waó
Let
(mitenleent
je
TER ERE VAN MARC CHAGALL
Richard Flink zal heel erg gemist worden
Ter herinnering aan
Luigi Pirandello
Vernieuwer
-{x Sleutel
MARC CHAGALL, Frons-Rus-
sische kunstenaar die kortelings
tachtig jaar is geworden, kan men
eigenlijk alleen maar naar behoren
eren door zijn beste werk tentoon
te stellen - en te kopen, doch dat is
lang niet voor iedereen weggelegd.
Zo'n expositie is er nu: Galerie
Krikhaar, Spuistraat 33 in Amster
dam, laat tot 6 augustus een keus
zien uit de grafiek van Chagail. Van
de ongeveer dertig prenten is het
merendeel afkomstig uit de bundel
bijbefillustratles. Een paar lifn ge
maakt naar de fabels van La Fon
taine, een doodenkele stamt uit de
Boeken der Dode Zielen van Gogolj.
Men kan de keus eenzijdig achten.
Maar zij is duidelijk ingegeven door
het verlangen, kwaliteit te brengen.
Als ik de zaak van die gezichts
hoek uit bezie, moet ik zeggen, dat
de bijbelprenten me inderdaad
sterker boeien dan de andere, al
was het alleen slechts door de meer
verfijnde techniek.
Werkelijkheid scheppen
alsof het de illusie
is van de werkelijkheid
HONDERD JAAR
GELEDEN GEBOREN
Nu zij groot moeder is rijdt zij in een Dafje haar familie rond. Het
klinkt 'n beetje als 'n regel van 'n kryptogram, maar 't was niet anders
dan 't eenvoudige antwoord dat ik kreeg op 'n belangstellende infor
matie naar 'n gemeenschappelijke kennis. Al sind jaren had ik haar uit 't oog, maar
niet uit 't hart verloren. En meermalen had ik mij afgevraagd hoe zij zich, na een
veelbewogen en veelbesproken leven, wel op haar oude dag zou gedragen. Dat
zij die breiend in een leunstoel zou doorbrengen, leek mij moeilijk aan te nemen.
Vandaar dat het Daf je mij gans niet verwonderde, zoals niets van deze beminnelijke
vrijbuiter mij ooit verbaasd had, want zij viel in haar ouderlijk huis al volkomen
uit de toon. De zusjes stapten nooit ook maar een zooibreedte buiten het voor-
geschreven onberispelijke paadje. Zij verloofden zich met oppassende jongelieden,
trouwden jong en nestelden zich als lieve keurige huisvrouwtjes in een aardig huisje.
Kregen als bij afspraak een dochter en een zoon en lieten het tevreden bij deze
vervulde rijkeluiswens. Maar zij, het buitenbeen, de vreemde wilde eend in de
keurige bijt, was altijd tegen de draad in geweest. Op de lagere school had zij
al een tros aanbidders in kniekousen, die haar het hof maakten met briefjes vol
spelfouten en kleine attenties uit vaders bedrijf. In haar bakvis jaren nam deze
hofmakerij in intensiteit toe en was zij na schooltijd doorgaans met onbekende
bestemming en begeleiding afwezig een bron van gestage onrust voor haar
brave bezorgde moeder.
Het had tot nare consequenties kunnen voeren, als er niet onverhoopt in
de stoet aanbidders een brave, degelijke jongen was komen opduiken, die het niet
bij straatjes en laantjes om liet, maar in optima forma belet vroeg bij papa om
haar hand te vragen. Waarop de serieuze papa antwoordde dat het hem speet,
maar dat hij zijn toestemming tot een echtverbintenis niet kon geven aan
iemand die zijn dochter geen behoorlijk bestaan kon garanderen. Wat in die
crisisjaren geen uitzondering was al had deze brave aanbidder ook wanhopig
zijn best gedaan een baantje te bemachtigen om zijn moeder, weduwe met een
klein pensioen, niet langer tot last te zijn. Had papa ja gezegd: wie weet hoe
spoedig ook deze romance was uitgebloeid. Maar na dit vaderlijk nee werd
het voor dochterlief een erezaak om door deze vrijer naar het altaar gevoerd te
worden. En dus bleef zij hem. onwrikbaar en in alle eer en deugd, enige jaren
voorbeeldig trouw. Totdat hij onverwacht een presentabele, zij het nog
bescheiden baan wist te veroveren en met zijn temperamentvolle kopstuk in
de echt werd verbonden. Welke echt een waar succes beloofde te worden, gezegend
met een paar aardige kinderen, voor wie de vader harder ploeterde dan voor
zijn gezondheid dienstig was. De koperen bruiloft haalden zij dan ook niet: kort
na de geboorte van haar jongste werd ook zij met een krap pensioentje weduwe.
Maar zij was er de vrouw niet naar om bij de wieg en de pakken te gaan
neerzitten, al was het midden in de oorlog. Zij ging met haar drietal terug naar
haar geboortestad, werd prompt in haar oude baan benoemd en kreeg bij de
bevrijding zelfs een huis toegewezen. Een huis, dat ondanks drie opgroeiende
kinderen ruim genoeg gemaakt kon worden om ook nog de oudelui onderdak te
verschaffen. De gehele straat waar zij woonden was verwoest en wie er
voorrang genoot bij de huisvesting, stellig geen gepensioneerde.
Het paste alles keurig ineen als een legkaart, alleen het onstuimig temperament
van een jonge kerngezonde vrouw bleef onverminderd smeulen: het weduwschap
is een zware opgave voor vrouwen als zij. Toen er dan ook een eenzame man
aan haar horizon verscheen, was de tweede romance op gang voor iemand
er erg in had. Zo hard op gang, dat de familie onverhoeds werd opgeschrikt door
een overhaast huwelijk, binnen zeer korte tijd gevolgd door de geboorte van
een dochter. Zoveel brave, verontwaardigde hoofden als er toen geschud werden,
zoveel tongen, als er toen lustig op los klepperden: Foei, wat een onbehoorlijke
haast en dat voor mensen van hun leeftijd. Maar alle achterklap ten spijt: ook dit
tweede huwelijk werd een succes. De stille eenzame man bleek een hartelijke
stiefvader, de baby was een aanvallig wicht, waarmee de verrukte zusjes in
de poppenwagen rondreden.
En nu is zij dan enige malen grootmoeder, grijs en welgedaan, maar nog altijd
levenslustig en vol activiteit. Zij heeft de oude mensen tot hun dood geherbergd
en haar kinderen stuk voor stuk uit haar huis zien trouwen. Niet geschapen
om rustig op een stoel te blijven zitten, heeft zij kalmweg nog even haar rijbewijs
gehaald, een wagentje aangeschaft en zich tot reizend goodwill-ambassadeur van
de familie uitgeroepen. Niet alleen haar eigen kinderen, maar iedere bloedverwant
tot in de verste graad die troost of gezelschap nodig heeft kan erop rekenen haar
vandaag of morgen in haar Dafje te zien voorrijden. Waarna zij ongetwijfeld
in minder dan geen tijd een opgestapelde vaat staat af te wssen en een wijdopen
oor voor alle grieven en klachten beschikbaar stelt.
De jonge generatie, wereldwijzer en toleranter dan de vorige, applaudiseert
met een glimlach en kiest volmondig haar partij: Wat een drukte om zoiets
onbelangrijks als een overhaaste trouwerij met een baby onderweg. Mocht zij
als volwassen mens misschien zelf weten wat zij deed? Zij is dan toch maar
een beste dochter geweest en een bovenste beste moeder. Dat kan men van alle
in eer en deugd getrouwde vrouwen niet zeggen. Het is heerlijk om aan te horen,
die moderne versie van de evangelische waarheid: dat haar veel is vergeven, omdat
zij veel heeft liefgehad.
De „Droom van Salomo" 's een van de meer dan honderd prenten waarin Cha
gall zich wierp op het uitbeelden der bijbelse verhalen. Het zijn stuk voor stuk
kunstwerken die zich van al het andere werk van deze grote Fransman onder
scheiden.
De Amsterdamse Chagall-tentoonstelling opent
heel origineel: niet met een grote prent van
Chagall, maar met het portret, dat de Neder
landse tekenaar Paul Citroen van hem maakte.
Een betere manier om in de goede sfeer te ko
men, kan ik me nauwelijks voorstellen. Want uit
dit portret spreekt de ontmoeting van twee ver
wante geesten.
Citroen heeft namelijk op zijn tastende, bijna
aarzelende wijze die tekening in heel fijne,
schimmige lijntjes opgebouwd. Al tastend ver
diepte hij zich in het wezen van Chagall, zoals
hij dat onderging. Dat wezen bleek voor hem te
zijn de manifestatie van een oude, wijze man met
grote, verwonderde ogen. De mond is moe en
verfijnd, peinzend, fluisterend, zou je zeggen.
Maar die ogen zijn als van een kind; ze zien
in de verte sprookjes de sprookjes, die de
mond fluisterend vertelt, en die de handen met
penseel en etsnaald voor ons zichtbaar maken.
Er is geen foto te vinden, die ook maar in de
verte dit portret kan benaderen. Want de foto
kan ons de rimpels en de pukkeltjes en alle
andere tekenen van verval en ouderdom genade
loos duidelijk laten zien en we weten dat het
Chagall is geweest die hier is gekiekt, we her
kennen bepaalde uiterlijkheden en toch blijft hij
ons vreemd. Citroen echter tast met een stuk
zwart krijt of houtskool heel voorzichtig en aar
zelend en vol eerbied dat gelaat tegenover hem
af en vindt een ziel, die vanuit dezelfde achter
grond leeft als hij en die vervuld is van dezelfde
mystiek, ook al „doet hij er niet meer aan". Twee
heel groten ontmoeten elkaar op dit niveau en
bezorgen een buitenstaander, die van deze ont
moeting getuige mag zijn, een van de gelukkigste
momenten uit zijn leven.
Maar nu moet ik toch wel naar de etsen van
Chagall. Citroens tekening is immers niet meer
dan een aanloop en dit begint toch wel op een
lange omweg te lijken. Welnu, als ik even niet
denk aan de twee kleurenlitho's, die er ook nog
hangen, dan valt voor mij de expositie toch in
twee groepen uiteen. Aan de ene kant zijn er de
bijbelse prenten, aan de andere kant het overige
etswerk. Er is een diepgaand verschil in karakter
tussen deze twee groepen. Er is een diepgaand
verschil in techniek, in voordracht, in aanpak,
in sfeer, inalles.
De andere prenten vertonen zware diepgebeten
lijnen, een overvloedig gebruik van toon het
zij door het gebruik van fijne arceringen, door
het schuren van de plaat op plaatsen waar een
donkere partij verlangd werd, door toepassing
van aquatint, ik weet het zo allemaal niet, maar
er is een rijk gamma aan technische middelen
Het liefst speelde hij toneel en als
„Staatsman van verdiensten" oogstte
hij met Theater grote successen
maar vooral als regisseur zal hij in
de herinnering voortleven.
„Ik ben uit Rotterdam gevlucht. Ik wil niet regisseren. Ik wil geen directeur worden.
Ik wil alleen maar spelen!" Zo kwam Richard FLnk in 1953 in Arnhem aan waar Rob
de Vries en Kees van Iersel een jaar tevoren de Toneelgroep Theater hadden gesticht.
Een teleurgesteld man. Al sinds 1924, het jaar waarin hy het diploma behaalde aan de
Amsterdamse Toneelschool, stond hy op de planken en Rotterdammer was hy al sinds
1926. Toen de oorlog was uitgewoed nam hij onmiddeliyk zyn plaats in bij het Rotter
dams Toneel van Ko Arnoldi. Maar hij was niet tevreden met het toneelbestel. Hy
stichtte een eigen groep, de Rotterdamse Comedie. Dat was in 1951 twee jaar later
vluchtte hy naar Arnhem. Daar speelde hy tot hij naar Rotterdam terugkeerde. Als
directeur. En als regisseur. Zoals men nu in Rotterdam zegt: „Als de man die aan het
Nieuw Rotterdams Toneel een eigen gezicht heeft gegeven". Men kan het nog anders
zeggen: „Als de man die een nieuwe richting heeft gegeven aan het Nederlandse toneel.
Die kans heeft gezien het klassieke toneel op een hedendaagse wyze te interpreteren!"
Daarvan getuigen zyn voorstellingen: Faust, Don Carlos, Kimbelyn en vooral Hamlet.
Daarvan getuigen vooral zijn hoofdrolvertolkers. Eric Schneider is door Flinks Hamlet
onvergetelyk geworden liet in die vertolking een Paul Steenbergen en een Verkade
achter zich. En ook Annet Nieuwenhuyzen getuigt dat zy aan de top van het Neder
landse toneel is gekomen dank zy Richard Flink. Nederland heeft door zyn dood een
verlies geleden. En vooral in Rotterdam zal hy heel erg gemist worden.
gebruikt. Misschien is een donkere partij zelfs
hier en daar wel met drogenaald verkregen
al kan ik me dat, gezien het aantal drukken van
elke prent, eigenlijk niet voorstellen. De donkere
partijen zijn evenwel soms zo fluwelig, dat je
nauwelijks meer aan zulke simpele methoden als
arceringen en schuren denkt.
De bijbelse prenten daarentegen zien er heel
anders uit. Daar zijn nauwelijks donkere partijen
in te vinden of het zou moeten zijn in die
ene prachtige prent: „Jozua beveelt de zon, stil
te staan" („Josée arrête le soleil"), waarin geen
stralende zon is te vinden, doch integendeel een
diep dreigende zwarte schaduw achter de joodse
veldheer optorent, alsof Israël niet de overwin
ning maar de algehele verplettering tegemoet
gaat. En er is zo'n zwarte plek in „Simson draagt
de poorten van Gaza weg" (Samson enlève les
portes de Gasa"), waaronder de Nazoreëer zo on
geveer lijkt te bezwijken. Niettemin staat hij nog
altijd als een enorme macht tegenover dat minu
scule stadje op de achtergrond dat Gaza, dat
in deze situatie zo helemaal niets meer is.
Andere prenten uit deze groep zijn volkomen
anders. In heel fijne, haast onzichtbare lijntjes
worden de voorstellingen neergezet. Voorstellin
gen worden tot fijne nevels en toch staan ze
concreet voor ons. Hier spreekt een mystiek,
die desondanks heel reëel met deze voorstellingen
en verhalen kan leven. Er wordt wel gedroomd,
maar niet gezwijmeld. Het kind vertelt 'n sprook
je, doch het wordt tastbaar en beleefabar alsof
men er zelf bij is. Dat is het verrukkelijke van
deze bijbelprenten: deze uiterste verfijning in de
techniek, die zo sterk de suggestie van een an
dere wereld dan de onze oproept en die toch ge
lijkertijd zo werkelijk is.
Hier en daar heeft Chagall zijn prenten inge
kleurd met een enkele veeg waterverf, in dat
eenvoudige primaire coloriet, dat zoveel van zijn
latere schilderwerk kenmerkt. Noodzakelijk was
deze bewerking naar mijn smaak niet. Soms
draagt zij bij tot versterking van het sprookjes
karakter. In de meeste prenten is de werking
van de voorstelling en de etstechniek zelf al
sterk genoeg, om geen verdere ondersteuning van
nietgrafische middelen meer nodig te hebben.
Trouwens ik had het over verschil in karak
ter maar zou dat niet een heel eind te ver
klaren zijn uit de voortgezette innerlijke ont
wikkeling van Chagall zelf De fabels van La
Fontaine illustreerde hij in opdracht van de
Parijse kunsthandelaar Ambroise Vollard, een
van de merkwaardigste figuren die zich ooit met
de verkoop van kunstwerken hebben bezigge
houden. Vollard had het instinct van een ham
ster hij verzamelde kwaliteit, maar kon het
jaren laten liggen alvorens er afstand van te
doen. Tegenover kunstenaars, die in zijn op
dracht werkten, kon hij echter doen alsof er
enorme haast was bij het werk dat zij onder
handen hadden. De fabelprenten, ontstaan tussen
1927 en 1930 en door Maurice Potin afgedrukt
in liefst honderd exemplaren per plaat, is de
eerste serie etsen, die Chagall in opdracht ver
vaardigde. Daarna begon hij aan de bijbelpren
ten tussen 1930 en 1939 werkte hij eraan, van
1952 tot 1956 zette hij het werk voort. Raymond
Haasen drukte in 1956 de hele reeks af. Er zijn
fantastische prenten bij, vaak van een heel onge
wone visie op het onderwerp. Ik noemde er al
een paar. Om er nog enkele te vermelden de
„Droom van Salomo", naar het bekende bijbel
verhaal, waarin een engel Salomo voor de keus
stelt tussen macht, een lang leven of wijsheid
en de nieuwe koning het laatste kiest en „Salomo
op zijn troon", waarin met het summiere mid
delen de grootste koning uit de joodse geschiede
nis als een oosters potentaat wordt afgebeeld.
Chagall heeft de gehele serie bijbelprenten na
de oorlog ook nog eens als litho's behandeld.
Hoewel de voorstellingen nauwelijks veranderd
zijn, heeft de andere techniek toch een wijziging
in het karakter van de prenten tot gevolg gehad.
Nu het mogelijk is tot een vergelijking te komen,
moet ik zeggen, dat mij de etsen het meest
boeien. Zij zijn verfijnd; de litho's doen eerder
vluchtig aan. In elk geval ben ik met de kennis
making van deze keus uit het grafisch oeuvre
van Chagall, door Krikhaar mogelijk gemaakt,
heel blij.
OP HET programma van de Ber
liner Festwochen in september
van dit jaar staat als grote troef ver
meld het optreden van het Piccolo
theater uit Milaan met een nog nooit
eerder gespeeld stuk van Luigi Pi
randello, „De reuzen uit de bergen"
(I Giganti della Montagna). Berlijn
is overigens niet de enige stad, waar
in het komende seizoen een Pirandel
k) zal vertoond worden. In vrijwel de
hele wereld wordt dit jaar het feit
herdacht, dat de Italiaanse Nobel
prijswinnaar, dichter, romanschrijver
en dramaturg, honderd jaar geleden,
op 28 juni 1867, in Girgenti op Sici
lië werd geboren. In ons land heeft
onder meer de toneelgroep Theater
al aangekondigd Pirandello's hier nog
nimmer gespeelde „Vanavond impro
viseren wij" in de vertaling van
Conrad van de Weetering te gaan
spelen. De Haagsche Comedie opent
2 september het seizoen met „Zo is
het of zo lijkt het".
HET is met de bekendheid en de roem
van de Siciliaan een eigenaardig geval.
Hij had al een groot aantal dichtbun
dels, acht romans en honderden korte
verhalen op zijn naam staan, toen hij
op ongeveer 33-jarige leeftijd als to
neelschrijver debuteerde. En zijn ster
schoot snel omhoog. In zijn eigen vader
land, waar vrijwel al zijn 44 stukken
werden gespeeld, wérd l)ij geëerd als
de vernieuwer van het Italiaanse to
neel, dat in lange tijd geen vertegen
woordiger meer op Europees niveau
had gekend. Maar ook elders in Europa
en in Amerika werd Pirandello tussen
de twee wereldoorlogen geregeld
gespeeld.
Cor van der Lugt Melsert was in
Nederland in 1923 de eerste, die bij het
N.V. Verenigd Rotterdams Hofstadto
neel een stuk van de Italiaan regisseer-
.de. Dat was „Het leven, dat ik je gaf"
'met onder andere Alida Tartaud, Marie
van Eysden, Lily Bouwmeester en Frits
Tartaud.
Voor 1935 werden tien stukken van
Pirandello in ons land opgevoerd, waar
onder de meest bekende als „Hendrik
IV" en „Zes personnages op zoek naar
een schrijver". Ondanks de Nobelprijs
twee jaar voor zijn dood, in 1934, taan
de daarna plotseling de belangstelling,
van Pirandello op het Nederlandse to
neel. Trouwens ook elders in de wereld
scheen de man vergeten, die van zich
zelf had gezegd: „Mijn dood zal mijn
grootste avontuur zijn. Ik zal gaan zit
ten en toezien hoe Pirandello sterft."
Vermoedelijk is het negeren van Pi
randello's werk buiten Italië het gevolg
van het feit, dat de schrijver zich in de
jaren van Mussolini's opkomst openlijk
fascist noemde. Hij die Mussolini „vul
gair" noemde verklaarde immers: „Ik
ben fascist omdat de massa nooit uit
zichzelf tot scheppen in staat is. Slechts
de eenling schept". Verblind door zijn
liefde tot zijn vaderland, door zijn
kunstenaarschap, maar vooral door
het isolement van zijn privé-leven, zag
hij niet het gevaar van het fascisme,
zodat hij zelfs na de laffe aanval op
Abessinië zijn gouden medaille van de
Nobelprijs wegschonk voor wat in Ita
lië „de oorlogvoering" werd genoemd.
Pas na de oorlog werd de betekenis
van Pirandello als toneelschrijver op
zijn volle waarde geschat. In Italië was
het de beroemde regisseur Giorgio
Strehler, die de stoot gaf tot hernieuw-
'de opvoeringen van Pirandello's stuk
ken. En overal in de wereld verschenen
„Hendrik IV", „Zes personnages", „De
naakten kleden" en „Het leven, dat ik
je gaf" weer op de planken.
De naam Pirandello werd in één
adem genoemd met die van de andere
reuzen uit het begin van deze eeuw:
Strindberg, Ibsen, Shaw en Tsjechof.
Regisseurs en toneelschrijvers herken
den in hem de voorloper en hernieu-
wer. Zij vonden in Anouilh, in O'Neill,
zelfs in Sartre en Camus, sporen van
Pirandello's voorbeeld.
Sartre aarzelde dan ook niet op de
vraag wie hij de belangrijkste to
neelschrijver vond te antwoorden „Dat
is zeker Pirandello". Van „Hendrik IV"
schreef Julien Green: „Dat stuk bereikt
onverwachts een hoogte, die niet ver
verwijderd is van Shakespeare". En
Anouilh noemde hem „de grondlegger
van het moderne toneel".
De grote betekenis van Pirandello als
vernieuwer en voorloper is te vinden in
zijn 44 toneelwerken zelf. Die werken
zijn achter steeds op elkaar lijkende
titels altijd opgebouwd op de poging
een werkelijkheid te scheppen onder
het voorwendsel de illusie van de wer
kelijkheid te geven.
Waan en werkelijkheid schuiven al
tijd door en over elkaar heen in de
stukken van Pirandello, die zich het
grootste deel van zijn leven heeft af
gesloten in een leven naast zijn
geesteszieke vrouw die hem, nadat hij
tien jaar gelukkig met haar was ge
weest, achtervolgde met haar ziekelijke
jaloezie.
„De geheimzinnige man", zo noemde
F. V. Nardelli zijn (niet geheel betrouw
bare) Pirandello-biografie in 1932. En
de Nederlandse schrijver Max Nord,
die in 1962 een nieuwe, beter gefundeer
de, levensbeschrijving uitgaf (Max
Nord „Luigi Pirandello", De Bezige Bij)
toont overtuigend aan, hoe tragisch dat
leven van de grote dichter-schrijver is
geweest. „De waan van zijn vrouw was
haar werkelijkheid. En wat hij zijn
werkelijkheid dacht was zijn waan".
Het herdenkingsjaar 1967 kan er wel
licht voor zorgen, dat Nederland Piran
dello voorgoed gaat ontdekken. Dat is
nog steeds niet het geval, schreef Max
Nord in 1962: „Noch in de literatuur-
of in de toneelkritiek, noch door het
toneel zelf in ons land is de poëtische
schok teweeggebracht die deze ontdek
king over vrijwel de gehele wereld een
feit heeft gemaakt".
Toch hadden in de jaren twintig en
dertig grote toneelfiguren als Cor van
der Lugt Melsert, Roy aards, Verkade,
Else Mauhs en Van Dalsum al succes
sen behaald met stukken van Pirandel
lo. En na de Tweede Wereldoorlog wa
ren het onder meer Ko van Dijk en
Julien Schoenaerts (als Hendrik IV). El
len Vogel en Han Bentz van den Berg
(in De naakten kleden) en Caro van
Eyck (in „Het leven dat ik je gaf") die
heoben laten zien, dat de werken van
Pirandello prachtige speelstukken zijn
met grote mogelijkheden voor acteurs
en actrices.
De keuze van „Vanavond improvise
ren wij" door toneelgroep Theater in
het komende seizoen is een bijzonder
gelukkige voor dit herdenkingsjaar.
Want dit stuk vormt met „Zes person
nages op zoek naar een auteur" en „Ie
der op zijn manier" de zogenaamde tri
logie „toneel in het toneel". Zij vormen
als het ware een sleutel op het gehele
oeuvre en op de bedoelingen van Piran
dello.
De danser Conrad van de Weetering,
die ons zei door Italiaanse voorstellin
gen van Strehler helemaal in de ban
fvan Pirandello te zijn geraakt, maakte
de vertaling die in boekvorm is uitgege
ven door uitgeverij Van Ditmar te
Amsterdam. Van de Weetering voltooi
de ook pas de vertaling van „De reuzen
uit de bergen", de mythe in twee bedrij
ven, die gevonden werd in de nala
tenschap van Pirandello en die naar
gereedliggende gegevens van hem zelf
voltooid is door diens zoon Stefano.
Na successen in Italië en tijdens het
Théètre des Nations in Parijs, kan Ber
lijn daar nu in september voor het
eerst kennis mee maken. Wellicht is
Van de Weeterings voortreffelijke ver
taling voor een Nederlandse regisseur
een uitdaging het stuk dit seizoen op
zijn repertoire te nemen.
De vertoning van „Vanavond impro
viseren wij" door Theater, dat enkele
seizoenen geleden ook „Zes personna
ges" speelde, zal duidelijk maken, hoe
veel het waard is Pirandello (opnieuw)
te ontdekken. Hij blijkt niet alleen
groot genoeg om geplaatst te worden in
de rij der klassieken. Hij is nog levens
onder ons als voorloper van bijvoor
beeld het absurdistisch toneel. Wie na
Albee's „Wie is bang voor Virgina
Woolf?" nu „Vanavond improviseren
wij" zal zien en horen, moet tot de
ontdekking komen, hoe Pirandello de
weg vrij heeft gemaakt voor ons heden
daagse toneel.
De waarde van de trilogie over het
toneel, waarin hij het wezen en de bete
kenis van het theater zelf aan de orde
heeft gesteld, zal steeds meer van be
lang blijken voor de bloei van het mo
derne toneel.