Cultuur uit Apeldoorn
Tegels in Aken
Dat verklaart, dat er in de zeventiende en de achttiende
eeuw in Den Haag vele meester-zilversmeden hebben
gewoond en gewerkt. Het hof van de stadhouder bepaalde
hun stijl van werken: statiger en verfijnd hoofser dan het
kloeker gevormde en met versiering overladen Amsterdam
se vakkundiger en met meer fantasie gemaakt dan het
degelijk, maar wat provinciaalse Rotterdamse zilverwerk.
Dat blijkt op het ogenblik, nu uit de snel toegenomen be
langstelling voor het oude zilver in korte tijd enkele belang
wekkende tentoonstellingen zijn voortgekomen, die vergelij
king van Haags en Rotterdams zilver uit dezelfde periode
mogelijk maken.
Aan de rand van de Amsterdamse ag
glomeratie in Buitenveldert en Am
stelveen staan de langste flats van ons
land, grijs met in hun balkons blauwe, ro
de, gele accentjes. Tussen al deze hoog
bouw, als een oase, plotseling het gulle
groen, een breed water met langs de boor
den fleurige bloemen en fris geboomte.
Als een tent uit Abrahams tijden verrijst
tegen een licht glooiende opgeworpen heu
vel het bedehuis van de Hervormde Ge
meente. Deze Paaskerk, op een vierkant
grondvlak gebouwd, met zijn volgens een
gewelfd regelvlak geconstrueerd dak,
vormt een speels contrast met de rechte
lange flats er wijd omheen.
Als men binnentreedt komt men on
der de indruk van de stemmige sfeer van
het interieur, van de uit het halfduister
gloeiende kleuren van het vierkante raam
en de kleine willekeurig in de wanden ver
spreide nisjes.
Deze kerk, een eersterangs prestatie van
zijn bouwmeester, ir. Baron van Asbeck,
roept herinneringen op aan Le Corbusiers
meesterwerk te Ronchamps. En zie, in de
versiering, aan de volgens een vierkant
gebouwde orgelkas, nog eens hetzelfde
„Leitmotiv": vierkante en rechthoekige
nu naar buiten gekeerde, met het interi
eur overeenstemmende kleurige» nisjes in
reliëf van massief eikehout. Zoals door de
verspreide raampjes in de wanden het ge
kleurde licht binnenstroomt, zullen door
de nisjes in de frontversiering de orgel
klankkleuren naar buiten treden. Hier
moet een hechte en harmonieuze samen
werking tussen vakmensen hebben plaats
gevonden, die eikaars bedoelingen niet al
leen hebben aangevoeld, maar ook hebben
gerespecteerd. Zij moeten zich in dienst
gesteld hebben van een grote en diepe
grondgedachte. Dit gevoel wordt nog ver
sterkt, als dit orgel gaat spelen. De kerk
is inmiddels met mensen gevuld, en de
Utrechtse organist en advisur bij de bouw
ervan, Lambert Erné zal zo dadelijk het
orgel met een bespeling aan de gemeen
te overdragen. En daar zendt hij de eer
ste tonen van Sweelincks „Vater unser
im Himmelreich" de ruimte in: het zijn
als zilver, helder als kristal.
"JVTen spreekt tegenwoordig van een or-
gelrenaissance en denkt dan aan pio
niers als de Deense orgelbouwers. De se
rieuze orgelbouwers van nu trachten weer
de echtheid, de eenvoud en helderheid van
toon te bereiken uit de bloeitijd van de
barok. In de vervaltijd, vooral na 1900,
werden de orgels zo omvangrijk mogelijk,
vaak met voorbijzien van deugdelijkheid
van materiaal en ook van klankevenwicht
en helderheid, gebouwd. Houten orgelkas
sen, voor bundeling en resonantie van de
toon, ontbraken, terwijl de fronten zonder
verband met de klavierwerken, dikdoene
rig vaak met loze pijpen werden opgevuld.
De overbrenging van klaviertoets en re
gisterknop naar de pijpen was niet meer
zoals vanouds mechanisch (met smalle
latjes en hefboompjes) maar pneumatisch
(met dunne luchtbuisjes) of elektrisch.
Van een toucher bij het spelen was hele
maal geen sprake meer en de aanslag op
de klavieren was even slap en geestloos
als het geluid dat door de goedkope zin
ken pijpen werd voortgebracht. De door
zichtigheid, zo vereist bij Bach e.a. gro
te meesters ging meestal volkomen onder
in een breiachtige, niet meer te onderschei
den klankmassa. Dat velen, overigens gro
te muziekliefhebbers, vaak geen orgellief
hebbers zijn, is dikwijls te wijten aan de
dorre klankenproduktie van de meeste or
gels uit deze vervaltijd.
W/at we echter hier in de Paaskerk ho
ren en zien, is een zuiver staal van
de herboren naoorlogse orgelbouwkunst,
die overbodige opsmuk mijdt; de reliëf-
versiering in het front heeft terdege een
akoestische functie, zij zeeft a.h.w. het
geluid. Bij deze orgelrenaissance worden
uitsluitend weer de edelste en duurzaam
ste materialen, o.m. soms tot 99 pet. tin, ko
per en Slavonisch eikehout verwerkt.
Van deze vernieuwde orgelbouwstijl was
in Nederland Ernst Leeflang één der pio
niers die samen met zijn energieke, vin
dingrijke compagnon en stuwende kracht
Jan Keyzer reeds veel belangrijke grote
en kleinere orgels door geheel Nederland
heeft gebouwd en veel historische orgels
restaureert (Concertgebouw Amsterdam,
Middelburg, Oene etc.) De intonateur Ma-
rinus Schreutelkamp kan eveneens bogen
op een rijke ervaring en kundigheid
in zijn vak met de intonatie (het aanpas
sen van de pijpklank bij de akoestische
ruimte) van de grootste orgels in binnen-
en buitenland (Michaelskerk Zwolle)
Sinds enige jaren heeft men de Apel-
doornse kunstenaar Harry Meek, die al
veel monumentale kunst op zijn naam
heeft staan, aangetrokken voor de aan
passing en het ontwerpen van de orgel-
frontversiering bij het kerkinterieur.
Alle, ook nog ongenoemde medewerkers
oefenen hun handwerk uit met een toewij
ding, een nauwgezetheid en een teamgeest
die doen denken aan de ambachtslieden
die de kathedralen vele eeeuwn geleden
schiepen.
"l^ergelijkt men nu nog eens dit Paas-
kerkorgel met het grotere, ook door
de fa. Leeflang in Amsterdam-Buitenvel-
dert onlangs afgeleverde orgel van de
Pelgrimskerk, dan heeft dit instrument 'n
monumentaal klassiek symmetrisch front
met rugpositief eveneens met een stijlvol
le frontversiering van Harry Meek. Hier
is de toon ook overeenstemmend met de
ze grotere kerk en haar akoestiek forser,
agressiever zo ge wilt, maar altijd helder
en transparant.
In de Paaskerk evenwel een milder tim
bre, passend bij de sfeer van de kerk en
een voor de orgelbouw unieke en geheel
nieuwe vormgeving door de vrij willekeu
rige pijpenopstelling en de bijzonder fraai
gekleurde houtreliëfversiering, die zo har
monisch aansluit bij het aparte kerkinte
rieur. Dat het allernieuwste wel eens op
weerstanden van behouden geesten stuit,
spreekt vanzelf.
Zoals Sweelinck eens zijn kunst uit De-
Venter naar Amsterdam bracht, zo heb
ben Apeldoorners met hun culturele ex
port naar de Hoofdstad het Nederlandse
orgelbezit met waardevolle instrumenten
verrijkt.
Vijf eeuwen
ZILVER
r^acht glanzend in het stille licht van een kleine
museumzaal staat op het ogenblik het prach
tige zilveren koelvatdat bij dit artikel wordt af
gebeeld, te prijken. Het is uit de kluizen van het
Haagse Gemeentemuseum te voorschijn gehaald,
om een van de hoogtepunten van de tentoonstel
ling „Haags zilver uit vijf eeuwente zijn. Het
neemt zijn plaats met ere in. Want het is inder
daad een bijzonder mooi stuk, in 1756 door de
Haagse meester Frangois van Stapele gemaakt.
Voor wie? Dat wordt niet vermeld. Maar uit het
feit, dat het is versierd met het wapen van een
Engelse familie, mag men afleiden, dat het in
Britse opdracht is vervaardigd en (hoe?) ooit in
Nederland is teruggekeerd.
Het is boeiend te zien, hoe een Haagse meester en niet
de eerste de beste, dat blijkt uit zijn werkstuk het stijl
eigen van zijn tijd heeft toegepast in de vorm en de ver
siering van deze koeler. Want als Van Stapele deze koeler
maakt, is de Louis XV-stijl volop in de mode. Dat is een
stijl, die veel met ranken en met schelpvormige versierin
gen werkt Het is soms, alsof gestileerde golven hun koppen
over een werkstuk krullen. Nooit zijn twee helften van een
versiering gelijk. Maar ze zijn wel steeds verrassend in ba-
m 'mmê m wmm
ln de oude keizersstad Aken is een uniek museum voor te
gels geopend. Meer dan 6.000 kostbare tegets uit dé 17e en
18e eeuw sieren de wanden van de beide expositieruimten. Aan
leiding tot stichting van dit museum was een zeer uitgebreide
tegelverzameling, die een industrieel aan de stad vermaakt
had. Experts konden deze zodanig aanvullen, dat ze voldoende
was om er een eigen museum voor in te richten. Een uit de 17e
eeuw stammend woonhuis met een grondoppervlak van zes
maal zeven meter en slechts twee bovenelkaar liggende vertrek
ken was uitstekend geschikt voor dit doel.
Het zwaartepunt van de verzameling ligt bij exemplaren van
voor 1750, voornamelijk uit de Nederlandse werkplaatsen in
Rotterdam, Utrecht, Delft en Haarlem. In die tijd ontvingen de
Middeleuropese producenten sterke artistieke impulsen uit
Perzië en het Iberisch schiereiland voordien de centra, waar
het branden van klei als kunstambacht beoefend werd. In het
algemeen werden vier tegels tot een voorstelling of een patroon
samengevoegd, die in blauw, de voor de 17e eeuw typische
kleur, of in mangaan-bruin in de 18e eeuw overheersend
op een witte achtergrond staan.
- i Wam
lans. De meesters, die deze versiering toepassen, hebben
een heel verfijnd gevoel voor harmonie en evenwicht gehad.
Want hoe rijk de versiering van deze periode ook kan zijn,
ze wordt nooit overladen of protserig. Het is typisch de
stijl, die voortvloeit uit een verfijnd hofleven.
'yT'erfijnd moet het leven aan het hof van de Franse ko
ning Lodewijk XV zijn geweest. Het werd een voorbeeld
voor het leven van vorsten en deftige families in heel Euro
pa. De Franse stijl bepaalde ook de eisen van het stadhou
derlijke hof in de Nederlanden en van de gegoede families,
die met dat hof in meer om minder nauw contact stonden.
Deze toestand vindt zo zijn weerslag in het werk van zil
versmeden en andere kunstnijveren dier dagen. Vandaar de
even rijke als harmonische en haast hoofse versiering van
deze wijnkoeler.
Het is boeiend, om aan de hand van „Vijf eeuwen Haags
Zilver" (tot en met 27 augustus te zien) na te gaan welke
invloed de ontwikkeling van het politieke en culturele leven
in Europa op de vorm en de versiering van het zilverwerk
heeft gehad.
Nu is „vijf eeuwen" een wat ruim gemeten periode voor
wat de tentoonstelling te zien geeft. Want er zijn dan wel
een paar kleine zilveren voorwerpen van liturgisch karakter
uit 1480 of 1500 in 1739 in de Jacobskerk opgegraven en
vermoedelijk tijdens de beeldenstorm weggestopt en ook
zijn er een paar stukken uit de zestiende eeuw, maar hun
aantal zinkt in het niet bij de overvloed aan zilverwerk uit
de zeventiende en achttiende eeuw.
Den Haag heeft er nu eenmaal in de zestiende eeuw nog
al eens van langs gehad. Maarten van Rossum met zijn
Geldersen hield er in 1517 huis, de Spanjaarden en de
Prinsgezinden deden het later nog eens dunnetjes over. Wa
re het niet, dat stadhouder Maurits er zich had gevestigd,
de plaats zou nooit het aanzien en de betekenis hebben ge
kregen, die zij in de eeuwen daarna had. Dat is beslissend
geweest voor de vestiging van ambachtslieden en kunst
nijveren. Waar rijke mensen wonen is welvaart. Waar het
hof zetelt, waar de regering vertegenwoordigers van vreem
de mogendheden met statie ontvangt, daar zijn opdrachten
te wachten voor kunstenaars en edelsmeden. Maar daar wor
den ook eisen gesteld aan kunstvaardigheid en vakman
schap.
Die vergelijking is te beter mogelijk, omdat de Haagse
tentoonstelling het eerste volledige overzicht van de produk-
Verguld zilveren koelvat uit 1756, vervaardigd door
Francois van Stapele. Het stuk is rijk versierd in Louis XV-
stijl en draagt het wapen van Hamilton, baron Bent haven
en Stenton.
tie van de Haagse meesters in ongeveer tweeëneenhalve
eeuw omvat. Dat ook hier nog een groot aantal onopgeloste
en' onoplosbare raadsels bestaat wie zal dat verbazen?
Want er zijn maar weinig archiefstukken meer over. Daar
door konden vele meestertekens niet meer worden ontcij
ferd en toegeschreven, zodat van een aantal werkstukken
.wel onbekend zal blijven, wie er de maker van was. Nu zal
dat de wetenschapsman meer verdrieten dan de leek, die
alleen komt om van de schoonheid van het oude kunstwerk
te genieten. Maar aan de andere kant zou men de leek wel
wat meer hebben kunnen gerieven met eenvoudige informa
tie over het tentoongestelde stuk, over de toegepaste tech
nieken gieten, drijven, ciseleren de herkomst, mis
schien het gebruik.
Qverigens wordt ook uit de tentoonstelling wel duidelijk,
wie in deze jaren vooral de opdrachtgevers zijn ge
weest. De overheden stadhouderlijk hof, hoogheemraad
schappen, stadsbesturen, maar ook vreemde vorsten heb
ben veel bestellingen gedaan, omdat ze zo vaak een ver
dienstelijk man met een kostbaar geschenk moesten be
denken, dan wel hun eigen glorie dachten te verhogen met
het aankopen van prachtige sierbekers, stempels voor het
zegelen van hun stukken en dergelijke. Ik denk alleen maar
aan het rijkgedreven zegel van het hoogheemraadschap
van de Uitwaterende Sluizen van Kennemerland en West-
Friesland uit 1588, of de kostbare beker, die het hoogheem
raadschap van Edam in 1660 door Jeremias Micheel liet
maken. Gilden bestelden pronk- en rouwschilden, stukken,
die ons nu nog vaak inlichten over de samenstelling van
hun bestuur in een bepaald jaar.
In de achttiende eeuw zijn het vooral de gegoede burgers
geweest, die zilver kochten vooral zilver serviesgoed van
vaak bijzonder mooie, statige vorm. De ontwikkeling van
de mode wordt dan op de voet gevolgd; de Haagse zilver
smeden blijken ware meesters te zijn in de toepassing van
de Franse vormentaal in hun werk.
Daarnaast zijn er uiteraard door alle tijden heen de ker
ken, die een overvloed aan liturgisch vaatwerk bestellen
dan wel ten geschenke krijgen. Er zijn talloze prachtige
voorbeelden van miskelken, Avondmaalszilver, doopbek
kens, wierookbranders en monstransen maar ook van
joodse siertorens en andere tot de joodse liturgie behoren
de voorwerpen.
Als na. het verdwijnen van de Franse overheersing
eenmaal de Empire-stijl verleden tijd is, komen Haagse
zilversmeden net als hun collega's tot de schepping van een
eenvoudige, degelijke, burgerlijke stijl, die zij de hele ne
gentiende eeuw door met wat varianten vasthouden. Daarin
komen wat herinneringen aan oude stijlvormen voor. Dan
kondigt zich de twintigste eeuw aan. Daaraan besteedt de
tentoonstelling geen aandacht meer. Terecht: het zou een
expositie apart hebben gevergd.
MARC CHAGALL - het dromende kind
Bij welke groep kan men de F rans-Rus
sische schilder Marc Chagall eigenlijk
indelen? Bij de expressionisten? Bij de sur
realisten? Bij de kubisten in geen geval,
want hij heeft maar nauwelijks schilderijen
gemaakt die met deze stroming enige relatie
hadden. Hij heeft het kubisme eigenlijk al
leen maar als een uiterlijk maniertje gezien,
niet als een vorm van beelden, die zijn wijze
van zien recht deed. Misschien kan men
Chagall wel het best aanduiden als „het dro
mende kind". Want iets kinderlijks heeft zijn
werk vrijwel zijn hele leven lang gehad
en het was er de poëzie van. Met de droom
heeft het altijd veel te maken gehad: met
dromen van liefde, met dromen van zijn
jeugd, met dromen van Rusland, met dro
men van het joodse leven in zijn geboorte
plaats Lyozjna.
Marc Chagall wordt op 7 juli tachtig jaar.
Een terugblik op zijn werk en zijn leven is
dan al haast een necrologie. Wat achter hem
ligt lijkt onafzienbaar lang en vruchtbaar,
wat nog voor hem ligt onafzienbaar kort
en dan heeft men eigenlijk al min of meer
de neiging om de kunstenaar als overleden te
beschouwen, terwijl de mens nog leeft.
Is dat eigenlijk wel billijk? Wordt de waar
de van Chagall uitsluitend bepaald door zijn
schilderijen en zijn grafiek? Of heeft ook de
mens recht op onze belangstelling en waarde
ring?
Qhagall werd geboren in het getto van
Lyozna, in het Russische gouvernement
Witebsk. Zijn vader was er knecht bij een ha-
ringhandel. Zijn rijkdom aan kinderen
tien! was groter dan die aan geld.
Grootvader was slager en een zeer vroom
man. Marcs oom Neuch was een vooraan
staande figuur in de sekte der chassidim en
dus aanhanger van een even mystieke als
blijmoedige extase.
Mare heeft vooral met zijn oom veel con
tact gehad en sterk de invloed van diens
vroomheid ondergaan. Men kan rustig zeg
gen, dat de sfeer van het chassidisme in be
langrijke mate zijn geestesleven en daarmee
zijn werk heeft bepaald.
Hoe arm de familie Chagall overigens ook
was, Mare kreeg een goede opvoeding. Hij
werd naar school gezonden en dat beteken
de voor een jood in het keizerlijk Rusland
heel veel! hij ging naar een tekenleraar in
Witebsk en kwam nadien in contact met
Leon Bakst, de decorontwerper van het bal-
let-Diaghilew in St. Petersburg. Deze gaf
hem eerst aanwijzingen en liet hem later eni
ge tijd op zijn atelier werken. De ontmoetin
gen met Bakst werden van beslissende bete
kenis. Want de jonge Mare vond op. zijn ate
lier de eerste reprodukties van moderne
Franse meesters en dat stimuleerde hem
naar Parijs te gaan en deze werken zelf te
bezien.
Het was toen intussen 1910 geworden. Cha
gall kwam terecht in een internationaal
gezelschap van jonge kunstenaars, die allen
als door een magneet naar de lichtstad wa
ren getrokken. Er bloeide een nieuwe kunst
op en zij wilden deel hebben aan die ontwik
keling. Voorlopig genoot Chagall vooral van
een geestelijke overvloed. Hij werkte des
nachts of praatte met zijn vrienden; overdag
sliep hij een paar uur. Zijn voedsel: een fles
slechte soep, een haring, een stuk brood.
Hij werd voor het eerst bekend toen hij in
1914 deelnam aan een grote tentoonstelling
van „Der Sturm" in Berlijn, waartoe Hel-
muth Walden hem had uitgenodigd. Het was
zijn eerste grote expositie. Voorlopig trou
wens ook zijn laatste, want kort na de ope
ning brak de Eerste Wereldoorlog uit, zodat
de schilderijen tot 1918 in de Duitse hoofd
stad moesten blijven.
Intussen was Chagall teruggekeerd naar
Witebsk, waar hij trouwde met zijn jeugd
liefde Bella. Hij werd er in 1917 commissa
ris voor schone kunsten, nam er van harte
deel aan het werk van de communistische
partij voor de volksontwikkeling, maar gaf er
in 1922 toch de voorkeur aan, met vrouw en
dochter naar het Westen terug te keren.
Via Berlijn belandde hij in 1923 in Parijs,
waar hij in contact werd gebracht met de
beroemde kunsthandelaar en mecenas Am-
broise Vollard steun en toeverlaat van
vele belangrijke kunstenaars zijner dagen.
pollard gaf hem onmiddellijk een grote op
dracht voor grafisch werk: etsen bij een
prachtuitgave van de „Dode Zielen" van Go-
golj. Chagall werkte er drie jaar aan en
kreeg onmiddellijk na voltooiing een tweede
opdracht: etsen bij de fabels van La Fon
taine. Daarmee was Chagall opnieuw drie
jaar doende.
In 1931 vertrok Chagall naar het Midden-
Oosten om er de sfeer te proeven. Hij had
het plan opgevat, een groot aantal bijbelillus
traties te maken. Intussen overleed Vollard
en zo duurde het tot na de Tweede Wereld
oorlog, voordat dit plan tot uitvoering kwam.
Toen ook pas werden de beide andere series
prenten uitgegeven.
De beklemming van de Spaanse burgeroor
log, de. dreiging van de Tweede Wereldoor
log en de gruwelijke vervolging van de jo
den in Duitsland tussen 1936 en 1939 leidden
tot het ontstaan van een groot aantal schil
derijen, waarin zijn ontzetting hierover vorm
kreeg. Het werden „Kruisigingen" en soort
gelijke smartelijke doeken, waarin zijn ge
kweldheid duidelijk werd Uitgesproken.
In 1941 vluchtte Chagall met zijp gezin
naar Amerika, waar in 1944 zijn vrouw over
leed. Hij drong zijn verdriet hierover naar
de achtergrond in de uitvoering van een aan
tal grote opdrachten, onder meer voor toneel
decors. Toen kon hij ook komen tot de vol
voering van dat andere plan: het maken van
een groot aantal litho's ter illustratie van de
bijbel. Het werden de prachtigste en sober
ste prenten van zijn rijke leven.
Tegelijk viel hem de grote opdracht ten deel
twaalf gebrandschilderde ramen te maken
voor de synagoge van Jeruzalem, voorstellen
de de twaalf stammen van Israël. De sym
boliek ervoor ontleende hij geheel aan zijn
eigen visie op de dierenwereld. Sinds 1947
woont hij weer in Parijs. De ramen heeft hij
in 1961 voltooid; het werden de opvallendste
glazen van de moderne tijd.
|£n nu: zijn werk. Chagall is te midden van
alle beroeringen steeds zichzelf geble
ven. Hij heeft intensief contact gehad met
talloze kunstenaars van onze dagen, maar
nooit hun invloed ondergaan. In zijn eigen
kinderlijke trant, in zijn eigen poëtische
kleur, volkomen overeenkomstig zijn eigen
innerlijke behoefte schilderde en tekende hij
zijn herinneringen aan het dorp van zijn ge
boorte, aan de vroomheid van het oude volk,
aan de sprookjes van „Moedertje Rusland".
Hij schilderde de tederheid van de gelie
ven, het bonte leven van de circussen, de
mens als clown in zijn tragiek. Hij verheer
lijkte zijn tweede vaderstad Parijs in een deel
van zijn werk. Hij vormde een dierenrijk
naar zijn eigen behoefte.
Musici werden onder zijn handen één met
hun instrument, moeders één met hun kind.
Hoewel hij er ogenschijnlijk „niets aan
deed", was de bijbel hem een ononderbro
ken vloeiende bron van wijsheid en geloof.
Hij las hem- naast de gedichten van Verlaine
en placht te zeggen, dat zijn werk zijn ge
bed was.
Zo ontstond een enorme stroom van grote
en kleine schilderijen in de verrukkelijkste
gloeiende en tere kleuren, waarin de dromen
van het eeuwige kind werden uitgebeeld. Er
ontstond grafiek, die tot de allermooiste van
onze dagen behoort en waarin een wijs man
zijn vroomheid beleed. Er ontstond ook een
geschreven levensverhaal, „Mijn leven", ge
ïllustreerd met mooie etsen, waarin de dich
ter Chagall aan het woord kwam.
Chagalls werk is een oeuvre, waarin naar
het schijnt alleen plaats is voor een stille
blijdschap. Maar dat is schijn. Voor een deel
heeft hij het leed naar het tweede plan ver
drongen, omdat het leven zelf in zijn veelvul
digheid zo verrukkelijk is. Voor een deel ook
heeft hij zich sterk beheerst in zijn uitingen,
alhoewel een schilderij als „De Soldaten" uit
1914 er geen twijfel aan laat bestaan, dat hij
de oorlog een dom en zinloos verschijnsel
vindt hoewel verder zijn kruisigingen uit
de jaren vlak voor de Tweede Wereldoorlog
vervuld zijn van een nameloze ontzetting.
Over Chagall spreken, is spreken over een
kunstenaar, die niet in een hokje te stoppen
is is spreken over een kunstenaar, wiens
werk een onuitsprekelijke rijkdom aan ge
lukservaringen omvat. En waarom zouden
wij ons dan niet rijk voelen met dit rijke
kind?
„Rabbi met wetsrol", een prachtige gouache van Marc Chagall, waarin zijn
joodse vroomheid en de herinneringen aan Rusland gestalte kregen.
(Foto Stedelijk Museum Amsterdam)