'n MIDDELEEUWSE
PROTESTSONG
God en de natuurwetten
EREDIENST LITURGIE KERKBEZOEK
„MUZIEK ZIJ
BRUG NAAR
HET WOORD"
Dienst
dient
voorbereid
Ter overdenking
zegt oud-organist
Gezinus Schrik fe
4- Ondersteunen
jy- Verkondig ons
Ty- Schraal
4- Verspeeld
LITERAIRE KRONIEK
door
WvLLtt», ft
DEZE WEEK
ïprotest-songs zijn als poëzie-vorm in de
mode. Dikwijls hebben die half-voor-
gedragen, half-gezongen gedichten dan be
trekking op een dramatisch gebeuren ver
overzee: Viëtnam. Het feit, dat wij daar
door zo bewogen zijn, is mede het gevolg
van de moderne communicatie-middelen.
Krant, radio en televisie brengen ons voort
durend op de hoogte van wat zich ginds
afspeelt. Maar toch is ook hier niets nieuws
onder de zon. De Nederlanden kenden in
de eerste helft van de 13e eeuw al zo'n
protest-zanger en de inhoud van diens
gedichten, althans een deel daarvan sloeg
eveneens op een strijdtoneel in verre ge
westen, waarbij wij ons niettemin nauw
betrokken hebben gevoeld: de kruistoch
ten, en de daarop volgende bloedige strijd
om het bezit van het Heilige Land.
De Boudewijn de Groot van die dagen
heette Jacob van Maerlant, een bekende
naam voor ieder die wel eens een boekje
over de geschiedenis van onze letterkunde
heeft ingezien. Hij is vermoedelijk uit Dam
me afkomstig en moet daar ook, niet lang
na 1292, overleden zijn. Zijn naam houdt
waarschijnlijk verband met de omstandig
heid dat hij enige tijd pastoor te Maar
land geweest is, dat is een plaatsje in de
buurt van Den Briel op Voorne.
Er zijn veel didactische gedichten van
hem bekend, zoals „Der Naturen Bloeme"
en de „Spieghel HistoriaeP'. Maar hij
schreef ook meer innerlijk-bewogen poëzie
Tot de hoogtepunten van zijn lyriek, en
men mag wel zeggen van alle lyriek onzer
Middelnederlandse letteren, behoort het
vers „Vanden lande van Oversee". Van
dit vers van de man, die in een latere
eeuw wel „de vader der Dietse letteren
alte gader" genoemd is, bestaat slechts
één handschrift, op het ogenblik in bezit
van de Groningse universiteitsbibliotheek.
Het is dit vers dat men zonder bezwaar
als een „protest-song" zou kunnen ken
schetsen. Van Maerlant heeft het hele bloe
dige slotbedrijf van de kruistochten vanuit
de verte meegeleefd. Het nieuws uit het
Heilige Land over de vele nederlagen en
schaarse overwinningen, was destijds al
binnen enkele weken in het westen bekend.
Het kwam via Cyprus, via Venetië of Ge
nua, en het bereikte over land of zee reeds
spoedig de internationale havenstad die
Brugge heette. In details overdreven of
onbetrouwbaar, was het in grote lijnen
vaak maar al te waar. Jacob van Maer
lant moet hierin van jongs af aan geïnte
resseerd geweest zijn, niet enkel door zijn
natuurlijke belangstelling voor godsdienst,
geschiedenis en politiek, maar ook doordat
Vlaamse edelen van het begin af aan de
kruistochten deelnamen en veel Vlaam
se pelgrims, zijn landgenoten dus.
JXet gedicht „Vanden lande van Over
see" moet geschreven zijn onmiddel
lijk nadat de verschrikkelijke nederlaag
der kruisvaarders in Akko bekend gewor
den was, in mei 1291. Het doet aan als een
spontane uiting van droefheid en veront
waardiging over die ramp, waarbij de
Mamlukken, mohammedaanse mongolen,
de christen-veste bij Jeruzalem na lang
beleg onweerstaanbaar hadden vernietigd,
alles uitmoordend en vernietigend wat on
der hun kromzwaard kwam. De tekst
schrijft hoe daar overzee de laatste burcht,
de bloeiende en dichtbevolkte haven- en
hoofdstad van 't koninkrijk Jeruzalem, voor
de christenheid verloren is gegaan. Maar
van Maerlant is niet alleen een berichtge
ver. Hij protesteert ook, en zijn protest richt
zich tegen de zonde van de kerk, de lauw
heid van de geestelijke overheid, en van
de gelovigen in het algemeen. En voorts
tegen de vorsten en edelen, die liever rus
tig in weelde leven dan hun zwaard op te
nemen, zich offerend voor het geloof en
Gods eer.
"Van Maerlant treedt op als een boetege
zant, die het geweten wakker schudt.
Hij wijst er op hoe het ten hemel schreit
dat de val van Akko niet slechts een
krijgskans betekende, maar veel méér:
het ontwijden van het crucifix, het ver
krachten van nonnen, het folteren van
priesters, het levend verbranden en ont
hoofden van monniken, enkel vanwege
hun kap. De dichter heeft een fel oordeel
over de hoge heren van kerk en staat, en
rtlraaas te -jfadaft
toe a* fctt-nftu nart
rpnx tom-n fcctc
te öwte oudj wrttttfC
"ar 1» ixvi cd ohoto ker
fctt ftctera wö«n {jxrc
rfftm- tecrbj xmxblaec raGmt
gacr ft? «tfinca teer
lier &arrcn»gtKw< wrv
2 W&cvisccntiT-atKa (jnxx
MtTiiïdrr rit OW Mrfrgrraa outtcnr
rit twr. "&urhew rrr ae max -
ton "jf, iMWfce t* «LR SartR kttc
tató&lx-*** |mr t* \>aa tot*
fccribm gttfrteste oft
u t» RKKÖsr'b* ar mfoc
ïk -aturr ta*«ct rit mie
l>ont£
hij ziet een causaal verband tussen het te
loor gaan van het Heilige Land en het
weelderig verkwistend leven in en buiten
de kerk, waarbij hij de bischoppen en ab
ten niet spaart. Zo kan hij de tragedie van
Akko ook als een straf Gods zien.
„Kersten man, wats di gheschiet?
Slaepstu?" (Mens, Christen, wat is er met
u aan de hand, slaapt gij?), zo begint
deze middeleeuwse protest-song, die op
het ogenblik in verschillend opzicht merk
waardig actuele gevoelens oproept, als wij
denken aan die verschrikkelijke „kruis
tocht" overzee, van onze dagen, die ook
bijna ieder persoonlijk raakt.
Doch dit is niet de reden waarom wij
voor Van Maerlants gedicht vandaag spe
ciaal de aandacht vragen. Er is een andere
actuele aanleiding, namelijk de zojuist ver
schenen her-uitgave ervan in facsimile,
naar het enige bewaard gebleven hand
schrift, ingeleid en toegelicht door prof.
Garmt Stuiveling. Aldus heeft „Vanden
lande van Oversee" nu opnieuw het licht
gezien, in twee delen bij Menno Hertzber
ger Co te Amsterdam. Het is een nieu
we (de tweede) editie in een reeks, die Ad
Fontes genoemd wordt (tot de bron). In
leider en uitgever bedoelen ermee zeldza
me middeleeuwse handschriften, waarvan
vele in originali slechts in één exemplaar
bewaara bleven, en voor de meesten moei-
liijk toegankelijk, in facsimile te reprodu
ceren, met daarneven de tekst in moderne
drukvorm, alsmede de nodige commenta
ren en verklaringen, die voor het goed
begrip en de juiste waardering ervan nodig
zijn. Dit is een voortreffelijke gedachte,
die niet genoeg kan worden toegejuicht,
omdat aldus een voor velen vrijwel altoos
gesloten schatkamer van ons cultuurbezit
met deskundige begeleiding geopend wordt
niet alleen van betekenis voor neerlan
dici, en de in deze faculteit studerenden,
maar voor ieder die zich voor de oude
rijkdommen onzer letteren, als voornaam
element van onze volksbeschaving, inte
resseert.
XJet eerste cahier van de tweedelige uit
gave van Marlants eerdergenoemde
strofische gedicht bevat het facsimile van
het handschrift, in een zeer heldere en
technisch bekwaam uitgevoerde fotografi
sche weergave. Daaraan vooraf gaat een
uitvoerige inleiding van prof. Stuiveling,
met een knappe samenvatting van de his
torie der kruistochten, waardoor de lezer
zich gemakkelijk in de sfeer en de situatie
waarin het gedicht ontstond, thuis gaat
voelen. Er is ook een plattegrond van het
strijdtoneel aan toegevoegd. Een aantal
bijlagen geeft verder bijzonderheden over
het handschrift (het behoort tot de aller
fraaiste Middelnederlandse manuscripten)
de oorsprong ervan (het werd in opdracht
van de abdij Marienweerd aan de Linge in
1339 vervaardigd op een lekenatelier in
's Hertogenbosch), latere eigenaars, be
nevens een bibliografie van publikaties die
erover het licht hebben gezien. In het
tweede deel is de tekst in moderne druk
vorm opgenomen, en van uitvoerige toe
lichtende aantekeningen voorzien.
De opzet der uitgave is zuiver weten
schappelijk. Niet-neerlandici zullen, on
danks de aantekeningen nog al eens wat
moeite met de middeleeuwse tekst hebben.
Maar: zonder moeite geen loon. De beloning
bestaat uit de verrassende en boeiende ont
moeting met een dichterschap van ruim
zeven eeuwen geleden, dat in menselijke
bewogenheid over bloed en schande in een
gebied ver overzee plotseling merkwaardig
dicht bij ons staat.
Het belangrijkste
van muziek
staat niet in de
noten
Gustav Mahler
Gezinus Schrik, 58 jaar nu, kan de muziek die heel zijn hart
heeft, alleen nog maar met de mond belijden niet meer met de
vingers op de toetsen van het orgel. Een kwarteeuw ongebreidelde
activiteit heeft van de man uit Sneek, die in de sfeer van de kerk
muziek méér bekendheid heeft dan alleen als oud-voorzitter van
de Nederlandse organistenvereniging, een hoge tol geëist. Een
enorm hoge tol. Gezinus Schrik is in de actieve beoefening van
zijn grote liefde uitgerangeerd. Een gehoorstoring is daar de oor
zaak van. Nu denkt hij, thuis. En daar spreekt hij over zijn
idealen. Hij heeft daar waarachtig het recht toe.
Zijn werk heeft gelegen in Friesland, al
is hij Groninger van geboorte. Voor piano
en orgel opgeleid aan het Kon. Conserva
torium in Den Haag, viel hij in 1933 mid
den in de malaise. Organisten waren er
plenty. „Ik solliciteerde naar Nijmegen,
samen met 120 anderen. Nu mag een
kerkvoogdij de handen dichtknijpen wan
neer er een goede organist komt opda
gen." Het was materieel gezien een
schrale boel. maar ondanks honoraria van
75 gulden of 125 gulden per jaar kreeg de
kerkmuziek hem steeds meer in zijn
macht. Hij ging met een zelf opgericht
koor cantates zingen.
„Als je het met al je diploma's in je
zak een nare zaak vindt om voor een
dorpskoor te staan, weet je niet wat je
taak is, je opdracht, je ideaal. Die taak
zou je opvoedend kunnen noemen. Je
moet rustig uitleggen dat de muziek méér
te koop heeft dan het zuiver zingen van
de noten. Je moet proberen het wezen van
de muziek over te brengen datgene wat
achter de muziek zit." Hij zat de leden
van zijn koren achter de broek, zette een
schuchter begonnen Matthaeus-traditie op
stevige benen, maakte cantatezondagen
tot een succes, speelde voor radio en
plaat, gaf les aan middelbare schooljeugd,
bewoog zich in de landelijke organisten
vereniging. Stilzittend heeft hij daaruit nu
zij n verdere gedachten ontwikkeld.
„Je kunt het ook zó zien: De predikan
ten verkondigen het evangelie door het
woord. Wij moeten het door de muziek
doen. Vaak is de kerkmuziek de weerslag
van een bepaalde tekst. Die tekst moet
De stem des Heren is over de wateren, de God der heer
lijkheid doet de donder weerklinken.
Vele mensen gaan gebukt onder valse tegenstellingen en raken
in een spanning om een keuze te doen, die niet gedaan behoeft te
worden. Men verbeeldt zich te moeten kiezen tussen het één of
het ander, terwijl men zowel met het één als met het ander volle
ernst moet maken.
Nog telkens ontmoet ik mensen, die menen te moeten kiezen
tussen de natuur en God, tussen almachtige natuurwetten en de
almachtige Schepper. Ze zien de natuur en de natuurwetten als
concurrenten van God, terwijl het in wezen geen concurrenten maar
instrumenten van God zijn.
Dit misverstand heerst aan twee kanten. Er zijn dus mensen die
menen niet te kunnen geloven in God de Schepper, uit angst dat
ze dan niet wetenschappelijk mee kunnen komen, uit angst dat ze
de natuur en de natuurwetten niet voldoende respecteren. Zij vluch
ten dan maar in een schraal en troosteloos geloof in de natuur. De
natuur is voor hen een toverwoord, waarmede ze alle mysteries
van het lijf houden of mee denken op te lossen. En aan de andere
kant zijn er weer mensen, die kopschuw zijn voor de woorden
natuur en natuurwetten, uit angst dat ze godsdienstig niet kunnen
meekomen, en uit angst dat ze God, de Schepper, niet voldoende
zullen respecteren. Wat een valse en onvruchtbare tegenstellingen!
Waarom zouden wij God de Schepper opofferen aan Zijn Schepping?
Of waarom zouden wij Gods schepping opofferen aan God de
Schepper? Waarom kunnen wij niet zowel de Schepper als Zijn
schepping, zowel God als de natuurwetten ernstig nemen?
Daarom kunnen wij op tweeërlei manieren spreken over b.v. een
onweersbui. Wij kunnen er over spreken in de taal der wetenschap
als over een natuurkundig verschijnsel, waar een heleboel natuur
lijke gegevens als elektriciteit aan te pas komen. Wij kunnen er
ook over spreken in de taal van de gelovige dichter, waar wij
„Gods stem over de wateren horen", omdat „de God der heerlijk
heid de donder doet weerklinken".
Hij, de Schepper doet weerklinken. In de ontspanning van zoveel
elektriciteit horen wij de stem van de almachtige Schepper, de
Wetgever in de natuur.
Het wetenschappelijk spreken over de natuur heeft net zo goed
recht van spreken als het gelovig spreken, en omgekeerd. De weten
schap onthult ons „de wonderen der natuur", zoals de Bijbel het
nooit kan doen, eenvoudigweg omdat de Bijbel zich niet presen
teert als wetenschappelijk handboek over de natuur. De Bijbel
spreekt niet over elektriciteit en atomen enz. Maar aan de andere
kant onthult ons de Bijbel de diepste achtergronden van de natuur,
zoals de wetenschap het nooit kan doen; eenvoudigweg omdat de
wetenschap halt houdt bij de eerste en laatste vragen van het be
staan. Bij alle geleerdheid van de wetenschap blijft de wetenschap
in zekere zin vlak en „oppervlakkig"; zij mist de dieptedimensie,
de onthulling, dat de natuur wezenlijk gekwalificeerd is als Schep
ping van de almachtige Schepper van hemel en aarde. En daarom
behoeft een modern atoomgeleerde zich niet te generen om in de
kerk Psalm 29 mee te zingen tot lof van de majesteit Gods: „De
stem des Heren is over de wateren, de God der heerlijkheid doet
de donder weerklinken". HU doet dit. De Schepper doet dit door
middel van de wetten, die Hij legde in Zijn Schepping. De natuur
is geen concurrent maar instrument van God.
En wijschepselen van God, zijn wij soms nog altijd concur
renten in plaats van instrumenten van God. Daarmede zouden wij
God beledigen als Schepper en ons zelf niet eens in ons diepste
bestaansgeheim ontdekt hebben. Ook tegenover God als Schepper
hebben wij ons dikwijls slecht gedragen. Maar deze God is zo rijk,
dat Hij niet alleen alles te maken heeft met ons natuurlijk bestaan,
maar ook met ons geestelijk bestaan. De Bijbel onthult ons ook,
dat wij als schepselen Gods van Zijn Genade en vergevende liefde
in Christus mogen leven.
Het loflied geldt dan God als Schepper én als Verlosser.
tot klinken worden gebracht, ondersteund,
verhevigd door de muziek."
„Dat vraagt van een musicus een enor
me voorstudie. Van hem hangt het im
mers af of de koorleden de spanning zul
len voelen tussen het woord en muziek en
die spanning, die verdieping eigenlijk,
kunnen overbrengen op de kerk. Een mu
sicus, die alleen muziek ziet (hoort) faalt.
Hij moet proberen erachter te komen wat
de muziek aan het woord kan bijdragen.
Hij moet zich bij die muziek betrokken
voelen."
„Kunstenaarschap alléén doet het dus
niet. Je moet ook je pretenties als kunste
naar overboord zetten. Begin alsjeblieft
heel eenvoudig. Het belangrijke is dót je
begint. En bij dat begin ligt de muziekli
teratuur op je te wachten. De schoonheid
van eeuwen vergeelt te veel, wordt te dik
wijls gezien als te simpele muzikale wer
ken en te weinig als eerlijke pogingen het
Woord een element méér te geven. Er zijn
zeer vele goede, eenvoudige kerkmuzikale
werken, die niet alleen kunnen worden ge
bruikt doch ook moeten worden gebruikt,
omdat hun ongekunstelde oprechtheid tot
het hart van tallozen spreekt. Laten we,
als musici, de tekst niet zo minachten. Die
tekst vormde toch de aanleiding tot het
werk?"
„Goed, je begint dus. Je hebt de men
sen (en anders zorg je maar dat je ze
krijgt). Er is uitstekende muziek. En dan
moet je wel heel duidelijk proberen te
maken dat het een tèèk is die het koor te
vervullen heeft."
„Ik zie de mensen die in de kerk zingen,
als ambtsdragers. Als verkondigers. Zij
hebben een plicht. Het moet voor hen
dan ook iets betekenen de kerk in te
gaan. Dat is anders dan een concert.
Ik zeg: Wéét waar je staat! En als alles
er eens wat lauw uitkomt: Wat gelóóf je
nu eigenlijk?"
„In Bolsward bidt het koor voor de dienst
begint. Dat is geen vorm. Je hebt dat
voor het verkondigen van het Woord no
dig. Evenzeer als een predikant. Het
geeft het koor ook deemoed. Nooit mag
men denken: Dat zullen we wel weer
even doen. Om te beginnen is het een
mógen en bovendien is voor de Op
drachtgever het goede nog niet goed ge
noeg. Het koor is, in volle omvang, de
dienaar Gods en de dienaar van de ge
meente."
Scherp wijst de heer Schrik erop dat het
zingen in de kerk niet mag ontaarden in
een concert. De zang vormt een onderdeel
van de eredienst, een onderdeel dat hij
ondergeschikt acht aan de woord verkondi
ging. Tussen predikanten en cantores-or-
ganisten moet wél een uitstekende wissel
werking zijn. Een eredienst is immers niet
zomaar wat. Muziek (zang) en prediking
dienen harmonisch op elkaar aan te slui
ten. Elke zondag weer. Op hoogtijdagen
in het bijzonder. Elke plichtmatigheid, el
ke gladde routine dient aan de dienst
vreemd te zijn. Overheersen moet de
vreugde, de verwondering dat God ons dit
samen weer heeft gegeven.
„Zo heb ik altijd gevochten voor stijl
volle doopdiensten. Het koor zong dan de
oud-testamentische zegen. Een dergelijke
dag moet de ouders bijblijven. Die mag
niet verglijden in de reeks van gewone
zondagen. Het betékent immers wat, een
kind ten doop te houden. Moet dat dan
niet uit het samenzijn van de gemeentele
den blijken? Een koor, de muziek, kan in
de hele liturgie worden ingepast niet
als louter versierend element, doch ter
verdieping van de evangelie-verkondiging.
Wanneer je het zó ziet", zegt de heer
Schrik, „moet je niet vragen wat je eraan
verdient. Je moet het doen, gewoon om
dat het je plicht is omdat je je gaven in
dienst moet stellen van de Heer."
omdat het vaak een zaakje is van maar
eens wat zingen en maar eens wat zeg
gen. De enige weg oir de kerkgang te sti
muleren is om weer zorg aan de eredienst
te besteden. De diensten moeten cultureel
en dan begrijp je wel wat ik precies
bedoel op een hoger plan worden ge
bracht, meer niveau krijgen."
„Veel predikanten en gemeenteleden
doezelen weg in de sleur. Een soort
plichtsbesef, schuldgevoel is misschien
beter, vult de kerken nog enigszins
meestal niet de begeerte om met alle mid
delen die God ons heeft gegeven, te „oefe
nen", te „dienen". Men slaapt zo'n beet
je. Maar dat hoeft waarachtig niet. Als
iedereen het maar ziet!"
„Helaas weten heel wat predikanten
van niks. Van een kerkmusicus wordt
verlangd dat hij alles van de liturgie af
weet. Het hoort bij de opleiding. Maar
een predikant hoeft van kerkmuziek en de
mogelijkheden daarvan niets te weten.
Het interesseert hem vaak ook niet. Dan
blijft de dienst zo dood als een pier ten
zij „het woord" van bijzonder gehalte is."
Wat „het woord' betreft, is de heer
Schrik overigens niet zo zeker. Te dikwijls
hoorde hij in gesprekken met collega's op
merkingen als: „De dienst wordt mooi op
gezet. De voorbereidingen zijn ernstig ge
weest en dan denk je, als de preek begint:
Zég eens wat! Maar nee, het is weer het
zelfde ongeïnspireerde verhaaltje." Als
dat zo is, zegt de heer Schrik, is er on
danks een gedegen opzet toch weer een
zondag verspeeld; en we hébben geen zon
dagen te verspelen.
Veenendaal.
Ds. J. O VERDUIN.
Een andere stelling van de heer Schrik:
„De mensen blijven uit de kerk vandaan
De vlakheid van de protestantse kerk
diensten heeft ook iets te maken met het
tegenwoordige tekort aan organisten
meent de heer Schrik. Er zijn wel instru
menten, koren kunnen worden gecreëerd,
doch de functie van beide blijft zo schraal.
Er gebeurt niets mee. Als dat anders
wordt, komen de cantores-organisten ook
wel weer. Dan verandert een slecht geho
noreerde functie immers in een roeping
(voor wie het wil zien).
Wel vindt hij oud-NOV-voorzitter
dat de bezoldiging „een klein beetje be
ter" moet. Ook zal het tot ruimere oplei
dingsmogelijkheden dienen te komen. Ver
maning: „Wanneer men de organist niet
een betere plaats in de eredienst geeft,
gaat de hele kerkmuziek verloren. Een
groot, rijk bezit wordt dan voor de evan
gelie-verkondiging onbenut gelaten. Beseft
u wat dat betekent?"
„Niet kunnen", staat niet in het boekje
van de heer Schrik. „Begin! Als de zaak
goed wordt aangepakt, manifesteert de
groei zich al redelijk gauw. Het is geen
schande er een jaar of tien over te doen.
Verwonderlijk blijkt dan het „uitstralen
de" effect van goed voorbereide diensten.
De ene gemeente neemt van de andere
over. Zorg er ook voor dat er nooit een
stilstand in de godsdienstoefening in
treedt."
„Daarom heb ik mij ook altijd verzet
tegen het collecteren tijdens de dienst.
Wat het koor betreft: dat ziet, als het
goed is, dat de gedachte achter de muziek
óverkomt, dat er een brug is geslagen
tussen zangers en gemeente en dat die ge
meente ook weer wordt geïnspireerd. Om
dat te bereiken mag de cantor nooit ver
flauwen. Hij moet repetities maken die
niemand wil missen. Hij moet tussen de
mensen in gaan staan en zo samen met
hen proberen het wezen van de muziek,
waar het straks in de kerk op aankomt,
te bereiken."
Aan hun opdracht zijn hij en de koorle
den ook verplicht artistiek zo hoog moge-
gelijk te grijpen. „Voor God is geen in
spanning te groot", zegt de heer Schrik.
Hij vindt dat een cantor nooit te veel doet
aan de partituurstudie. Hoe heeft de com
ponist het bedoeld? Wat heeft hij precies
willen zeggen? Het op die manier ambts
drager zijn geeft een enorme voldoening.
Slechts weinigen valt die voldoening te
beurt. „Er ligt een groot terrein braak.
Geen mens begint eraan. Kunnen we dat
nu zomaar voor God verantwoorden...?"
Gezinus Schrik en ds. D. A. Cazemier
lebben één ding gemeen: ze zijn ervan
overtuigd dat een kerkdiens een ere
dienst niet tot zijn recht kón komen als
er geen goede voorbereiding aan voor
afgegaan is. Ds. Cazemier is hervormd
predikant in de oude Haagse binnen
stad. In „Hervormd Den Haag" heeft
hij onlangs een uitvoerig artikel ge
schreven over zijn werk in een stads
deel da^ langzaam maar zeker ontvolkt
wordt omdat oude (woon)huizen wor
den gesloopt en nieuwe kantoorgebou
wen verrijzen. Ook een stadsdeel waar
in met de kerk nog maar weinig reke
ning wordt gehouden: van de 4500 her
vormden die rondom de Grote Kerk
wonen, komen er zo ongeveer 150 regel
matig naar de kerkdiensten.
Uiteraard heeft ds. Cazemier ge
tracht hierin verandering te brengen
en een van de middelen daartoe is het
instellen van gezinsdiensten. „Deze ge
dachte is eigenlijk toevallig opgekomen
schrijft hij toen de Prof. Gunning-
school voor de kerstvakantie een
schoolsluiting hield in de Grote Kerk
waarvoor alle ouders waren uitgeno
digd. Op die bewuste maandagmorgen
bleken zo'n 200 ouders aan de uitnodi
ging van de schoolhoofden gevolg te
hebber gegeven. De reacties op deze
korte dienst waren zo positief, dat we
in de kerkeraad besloten hebben om
als proef een dergelijke bijeenkomst te
laten samenvallen met 'n kerkdienst op
zondagmorgen.
Zoals gezegd is ds. Cazemier ervan
overtuigd dat zo'n dienst alleen kans
van slagen heeft als hij terdege wordt
voorbereid. Hoe hij dat doet vertelt hij
aan de hand van een voorbeeld. „Een
van deze diensten schrijft hij had
het karakter van een oogstdienst. In de
klassen van de twee scholen die ik
vóór zo'n dienst regelmatig bezoek heb
ik toen de vraag gesteld of in onze tijd
ook nog oogstfeesten gevierd werden.
Met een beetje hulp kwamen we er wel
uit: de bloemencorso's en het feest
rondom 't kiezen van 'n druivenkonin-
gin, enz., hebben te maken met de
oogstfeesten van vroeger. We hebben
toen samen geprobeerd de achtergron
den van dergelijke feesten na te gakn
zoals die ook in de bijbel voorkomen,
en gepuzzeld over de vraag waarom ze
vroeger zulke feesten vierden en waar
om wij dat tegenwoordig ook noe doen,
in de vorm van een corso bijvoorbeeld
en door middel van een oogstdienst.
Het resultaat was die zondag verras
send: niet alleen was zo'n 25 pet. van
de kinderen komen opdagen, maar op
vallend was dat moeders, die praktisch
nooit naar de kerk gingen, erop stonden
dat ook hun kind een fruitbakje mocht
wegbrengen. Een reactie van een moe
der: „Ik ga nooit naar de kerk. Maar
ja, als die dominee je zo vriendelijk
uitnodigt dan ga je ook eens kijken. En
ik moet zeggen dat het me is meegeval
len. Ik begreep tenminste wat er gezegd
werd".
Want daarvan is ds. Cazemier over
tuigd: de liturgie moet eenvoudig ge
houden worden. „Ik probeer om ver
schillende onderdelen zoals votum,
groet, schuldbelijdenis, enz, in eigen
tijdse woorden weer te geven. Verder
werken de kinderen soms aan deze
diensten mee door het uitbeelden van
een gelijkenis, door ze mee te laten
praten bij de preek of door ze mee te
laten werken aan lezingen."