaarlozen.
De kunstenaars, die gedurende deze zomermaand
tot medio juli, hun werken in de sfeervolle kamers
en zalen van het kasteel „De Zwaluwenburg" in Ol-
debroek exposeren een rijke verscheidenheid aan
keramiek, schilderijen en tekeningen hebben met
deze stelregel naar onze indruk wel in voldoende ma
te rekening gehouden. De een uiteraard meer dan de
ander. Maar in haar totaliteit is deze tentoonstelling,
hoe gevarieerd ook, toch een welbewuste poging ge
worden de kunstliefhebber, en hem niet alleen, te ont
roeren of hem ten minste iets te bieden.
Het totaalbeeld van de expositie, die kennelijk met
zorg \s samengesteld, is fris en fleurig. De meeste
werken hebben iets zonnigs en blijs. Dat is dan in de
eerste plaats wel het geval met de werken, de dorps
gezichten, van de schilder Jacq Lussenburg. Hij gaat
in kringen van kenners door voor een echte zeeschil
der. Zijn werk „Opkomende bui", het pronkstuk in
de „Pauwenkamer" van „De Zwaluwenburg" recht
vaardigt die opvatting. De techniek waarmee hij zijn
kleuren, sombere grijzen, gemengd heeft en de forse
streken waarmee hij de dreigende golven op het doek
heeft gezet zijn meesterlijk. Maar het werkstuk is
niet mild. Het beeldt de hardheid en meedogenloos
heid van de woeste zee ongenaakbaar uit- Zijn „Wach
tende schepen" waarin hij op een speelse en subtiele
wijze met het avdndlicht heeft gespeeld, is aanmerke
lijk milder van toon en de uitvaart van de schepen,
een tekening, is beslist fijntjes, op het geraffineerde
af. Het meest werden wij echter getroffen door de
straatjes en boerderijtjes uit Elburg en omgeving.
Vooral het „Straatje" heeft iets rustieks. De compo
sitie is boeiend. Aan de ene kant de zware toren,
het ruwe stuk muur, aan de andere kant die kleine
geveltjes, bekroond door het lover van een boom. En
als middelpunt die oude boerenwagen die het geheel
iets beweeglijks geeft. Het geheel in frisse, goed ge
kozen tinten opgezet, geeft dit werk evenals de ande
re dorpstafereeltjes, iets zonnigs. De kop van schip
per Barend Fokke, bijzonder goed getypeerd, heeft
iets mediterends maar toch COk iets sterk manne
lijks.
Van Hendrik Verburg, ook al een kunstenaar die
zijn stiel goed verstaat, is bijzonder aantrekkelijk het
„Boerenerf in Vierhouten". Eenvoudig van composi
tie, maar evenwichtig en kennelijk met liefde voor
het object getekend. Dat geldt ook voor de brug en
de poort van Toledo waarin de oosterse sfeer raak
getroffen is. De „Kapbergen" en het Ardennenland-
schap van Verburg moeten het wat de afwerking van
het detail betreft, afleggen tegen dat boerenerf van
Vierhouten maar ze zijn fijn van kleur en imposant
van opzet.
uus Sundermeijer-Rincker, die ergens naar het
abstracte neigt zonder de vorm geheel uit het
oog te verliezen, werkt graag met zware, sombere
en diep Indringende kleuren. Zij houdt kennelijk veel
van paars en blauw en is niet altijd scheutig met
haar palet. Het fraaiste werk van haar inzending is
ongetwijfeld het dorp, waarin wat meer met de kleu
ren is geëxperimenteerd en dat qua compositie boei
end is.
Er zijn van deze kunstenares, die het vak zeker
goed verstaat, ook nog enige wandkleden, rijk aan
vorm en kleur en van een ongecompliceerde opvat
ting. Dat ongecompliceerde, opene, is trouwens het
kenmerk van vele van haar werkstukken hetgeen wij
een verdienste noemen want de kunstliefhebber is be
slist niet gebaat met en zeker niet gebrand op de wijze
waarop sommige kunstenaars hun problemen in hun
kunstwerken trachten af te reageren.
Een man zonder complexen zou men Chris ten
Bruggen Kate kunnen noemen. Hij komt althans in
zijn werken, die ergens soms naar het infantiele nei
gen, als een open karakter, een onbeschreven blad,
naar ons toe. Zijn stijl is vaak weinig genuanceerd,
zijn kleurenkeuze is meestal zeer beperkt. Misschien
is dat de oorzaak van het feit, dat hij ook niet steeds
weet te boeien. Dat doet hij echter beslist wel in de
winterlandschappen die in de jachtkamer van het
kasteel zijn te zien. Daarbij is vooral de lichtval-
AT an de omroepsters voor de tv zou je zeggen
dat ze elke dag een flinke biefstuk eten,
veel sapjes met vitamine drinken en aardappe
len: oh nee! Ko van Dijk zou je zeggen
zoekt het voor zijn optreden in een duur restau
rant. Toon Hermans dito, Mies Bouwman,
Pierre Jansen en misschien ook wel het op
nieuws gebrande team van Brandpunt.
Mis! Zij zoeken het nergens. Zij hebben het al
jaren gevonden, ,,'t Brinkje", officieel „De
Brink" aan de Brinklaan te Bussum is het vaste
honk van de radio- en tv-wereld.
Het is een uiterst simpel, mager gedecoreerde,
langwerpige ruimte, waar de hele dag door de
voor menig oor vertrouwde, beschaafde, duide
lijke stemgeluiden roezemoezerig door elkaar
klinken.
In een hoek bij het raam, met een dun gor
dijn ervoor zit regisseur Bob Rooyens tegenover
Ellen Vogel een bier te vatten. Te kort is eigen
lijk de lange tafel, waaraan de ploeg van de
NTS met in haar midden als enige vrouw mejuf
frouw Herlaar een maaltijd gebruikt. Vlijm
scherp stelt een dikke zonnestraal de lucht van
rookwolkjes in het licht, die boven vele tafeltjes
naar het donkere plafond omhoog kringelen.
In ,,'t Brinkje" is het hoogtepunt van de dag
weer bereikt. Dat is zo omstreeks zes uur
's avonds, wanneer de tv-clan drinkend, etend
en koutend naar haar uitzendingen toeleeft.
Tegen die tijd draait de keuken, bijna even
groot als die van een gemiddelde flat, op volle
toeren. Achter de vier fornuizen manipuleert
uren achtereen een kleine, tengere vrouw, die
door de voortdurende dampen alleen maar een
knalrode neus krijgt. Zij heet mevrouw Duller
en is „moe" voor haar gasten. Twaalf jaar
kookt de bijna 67-jarige vrouw nu voor de te
levisie. „Soms gaan er per dag meer dan twee
honderd maaltijden door," vertelt de kokkin
en hoofd van de nüni-keuken. Daar voelt zij
zich het meeste thuis. „Mijn man staat altijd
aan de bar en geeft de maaltijden door die ik
door het luikje schuif". Het is een wat geha
vend vierkant gat, dat de keuken met het bar
retje verbindt. „Mijn zoon Peter zorgt voor de
bediening en Hans, de oudste, helpt mij in de
keuken."
Meer dan vijftig jaar zit mevrouw Duller nu
al in het vak. „Vroeger heb ik als meisje in de
keuken gediend. Koken heb ik dus altijd ge
daan. Ik vind het nog steeds plezierig. Per dag
serveren wij hier dertien verschillende soorten
vlees en groente. .Variatie in het eten is belang
rijk. Vooral voor ons soort publiek," weet me-
rouw Duller.
Met grote blauwe ogen kijkt zij verwonderd
de wereld in: een beetje schichtig. „Ik ben al
tijd wat verlegen geweest. Vandaar dat ik ook
haast nooit naar voren ga".
„Vaak weet ik wel voor wie ik kook. Laatst
had ik hier een bestelbon van Albert van Dal-
sum. Die moet een beetje minder vet in het
eten, dacht ik toen. Meisjes van het ballet la
ten zelf altijd weten dat zij bijvoorbeeld geen
sausje op de bloemkool willen: alles zo mager
mogelijk. Of dat nou wel goed voor ze is
Met een rode verweerde hand laat mevrouw
Duller schijven aardappel in de sissende boter
vallen.
Naast de keuken klinkt gehaast de stem van
een nieuw somroeper voor de telefoon De tele-
foon„cel" is een kleine ruimte tussen keuken en
bar, waar ook een grote ijskast staat. Zoon Pe
ter loopt er heen en weer met de koksmuts op:
pa Duller met een bestelling coupe-ijs. Oppas
sen dat je elkaar niet voor de voeten loopt.
„Biertappen doen we hier ook bij liters," zegt
de heer Duller. Dertig jaar geleden is hij zijn
bedrijf begonnen. Het was toen een eenvoudig
café, waar je een partijtje biljart kon spelen.
„Toen de tv hier kwam zijn we met maaltijden
begonnen. In het begin kwamen er drie tot vier
klartten per dag".
„Nu is het gewoon niet meer bij te houden.
Veel mensen van de tv eten hier op de bon.
Eenmaal per week reken ik dan af met de grote
baas." Hoeveel zo'n bedragje is? Daar laat de
heer Duller zich liever niet over uit. „Wel mag
u weten dat wij hier een behoorlijke cent ver
dienen."
En dan een behoorlijke ook. Op een plekje
in Loenen aan de Vecht heeft het echtpaar Dul
ler al een huisje laten bouwen. Plannen voor
uitbreiding van de zaak liggen in het verschiet.
Want steeds wordt de klandizie groter. Ook
voor particulieren is ons bedrijf namelijk een
trekpleister. Het is wel voorgekomen dat we de
gasten in onze huiskamer boven een plaats
moesten geven. Ja, je kunt die mensen toch niet
de deur wijzen."
ling bijzonder fraai al moet worden geconstateerd,
dat hij aan zijn landschappen niet altijd veel diepte
heeft weten mee te geven.
T^en veelzijdig artiest is ongetwijfeld Herman Nie-
weg, die een heel interessante collectie keramiek
had ingezonden. Hij bekommert zich kennelijk meer
om de materie dan om zijn onderwerp hetgeen niet
wegneemt dat zijn techniek wel boeit.
Een echte beeldhouwer blijkt Y. van der Wielen
te zijn waarvan wij een fraaie baadster en een heel
mooi zandstenen paard zagen. Zijn „Drie vrouwen"
hebben iets robuusts, iets massaals en doen niet zo
vrouwelijk aan, maar de terra-kleur heeft toch iets
Zijns dat het „blok" steen leven geeft.
Vrij veel ruimte op de tentoonstelling is gewijd
aan werk van de Apeldoornse kunstenaar Polderman
die ook op hoge leeftijd het métier op onnavolgbare
wijze hanteert. Zijn aquarellen zijn mooi en fris van
kleur. Zijn qompositie blijft altijd boeiend. Het werk
van deze kunstenaar heeft iets beschouwends, hij
weet in kleuren en vormen werkelijk te mediteren.
Dat is met name het geval met zijn „Herfstkleu
ren", waarvan de hele sfeer iets wazigs en neve
ligs heeft zoals men dat op een herfstdag waar kar.
nemen. Hij tekent nog steeds heel fijn en sommige
werkstukken doen aan de Japanners denken. Het de
tail ontgaat hem nooit zonder dat hij de totaliteit uit
het oog verliest. De grilligheid sn geweldigheid var:
zijn bomen, die als rotsen in de branding staan
wordt heel meesterlijk getemperd door de fijnhei
van een blad, een struik en door de keuze van zach
te pasteltinten.
Overigens geldt bij deze kunstenaar wel dat goed
wiin geen krans behoeft.
Zijn materiaal en zijn kleuren weet de nog jeugdi
ge J. Th. Bruit, die met modern abstract werk expo
seert, goed te beheersen, In zijn „Rotswand" neigt
hij naar het massale. Dat geldt ook voor de moderne
schilderstukken, erg abstract, van Y. van der Wielen
wiens keramiek wij meer apprecieerden dan zijn schil
derstukken die echter wel de verdienste hadden qua
kleur, niet wat de vorm betreft, te boeien.
Met de samenstelling van deze, wel zeer gevarieer
de tentoonstelling, heeft de leiding van „De Zwalu
wenburg" niet alleen eer ingelegd en het aanzien
van deze kunsttempel weer verhoogd, maar ook tal
van kunstliefhebbers weer aan zich verplicht. Hetgeen
in deze tijd ongetwijfeld een verdienste mag worden
genoemd- Mogen velen in de komende vakantiewe
ken een tocht naar Oldebroek maken. Het is zeker
de moeite waard. L. S.
fier is nog maar een paar maanden geleden, dal een
aantal toneel jon geren manifesten deeil uitgaan
met noodkreten over het huidige bestel, met protesten
tegen het repertoirebeleid en met aanbevelingen die er
op neerkwamen, dat eigenlijk alle zittende toneellei
ders als verkalkte veronderden maar het veld moesten
ruimen. Jongeren zouden dan aan het eigentijdse en
moderne toneel de kansen geven, die zo nodig waren.
Sindsdien is het wat stil geworden. Ten dele omdat d«
reacties van de toneelleiders wat scherp waren en be
paald niet op verkalking wezen. Ten dele misschien toch
ook omdat 't voortschrijdende seizoen aan die driftige to
neelvernieuwers duidelijk heeft gemaakt dat men om
modern en eigentijds toneel te spelen, echt wel moet be
schikken over stukken van gehalte. Veel van wat zich
als vernieuwend, avantgardistisch of alleen maar als
„eigentijds" aandiende, bleek van onvoldoende gehalte
te zijn om zelfs tegenover een modern ingesteld speciaal
publiek succes te hebben.
ür is inderdaad een crisis in de toneelschryverij. Dat is
niets nieuws. De produktie van drama's van biy vende
waarde heeft in de hele literatuurgeschiedenis een dui
delijke golflijn met toppen en dalen.
De jaren omstreeks 19141920 waren een top, het
midden der jaren dertig weer en de periode na de laatste
wereldoorlog opnieuw. Daartussen waren „dalen", zoals
ook nu. De Tennesee Williams, de Inges, de Millers zfln
ouder geworden, zelfs de Osbornes en Pinters. De nieu
we generatie dient zich aan. doch heeft nog amper top
pen als bijvoorbeeld Albee. De rest is wegbereider. Voor
zichzelf misschien, als zij hun vorm vinden en rijpen in
menselijkheid en vakmanschap. Voor anderen, die nu
nog experimenteren op basis van die wegbereiders
Hoe dan ook, de toneelleiders en heus niet alleen
die in Nederland vallen noodgedwongen terug op be
wezen stukken. Dat heeft het lopende seizoen al bewe
zen en dat lijkt in het komende seizoen des te nadruk
kelijker door te zetten als men geleidelijk kennis krijgt
van het voorgenomen repertoire der diverse gezelschap
pen. Want dan zien we bijvoorbeeld de Miller-herleving,
zo opvallend ingezet met „De Vuurproef" en „De dood
van een handelsreiziger" (via de televisie zelfs beleefd
door ruim 3,5 miljoen Nederlanders), wordt doorgetrok
ken met hernemingen van „Van de brug af gezien" (elf
jaar geleden gespeeld) en van „Al mijn zonen". Dan ziet
men ook de herleving van Anouilh. met bijvoorbeeld „De
leeuwerik" (zowel bij toneel als tv) en „De wals van de
toreadors".
Tets minder „neoklassiek", maar toch ook nog Dimien
de laatste twaalf jaar gespeeld, zijn Lorca en O'Neill.
De plannen voorzover al bekend, beloven het Nederlands
publiek drie werken van Lorca, waaronder „Yermadie
afgelopen seizoen nog via de tv een miljoenenpubliek be
reikte. O'Neill staat op de lijsten met bijvoorbeeld „Lief
de onder de Olmen" en „Een maan voor de misdeelden".
Ook Shaw wordt ijverig uit de kast gehaald, net o.m.
zulke tegengestelde werken als „Androcles en de leeuw"
en het sinds de musical „My fair Lady" aan een breed
publiek bekende „Pygmalion". Voeg daaraan toe de ech
te klassieken zoals Molière (wiens „Tartuffe" wordt her
nomen) en Shakespeare („Hendrik V", en „Driekonin
genavond"), dan blijkt een groot percentage van het
komende seizoen al gevuld.
De protesterende jongere tonelisten zullen het wel
licht „armoe" vinden. Maar dan is het rijke armoe van
het huidige toneel. Want al moet uiteraard het nieuwe
zijn kans krijgen terwille van de levende continuïteit,
veel jonge tonelisten vergeten dat het publiek evenzeer
'n factor is waar „continuïteit" voor moet gelden. Dit
publiek verjongt zich voortdurend met mensen die dat
„klassieke" nog nooit hebben gezien en dus als „nieuw"
en zelfs als „eigentijds" ervaren. Bovendien wordt dit
publiek nog voortdurend breder. Nieuwe sociale lagen
komen met het theater in aanraking, voor wie Molière
en Shaw, Shakespeare en Miller onbekende terreinen
zijn die met openheid en verbazing worden betreden
A ls je in het toneel bent opgevoed en grootgebracht
is het begrijpelijk dat de „zoveelste Hamlet" iets is
waar je de artistieke neus een beetje voor optrekt, van
uit het oogpunt van repertoire. Is die Hamlet echter
goed en kan zo'n serie uitverkochte voorstellingen trek
ken, dan is deze „armoede" voor de afnemer alleen maar
een adembenemende rijkdom. Sterker, dan is het voor
dat nieuwe publiek alleen maar fijn dat er niet te veel
modern toneel is en dus ruimte voor „eeuwigheidswerk'