Doopsgezinden
uit 32 landen
congresseren
in Amsterdam
IN DEZE SCHADUW IS HET GOED TOEVEN I
Een gedachtenwisseling voor gelovige gemeenteleden - meer dan een theologencongres -
en daarom zal de actualiteit er royaal aan haar trekken komen
Bewogen bestaan
23- Vervolgingen
23* Hulpwerk
LITERAIRE KRONIEK
door
WdJUu.
DEZE WEEK
DE MAANVIS
fJMjdens onze vakantie hebben wij ons be
ziggehouden met het lezen van een re
spectabel aantal Engelse en Amerikaanse
thrillers, detective- en spionageromans,
die een even luchthartig als boeiend amu
sement bieden, met een problematiek ge
lijk te stellen aan een ingewikkelde kruis
woordpuzzel, en toch niet behorend tot
wat men onder „literatuur" verstaat.
Waarom eigenlijk niet? Sommige van die
verhalen bewegen zich wel degelijk in het
randgebied van wat men een literaire
prestatie pleegt te noemen, een kunst
werk; bijvoorbeeld de detective-romans
van de in 1959 overleden Amerikaanse
auteur Raymond Chandler, en ongetwij
feld ook de boeken van Agatha Christie.
Deze auteurs geven blijk van een bijzon
der bekwaam schrijverschap. Zij slagen
erin de moeilijkste situaties of de vreemd
ste personages vaak met een enkele vol
zin even oorspronkelijk als trefzeker te
typeren, hun woordkeus is bijzonder in
ventief, hun taalgebruik rijk en gevari
eerd, de compositie van hun verhalen
voorbeeldig. Wat hun vakmanschap be
treft kunnen zij menige jongere auteur
die pretendeert zich aan de fraaie letteren
te wijden een les leren. En toch beho
ren auteurs als Ngaio Marsh, Chandler,
Sayer, Christie of Fleming niet tot die uit
verkoren groep van schrijvers die men li
teraire kunstenaars noemt. Men zoekt hun
namen dan ook, en mijns inziens volko
men terecht, tevergeefs in The Oxford
Companion to English Literature.
Literatuur betekent namelijk toch nog
wel iets anders dan schrijvers-techniek
en de bekwaamheid om een onderhoudend
verhaal te vertellen. Auteurs als Chandler
en Christie hebben maar één doel: de le
zer te verrassen en te onderhouden. Zij
doen dit op een sublieme wijze, zij zijn
meesters in hun vak. De literaire roman
cier streeft echter nog iets anders na, een
geestelijke en artistieke méérwaarde. Hij
wil de lezer nog iets méér vertellen dan
het „verhaal", waarom het bij die auteurs
van thrillers uitsluitend gaat: iets dat
achter en tussen de regels van de uiterlij
ke historie verborgen ligt.
Auteurs als Chandler en Fleming blij
ven charmant en briljant aan de opper
vlakte, de literaire kunstenaar steekt al
toos naar de diepte af. Er staat bij hem
meer te lezen dan er staat. Daarom is het
lezen van de meest gecompliceerde detec-
tive-story dan ook minder inspannend dan
de „eenvoudigste" literaire roman.
T^en goed voorbeeld van het verschil tus
sen beide genres biedt het romande
buut van de Zuidnederlandse schrijver
Willy Spillebeen (die als dichter en essay
ist daarvoor al enige bekendheid genoot):
„De Maanvis", zojuist door de uitgeverij
Desclée de Brouwer (Brugge-Utrecht) in
het licht gebracht. Het verhaal bezit na
melijk verschillende elementen, die ook
een detective- of spionage-roman tot
thema zouden kunnen dienen. Er is sprake
van een mysterieus internationaal wapen-
smokkel-komplot, waarbij hoge militairen
betrokken zijn. Er worden twee mannen
vermoord, die daar te veel van weten, en
een groot aantal anderen verdwijnt of
sterft onder verdachte omstandigheden.
Er is een fatale vrouw in het spel. Er
heeft een misdadige persoonsverwisseling
plaats als een onherkenbaar verminkte
dode onder een andere naam begraven
wordt.
Allemaal genoeg motieven voor een
soort James Bond vertelling. En toch zal
niemand het romandebuut van Spillebeen
een thriller willen of kunnen noemen. Het
verschil schuilt hierin dat de Vlaamse li
terator al die geheimzinnigheden en mis
drijven niet als hoofdzaak maar als aan
leiding gebruikt. Het gaat er hem niet om
de lezer er over in spanning te houden
hoe het komplot der wapensmokkelaars
precies in elkaar zit, wie deze of gene om
het leven heeft gebracht, noch om ons de
voldoening te geven dat de schurk in het
spel zijn gerechte straf tenslotte niet ont
loopt. Wat hem beroert is niet het „ver
haal" van de uiterlijke gebeurtenissen.
Dat dient hem slechts als kapstok voor ge
dachten die daarachter verborgen liggen
en die hij met literaire middelen op de le
zer overbrengt. Die gedachten en overwe
gingen hebben niet zozeer betrekking op
de boosheid van het komplot als zodanig,
dat het exterieure thema van de roman
uitmaakt, maar op de algemeen-mense
lijke conditie van onwaarachtigheid, in-
WILLY SPILLEBEEN
nerlijke onzekerheid en geneigdheid tot
compromissen als het op een keuze aan
komt.
JT^e maanvis, die in het boek een paar
keer voorkomt, en waaraan de titel
van de roman is ontleend, speelt in de in
trige geen werkelijke rol maar geldt als
een symbool voor wat de auteur met zijn
roman bedoeld heeft te zeggen, namelijk:
de tragiek van het feit, dat wij zo vaak
voortleven als in een aquariumsfeer, ook
al menen wij het beste te doen. Maar hoe
vaak verhinderen ons angst, beschroomd
heid, schuwheid tot het nemen ener zwa
re verantwoordelijkheid om helder en met
innerlijke vastigheid in het licht te gaan
staan.
Het komplot met zijn trieste en fatale
gevolgen waarvan in deze roman sprake
is, staat tegenover de werkelijkheid van
het leven als een komedie, maar Vondel
wist al dat het leven zelf doorgaans „een
speeltoneel" is, met al zijn valse schijn,
zijn bedrog, zijn onechte effecten, waarin
elk zijn rol krijgt en zijn deel vervult.
De roman „De Maanvis" bevat alleen
maar de elementen voor een spionage
thriller of een detective-verhaal, maar de
auteur heeft die aangewend om ons iets
geheel anders te vertellen dat niet met
een fantastisch avontuur maar met het le
ven van iedere gewone mens zelf te ma
ken heeft. Daarom is hij ook heel anders
te werk gegaan dan wanneer bijvoorbeeld
Ian Fleming zo'n schema had moeten be
handelen. Wij worden niet zozeer geschokt
of met gloeiende oren beziggehouden door
hetgeen zich als misdaad of intrige in de
vertelling aan ons voordoet, als wel door
de psychologische en filosofische achter
gronden daarvan, die misschien niet zo
sensationeel zijn, althans in de zin ener
voorbijgaande, heftige prikkeling, maar
wel aangrijpend als wezenlijk menselijk
drama dat ieder van ons persoonlijk aan
gaat en dat tot blijvende overweging
dient.
W/illy Spillebeen toont zich in dit proza-
debuut daarbij 'n romancier, die over
een ruime mate aan artistieke, taalkundi
ge middelen beschikt om ons dit perspec
tief achter zijn verhaal voldoende sterk te
suggereren. Hij schrijft in lange en gedra
gen volzinnen, heel zorgvuldig en met een
poëtische toets; zijn stilistiek is daarbij
nergens langdradig of duister, doch inte
gendeel van een blinkende en doorzichti
ge klaarheid, scherp van observatiever
mogen en zeer knap in het overbrengen
van een stemming, een sfeer, de karak
ters en het milieu.
Het boek is beklemmend, niet zozeer of
in de allereerste plaats om het verloop
van het dramatisch gebeuren, dan wel om
de noodlotssfeer die het op ons overdraagt
en die wij herkennen als de vloek in zijn
onzekerheid en twijfels met zelfbedrog als
ons onvermijdelijk compromis. De perso
nages in de roman .vriend en vijand, gaan
daaraan tenslotte ten onder; onder het
symbool van de demonische maanvis ach
ter een aquariumruit, glibberig, gesluierd
en grijnzend, het teken van onze mense
lijke onmacht.
Zelfs als een der hoofdpersonen in de
roman, geobsedeerd door die vis, het
aquarium met een bijl heeft vernietigd en
panisch de vlucht neemt, blijft de maan
vis nog in leven en in zijn gezelschap, kle
verig en kliederig tussen slierten water
plantjes, verborgen in zijn jaszak, als be
hoort dit symbool tot de menselijke con
ditie, herkenbaar en daardoor minder ge
vaarlijk maar onontkoombaar.
Willy Spillebeen heeft met dit proza
debuut een opmerkelijke literaire presta
tie geleverd. Zijn roman is even boeiend
als van geestelijke diepgang en getuigt
van talentvol schrijvers vermogen. De Ne
derlandse letterkundige wereld begroet
in deze auteur een prozaïst van wie nog
veel te verwachten valt.
Al wie door
ootmoed werd
herboren, is van
het Hemelsche
geslacht.
VONDEL
MENNO SIMONS,
de stichter en leider der Neder
landse doopsgezinden, geboren te
Witmarsum in januari 1946.
Over het grote congres
der Doopsgezinden, dot
in Amsterdam gehouden
wordt en over wat deze
broeders in de loop
der eeuwen bewogen
heeft en nog beweegt,
vertellen in dit artikel
prof. dr. mr. J. A.
Oosterbaan, hoogleraar
van Amsterdam en aan
aan de universiteit
het seminarium van
de Doopsgezinden;
ds. J. J. J. van
Sluijs te Barsingerhorn,
voorzitter van de
Algemene Doopsgezinde
Sociëteit;
ds. J. P. Mathijssen
te Amsterdam,
de grote organisator
van dit
achtste wereldcongres.
Van 23 tot en met 30 juli, komende
week dus, gaan 4.500 doopsgezin
den uit heel de wereld in Amsterdam
met elkaar spreken over „Het getuigenis
van de Heilige Geest". Het zal een fel
gesprek worden af en toe, zo is ons ver
zekerd, „de stukken zullen eraf vliegen".
Kan dat met dit onderwerp? Zit het er
in? Ongetwijfeld, want het staat dicht bij
de doopsgezinden, die immers altijd
meer dan andere kerken een sterk
accent hebben gelegd op het zelfstandige
werk van de Heilige Geest in het geloofs
leven. Geen „voer" voor louter theologen
dus, al lijkt het er dan op. Overigens
zou een dergelijke eenzijdigheid ook on
bestaanbaar zijn. Het congres is, naar het
getuigenis van de organisatoren, vooral
bedoeld voor de „gelovige gemeentele
den". In die sfeer moet men 't thema dan
ook plaatsen. De ongeveer 80 inleidingen
hebben slechts ten dele een theologische
vaktechnische inslag. Zij willen veeleer
uitdrukking geven aan het gemeenschap
pelijk geloof en hebben daarom of een
strekking van zuiver getuigenis, of een
aansporende en opwekkende bedoeling of
een programmatische en direct op de ac
tualiteit betrokken betekenis. Prof. mr.
dr. J. A. Oosterbaan; „Het congres be
doelt dus een grote gemeenschappelijke
bezinning te zijn over de plaats, die de
doopsgezinden in alle delen van de we
reld en ook in het oecumenische geheel
van de christenheid innemen of behoren
in te nemen en over de opdracht die zij
daarom hebben te vervullen."
chter het hoofdthema gaat dus een wij-
de ruimte schuil. De actualiteit kan
sterk aan haar trekken komen. En dan is
de discussie er automatisch al. Wellicht
over de aansluiting bij de Wereldraad van
Kerken (alleen de broederschappen van
Nederland en van West- en Noord-Duits-
land zijn lid), over de dienstweigering,
over de vrede, over het rassenvraagstuk,
enzovoorts. Stof genoeg. Vooral ook omdat
de doopsgezinden van heel de wereld nu
wel voor de achtste maal bijeen zijn, doch
in denken en doen nog geen eenheid vor
men. Een groei naar eenheid tekent zich
inmiddels duidelijk af. Daar is de gemeen
schappelijke Avondmaalsviering, die dit
keer voor het eerst van het congres zelf
kan uitgaan. Verder kregen de congressen
na de oorlog een nieuwe achtergrond. Aan
vankelijk gebruikte men een incidentele
aanleiding om doopsgezinden uit alle wind
streken samen te brengen. Zo kwam het
congres van 1936 in Amsterdam bijeen in
verband met de 400-jarige herdenking van
„Menno's uitgang uit het pausdom". En
na de oorlog? „Er is een begeren ontstaan
om elkaar van tijd tot tijd te ontmoeten",
zegt ds. J. J. J. van Sluijs. De ontmoetin
gen in deze sfeer hadden plaats in Goshen
en Newton in de V.S. (1948), in Bazel
(1952), in Karlsruhe (1957) en in Kitche
ner in Canada (1962). Nu is dus Nederland
aan de beurt. De kleine 40.000 Nederland
se doopsgezinden sloofden zich uit om het
een goed congres te laten worden.
De ontvouwing van het hoofdthema ge
beurt in vijf morgenreferaten, die worden
gevolgd door groepsbesprekingen en een
paneldiscussie. De sectiebijeenkomsten
zijn in de tweede helft van de middagen
gepland. Op de avonden worden overzich
ten gegeven van de activiteiten in ver
schillende delen van de wereld, terwijl dan
eveneens de verhouding van gemeente en
wereld in „opwekkende lezingen" nader
belicht wordt. Aan referaten dus geen ge
brek. Geen enkele congresganger zal ze
alle kunnen bijwonen. Hij krijgt echter de
beschikking over samenvattingen van het
besprokene, zodat er geen breuken in „de
lijn" behoeven te ontstaan.
Het hoofdthema is min of meer een ver
volg op dat van Kitchener. Daar werd ge
sproken over „De heerschappij van Chris
tus". Uit het thema van nu kwamen de
volgende hoofdonderwerpen naar voren:
„Woord en Geest", „Geest en Gemeente".
„Wedergeboorte en Nieuw Leven", „Vrij
heid en Gehoorzaamheid" en „Zending en
Evangelisatie". Het is duidelijk, dat hier
in een grote lijn is aangehouden, die be
gint bij Christus en de bijbel en de Geest
en die vervolgens doorgetrokken wordt
naar het bijeenbrengen door de Geest
van de gemeente en de innerlijke veran
dering van de gelovigen, waardoor zij tot
vrije geloofsgehoorzaamheid komen, zo
dat zij de kracht ontvangen om in zen
ding, evangelisatie, hulpwerk en vredes-
getuigenis in de wereld uit te gaan. Zo
komt het getuigenis van de Geest tot de
„Ik heb grote lust in Zijne schaduw
en zit eronder, en Zijne vrucht is mijn
gehemelte zoet".
Hooglied 2, vrs. 3b.
Over zomer-1967 zullen we later misschien
nog eens praten, als een echt-„ouderwetse",
dat is: een warme, zonnige zomer.
Op een lieflijke lente volgde een pracht
van een zomer, zodat de vakantiegangers nu
eens geen reden hebben om te mopperen
wanneer zouden we dat eigenlijk wél hebben?
Waair de zon schijnt, is ook schaduw. En uit
de zonnebrand oeken we de fijne, beschutte
plekjes op, om daar enige verkoeling te vin
den. Welk een reëel, levens-getrouw, „na
tuurlijk" boek is de Bijbel! Van al deze be-
vengenoemde dingen spreekt reeds de konink
lijke zanger-dichter, Salomo. Van hem toch
is het hoge lied der liefde, waarin bruidegom
en bruid in een schone lofzang elkaar bezin
gen. We geloven niet, dat dit Hooglied een
bruilofstliedje is zonder meer. Nee, Salomo is
hier een type, een afschaduwing van de
meerdere Salomo, Jezus Christus, en de
„zwarte" bruid mag zich „lieflijk" weten,
vanwege de aangebrachte gerechtigheid van
Gods ééngeliefde Zoon.
De beurtzang, waaraan onze meditatie
tekst ontleend werd, zette al in hoofdstuk 1 in.
In het verkeer tussen bruidegom en bruid,
is Hij de schenkende, en zij de ontvangende
partij. In het verbond der genade leert de
Kerk van „gegeven" léven. De H. Geest doet
de bruidskerk er een licht over opgaan, Wie
toch wel haar Zielsbruidegom voor haar zijn
mag en zijn wil. Woorden schieten echt te
kort. In diepe rijk-geestelijke beeldspraak
worden de gedachten wederzijds gegoten.
De bruid roemt en noemt haar Bruidegom
„als een appelboom onder de bomen des
wouds, zo is mijn Liefste onder de zonen".
Hoe heerlijk nodigen de boomgaarden tot
zoet toeven onder de bladerijke bomen
uit. Overal in ons land ziet ge de toe
risten korter of langere tijd hun reis onder
breken, om eens even rustig neer te zitten,
en te genieten van de pracht der natuur,
waaraan ook onze Stichtse vallei zo rijk is;
en dan tegelijk te proeven van het oog en
zinnen strelende fruit, dat al bij zomerdag
aan de bomen rijp-stooft in de zon.
Des te sterker spreekt één en ander de
Oosterling aan. De dagen kunnen bij zomer
dag zo lang en fel-heet zijn; de overgang
van de zon in de schaduw is een noodzakelij
ke verademing voor elk mensenkind.
Inzonderheid geldt deze waarheid Gods le-
vendgemaakte Kerk, Zijn herboren kinderen.
Zij hebben de hitte van Gods toorn tegen de
zonde dermate leren kennen, dat zij als van
dorst versmachten, en verlangen naar „da
gen der verkoeling". O, hoe dierbaar wordt
voor de ontledigde, van zonde en schuld over
tuigde zondaarsziel de Persoon en het werk
van Jezus Christus. Hij pronkt daar „als een
appelboom onder de bomen des wouds"; o,
hoe lieflijk en nodigend is Zijne schaduw. „Ik
heb grote lust in Zijn schaduw, en zit eron
der".
Ja, echt, in deze schaduw is 't goed toeven!
Wanneer we in Hem geborgen zijn, door
een waar geloof, zal de zon des daags ons
niet steken, noch de maan des nachts. Onbe-
dwing-, ja onstil-baar is het hartelijke verlan
gen van de bruidskerk dichtbij haar Bruide
gom te vertoeven. Als beschermend buigt Hij
zich over haar neer. In Hèm ziet God geen
zonde in Jacob, en geen overtreding in Israël.
Zo is er dan geen verdoemenis voor degenen,
die in Christus Jezus zijn, die niet naar 't vlees
wandelen, maar naar de geest
Kent ge dat verlangen, waarvan hier de
bruid getuigt: „Ik heb grote lust in Zijne
schaduw?" Is Christus u alles geworden?
Uw enige, doch tevens volkomene Zaligma
ker, Redder en Voorspraak bij de hemelse
Vader?
Er is maar niet een uitspreken van het
diepste verlangen van het hart, maar ook
een beoefenen van het geloof in haar Bruide
gom. Een zich neerzetten onder die appel
boom, een zich verkwikken in zijne schaduw,
en straks een genieten van de verrukkende
vrucht.
Als ge dit, door genade kennen moogt, zult
ge niet jaloers zijn op wereldlingen of naam
christenen, die alom ter wereld, onder alle
mogelijke schaduwrijke bomen, op hun tour
nees hebben gezeten, maar juist deze appel
boom uit Hoogl. 2 niet kennen, of misschien
wel smadelijk minachten. Jezus Christus
heet hier „mijn Liefste" onder de „zonen".
Zoals Hij, is er geen ander. Zo rijk, als Bo-
az; zo erbarmend, als voor verloren zonen
en dochters; zo trouw-beminnend, want Hij
gaf Zich voor haar over tot in de dood van
het kruis.
De bruid „zit er onder", in de dadelijkheid
in de beoefening van het zaligmakende ge
loof. En.ze heeft daar een onmiddellijke
wetenschap van, dank zij het getuigenis van
Gods Geest in haar binnenste. Die Geest ge
tuigt met haar geest, dat zij is een kind, van
God in Christus bemind. Ze weet wel,
dat zij alles, ja werkelijk alles, voor tijd en
eeuwigheid, naar lichaam en ziel, aan haar
Liefste en Beminde te danken heeft. Het zijn
schamele woorden: „Ik zit er onder", maar
het houdt alles in, wat ook gij, mijn lezer(es)
nodig hebt, om getroost te leven en eenmaal
zalig te kunnen sterven.
Het mogen korte ogenblikken zijn; „zo ge
noten, zo toegesloten", de bruid redeneert
niet over, maar leeft uit de zaak: Hij is de
mijne, en ik ben de Zijne.
„Ik heb grote lust in zijne schaduw, en zit
er onder, en zijne vrucht is mijn gehemelte
zoet".
Gods kinderen worden fijn-proevers. Zij
kunnen en durven zich niet met wat surro
gaat-godsdienst, of zelf-gefantaseerd geloof
tevreden stellen. Overal leren de dood op
schrijven, om het ware leven te zoeken en te
vinden in de Gekruisigde, Die is de Vorst van
Pasen. O gezegende Immanuël God-met
ons!), Uw vrucht is mijn gehemelte zoet.
Letten we erop, dat de bruid zich toch niet
rechtstreeks tot haar Bruidegom richt; ze
zegt hier n.l. niet: Uw, maar Zijn vrucht; als
in vervoering mag zij op deze wijze de vrucht
van Immanuëls borgtochtelijk lijden en ster
ven, ja de vrucht van Zijn opstanding en he
melvaart bij al haar hoorders aanprijzen.
Haar liefde tot Christus is tegelijk een gun
nende liefde met betrekking tot de ander, die
Hem nog niet of niet op de juiste wijze kent.
Vele mensen eten en drinken te gulzig, dan
dat ze echt proeven wat ze naar de mond
brengen. De mens van nature is, met betrek
king tot Gods genade in Christus, als versto
ken van het zintuig der smaak. Een natuur
lijk mens heeft geen gehemelte, geen smaak,
geen verstand noch kennis van God en god
delijke zaken. Ons verlangen gaat van huis
uit naar de dingen dezer wereld, naar ver
gankelijke genietingen uit. De buik is voor
menigéén de grote afgod. O, wij moeten gees
telijk zijn, om de vruchten des Geestes in
Christus' Persoon en werk zo rijk opgetast
te kunnen onderscheiden en te mogen
smaken.
O, smaakt en proeft dan in Hèm dat
God goed is voor.albedervers, voor dui
zendmaal in henzelf verlorenen en veroor
deelden. „Ik voor u zegt de Heiland
daar gij anders de eeuwige dood zoudt moe
ten sterven" (Avondm. formulier).
Christus' vrucht is niet een „verboden"
vrucht, maar wordt alleen begeerlijk, ja on
misbaar door Geeste-onderwijs. De geest
schept de hand des geloofs om deze vrucht
te aanvaarden; het is ook die Geest des Hee-
ren, Die ons een „gehemelte" meedeelt, om
het „zoete" van het genade-werk, ja van de
Persoon Zelf te ondervinden. Hier in begin
sel, en eenmaal volmaakt!
wereld. Het thema speelt eveneens in de
(dertien) secties, zodat het getuigenis van
de Geest in de verschillende sferen van
het geloofsleven kan worden besproken.
Het gaat dan over het hulpwerk, de zen
ding, de vredesgroepen, de opvoedings- en
de onderwijsproblemen.
Op de donderdagmiddag komen vrou
wen en mannen en ook jogeren apart bij
een om hun eigen taak in gemeente en
wereld te bespreken. Inmiddels blijven
theologische, historische en andere weten
schappelijke vragen niet buiten schot. „De
bespreking daarvan voltooit de bezin
ning", aldus prof. Oosterbaan.
De doopsgezinden hebben in het verle
den, zo blijkt wel uit het voorgaande, de
deur niet bij elkaar plat gelopen .Gemeen
ten en groepen van gemeenten leefden hun
eigen leventje, vormden hun eigen tradi
ties en koesteren hun eigen denkbeelden.
Die „korst van de geschiedenis", om de
woorden van ds. J. P. Matthijssen te ge
bruiken, moet eigenlijk breken, wil men
weten, „wie en wat men is". Toch boe
zemt die zelfde geschiedenis ook eerbied
in. Het bestaan van weinig geloofge
meenschappen was zo bewogen. In het in
verband met het congres verschenen boek
je „500.000 doopsgezinden" wordt daar een
boeiend beeld van gegeven. Uit een be
knopter overzicht van prof. Oosterbaan
lichten we echter de volgende feiten.
De Doopsgezinde Broederschap oud
ste protestantse geloofgemeenschap in Ne
derland gaat terug tot het jaar 1530
toen de eerste gemeente ontstond in Am
sterdam, aftakking van de doperse bewe
ging die uit Zwitserland (eerste gemeen
te in 1525 te Zürich) via Duitsland over
kwam. Op 30 januari 1536 trad Menno Si
mons toe; hij leidde de broederschap met
anderen door de eerste zware decennia.
Men kan zeggen dat tot 1560 de geschie
denis van de hervorming in Nederland in
hoofdzaak die van de doopsgezinden is ge
weest.
De ijver om de gemeenten onbesmet te
bewaren opende de mogelijkheid tot af
splitsingen als gevolg waarvan een halve
eeuw na Menno's dood al twintig soorten
doopsgezinden in Nederland bestonden,
zonder noemenswaardig contact met el
kaar.
Vervreemding van elkaar onstond
voorts door de scherpe vervolging (onge
veer 1.400 martelaren, aldus prof. Ooster
baan) en door de opkomst van het calvi
nisme. Mede daardoor ook bleef het aan
tal doopsgezinden beperkt tot ongeveer
120.000 aan het begin van de 17e eeuw.
Dat was dan nog gunstig, vergeleken met
Zwitserland, Duitsland en Frankrijk waar
door de vervolgingen de beweging bijna
geheel werd uitgeroeid. Uit Europa emi
greerden grote groepen mennonieten naar
Amerika.
Nog heden ten dage zijn de doopsge
zinden door de lange vervolgingen min of
meer getekend. Om te beginnen namen de
mennoieten op hun trektocht van land
tot land de eigenaardigheden van hun
groep mee. In de Verenigde Staten en Ca
nada zijn niet minder dan twintig ver
schillende doopsgezinde groeperingen, elk
met een eigen denk- en organisatiepa
troon.
Achterberg (Rhenen)
J. van der Haar.
Een ander uitvloeisel van de vervolging
was het onmogelijk worden van het zen
dingsbeweging-zijn. Sinds de vorige eeuw
is er echter door de Nederlandse broeder
schap en vooral ook door de Amerikaanse
broederschappen weer zending bedreven.
De Nederlandse broederschap heeft altijd
zendingsposten gehad en medische hulp
gegeven in het Moeria-gebied op Java.
Tegenwoordig wordt daarnaast door de
zendingsraad gewerkt op het voormalige
Nederlands Nieuw-Guinea, in Tchaad en
in Ghana. De Amerikaanse broederschap
pen vertonen een grote zendingsijver. Zij
hebben ongeveer 650 zendelingen in der
tig landen en stichtten in tal van landen
dochterbroederschappen. Deze zijn tegen
woordig meestal „jonge kerken".
Voor de doopsgezinden is „praktisch—
christen-zijn" altijd zeer belangrijk ge
weest. Zij leggen dan ook grote nadruk
op het hulpwerk in binnen- en buiten
land. Ds. R. de Zeeuw wijst er in dit
verband op, dat onderling beraad over
de hulp aan mensen in nood uit eigen
kring in belangrijke mate bijdroeg tot
het samenroepen van de eerste wereld
conferenties. Op het ogenblik gaat het
al lang niet meer alleen om het helpen
van eigen broeders, maar evenzeer om
het uitsteken van de broederhand naar
mensen in nood, die niet tot de broeder
schap behoren.
Van „intern" werd het hulpwerk „ex
tern". Het is wereldomvattend boven
dien. Het stelt, eenvoudig gezegd, goe
deren, geld en mensen beschikbaar. Al
le doopsgezinden brachten in 1966 voor
hulpwerkdoeleinden samen f 4.500.000,-
bijeen. De waarde van de verstrekte
hulpwerkgoederen ging de zes miljoen
te boven. Het aantal mensen dat uitge
zonden is ligt tussen de zeven- en acht
honderd.
23* Geloofsvorm
In de vervolging ligt ook een van de oor
zaken, dat de geloofsvorm van de doops
gezinden nooit geheel en consequent theo
logisch is geëxpliceerd. De doopsgezinden
vormen, om bij prof. Oosterbaan terug te
komen, de oudste gestalte van het „vrije
kerk"-type. Samen met de baptisten en
een aantal andere vrije kerken vormen
zij naast de katholieke en luthers-calvinis-
tische kerken de derde eigensoortige vleu
gel in de christenheid. Zij vertenwoordi-
gen een eigen wijze van christenzijn die
gegrond is in een eigen geloofsvorm. Zo
als gezegd, werd een wetenschappelijke
verantwoording daarvan door de vervol
ging bijna onmogelijk gemaakt, doch bo
vendien achtte men het praktische ge
loofsleven veel belangrijker dan een we
tenschappelijke doordenking en verwer
king van de geloofsinhoud.
De uiterlijke kenmerken, zoals de ge
meentestructuur, de gelovigendoop, het
streven naar levensheiliging, het weerloos
heidsbeginsel, het niet-zweren van de eed
en het n iet-bedienen van overheidsambten
die, zij het niet alle in Nederland, toch
nog bij veel mennonieten leven, zijn aldus
prof. Oosterbaan, uitingen van een samen
hangende geloofsvisie. Al liggen bij ver
schillende groepen de accenten wel eens
wat verschillend, enkele grondlijnen van
een doperse theologie zijn vanaf het be
gin van de reformatie duidelijk te onder
kennen.
In het leerstuk van de drieëenheid heb
ben de doopsgezinden van het begin af 'n
eigen geluid laten horen. Zowel in de leer
aangaande de menswording van Jezus als
in de leer aangaande de Heilige Geest
(de eumatologie) hebben zij een oor
spronkelijke visie, waardoor zij zich zowel
van de luthers-calvinistische reformatie
als van de r.k.-traditie onderscheiden. In
hun christologie was Jezus het vleesgewor
den Woord Gods, die in de eenheid van zijn
concrete persoon zowel het wezen Gods
als het wezen van het in hem herstelde
nieuwe-mens-zijn openbaarde. In hem is
de nieuwe tijd der genade aangebroken,
en is het Nieuwe Verbond gegrond. Daar
om moet de gemeente ook het beeld van
een nieuwe gemeenschap tonen, die an
ders is dan de gemeenschap die in ander
opzicht in de wereld wordt aangetroffen.
De doop is het teken van dit nieuwe Ver
bond, de besnijdenis, niet op grond van de
wedergeboorte door het geloof in Christus
gegeven. In Christus is dus, nog steeds al
dus prof. Oosterbaan, de eenheid maar
ook de spanning tussen het Oude en Nieu
we Verbond, tussen het oude en nieuwe
leven en tussen de wereld en de gemeen
te gegeven. De doperse theologie heeft
daardoor een zeker dialectisch karakter.
Ook tussen de christologie en de pneu-
matologie heerst een zekere dialectische
spanning. Aan het werk van de Heilige
Geest wordt een grotere zelfstandigheid
ten opzichte van het werk van de Zoon of
het Woord toegekend dan in de luthers-cal
vinistische theologie en dit werk wordt
minder uitsluitend gebonden geacht aan de
kerk en haar hiërarchie dan in de r.k. tra
ditie. De vrijheid van de Geest om in tedere
gelovige op zijn wijze te werken zij het
nooit los van, maar altijd in overeenstem
ming met het Woord leidt tot respec
tering van het persoonlijk geloof. Boven
dien sluit het de heerschappij van wereldse
en kerkelijke overheden over het geloof
uit. Daarom is, aldus prof. Oosterbaan, deze
pneumatisologie de grond voor een radi
calisering van de gedachte van het alge
meen priesterschap der gelovigen van de
„vrije kerk" vorm.
Om het beeld, wat Nederland betreft nog
even rond te maken: De Doopsgezinde
Broederschap bestaat uit 143 autonome
gemeenten (veel in het noorden wei
nig in het zuiden) die zich met het oog
op bepaalde doelstellingen in de Alge
mene Doopsgezinde Sociëteit hebben ver
bonden. Het gaat, wat de doelstellingen
betreft, voornamelijk om de vertegen
woordiging naar buiten, het onderhoud
van het seminarium en de financiële on
dersteuning van bepaalde gemeenten. In
Nederland werken ongeveer honderd
doopsgezinde predikanten.
i