Doopsgezinden uit 32 landen congresseren in Amsterdam IN DEZE SCHADUW IS HET GOED TOEVEN I Een gedachtenwisseling voor gelovige gemeenteleden - meer dan een theologencongres - en daarom zal de actualiteit er royaal aan haar trekken komen Bewogen bestaan 23- Vervolgingen 23* Hulpwerk LITERAIRE KRONIEK door WdJUu. DEZE WEEK DE MAANVIS fJMjdens onze vakantie hebben wij ons be ziggehouden met het lezen van een re spectabel aantal Engelse en Amerikaanse thrillers, detective- en spionageromans, die een even luchthartig als boeiend amu sement bieden, met een problematiek ge lijk te stellen aan een ingewikkelde kruis woordpuzzel, en toch niet behorend tot wat men onder „literatuur" verstaat. Waarom eigenlijk niet? Sommige van die verhalen bewegen zich wel degelijk in het randgebied van wat men een literaire prestatie pleegt te noemen, een kunst werk; bijvoorbeeld de detective-romans van de in 1959 overleden Amerikaanse auteur Raymond Chandler, en ongetwij feld ook de boeken van Agatha Christie. Deze auteurs geven blijk van een bijzon der bekwaam schrijverschap. Zij slagen erin de moeilijkste situaties of de vreemd ste personages vaak met een enkele vol zin even oorspronkelijk als trefzeker te typeren, hun woordkeus is bijzonder in ventief, hun taalgebruik rijk en gevari eerd, de compositie van hun verhalen voorbeeldig. Wat hun vakmanschap be treft kunnen zij menige jongere auteur die pretendeert zich aan de fraaie letteren te wijden een les leren. En toch beho ren auteurs als Ngaio Marsh, Chandler, Sayer, Christie of Fleming niet tot die uit verkoren groep van schrijvers die men li teraire kunstenaars noemt. Men zoekt hun namen dan ook, en mijns inziens volko men terecht, tevergeefs in The Oxford Companion to English Literature. Literatuur betekent namelijk toch nog wel iets anders dan schrijvers-techniek en de bekwaamheid om een onderhoudend verhaal te vertellen. Auteurs als Chandler en Christie hebben maar één doel: de le zer te verrassen en te onderhouden. Zij doen dit op een sublieme wijze, zij zijn meesters in hun vak. De literaire roman cier streeft echter nog iets anders na, een geestelijke en artistieke méérwaarde. Hij wil de lezer nog iets méér vertellen dan het „verhaal", waarom het bij die auteurs van thrillers uitsluitend gaat: iets dat achter en tussen de regels van de uiterlij ke historie verborgen ligt. Auteurs als Chandler en Fleming blij ven charmant en briljant aan de opper vlakte, de literaire kunstenaar steekt al toos naar de diepte af. Er staat bij hem meer te lezen dan er staat. Daarom is het lezen van de meest gecompliceerde detec- tive-story dan ook minder inspannend dan de „eenvoudigste" literaire roman. T^en goed voorbeeld van het verschil tus sen beide genres biedt het romande buut van de Zuidnederlandse schrijver Willy Spillebeen (die als dichter en essay ist daarvoor al enige bekendheid genoot): „De Maanvis", zojuist door de uitgeverij Desclée de Brouwer (Brugge-Utrecht) in het licht gebracht. Het verhaal bezit na melijk verschillende elementen, die ook een detective- of spionage-roman tot thema zouden kunnen dienen. Er is sprake van een mysterieus internationaal wapen- smokkel-komplot, waarbij hoge militairen betrokken zijn. Er worden twee mannen vermoord, die daar te veel van weten, en een groot aantal anderen verdwijnt of sterft onder verdachte omstandigheden. Er is een fatale vrouw in het spel. Er heeft een misdadige persoonsverwisseling plaats als een onherkenbaar verminkte dode onder een andere naam begraven wordt. Allemaal genoeg motieven voor een soort James Bond vertelling. En toch zal niemand het romandebuut van Spillebeen een thriller willen of kunnen noemen. Het verschil schuilt hierin dat de Vlaamse li terator al die geheimzinnigheden en mis drijven niet als hoofdzaak maar als aan leiding gebruikt. Het gaat er hem niet om de lezer er over in spanning te houden hoe het komplot der wapensmokkelaars precies in elkaar zit, wie deze of gene om het leven heeft gebracht, noch om ons de voldoening te geven dat de schurk in het spel zijn gerechte straf tenslotte niet ont loopt. Wat hem beroert is niet het „ver haal" van de uiterlijke gebeurtenissen. Dat dient hem slechts als kapstok voor ge dachten die daarachter verborgen liggen en die hij met literaire middelen op de le zer overbrengt. Die gedachten en overwe gingen hebben niet zozeer betrekking op de boosheid van het komplot als zodanig, dat het exterieure thema van de roman uitmaakt, maar op de algemeen-mense lijke conditie van onwaarachtigheid, in- WILLY SPILLEBEEN nerlijke onzekerheid en geneigdheid tot compromissen als het op een keuze aan komt. JT^e maanvis, die in het boek een paar keer voorkomt, en waaraan de titel van de roman is ontleend, speelt in de in trige geen werkelijke rol maar geldt als een symbool voor wat de auteur met zijn roman bedoeld heeft te zeggen, namelijk: de tragiek van het feit, dat wij zo vaak voortleven als in een aquariumsfeer, ook al menen wij het beste te doen. Maar hoe vaak verhinderen ons angst, beschroomd heid, schuwheid tot het nemen ener zwa re verantwoordelijkheid om helder en met innerlijke vastigheid in het licht te gaan staan. Het komplot met zijn trieste en fatale gevolgen waarvan in deze roman sprake is, staat tegenover de werkelijkheid van het leven als een komedie, maar Vondel wist al dat het leven zelf doorgaans „een speeltoneel" is, met al zijn valse schijn, zijn bedrog, zijn onechte effecten, waarin elk zijn rol krijgt en zijn deel vervult. De roman „De Maanvis" bevat alleen maar de elementen voor een spionage thriller of een detective-verhaal, maar de auteur heeft die aangewend om ons iets geheel anders te vertellen dat niet met een fantastisch avontuur maar met het le ven van iedere gewone mens zelf te ma ken heeft. Daarom is hij ook heel anders te werk gegaan dan wanneer bijvoorbeeld Ian Fleming zo'n schema had moeten be handelen. Wij worden niet zozeer geschokt of met gloeiende oren beziggehouden door hetgeen zich als misdaad of intrige in de vertelling aan ons voordoet, als wel door de psychologische en filosofische achter gronden daarvan, die misschien niet zo sensationeel zijn, althans in de zin ener voorbijgaande, heftige prikkeling, maar wel aangrijpend als wezenlijk menselijk drama dat ieder van ons persoonlijk aan gaat en dat tot blijvende overweging dient. W/illy Spillebeen toont zich in dit proza- debuut daarbij 'n romancier, die over een ruime mate aan artistieke, taalkundi ge middelen beschikt om ons dit perspec tief achter zijn verhaal voldoende sterk te suggereren. Hij schrijft in lange en gedra gen volzinnen, heel zorgvuldig en met een poëtische toets; zijn stilistiek is daarbij nergens langdradig of duister, doch inte gendeel van een blinkende en doorzichti ge klaarheid, scherp van observatiever mogen en zeer knap in het overbrengen van een stemming, een sfeer, de karak ters en het milieu. Het boek is beklemmend, niet zozeer of in de allereerste plaats om het verloop van het dramatisch gebeuren, dan wel om de noodlotssfeer die het op ons overdraagt en die wij herkennen als de vloek in zijn onzekerheid en twijfels met zelfbedrog als ons onvermijdelijk compromis. De perso nages in de roman .vriend en vijand, gaan daaraan tenslotte ten onder; onder het symbool van de demonische maanvis ach ter een aquariumruit, glibberig, gesluierd en grijnzend, het teken van onze mense lijke onmacht. Zelfs als een der hoofdpersonen in de roman, geobsedeerd door die vis, het aquarium met een bijl heeft vernietigd en panisch de vlucht neemt, blijft de maan vis nog in leven en in zijn gezelschap, kle verig en kliederig tussen slierten water plantjes, verborgen in zijn jaszak, als be hoort dit symbool tot de menselijke con ditie, herkenbaar en daardoor minder ge vaarlijk maar onontkoombaar. Willy Spillebeen heeft met dit proza debuut een opmerkelijke literaire presta tie geleverd. Zijn roman is even boeiend als van geestelijke diepgang en getuigt van talentvol schrijvers vermogen. De Ne derlandse letterkundige wereld begroet in deze auteur een prozaïst van wie nog veel te verwachten valt. Al wie door ootmoed werd herboren, is van het Hemelsche geslacht. VONDEL MENNO SIMONS, de stichter en leider der Neder landse doopsgezinden, geboren te Witmarsum in januari 1946. Over het grote congres der Doopsgezinden, dot in Amsterdam gehouden wordt en over wat deze broeders in de loop der eeuwen bewogen heeft en nog beweegt, vertellen in dit artikel prof. dr. mr. J. A. Oosterbaan, hoogleraar van Amsterdam en aan aan de universiteit het seminarium van de Doopsgezinden; ds. J. J. J. van Sluijs te Barsingerhorn, voorzitter van de Algemene Doopsgezinde Sociëteit; ds. J. P. Mathijssen te Amsterdam, de grote organisator van dit achtste wereldcongres. Van 23 tot en met 30 juli, komende week dus, gaan 4.500 doopsgezin den uit heel de wereld in Amsterdam met elkaar spreken over „Het getuigenis van de Heilige Geest". Het zal een fel gesprek worden af en toe, zo is ons ver zekerd, „de stukken zullen eraf vliegen". Kan dat met dit onderwerp? Zit het er in? Ongetwijfeld, want het staat dicht bij de doopsgezinden, die immers altijd meer dan andere kerken een sterk accent hebben gelegd op het zelfstandige werk van de Heilige Geest in het geloofs leven. Geen „voer" voor louter theologen dus, al lijkt het er dan op. Overigens zou een dergelijke eenzijdigheid ook on bestaanbaar zijn. Het congres is, naar het getuigenis van de organisatoren, vooral bedoeld voor de „gelovige gemeentele den". In die sfeer moet men 't thema dan ook plaatsen. De ongeveer 80 inleidingen hebben slechts ten dele een theologische vaktechnische inslag. Zij willen veeleer uitdrukking geven aan het gemeenschap pelijk geloof en hebben daarom of een strekking van zuiver getuigenis, of een aansporende en opwekkende bedoeling of een programmatische en direct op de ac tualiteit betrokken betekenis. Prof. mr. dr. J. A. Oosterbaan; „Het congres be doelt dus een grote gemeenschappelijke bezinning te zijn over de plaats, die de doopsgezinden in alle delen van de we reld en ook in het oecumenische geheel van de christenheid innemen of behoren in te nemen en over de opdracht die zij daarom hebben te vervullen." chter het hoofdthema gaat dus een wij- de ruimte schuil. De actualiteit kan sterk aan haar trekken komen. En dan is de discussie er automatisch al. Wellicht over de aansluiting bij de Wereldraad van Kerken (alleen de broederschappen van Nederland en van West- en Noord-Duits- land zijn lid), over de dienstweigering, over de vrede, over het rassenvraagstuk, enzovoorts. Stof genoeg. Vooral ook omdat de doopsgezinden van heel de wereld nu wel voor de achtste maal bijeen zijn, doch in denken en doen nog geen eenheid vor men. Een groei naar eenheid tekent zich inmiddels duidelijk af. Daar is de gemeen schappelijke Avondmaalsviering, die dit keer voor het eerst van het congres zelf kan uitgaan. Verder kregen de congressen na de oorlog een nieuwe achtergrond. Aan vankelijk gebruikte men een incidentele aanleiding om doopsgezinden uit alle wind streken samen te brengen. Zo kwam het congres van 1936 in Amsterdam bijeen in verband met de 400-jarige herdenking van „Menno's uitgang uit het pausdom". En na de oorlog? „Er is een begeren ontstaan om elkaar van tijd tot tijd te ontmoeten", zegt ds. J. J. J. van Sluijs. De ontmoetin gen in deze sfeer hadden plaats in Goshen en Newton in de V.S. (1948), in Bazel (1952), in Karlsruhe (1957) en in Kitche ner in Canada (1962). Nu is dus Nederland aan de beurt. De kleine 40.000 Nederland se doopsgezinden sloofden zich uit om het een goed congres te laten worden. De ontvouwing van het hoofdthema ge beurt in vijf morgenreferaten, die worden gevolgd door groepsbesprekingen en een paneldiscussie. De sectiebijeenkomsten zijn in de tweede helft van de middagen gepland. Op de avonden worden overzich ten gegeven van de activiteiten in ver schillende delen van de wereld, terwijl dan eveneens de verhouding van gemeente en wereld in „opwekkende lezingen" nader belicht wordt. Aan referaten dus geen ge brek. Geen enkele congresganger zal ze alle kunnen bijwonen. Hij krijgt echter de beschikking over samenvattingen van het besprokene, zodat er geen breuken in „de lijn" behoeven te ontstaan. Het hoofdthema is min of meer een ver volg op dat van Kitchener. Daar werd ge sproken over „De heerschappij van Chris tus". Uit het thema van nu kwamen de volgende hoofdonderwerpen naar voren: „Woord en Geest", „Geest en Gemeente". „Wedergeboorte en Nieuw Leven", „Vrij heid en Gehoorzaamheid" en „Zending en Evangelisatie". Het is duidelijk, dat hier in een grote lijn is aangehouden, die be gint bij Christus en de bijbel en de Geest en die vervolgens doorgetrokken wordt naar het bijeenbrengen door de Geest van de gemeente en de innerlijke veran dering van de gelovigen, waardoor zij tot vrije geloofsgehoorzaamheid komen, zo dat zij de kracht ontvangen om in zen ding, evangelisatie, hulpwerk en vredes- getuigenis in de wereld uit te gaan. Zo komt het getuigenis van de Geest tot de „Ik heb grote lust in Zijne schaduw en zit eronder, en Zijne vrucht is mijn gehemelte zoet". Hooglied 2, vrs. 3b. Over zomer-1967 zullen we later misschien nog eens praten, als een echt-„ouderwetse", dat is: een warme, zonnige zomer. Op een lieflijke lente volgde een pracht van een zomer, zodat de vakantiegangers nu eens geen reden hebben om te mopperen wanneer zouden we dat eigenlijk wél hebben? Waair de zon schijnt, is ook schaduw. En uit de zonnebrand oeken we de fijne, beschutte plekjes op, om daar enige verkoeling te vin den. Welk een reëel, levens-getrouw, „na tuurlijk" boek is de Bijbel! Van al deze be- vengenoemde dingen spreekt reeds de konink lijke zanger-dichter, Salomo. Van hem toch is het hoge lied der liefde, waarin bruidegom en bruid in een schone lofzang elkaar bezin gen. We geloven niet, dat dit Hooglied een bruilofstliedje is zonder meer. Nee, Salomo is hier een type, een afschaduwing van de meerdere Salomo, Jezus Christus, en de „zwarte" bruid mag zich „lieflijk" weten, vanwege de aangebrachte gerechtigheid van Gods ééngeliefde Zoon. De beurtzang, waaraan onze meditatie tekst ontleend werd, zette al in hoofdstuk 1 in. In het verkeer tussen bruidegom en bruid, is Hij de schenkende, en zij de ontvangende partij. In het verbond der genade leert de Kerk van „gegeven" léven. De H. Geest doet de bruidskerk er een licht over opgaan, Wie toch wel haar Zielsbruidegom voor haar zijn mag en zijn wil. Woorden schieten echt te kort. In diepe rijk-geestelijke beeldspraak worden de gedachten wederzijds gegoten. De bruid roemt en noemt haar Bruidegom „als een appelboom onder de bomen des wouds, zo is mijn Liefste onder de zonen". Hoe heerlijk nodigen de boomgaarden tot zoet toeven onder de bladerijke bomen uit. Overal in ons land ziet ge de toe risten korter of langere tijd hun reis onder breken, om eens even rustig neer te zitten, en te genieten van de pracht der natuur, waaraan ook onze Stichtse vallei zo rijk is; en dan tegelijk te proeven van het oog en zinnen strelende fruit, dat al bij zomerdag aan de bomen rijp-stooft in de zon. Des te sterker spreekt één en ander de Oosterling aan. De dagen kunnen bij zomer dag zo lang en fel-heet zijn; de overgang van de zon in de schaduw is een noodzakelij ke verademing voor elk mensenkind. Inzonderheid geldt deze waarheid Gods le- vendgemaakte Kerk, Zijn herboren kinderen. Zij hebben de hitte van Gods toorn tegen de zonde dermate leren kennen, dat zij als van dorst versmachten, en verlangen naar „da gen der verkoeling". O, hoe dierbaar wordt voor de ontledigde, van zonde en schuld over tuigde zondaarsziel de Persoon en het werk van Jezus Christus. Hij pronkt daar „als een appelboom onder de bomen des wouds"; o, hoe lieflijk en nodigend is Zijne schaduw. „Ik heb grote lust in Zijn schaduw, en zit eron der". Ja, echt, in deze schaduw is 't goed toeven! Wanneer we in Hem geborgen zijn, door een waar geloof, zal de zon des daags ons niet steken, noch de maan des nachts. Onbe- dwing-, ja onstil-baar is het hartelijke verlan gen van de bruidskerk dichtbij haar Bruide gom te vertoeven. Als beschermend buigt Hij zich over haar neer. In Hèm ziet God geen zonde in Jacob, en geen overtreding in Israël. Zo is er dan geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn, die niet naar 't vlees wandelen, maar naar de geest Kent ge dat verlangen, waarvan hier de bruid getuigt: „Ik heb grote lust in Zijne schaduw?" Is Christus u alles geworden? Uw enige, doch tevens volkomene Zaligma ker, Redder en Voorspraak bij de hemelse Vader? Er is maar niet een uitspreken van het diepste verlangen van het hart, maar ook een beoefenen van het geloof in haar Bruide gom. Een zich neerzetten onder die appel boom, een zich verkwikken in zijne schaduw, en straks een genieten van de verrukkende vrucht. Als ge dit, door genade kennen moogt, zult ge niet jaloers zijn op wereldlingen of naam christenen, die alom ter wereld, onder alle mogelijke schaduwrijke bomen, op hun tour nees hebben gezeten, maar juist deze appel boom uit Hoogl. 2 niet kennen, of misschien wel smadelijk minachten. Jezus Christus heet hier „mijn Liefste" onder de „zonen". Zoals Hij, is er geen ander. Zo rijk, als Bo- az; zo erbarmend, als voor verloren zonen en dochters; zo trouw-beminnend, want Hij gaf Zich voor haar over tot in de dood van het kruis. De bruid „zit er onder", in de dadelijkheid in de beoefening van het zaligmakende ge loof. En.ze heeft daar een onmiddellijke wetenschap van, dank zij het getuigenis van Gods Geest in haar binnenste. Die Geest ge tuigt met haar geest, dat zij is een kind, van God in Christus bemind. Ze weet wel, dat zij alles, ja werkelijk alles, voor tijd en eeuwigheid, naar lichaam en ziel, aan haar Liefste en Beminde te danken heeft. Het zijn schamele woorden: „Ik zit er onder", maar het houdt alles in, wat ook gij, mijn lezer(es) nodig hebt, om getroost te leven en eenmaal zalig te kunnen sterven. Het mogen korte ogenblikken zijn; „zo ge noten, zo toegesloten", de bruid redeneert niet over, maar leeft uit de zaak: Hij is de mijne, en ik ben de Zijne. „Ik heb grote lust in zijne schaduw, en zit er onder, en zijne vrucht is mijn gehemelte zoet". Gods kinderen worden fijn-proevers. Zij kunnen en durven zich niet met wat surro gaat-godsdienst, of zelf-gefantaseerd geloof tevreden stellen. Overal leren de dood op schrijven, om het ware leven te zoeken en te vinden in de Gekruisigde, Die is de Vorst van Pasen. O gezegende Immanuël God-met ons!), Uw vrucht is mijn gehemelte zoet. Letten we erop, dat de bruid zich toch niet rechtstreeks tot haar Bruidegom richt; ze zegt hier n.l. niet: Uw, maar Zijn vrucht; als in vervoering mag zij op deze wijze de vrucht van Immanuëls borgtochtelijk lijden en ster ven, ja de vrucht van Zijn opstanding en he melvaart bij al haar hoorders aanprijzen. Haar liefde tot Christus is tegelijk een gun nende liefde met betrekking tot de ander, die Hem nog niet of niet op de juiste wijze kent. Vele mensen eten en drinken te gulzig, dan dat ze echt proeven wat ze naar de mond brengen. De mens van nature is, met betrek king tot Gods genade in Christus, als versto ken van het zintuig der smaak. Een natuur lijk mens heeft geen gehemelte, geen smaak, geen verstand noch kennis van God en god delijke zaken. Ons verlangen gaat van huis uit naar de dingen dezer wereld, naar ver gankelijke genietingen uit. De buik is voor menigéén de grote afgod. O, wij moeten gees telijk zijn, om de vruchten des Geestes in Christus' Persoon en werk zo rijk opgetast te kunnen onderscheiden en te mogen smaken. O, smaakt en proeft dan in Hèm dat God goed is voor.albedervers, voor dui zendmaal in henzelf verlorenen en veroor deelden. „Ik voor u zegt de Heiland daar gij anders de eeuwige dood zoudt moe ten sterven" (Avondm. formulier). Christus' vrucht is niet een „verboden" vrucht, maar wordt alleen begeerlijk, ja on misbaar door Geeste-onderwijs. De geest schept de hand des geloofs om deze vrucht te aanvaarden; het is ook die Geest des Hee- ren, Die ons een „gehemelte" meedeelt, om het „zoete" van het genade-werk, ja van de Persoon Zelf te ondervinden. Hier in begin sel, en eenmaal volmaakt! wereld. Het thema speelt eveneens in de (dertien) secties, zodat het getuigenis van de Geest in de verschillende sferen van het geloofsleven kan worden besproken. Het gaat dan over het hulpwerk, de zen ding, de vredesgroepen, de opvoedings- en de onderwijsproblemen. Op de donderdagmiddag komen vrou wen en mannen en ook jogeren apart bij een om hun eigen taak in gemeente en wereld te bespreken. Inmiddels blijven theologische, historische en andere weten schappelijke vragen niet buiten schot. „De bespreking daarvan voltooit de bezin ning", aldus prof. Oosterbaan. De doopsgezinden hebben in het verle den, zo blijkt wel uit het voorgaande, de deur niet bij elkaar plat gelopen .Gemeen ten en groepen van gemeenten leefden hun eigen leventje, vormden hun eigen tradi ties en koesteren hun eigen denkbeelden. Die „korst van de geschiedenis", om de woorden van ds. J. P. Matthijssen te ge bruiken, moet eigenlijk breken, wil men weten, „wie en wat men is". Toch boe zemt die zelfde geschiedenis ook eerbied in. Het bestaan van weinig geloofge meenschappen was zo bewogen. In het in verband met het congres verschenen boek je „500.000 doopsgezinden" wordt daar een boeiend beeld van gegeven. Uit een be knopter overzicht van prof. Oosterbaan lichten we echter de volgende feiten. De Doopsgezinde Broederschap oud ste protestantse geloofgemeenschap in Ne derland gaat terug tot het jaar 1530 toen de eerste gemeente ontstond in Am sterdam, aftakking van de doperse bewe ging die uit Zwitserland (eerste gemeen te in 1525 te Zürich) via Duitsland over kwam. Op 30 januari 1536 trad Menno Si mons toe; hij leidde de broederschap met anderen door de eerste zware decennia. Men kan zeggen dat tot 1560 de geschie denis van de hervorming in Nederland in hoofdzaak die van de doopsgezinden is ge weest. De ijver om de gemeenten onbesmet te bewaren opende de mogelijkheid tot af splitsingen als gevolg waarvan een halve eeuw na Menno's dood al twintig soorten doopsgezinden in Nederland bestonden, zonder noemenswaardig contact met el kaar. Vervreemding van elkaar onstond voorts door de scherpe vervolging (onge veer 1.400 martelaren, aldus prof. Ooster baan) en door de opkomst van het calvi nisme. Mede daardoor ook bleef het aan tal doopsgezinden beperkt tot ongeveer 120.000 aan het begin van de 17e eeuw. Dat was dan nog gunstig, vergeleken met Zwitserland, Duitsland en Frankrijk waar door de vervolgingen de beweging bijna geheel werd uitgeroeid. Uit Europa emi greerden grote groepen mennonieten naar Amerika. Nog heden ten dage zijn de doopsge zinden door de lange vervolgingen min of meer getekend. Om te beginnen namen de mennoieten op hun trektocht van land tot land de eigenaardigheden van hun groep mee. In de Verenigde Staten en Ca nada zijn niet minder dan twintig ver schillende doopsgezinde groeperingen, elk met een eigen denk- en organisatiepa troon. Achterberg (Rhenen) J. van der Haar. Een ander uitvloeisel van de vervolging was het onmogelijk worden van het zen dingsbeweging-zijn. Sinds de vorige eeuw is er echter door de Nederlandse broeder schap en vooral ook door de Amerikaanse broederschappen weer zending bedreven. De Nederlandse broederschap heeft altijd zendingsposten gehad en medische hulp gegeven in het Moeria-gebied op Java. Tegenwoordig wordt daarnaast door de zendingsraad gewerkt op het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea, in Tchaad en in Ghana. De Amerikaanse broederschap pen vertonen een grote zendingsijver. Zij hebben ongeveer 650 zendelingen in der tig landen en stichtten in tal van landen dochterbroederschappen. Deze zijn tegen woordig meestal „jonge kerken". Voor de doopsgezinden is „praktisch— christen-zijn" altijd zeer belangrijk ge weest. Zij leggen dan ook grote nadruk op het hulpwerk in binnen- en buiten land. Ds. R. de Zeeuw wijst er in dit verband op, dat onderling beraad over de hulp aan mensen in nood uit eigen kring in belangrijke mate bijdroeg tot het samenroepen van de eerste wereld conferenties. Op het ogenblik gaat het al lang niet meer alleen om het helpen van eigen broeders, maar evenzeer om het uitsteken van de broederhand naar mensen in nood, die niet tot de broeder schap behoren. Van „intern" werd het hulpwerk „ex tern". Het is wereldomvattend boven dien. Het stelt, eenvoudig gezegd, goe deren, geld en mensen beschikbaar. Al le doopsgezinden brachten in 1966 voor hulpwerkdoeleinden samen f 4.500.000,- bijeen. De waarde van de verstrekte hulpwerkgoederen ging de zes miljoen te boven. Het aantal mensen dat uitge zonden is ligt tussen de zeven- en acht honderd. 23* Geloofsvorm In de vervolging ligt ook een van de oor zaken, dat de geloofsvorm van de doops gezinden nooit geheel en consequent theo logisch is geëxpliceerd. De doopsgezinden vormen, om bij prof. Oosterbaan terug te komen, de oudste gestalte van het „vrije kerk"-type. Samen met de baptisten en een aantal andere vrije kerken vormen zij naast de katholieke en luthers-calvinis- tische kerken de derde eigensoortige vleu gel in de christenheid. Zij vertenwoordi- gen een eigen wijze van christenzijn die gegrond is in een eigen geloofsvorm. Zo als gezegd, werd een wetenschappelijke verantwoording daarvan door de vervol ging bijna onmogelijk gemaakt, doch bo vendien achtte men het praktische ge loofsleven veel belangrijker dan een we tenschappelijke doordenking en verwer king van de geloofsinhoud. De uiterlijke kenmerken, zoals de ge meentestructuur, de gelovigendoop, het streven naar levensheiliging, het weerloos heidsbeginsel, het niet-zweren van de eed en het n iet-bedienen van overheidsambten die, zij het niet alle in Nederland, toch nog bij veel mennonieten leven, zijn aldus prof. Oosterbaan, uitingen van een samen hangende geloofsvisie. Al liggen bij ver schillende groepen de accenten wel eens wat verschillend, enkele grondlijnen van een doperse theologie zijn vanaf het be gin van de reformatie duidelijk te onder kennen. In het leerstuk van de drieëenheid heb ben de doopsgezinden van het begin af 'n eigen geluid laten horen. Zowel in de leer aangaande de menswording van Jezus als in de leer aangaande de Heilige Geest (de eumatologie) hebben zij een oor spronkelijke visie, waardoor zij zich zowel van de luthers-calvinistische reformatie als van de r.k.-traditie onderscheiden. In hun christologie was Jezus het vleesgewor den Woord Gods, die in de eenheid van zijn concrete persoon zowel het wezen Gods als het wezen van het in hem herstelde nieuwe-mens-zijn openbaarde. In hem is de nieuwe tijd der genade aangebroken, en is het Nieuwe Verbond gegrond. Daar om moet de gemeente ook het beeld van een nieuwe gemeenschap tonen, die an ders is dan de gemeenschap die in ander opzicht in de wereld wordt aangetroffen. De doop is het teken van dit nieuwe Ver bond, de besnijdenis, niet op grond van de wedergeboorte door het geloof in Christus gegeven. In Christus is dus, nog steeds al dus prof. Oosterbaan, de eenheid maar ook de spanning tussen het Oude en Nieu we Verbond, tussen het oude en nieuwe leven en tussen de wereld en de gemeen te gegeven. De doperse theologie heeft daardoor een zeker dialectisch karakter. Ook tussen de christologie en de pneu- matologie heerst een zekere dialectische spanning. Aan het werk van de Heilige Geest wordt een grotere zelfstandigheid ten opzichte van het werk van de Zoon of het Woord toegekend dan in de luthers-cal vinistische theologie en dit werk wordt minder uitsluitend gebonden geacht aan de kerk en haar hiërarchie dan in de r.k. tra ditie. De vrijheid van de Geest om in tedere gelovige op zijn wijze te werken zij het nooit los van, maar altijd in overeenstem ming met het Woord leidt tot respec tering van het persoonlijk geloof. Boven dien sluit het de heerschappij van wereldse en kerkelijke overheden over het geloof uit. Daarom is, aldus prof. Oosterbaan, deze pneumatisologie de grond voor een radi calisering van de gedachte van het alge meen priesterschap der gelovigen van de „vrije kerk" vorm. Om het beeld, wat Nederland betreft nog even rond te maken: De Doopsgezinde Broederschap bestaat uit 143 autonome gemeenten (veel in het noorden wei nig in het zuiden) die zich met het oog op bepaalde doelstellingen in de Alge mene Doopsgezinde Sociëteit hebben ver bonden. Het gaat, wat de doelstellingen betreft, voornamelijk om de vertegen woordiging naar buiten, het onderhoud van het seminarium en de financiële on dersteuning van bepaalde gemeenten. In Nederland werken ongeveer honderd doopsgezinde predikanten. i

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 11