^J4et riióie aan de tronh Kleur en vorm in knappe compositie Moe Duller kookt voor de tv-ers Oude werken op 't toneel: juist een bron van rijkdom SFEER VOLLE EXPOSITIE IN „DE ZWALUWENBURG" Het was me het weekje wel, en velen van ons zullen nog zitten schuddebollen van verbijstering. Want er is zoveel gebeurd en in zo'n sormachtig tempo dat het nauwelijks bij te houden, laat staan te verwerken was. Er is heel wat omvergeworpen waaraan wij vrouwen altijd rotsvast hadden geloofd, en veel wakker geschud dat heel diep in ons gezapig binnenste sluimerde, al was dat maar een onverhoopte politieke belangstelling. En wat dat eerste betreft: er zullen niet veel vrouwen zijn die een uitgesproken militaristische inslag hebben. Die zich in de handen wrijven wanneer er in de krant van oorlogsdreiging wordt gerept, en het al haar levensdagen betreuren dat zij buiten de dienstplicht vallen. Wij hebben iets tegen de vechterij. Bij de aanblik van een tank, een bommenwerper, of zelfs maar een doodgewoon jachtgeweer worden wij kortweg narrig. Nok niet eens uit idealistische overwegingen, maar naar het mij voorkomt puur uit het feit dat wij het maar gevaarlijk kwajongensspeelgoed vinden. Waar een man aardigheid aan heaft om zoiets uit te denken en te ontwerpen. Kost een lieve hand met geld, en dient nergens toe dan om zoveel mogelijk kapot en dood te maken. Kunnen ze hun kostbare tijd en centjes niet beter besteden? Maar tijdens deze veelbewogen week riepen opeens kalme, nuchtere, vredelievende vrouwen tijdens het vatenwassen uit de keuken: Zet de nieuwsberichten eens aan: hoe ver zijn ze nou? En die „ze" waren jonge kerels die op diezelfde dure monsters van tanks voorthobbélden door de woestijn. Er zat geen wraakzucht in de vol doening als „ze" blijkens de laatste berichten alweer een enorm stuk waren opgerukt. Er sprak alleen maar een geweldige opluchting uit dat ,ze" het dan toch maar leverden, tegen alle dreigementen uit grote monden in. Bij een plaatje in de krant van een meisje in uniform dat met het geweer naast zich even de tijd neemt voor een sigaret, zeiden we niet: dat is toch geen vrouwenwerk, maar: Hoe is het mogelijk wat een vólk! En om ook iets te doen holden we naar de dichtstbijzijnde collectebus, gaven ons op als bloedgever, schoven in een kerkbank voor een gebedsdienst of stonden met duizenden anderen doodstil te luisteren naar een toespraak op een marktplein. Alles om „ze" te laten zien dat wij, die nog niet naar een geweer durfden wijzen, toch iets wilden bijdragen in het vreedzame genre. Trouwens, ons kroost, dat de laatste wereldoorlog alleen maar van horen zeggen kent, liet zich onverwacht van een verheugende actieve en positieve kant zien. Meisjes wilden subiet haar opleiding in de steek laten om daar ver weg op een tractor te gaan zitten. Jongens wilden een beste baan eraan geven om daarginds verwoeste huizen te gaan opbouwen. En de meest sceptischen onder deze jongeren, die elke vorm van religie als een soort cultureel fossiel beschouwden, toonden plotseling een hevige belangstelling voor dat oudste religieuze geschrift ter wereld waarin dezelfde plaatsnamen voorkwamen die nu met levensgrote letters op de voorpagina's van de kranten prijkten. Vele ouderen, en daarbij de vrouwen niet in het minst, behoefden niet in dat oude boek te gaan bladeren om te beseffen hoe de geschiedenis zich herhaalt. Waren deze kranteberichten niet een moderne versie van de verhalen uit hun jeugd, waarin Egyptische strijdwagens oprukten naar Israël en woestijnbewoners voor grensincidenten zorgden en de oogst wegroofden? Zij hebben gezucht van verlichting bij de afkondiging van het bestand, en over alle heuvelen en dalen heen de ramshoorn horen klinken bij de Klaagmuur: Eer ik u vergeet, o Jeruzalem, zo vergete mijn rechterhand zichzelf. Dit volk moet toch wel een heel geheimzinnige, onverwoestbare levenskracht bezitten die tegen alle vreselijke beproevingen en onderdrukking is bestand gebleken. Daar is uiteindelijk geen vechten tegen, met wapens noch met haat. En ik kan mij alweer indenken, hoe menige pleegmoeder van een Joods baby-onderduikertje de tranen in de keel zijn geschoten bij de gedachte, dat die hulpeloze, weerloze schepseltjes nu opgegroeid zijn tot geharde jonkmans en kordate jonge vrouwmensen die niet met de ogen hebben geknipperd bij het oprukken tegen een verpletterende overmacht. Wat weet een vrouw van de gevolgen wanneer zij spontaan haar hart laat spreken als er gevaar dreigt voor een kind? Zij heeft er in dit geval niet één, maar duizenden kinderen mee gered. Ook dat is een bijbelse waarheid. Trouwens, wij zullen op menig punt onze idieeën over dit volk grondig moeten herzien. De Joden, die wij voor het laatst gezien hebben als bijeengedreven weerlozen, vernederd, van alle rechten beroofd, als vee weggevoerd en afgemaakt die Jonden bestaan alleen nog maar in onze herinnering. Onze kinderen zullen alleen de Israëli's kennen: een klein volk van geharde, vastberaden vechters, die zich nimmer meer zullen laten wegvoeren, maar zich verdedigen tot de allerlaatste kogel verschoten is. En dan nog niet. Het kost alles wel even tijd om eraan te wennen. Want al dat moordtuig ligt ons nog altijd heel zwaar op het geweten, al moeten wij wel toegeven dat als die wapens er ditmaal niet geweest waren Laten wij datzelfde geweten dan maar troosten met de ontdekking die ook van deze week is: dat de geest nog altijd beslissender is dan het wapen, en een klein land grote machten in verbazing en verwarring kan brengen. Noteboom in Domme in de Dordogne. Een meester stuk van de reeds bejaarde Apeldoornse kunstenaar H. Polderman Een sfeervol straatje uit Elburg, geschilderd door Jacq Lussenburg in frisse en boeiende kleuren. Een stoer stuk keramiek van Y. van der Wielen, waar in het abstracte niet de boventoon voert. De wereld van de kunst is >n wezen een imaginaire wereld. Die kan soms wel eens op de zichtbare wereld lijken, maar mag er toch nooit een volledige kopie van zijn. Wanneer een of ander kunstwerk, om het even of het nu een schilderij, een beeldhouwwerkK of welke andere kunstvorm betreft, datgene wat men ziet of hoort geheel getrouw zou weergeven, dan mag zo'n werk eigenlijk niet meer aanspraak maken op de naam kunstwerk. Wat de kunstenaar waarneemt is voor hem alleen maar het uitgangspunt, het motief. Het is, wat wij tegenwoordig meer en nadrukkelijker dan vroeger plegen te zeggen dat wat de kunstenaar heeft bewogen. En de mate waarin de kunstenaar ons door zijn werk zijn bewogenheid over kan brengen stempelt hem tot een groter of kleiner kunstenaar. Het is echter niet altijd even gemakkelijk, en met na me denken wij aan de moderne uitingen van kunste naars, om de bedoeling, de beweeggrond van een kun stenaar uit zijn werken te raden of, beter nog, er de invloed van te bespeuren. En toch is dat naar onze smaak een van de belangrijkste voorwaarden voor een kunstwerk, dat het de toeschouwer, de toehoorder en, wat de literatuur betreft-, de lezer, iets „doet". Een voorwaarde die sommige modernen wel eens al te vaak schijnen te vergeten of verwaarlozen. De kunstenaars, die gedurende deze zomermaand tot medio juli, hun werken in de sfeervolle kamers en zalen van het kasteel „De Zwaluwenburg" in Ol- debroek exposeren een rijke verscheidenheid aan keramiek, schilderijen en tekeningen hebben met deze stelregel naar onze indruk wel in voldoende ma te rekening gehouden. De een uiteraard meer dan de ander. Maar in haar totaliteit is deze tentoonstelling, hoe gevarieerd ook, toch een welbewuste poging ge worden de kunstliefhebber, en hem niet alleen, te ont roeren of hem ten minste iets te bieden. Het totaalbeeld van de expositie, die kennelijk met zorg \s samengesteld, is fris en fleurig. De meeste werken hebben iets zonnigs en blijs. Dat is dan in de eerste plaats wel het geval met de werken, de dorps gezichten, van de schilder Jacq Lussenburg. Hij gaat in kringen van kenners door voor een echte zeeschil der. Zijn werk „Opkomende bui", het pronkstuk in de „Pauwenkamer" van „De Zwaluwenburg" recht vaardigt die opvatting. De techniek waarmee hij zijn kleuren, sombere grijzen, gemengd heeft en de forse streken waarmee hij de dreigende golven op het doek heeft gezet zijn meesterlijk. Maar het werkstuk is niet mild. Het beeldt de hardheid en meedogenloos heid van de woeste zee ongenaakbaar uit- Zijn „Wach tende schepen" waarin hij op een speelse en subtiele wijze met het avdndlicht heeft gespeeld, is aanmerke lijk milder van toon en de uitvaart van de schepen, een tekening, is beslist fijntjes, op het geraffineerde af. Het meest werden wij echter getroffen door de straatjes en boerderijtjes uit Elburg en omgeving. Vooral het „Straatje" heeft iets rustieks. De compo sitie is boeiend. Aan de ene kant de zware toren, het ruwe stuk muur, aan de andere kant die kleine geveltjes, bekroond door het lover van een boom. En als middelpunt die oude boerenwagen die het geheel iets beweeglijks geeft. Het geheel in frisse, goed ge kozen tinten opgezet, geeft dit werk evenals de ande re dorpstafereeltjes, iets zonnigs. De kop van schip per Barend Fokke, bijzonder goed getypeerd, heeft iets mediterends maar toch COk iets sterk manne lijks. Van Hendrik Verburg, ook al een kunstenaar die zijn stiel goed verstaat, is bijzonder aantrekkelijk het „Boerenerf in Vierhouten". Eenvoudig van composi tie, maar evenwichtig en kennelijk met liefde voor het object getekend. Dat geldt ook voor de brug en de poort van Toledo waarin de oosterse sfeer raak getroffen is. De „Kapbergen" en het Ardennenland- schap van Verburg moeten het wat de afwerking van het detail betreft, afleggen tegen dat boerenerf van Vierhouten maar ze zijn fijn van kleur en imposant van opzet. uus Sundermeijer-Rincker, die ergens naar het abstracte neigt zonder de vorm geheel uit het oog te verliezen, werkt graag met zware, sombere en diep Indringende kleuren. Zij houdt kennelijk veel van paars en blauw en is niet altijd scheutig met haar palet. Het fraaiste werk van haar inzending is ongetwijfeld het dorp, waarin wat meer met de kleu ren is geëxperimenteerd en dat qua compositie boei end is. Er zijn van deze kunstenares, die het vak zeker goed verstaat, ook nog enige wandkleden, rijk aan vorm en kleur en van een ongecompliceerde opvat ting. Dat ongecompliceerde, opene, is trouwens het kenmerk van vele van haar werkstukken hetgeen wij een verdienste noemen want de kunstliefhebber is be slist niet gebaat met en zeker niet gebrand op de wijze waarop sommige kunstenaars hun problemen in hun kunstwerken trachten af te reageren. Een man zonder complexen zou men Chris ten Bruggen Kate kunnen noemen. Hij komt althans in zijn werken, die ergens soms naar het infantiele nei gen, als een open karakter, een onbeschreven blad, naar ons toe. Zijn stijl is vaak weinig genuanceerd, zijn kleurenkeuze is meestal zeer beperkt. Misschien is dat de oorzaak van het feit, dat hij ook niet steeds weet te boeien. Dat doet hij echter beslist wel in de winterlandschappen die in de jachtkamer van het kasteel zijn te zien. Daarbij is vooral de lichtval- AT an de omroepsters voor de tv zou je zeggen dat ze elke dag een flinke biefstuk eten, veel sapjes met vitamine drinken en aardappe len: oh nee! Ko van Dijk zou je zeggen zoekt het voor zijn optreden in een duur restau rant. Toon Hermans dito, Mies Bouwman, Pierre Jansen en misschien ook wel het op nieuws gebrande team van Brandpunt. Mis! Zij zoeken het nergens. Zij hebben het al jaren gevonden, ,,'t Brinkje", officieel „De Brink" aan de Brinklaan te Bussum is het vaste honk van de radio- en tv-wereld. Het is een uiterst simpel, mager gedecoreerde, langwerpige ruimte, waar de hele dag door de voor menig oor vertrouwde, beschaafde, duide lijke stemgeluiden roezemoezerig door elkaar klinken. In een hoek bij het raam, met een dun gor dijn ervoor zit regisseur Bob Rooyens tegenover Ellen Vogel een bier te vatten. Te kort is eigen lijk de lange tafel, waaraan de ploeg van de NTS met in haar midden als enige vrouw mejuf frouw Herlaar een maaltijd gebruikt. Vlijm scherp stelt een dikke zonnestraal de lucht van rookwolkjes in het licht, die boven vele tafeltjes naar het donkere plafond omhoog kringelen. In ,,'t Brinkje" is het hoogtepunt van de dag weer bereikt. Dat is zo omstreeks zes uur 's avonds, wanneer de tv-clan drinkend, etend en koutend naar haar uitzendingen toeleeft. Tegen die tijd draait de keuken, bijna even groot als die van een gemiddelde flat, op volle toeren. Achter de vier fornuizen manipuleert uren achtereen een kleine, tengere vrouw, die door de voortdurende dampen alleen maar een knalrode neus krijgt. Zij heet mevrouw Duller en is „moe" voor haar gasten. Twaalf jaar kookt de bijna 67-jarige vrouw nu voor de te levisie. „Soms gaan er per dag meer dan twee honderd maaltijden door," vertelt de kokkin en hoofd van de nüni-keuken. Daar voelt zij zich het meeste thuis. „Mijn man staat altijd aan de bar en geeft de maaltijden door die ik door het luikje schuif". Het is een wat geha vend vierkant gat, dat de keuken met het bar retje verbindt. „Mijn zoon Peter zorgt voor de bediening en Hans, de oudste, helpt mij in de keuken." Meer dan vijftig jaar zit mevrouw Duller nu al in het vak. „Vroeger heb ik als meisje in de keuken gediend. Koken heb ik dus altijd ge daan. Ik vind het nog steeds plezierig. Per dag serveren wij hier dertien verschillende soorten vlees en groente. .Variatie in het eten is belang rijk. Vooral voor ons soort publiek," weet me- rouw Duller. Met grote blauwe ogen kijkt zij verwonderd de wereld in: een beetje schichtig. „Ik ben al tijd wat verlegen geweest. Vandaar dat ik ook haast nooit naar voren ga". „Vaak weet ik wel voor wie ik kook. Laatst had ik hier een bestelbon van Albert van Dal- sum. Die moet een beetje minder vet in het eten, dacht ik toen. Meisjes van het ballet la ten zelf altijd weten dat zij bijvoorbeeld geen sausje op de bloemkool willen: alles zo mager mogelijk. Of dat nou wel goed voor ze is Met een rode verweerde hand laat mevrouw Duller schijven aardappel in de sissende boter vallen. Naast de keuken klinkt gehaast de stem van een nieuw somroeper voor de telefoon De tele- foon„cel" is een kleine ruimte tussen keuken en bar, waar ook een grote ijskast staat. Zoon Pe ter loopt er heen en weer met de koksmuts op: pa Duller met een bestelling coupe-ijs. Oppas sen dat je elkaar niet voor de voeten loopt. „Biertappen doen we hier ook bij liters," zegt de heer Duller. Dertig jaar geleden is hij zijn bedrijf begonnen. Het was toen een eenvoudig café, waar je een partijtje biljart kon spelen. „Toen de tv hier kwam zijn we met maaltijden begonnen. In het begin kwamen er drie tot vier klartten per dag". „Nu is het gewoon niet meer bij te houden. Veel mensen van de tv eten hier op de bon. Eenmaal per week reken ik dan af met de grote baas." Hoeveel zo'n bedragje is? Daar laat de heer Duller zich liever niet over uit. „Wel mag u weten dat wij hier een behoorlijke cent ver dienen." En dan een behoorlijke ook. Op een plekje in Loenen aan de Vecht heeft het echtpaar Dul ler al een huisje laten bouwen. Plannen voor uitbreiding van de zaak liggen in het verschiet. Want steeds wordt de klandizie groter. Ook voor particulieren is ons bedrijf namelijk een trekpleister. Het is wel voorgekomen dat we de gasten in onze huiskamer boven een plaats moesten geven. Ja, je kunt die mensen toch niet de deur wijzen." ling bijzonder fraai al moet worden geconstateerd, dat hij aan zijn landschappen niet altijd veel diepte heeft weten mee te geven. T^en veelzijdig artiest is ongetwijfeld Herman Nie- weg, die een heel interessante collectie keramiek had ingezonden. Hij bekommert zich kennelijk meer om de materie dan om zijn onderwerp hetgeen niet wegneemt dat zijn techniek wel boeit. Een echte beeldhouwer blijkt Y. van der Wielen te zijn waarvan wij een fraaie baadster en een heel mooi zandstenen paard zagen. Zijn „Drie vrouwen" hebben iets robuusts, iets massaals en doen niet zo vrouwelijk aan, maar de terra-kleur heeft toch iets Zijns dat het „blok" steen leven geeft. Vrij veel ruimte op de tentoonstelling is gewijd aan werk van de Apeldoornse kunstenaar Polderman die ook op hoge leeftijd het métier op onnavolgbare wijze hanteert. Zijn aquarellen zijn mooi en fris van kleur. Zijn qompositie blijft altijd boeiend. Het werk van deze kunstenaar heeft iets beschouwends, hij weet in kleuren en vormen werkelijk te mediteren. Dat is met name het geval met zijn „Herfstkleu ren", waarvan de hele sfeer iets wazigs en neve ligs heeft zoals men dat op een herfstdag waar kar. nemen. Hij tekent nog steeds heel fijn en sommige werkstukken doen aan de Japanners denken. Het de tail ontgaat hem nooit zonder dat hij de totaliteit uit het oog verliest. De grilligheid sn geweldigheid var: zijn bomen, die als rotsen in de branding staan wordt heel meesterlijk getemperd door de fijnhei van een blad, een struik en door de keuze van zach te pasteltinten. Overigens geldt bij deze kunstenaar wel dat goed wiin geen krans behoeft. Zijn materiaal en zijn kleuren weet de nog jeugdi ge J. Th. Bruit, die met modern abstract werk expo seert, goed te beheersen, In zijn „Rotswand" neigt hij naar het massale. Dat geldt ook voor de moderne schilderstukken, erg abstract, van Y. van der Wielen wiens keramiek wij meer apprecieerden dan zijn schil derstukken die echter wel de verdienste hadden qua kleur, niet wat de vorm betreft, te boeien. Met de samenstelling van deze, wel zeer gevarieer de tentoonstelling, heeft de leiding van „De Zwalu wenburg" niet alleen eer ingelegd en het aanzien van deze kunsttempel weer verhoogd, maar ook tal van kunstliefhebbers weer aan zich verplicht. Hetgeen in deze tijd ongetwijfeld een verdienste mag worden genoemd- Mogen velen in de komende vakantiewe ken een tocht naar Oldebroek maken. Het is zeker de moeite waard. L. S. fier is nog maar een paar maanden geleden, dal een aantal toneel jon geren manifesten deeil uitgaan met noodkreten over het huidige bestel, met protesten tegen het repertoirebeleid en met aanbevelingen die er op neerkwamen, dat eigenlijk alle zittende toneellei ders als verkalkte veronderden maar het veld moesten ruimen. Jongeren zouden dan aan het eigentijdse en moderne toneel de kansen geven, die zo nodig waren. Sindsdien is het wat stil geworden. Ten dele omdat d« reacties van de toneelleiders wat scherp waren en be paald niet op verkalking wezen. Ten dele misschien toch ook omdat 't voortschrijdende seizoen aan die driftige to neelvernieuwers duidelijk heeft gemaakt dat men om modern en eigentijds toneel te spelen, echt wel moet be schikken over stukken van gehalte. Veel van wat zich als vernieuwend, avantgardistisch of alleen maar als „eigentijds" aandiende, bleek van onvoldoende gehalte te zijn om zelfs tegenover een modern ingesteld speciaal publiek succes te hebben. ür is inderdaad een crisis in de toneelschryverij. Dat is niets nieuws. De produktie van drama's van biy vende waarde heeft in de hele literatuurgeschiedenis een dui delijke golflijn met toppen en dalen. De jaren omstreeks 19141920 waren een top, het midden der jaren dertig weer en de periode na de laatste wereldoorlog opnieuw. Daartussen waren „dalen", zoals ook nu. De Tennesee Williams, de Inges, de Millers zfln ouder geworden, zelfs de Osbornes en Pinters. De nieu we generatie dient zich aan. doch heeft nog amper top pen als bijvoorbeeld Albee. De rest is wegbereider. Voor zichzelf misschien, als zij hun vorm vinden en rijpen in menselijkheid en vakmanschap. Voor anderen, die nu nog experimenteren op basis van die wegbereiders Hoe dan ook, de toneelleiders en heus niet alleen die in Nederland vallen noodgedwongen terug op be wezen stukken. Dat heeft het lopende seizoen al bewe zen en dat lijkt in het komende seizoen des te nadruk kelijker door te zetten als men geleidelijk kennis krijgt van het voorgenomen repertoire der diverse gezelschap pen. Want dan zien we bijvoorbeeld de Miller-herleving, zo opvallend ingezet met „De Vuurproef" en „De dood van een handelsreiziger" (via de televisie zelfs beleefd door ruim 3,5 miljoen Nederlanders), wordt doorgetrok ken met hernemingen van „Van de brug af gezien" (elf jaar geleden gespeeld) en van „Al mijn zonen". Dan ziet men ook de herleving van Anouilh. met bijvoorbeeld „De leeuwerik" (zowel bij toneel als tv) en „De wals van de toreadors". Tets minder „neoklassiek", maar toch ook nog Dimien de laatste twaalf jaar gespeeld, zijn Lorca en O'Neill. De plannen voorzover al bekend, beloven het Nederlands publiek drie werken van Lorca, waaronder „Yermadie afgelopen seizoen nog via de tv een miljoenenpubliek be reikte. O'Neill staat op de lijsten met bijvoorbeeld „Lief de onder de Olmen" en „Een maan voor de misdeelden". Ook Shaw wordt ijverig uit de kast gehaald, net o.m. zulke tegengestelde werken als „Androcles en de leeuw" en het sinds de musical „My fair Lady" aan een breed publiek bekende „Pygmalion". Voeg daaraan toe de ech te klassieken zoals Molière (wiens „Tartuffe" wordt her nomen) en Shakespeare („Hendrik V", en „Driekonin genavond"), dan blijkt een groot percentage van het komende seizoen al gevuld. De protesterende jongere tonelisten zullen het wel licht „armoe" vinden. Maar dan is het rijke armoe van het huidige toneel. Want al moet uiteraard het nieuwe zijn kans krijgen terwille van de levende continuïteit, veel jonge tonelisten vergeten dat het publiek evenzeer 'n factor is waar „continuïteit" voor moet gelden. Dit publiek verjongt zich voortdurend met mensen die dat „klassieke" nog nooit hebben gezien en dus als „nieuw" en zelfs als „eigentijds" ervaren. Bovendien wordt dit publiek nog voortdurend breder. Nieuwe sociale lagen komen met het theater in aanraking, voor wie Molière en Shaw, Shakespeare en Miller onbekende terreinen zijn die met openheid en verbazing worden betreden A ls je in het toneel bent opgevoed en grootgebracht is het begrijpelijk dat de „zoveelste Hamlet" iets is waar je de artistieke neus een beetje voor optrekt, van uit het oogpunt van repertoire. Is die Hamlet echter goed en kan zo'n serie uitverkochte voorstellingen trek ken, dan is deze „armoede" voor de afnemer alleen maar een adembenemende rijkdom. Sterker, dan is het voor dat nieuwe publiek alleen maar fijn dat er niet te veel modern toneel is en dus ruimte voor „eeuwigheidswerk'

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 11