waó Let (mitenleent je TER ERE VAN MARC CHAGALL Richard Flink zal heel erg gemist worden Ter herinnering aan Luigi Pirandello Vernieuwer -{x Sleutel MARC CHAGALL, Frons-Rus- sische kunstenaar die kortelings tachtig jaar is geworden, kan men eigenlijk alleen maar naar behoren eren door zijn beste werk tentoon te stellen - en te kopen, doch dat is lang niet voor iedereen weggelegd. Zo'n expositie is er nu: Galerie Krikhaar, Spuistraat 33 in Amster dam, laat tot 6 augustus een keus zien uit de grafiek van Chagail. Van de ongeveer dertig prenten is het merendeel afkomstig uit de bundel bijbefillustratles. Een paar lifn ge maakt naar de fabels van La Fon taine, een doodenkele stamt uit de Boeken der Dode Zielen van Gogolj. Men kan de keus eenzijdig achten. Maar zij is duidelijk ingegeven door het verlangen, kwaliteit te brengen. Als ik de zaak van die gezichts hoek uit bezie, moet ik zeggen, dat de bijbelprenten me inderdaad sterker boeien dan de andere, al was het alleen slechts door de meer verfijnde techniek. Werkelijkheid scheppen alsof het de illusie is van de werkelijkheid HONDERD JAAR GELEDEN GEBOREN Nu zij groot moeder is rijdt zij in een Dafje haar familie rond. Het klinkt 'n beetje als 'n regel van 'n kryptogram, maar 't was niet anders dan 't eenvoudige antwoord dat ik kreeg op 'n belangstellende infor matie naar 'n gemeenschappelijke kennis. Al sind jaren had ik haar uit 't oog, maar niet uit 't hart verloren. En meermalen had ik mij afgevraagd hoe zij zich, na een veelbewogen en veelbesproken leven, wel op haar oude dag zou gedragen. Dat zij die breiend in een leunstoel zou doorbrengen, leek mij moeilijk aan te nemen. Vandaar dat het Daf je mij gans niet verwonderde, zoals niets van deze beminnelijke vrijbuiter mij ooit verbaasd had, want zij viel in haar ouderlijk huis al volkomen uit de toon. De zusjes stapten nooit ook maar een zooibreedte buiten het voor- geschreven onberispelijke paadje. Zij verloofden zich met oppassende jongelieden, trouwden jong en nestelden zich als lieve keurige huisvrouwtjes in een aardig huisje. Kregen als bij afspraak een dochter en een zoon en lieten het tevreden bij deze vervulde rijkeluiswens. Maar zij, het buitenbeen, de vreemde wilde eend in de keurige bijt, was altijd tegen de draad in geweest. Op de lagere school had zij al een tros aanbidders in kniekousen, die haar het hof maakten met briefjes vol spelfouten en kleine attenties uit vaders bedrijf. In haar bakvis jaren nam deze hofmakerij in intensiteit toe en was zij na schooltijd doorgaans met onbekende bestemming en begeleiding afwezig een bron van gestage onrust voor haar brave bezorgde moeder. Het had tot nare consequenties kunnen voeren, als er niet onverhoopt in de stoet aanbidders een brave, degelijke jongen was komen opduiken, die het niet bij straatjes en laantjes om liet, maar in optima forma belet vroeg bij papa om haar hand te vragen. Waarop de serieuze papa antwoordde dat het hem speet, maar dat hij zijn toestemming tot een echtverbintenis niet kon geven aan iemand die zijn dochter geen behoorlijk bestaan kon garanderen. Wat in die crisisjaren geen uitzondering was al had deze brave aanbidder ook wanhopig zijn best gedaan een baantje te bemachtigen om zijn moeder, weduwe met een klein pensioen, niet langer tot last te zijn. Had papa ja gezegd: wie weet hoe spoedig ook deze romance was uitgebloeid. Maar na dit vaderlijk nee werd het voor dochterlief een erezaak om door deze vrijer naar het altaar gevoerd te worden. En dus bleef zij hem. onwrikbaar en in alle eer en deugd, enige jaren voorbeeldig trouw. Totdat hij onverwacht een presentabele, zij het nog bescheiden baan wist te veroveren en met zijn temperamentvolle kopstuk in de echt werd verbonden. Welke echt een waar succes beloofde te worden, gezegend met een paar aardige kinderen, voor wie de vader harder ploeterde dan voor zijn gezondheid dienstig was. De koperen bruiloft haalden zij dan ook niet: kort na de geboorte van haar jongste werd ook zij met een krap pensioentje weduwe. Maar zij was er de vrouw niet naar om bij de wieg en de pakken te gaan neerzitten, al was het midden in de oorlog. Zij ging met haar drietal terug naar haar geboortestad, werd prompt in haar oude baan benoemd en kreeg bij de bevrijding zelfs een huis toegewezen. Een huis, dat ondanks drie opgroeiende kinderen ruim genoeg gemaakt kon worden om ook nog de oudelui onderdak te verschaffen. De gehele straat waar zij woonden was verwoest en wie er voorrang genoot bij de huisvesting, stellig geen gepensioneerde. Het paste alles keurig ineen als een legkaart, alleen het onstuimig temperament van een jonge kerngezonde vrouw bleef onverminderd smeulen: het weduwschap is een zware opgave voor vrouwen als zij. Toen er dan ook een eenzame man aan haar horizon verscheen, was de tweede romance op gang voor iemand er erg in had. Zo hard op gang, dat de familie onverhoeds werd opgeschrikt door een overhaast huwelijk, binnen zeer korte tijd gevolgd door de geboorte van een dochter. Zoveel brave, verontwaardigde hoofden als er toen geschud werden, zoveel tongen, als er toen lustig op los klepperden: Foei, wat een onbehoorlijke haast en dat voor mensen van hun leeftijd. Maar alle achterklap ten spijt: ook dit tweede huwelijk werd een succes. De stille eenzame man bleek een hartelijke stiefvader, de baby was een aanvallig wicht, waarmee de verrukte zusjes in de poppenwagen rondreden. En nu is zij dan enige malen grootmoeder, grijs en welgedaan, maar nog altijd levenslustig en vol activiteit. Zij heeft de oude mensen tot hun dood geherbergd en haar kinderen stuk voor stuk uit haar huis zien trouwen. Niet geschapen om rustig op een stoel te blijven zitten, heeft zij kalmweg nog even haar rijbewijs gehaald, een wagentje aangeschaft en zich tot reizend goodwill-ambassadeur van de familie uitgeroepen. Niet alleen haar eigen kinderen, maar iedere bloedverwant tot in de verste graad die troost of gezelschap nodig heeft kan erop rekenen haar vandaag of morgen in haar Dafje te zien voorrijden. Waarna zij ongetwijfeld in minder dan geen tijd een opgestapelde vaat staat af te wssen en een wijdopen oor voor alle grieven en klachten beschikbaar stelt. De jonge generatie, wereldwijzer en toleranter dan de vorige, applaudiseert met een glimlach en kiest volmondig haar partij: Wat een drukte om zoiets onbelangrijks als een overhaaste trouwerij met een baby onderweg. Mocht zij als volwassen mens misschien zelf weten wat zij deed? Zij is dan toch maar een beste dochter geweest en een bovenste beste moeder. Dat kan men van alle in eer en deugd getrouwde vrouwen niet zeggen. Het is heerlijk om aan te horen, die moderne versie van de evangelische waarheid: dat haar veel is vergeven, omdat zij veel heeft liefgehad. De „Droom van Salomo" 's een van de meer dan honderd prenten waarin Cha gall zich wierp op het uitbeelden der bijbelse verhalen. Het zijn stuk voor stuk kunstwerken die zich van al het andere werk van deze grote Fransman onder scheiden. De Amsterdamse Chagall-tentoonstelling opent heel origineel: niet met een grote prent van Chagall, maar met het portret, dat de Neder landse tekenaar Paul Citroen van hem maakte. Een betere manier om in de goede sfeer te ko men, kan ik me nauwelijks voorstellen. Want uit dit portret spreekt de ontmoeting van twee ver wante geesten. Citroen heeft namelijk op zijn tastende, bijna aarzelende wijze die tekening in heel fijne, schimmige lijntjes opgebouwd. Al tastend ver diepte hij zich in het wezen van Chagall, zoals hij dat onderging. Dat wezen bleek voor hem te zijn de manifestatie van een oude, wijze man met grote, verwonderde ogen. De mond is moe en verfijnd, peinzend, fluisterend, zou je zeggen. Maar die ogen zijn als van een kind; ze zien in de verte sprookjes de sprookjes, die de mond fluisterend vertelt, en die de handen met penseel en etsnaald voor ons zichtbaar maken. Er is geen foto te vinden, die ook maar in de verte dit portret kan benaderen. Want de foto kan ons de rimpels en de pukkeltjes en alle andere tekenen van verval en ouderdom genade loos duidelijk laten zien en we weten dat het Chagall is geweest die hier is gekiekt, we her kennen bepaalde uiterlijkheden en toch blijft hij ons vreemd. Citroen echter tast met een stuk zwart krijt of houtskool heel voorzichtig en aar zelend en vol eerbied dat gelaat tegenover hem af en vindt een ziel, die vanuit dezelfde achter grond leeft als hij en die vervuld is van dezelfde mystiek, ook al „doet hij er niet meer aan". Twee heel groten ontmoeten elkaar op dit niveau en bezorgen een buitenstaander, die van deze ont moeting getuige mag zijn, een van de gelukkigste momenten uit zijn leven. Maar nu moet ik toch wel naar de etsen van Chagall. Citroens tekening is immers niet meer dan een aanloop en dit begint toch wel op een lange omweg te lijken. Welnu, als ik even niet denk aan de twee kleurenlitho's, die er ook nog hangen, dan valt voor mij de expositie toch in twee groepen uiteen. Aan de ene kant zijn er de bijbelse prenten, aan de andere kant het overige etswerk. Er is een diepgaand verschil in karakter tussen deze twee groepen. Er is een diepgaand verschil in techniek, in voordracht, in aanpak, in sfeer, inalles. De andere prenten vertonen zware diepgebeten lijnen, een overvloedig gebruik van toon het zij door het gebruik van fijne arceringen, door het schuren van de plaat op plaatsen waar een donkere partij verlangd werd, door toepassing van aquatint, ik weet het zo allemaal niet, maar er is een rijk gamma aan technische middelen Het liefst speelde hij toneel en als „Staatsman van verdiensten" oogstte hij met Theater grote successen maar vooral als regisseur zal hij in de herinnering voortleven. „Ik ben uit Rotterdam gevlucht. Ik wil niet regisseren. Ik wil geen directeur worden. Ik wil alleen maar spelen!" Zo kwam Richard FLnk in 1953 in Arnhem aan waar Rob de Vries en Kees van Iersel een jaar tevoren de Toneelgroep Theater hadden gesticht. Een teleurgesteld man. Al sinds 1924, het jaar waarin hy het diploma behaalde aan de Amsterdamse Toneelschool, stond hy op de planken en Rotterdammer was hy al sinds 1926. Toen de oorlog was uitgewoed nam hij onmiddeliyk zyn plaats in bij het Rotter dams Toneel van Ko Arnoldi. Maar hij was niet tevreden met het toneelbestel. Hy stichtte een eigen groep, de Rotterdamse Comedie. Dat was in 1951 twee jaar later vluchtte hy naar Arnhem. Daar speelde hy tot hij naar Rotterdam terugkeerde. Als directeur. En als regisseur. Zoals men nu in Rotterdam zegt: „Als de man die aan het Nieuw Rotterdams Toneel een eigen gezicht heeft gegeven". Men kan het nog anders zeggen: „Als de man die een nieuwe richting heeft gegeven aan het Nederlandse toneel. Die kans heeft gezien het klassieke toneel op een hedendaagse wyze te interpreteren!" Daarvan getuigen zyn voorstellingen: Faust, Don Carlos, Kimbelyn en vooral Hamlet. Daarvan getuigen vooral zijn hoofdrolvertolkers. Eric Schneider is door Flinks Hamlet onvergetelyk geworden liet in die vertolking een Paul Steenbergen en een Verkade achter zich. En ook Annet Nieuwenhuyzen getuigt dat zy aan de top van het Neder landse toneel is gekomen dank zy Richard Flink. Nederland heeft door zyn dood een verlies geleden. En vooral in Rotterdam zal hy heel erg gemist worden. gebruikt. Misschien is een donkere partij zelfs hier en daar wel met drogenaald verkregen al kan ik me dat, gezien het aantal drukken van elke prent, eigenlijk niet voorstellen. De donkere partijen zijn evenwel soms zo fluwelig, dat je nauwelijks meer aan zulke simpele methoden als arceringen en schuren denkt. De bijbelse prenten daarentegen zien er heel anders uit. Daar zijn nauwelijks donkere partijen in te vinden of het zou moeten zijn in die ene prachtige prent: „Jozua beveelt de zon, stil te staan" („Josée arrête le soleil"), waarin geen stralende zon is te vinden, doch integendeel een diep dreigende zwarte schaduw achter de joodse veldheer optorent, alsof Israël niet de overwin ning maar de algehele verplettering tegemoet gaat. En er is zo'n zwarte plek in „Simson draagt de poorten van Gaza weg" (Samson enlève les portes de Gasa"), waaronder de Nazoreëer zo on geveer lijkt te bezwijken. Niettemin staat hij nog altijd als een enorme macht tegenover dat minu scule stadje op de achtergrond dat Gaza, dat in deze situatie zo helemaal niets meer is. Andere prenten uit deze groep zijn volkomen anders. In heel fijne, haast onzichtbare lijntjes worden de voorstellingen neergezet. Voorstellin gen worden tot fijne nevels en toch staan ze concreet voor ons. Hier spreekt een mystiek, die desondanks heel reëel met deze voorstellingen en verhalen kan leven. Er wordt wel gedroomd, maar niet gezwijmeld. Het kind vertelt 'n sprook je, doch het wordt tastbaar en beleefabar alsof men er zelf bij is. Dat is het verrukkelijke van deze bijbelprenten: deze uiterste verfijning in de techniek, die zo sterk de suggestie van een an dere wereld dan de onze oproept en die toch ge lijkertijd zo werkelijk is. Hier en daar heeft Chagall zijn prenten inge kleurd met een enkele veeg waterverf, in dat eenvoudige primaire coloriet, dat zoveel van zijn latere schilderwerk kenmerkt. Noodzakelijk was deze bewerking naar mijn smaak niet. Soms draagt zij bij tot versterking van het sprookjes karakter. In de meeste prenten is de werking van de voorstelling en de etstechniek zelf al sterk genoeg, om geen verdere ondersteuning van nietgrafische middelen meer nodig te hebben. Trouwens ik had het over verschil in karak ter maar zou dat niet een heel eind te ver klaren zijn uit de voortgezette innerlijke ont wikkeling van Chagall zelf De fabels van La Fontaine illustreerde hij in opdracht van de Parijse kunsthandelaar Ambroise Vollard, een van de merkwaardigste figuren die zich ooit met de verkoop van kunstwerken hebben bezigge houden. Vollard had het instinct van een ham ster hij verzamelde kwaliteit, maar kon het jaren laten liggen alvorens er afstand van te doen. Tegenover kunstenaars, die in zijn op dracht werkten, kon hij echter doen alsof er enorme haast was bij het werk dat zij onder handen hadden. De fabelprenten, ontstaan tussen 1927 en 1930 en door Maurice Potin afgedrukt in liefst honderd exemplaren per plaat, is de eerste serie etsen, die Chagall in opdracht ver vaardigde. Daarna begon hij aan de bijbelpren ten tussen 1930 en 1939 werkte hij eraan, van 1952 tot 1956 zette hij het werk voort. Raymond Haasen drukte in 1956 de hele reeks af. Er zijn fantastische prenten bij, vaak van een heel onge wone visie op het onderwerp. Ik noemde er al een paar. Om er nog enkele te vermelden de „Droom van Salomo", naar het bekende bijbel verhaal, waarin een engel Salomo voor de keus stelt tussen macht, een lang leven of wijsheid en de nieuwe koning het laatste kiest en „Salomo op zijn troon", waarin met het summiere mid delen de grootste koning uit de joodse geschiede nis als een oosters potentaat wordt afgebeeld. Chagall heeft de gehele serie bijbelprenten na de oorlog ook nog eens als litho's behandeld. Hoewel de voorstellingen nauwelijks veranderd zijn, heeft de andere techniek toch een wijziging in het karakter van de prenten tot gevolg gehad. Nu het mogelijk is tot een vergelijking te komen, moet ik zeggen, dat mij de etsen het meest boeien. Zij zijn verfijnd; de litho's doen eerder vluchtig aan. In elk geval ben ik met de kennis making van deze keus uit het grafisch oeuvre van Chagall, door Krikhaar mogelijk gemaakt, heel blij. OP HET programma van de Ber liner Festwochen in september van dit jaar staat als grote troef ver meld het optreden van het Piccolo theater uit Milaan met een nog nooit eerder gespeeld stuk van Luigi Pi randello, „De reuzen uit de bergen" (I Giganti della Montagna). Berlijn is overigens niet de enige stad, waar in het komende seizoen een Pirandel k) zal vertoond worden. In vrijwel de hele wereld wordt dit jaar het feit herdacht, dat de Italiaanse Nobel prijswinnaar, dichter, romanschrijver en dramaturg, honderd jaar geleden, op 28 juni 1867, in Girgenti op Sici lië werd geboren. In ons land heeft onder meer de toneelgroep Theater al aangekondigd Pirandello's hier nog nimmer gespeelde „Vanavond impro viseren wij" in de vertaling van Conrad van de Weetering te gaan spelen. De Haagsche Comedie opent 2 september het seizoen met „Zo is het of zo lijkt het". HET is met de bekendheid en de roem van de Siciliaan een eigenaardig geval. Hij had al een groot aantal dichtbun dels, acht romans en honderden korte verhalen op zijn naam staan, toen hij op ongeveer 33-jarige leeftijd als to neelschrijver debuteerde. En zijn ster schoot snel omhoog. In zijn eigen vader land, waar vrijwel al zijn 44 stukken werden gespeeld, wérd l)ij geëerd als de vernieuwer van het Italiaanse to neel, dat in lange tijd geen vertegen woordiger meer op Europees niveau had gekend. Maar ook elders in Europa en in Amerika werd Pirandello tussen de twee wereldoorlogen geregeld gespeeld. Cor van der Lugt Melsert was in Nederland in 1923 de eerste, die bij het N.V. Verenigd Rotterdams Hofstadto neel een stuk van de Italiaan regisseer- .de. Dat was „Het leven, dat ik je gaf" 'met onder andere Alida Tartaud, Marie van Eysden, Lily Bouwmeester en Frits Tartaud. Voor 1935 werden tien stukken van Pirandello in ons land opgevoerd, waar onder de meest bekende als „Hendrik IV" en „Zes personnages op zoek naar een schrijver". Ondanks de Nobelprijs twee jaar voor zijn dood, in 1934, taan de daarna plotseling de belangstelling, van Pirandello op het Nederlandse to neel. Trouwens ook elders in de wereld scheen de man vergeten, die van zich zelf had gezegd: „Mijn dood zal mijn grootste avontuur zijn. Ik zal gaan zit ten en toezien hoe Pirandello sterft." Vermoedelijk is het negeren van Pi randello's werk buiten Italië het gevolg van het feit, dat de schrijver zich in de jaren van Mussolini's opkomst openlijk fascist noemde. Hij die Mussolini „vul gair" noemde verklaarde immers: „Ik ben fascist omdat de massa nooit uit zichzelf tot scheppen in staat is. Slechts de eenling schept". Verblind door zijn liefde tot zijn vaderland, door zijn kunstenaarschap, maar vooral door het isolement van zijn privé-leven, zag hij niet het gevaar van het fascisme, zodat hij zelfs na de laffe aanval op Abessinië zijn gouden medaille van de Nobelprijs wegschonk voor wat in Ita lië „de oorlogvoering" werd genoemd. Pas na de oorlog werd de betekenis van Pirandello als toneelschrijver op zijn volle waarde geschat. In Italië was het de beroemde regisseur Giorgio Strehler, die de stoot gaf tot hernieuw- 'de opvoeringen van Pirandello's stuk ken. En overal in de wereld verschenen „Hendrik IV", „Zes personnages", „De naakten kleden" en „Het leven, dat ik je gaf" weer op de planken. De naam Pirandello werd in één adem genoemd met die van de andere reuzen uit het begin van deze eeuw: Strindberg, Ibsen, Shaw en Tsjechof. Regisseurs en toneelschrijvers herken den in hem de voorloper en hernieu- wer. Zij vonden in Anouilh, in O'Neill, zelfs in Sartre en Camus, sporen van Pirandello's voorbeeld. Sartre aarzelde dan ook niet op de vraag wie hij de belangrijkste to neelschrijver vond te antwoorden „Dat is zeker Pirandello". Van „Hendrik IV" schreef Julien Green: „Dat stuk bereikt onverwachts een hoogte, die niet ver verwijderd is van Shakespeare". En Anouilh noemde hem „de grondlegger van het moderne toneel". De grote betekenis van Pirandello als vernieuwer en voorloper is te vinden in zijn 44 toneelwerken zelf. Die werken zijn achter steeds op elkaar lijkende titels altijd opgebouwd op de poging een werkelijkheid te scheppen onder het voorwendsel de illusie van de wer kelijkheid te geven. Waan en werkelijkheid schuiven al tijd door en over elkaar heen in de stukken van Pirandello, die zich het grootste deel van zijn leven heeft af gesloten in een leven naast zijn geesteszieke vrouw die hem, nadat hij tien jaar gelukkig met haar was ge weest, achtervolgde met haar ziekelijke jaloezie. „De geheimzinnige man", zo noemde F. V. Nardelli zijn (niet geheel betrouw bare) Pirandello-biografie in 1932. En de Nederlandse schrijver Max Nord, die in 1962 een nieuwe, beter gefundeer de, levensbeschrijving uitgaf (Max Nord „Luigi Pirandello", De Bezige Bij) toont overtuigend aan, hoe tragisch dat leven van de grote dichter-schrijver is geweest. „De waan van zijn vrouw was haar werkelijkheid. En wat hij zijn werkelijkheid dacht was zijn waan". Het herdenkingsjaar 1967 kan er wel licht voor zorgen, dat Nederland Piran dello voorgoed gaat ontdekken. Dat is nog steeds niet het geval, schreef Max Nord in 1962: „Noch in de literatuur- of in de toneelkritiek, noch door het toneel zelf in ons land is de poëtische schok teweeggebracht die deze ontdek king over vrijwel de gehele wereld een feit heeft gemaakt". Toch hadden in de jaren twintig en dertig grote toneelfiguren als Cor van der Lugt Melsert, Roy aards, Verkade, Else Mauhs en Van Dalsum al succes sen behaald met stukken van Pirandel lo. En na de Tweede Wereldoorlog wa ren het onder meer Ko van Dijk en Julien Schoenaerts (als Hendrik IV). El len Vogel en Han Bentz van den Berg (in De naakten kleden) en Caro van Eyck (in „Het leven dat ik je gaf") die heoben laten zien, dat de werken van Pirandello prachtige speelstukken zijn met grote mogelijkheden voor acteurs en actrices. De keuze van „Vanavond improvise ren wij" door toneelgroep Theater in het komende seizoen is een bijzonder gelukkige voor dit herdenkingsjaar. Want dit stuk vormt met „Zes person nages op zoek naar een auteur" en „Ie der op zijn manier" de zogenaamde tri logie „toneel in het toneel". Zij vormen als het ware een sleutel op het gehele oeuvre en op de bedoelingen van Piran dello. De danser Conrad van de Weetering, die ons zei door Italiaanse voorstellin gen van Strehler helemaal in de ban fvan Pirandello te zijn geraakt, maakte de vertaling die in boekvorm is uitgege ven door uitgeverij Van Ditmar te Amsterdam. Van de Weetering voltooi de ook pas de vertaling van „De reuzen uit de bergen", de mythe in twee bedrij ven, die gevonden werd in de nala tenschap van Pirandello en die naar gereedliggende gegevens van hem zelf voltooid is door diens zoon Stefano. Na successen in Italië en tijdens het Théètre des Nations in Parijs, kan Ber lijn daar nu in september voor het eerst kennis mee maken. Wellicht is Van de Weeterings voortreffelijke ver taling voor een Nederlandse regisseur een uitdaging het stuk dit seizoen op zijn repertoire te nemen. De vertoning van „Vanavond impro viseren wij" door Theater, dat enkele seizoenen geleden ook „Zes personna ges" speelde, zal duidelijk maken, hoe veel het waard is Pirandello (opnieuw) te ontdekken. Hij blijkt niet alleen groot genoeg om geplaatst te worden in de rij der klassieken. Hij is nog levens onder ons als voorloper van bijvoor beeld het absurdistisch toneel. Wie na Albee's „Wie is bang voor Virgina Woolf?" nu „Vanavond improviseren wij" zal zien en horen, moet tot de ontdekking komen, hoe Pirandello de weg vrij heeft gemaakt voor ons heden daagse toneel. De waarde van de trilogie over het toneel, waarin hij het wezen en de bete kenis van het theater zelf aan de orde heeft gesteld, zal steeds meer van be lang blijken voor de bloei van het mo derne toneel.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 10