'n MIDDELEEUWSE PROTESTSONG God en de natuurwetten EREDIENST LITURGIE KERKBEZOEK „MUZIEK ZIJ BRUG NAAR HET WOORD" Dienst dient voorbereid Ter overdenking zegt oud-organist Gezinus Schrik fe 4- Ondersteunen jy- Verkondig ons Ty- Schraal 4- Verspeeld LITERAIRE KRONIEK door WvLLtt», ft DEZE WEEK ïprotest-songs zijn als poëzie-vorm in de mode. Dikwijls hebben die half-voor- gedragen, half-gezongen gedichten dan be trekking op een dramatisch gebeuren ver overzee: Viëtnam. Het feit, dat wij daar door zo bewogen zijn, is mede het gevolg van de moderne communicatie-middelen. Krant, radio en televisie brengen ons voort durend op de hoogte van wat zich ginds afspeelt. Maar toch is ook hier niets nieuws onder de zon. De Nederlanden kenden in de eerste helft van de 13e eeuw al zo'n protest-zanger en de inhoud van diens gedichten, althans een deel daarvan sloeg eveneens op een strijdtoneel in verre ge westen, waarbij wij ons niettemin nauw betrokken hebben gevoeld: de kruistoch ten, en de daarop volgende bloedige strijd om het bezit van het Heilige Land. De Boudewijn de Groot van die dagen heette Jacob van Maerlant, een bekende naam voor ieder die wel eens een boekje over de geschiedenis van onze letterkunde heeft ingezien. Hij is vermoedelijk uit Dam me afkomstig en moet daar ook, niet lang na 1292, overleden zijn. Zijn naam houdt waarschijnlijk verband met de omstandig heid dat hij enige tijd pastoor te Maar land geweest is, dat is een plaatsje in de buurt van Den Briel op Voorne. Er zijn veel didactische gedichten van hem bekend, zoals „Der Naturen Bloeme" en de „Spieghel HistoriaeP'. Maar hij schreef ook meer innerlijk-bewogen poëzie Tot de hoogtepunten van zijn lyriek, en men mag wel zeggen van alle lyriek onzer Middelnederlandse letteren, behoort het vers „Vanden lande van Oversee". Van dit vers van de man, die in een latere eeuw wel „de vader der Dietse letteren alte gader" genoemd is, bestaat slechts één handschrift, op het ogenblik in bezit van de Groningse universiteitsbibliotheek. Het is dit vers dat men zonder bezwaar als een „protest-song" zou kunnen ken schetsen. Van Maerlant heeft het hele bloe dige slotbedrijf van de kruistochten vanuit de verte meegeleefd. Het nieuws uit het Heilige Land over de vele nederlagen en schaarse overwinningen, was destijds al binnen enkele weken in het westen bekend. Het kwam via Cyprus, via Venetië of Ge nua, en het bereikte over land of zee reeds spoedig de internationale havenstad die Brugge heette. In details overdreven of onbetrouwbaar, was het in grote lijnen vaak maar al te waar. Jacob van Maer lant moet hierin van jongs af aan geïnte resseerd geweest zijn, niet enkel door zijn natuurlijke belangstelling voor godsdienst, geschiedenis en politiek, maar ook doordat Vlaamse edelen van het begin af aan de kruistochten deelnamen en veel Vlaam se pelgrims, zijn landgenoten dus. JXet gedicht „Vanden lande van Over see" moet geschreven zijn onmiddel lijk nadat de verschrikkelijke nederlaag der kruisvaarders in Akko bekend gewor den was, in mei 1291. Het doet aan als een spontane uiting van droefheid en veront waardiging over die ramp, waarbij de Mamlukken, mohammedaanse mongolen, de christen-veste bij Jeruzalem na lang beleg onweerstaanbaar hadden vernietigd, alles uitmoordend en vernietigend wat on der hun kromzwaard kwam. De tekst schrijft hoe daar overzee de laatste burcht, de bloeiende en dichtbevolkte haven- en hoofdstad van 't koninkrijk Jeruzalem, voor de christenheid verloren is gegaan. Maar van Maerlant is niet alleen een berichtge ver. Hij protesteert ook, en zijn protest richt zich tegen de zonde van de kerk, de lauw heid van de geestelijke overheid, en van de gelovigen in het algemeen. En voorts tegen de vorsten en edelen, die liever rus tig in weelde leven dan hun zwaard op te nemen, zich offerend voor het geloof en Gods eer. "Van Maerlant treedt op als een boetege zant, die het geweten wakker schudt. Hij wijst er op hoe het ten hemel schreit dat de val van Akko niet slechts een krijgskans betekende, maar veel méér: het ontwijden van het crucifix, het ver krachten van nonnen, het folteren van priesters, het levend verbranden en ont hoofden van monniken, enkel vanwege hun kap. De dichter heeft een fel oordeel over de hoge heren van kerk en staat, en rtlraaas te -jfadaft toe a* fctt-nftu nart rpnx tom-n fcctc te öwte oudj wrttttfC "ar 1» ixvi cd ohoto ker fctt ftctera wö«n {jxrc rfftm- tecrbj xmxblaec raGmt gacr ft? «tfinca teer lier &arrcn»gtKw< wrv 2 W&cvisccntiT-atKa (jnxx MtTiiïdrr rit OW Mrfrgrraa outtcnr rit twr. "&urhew rrr ae max - ton "jf, iMWfce t* «LR SartR kttc tató&lx-*** |mr t* \>aa tot* fccribm gttfrteste oft u t» RKKÖsr'b* ar mfoc ïk -aturr ta*«ct rit mie l>ont£ hij ziet een causaal verband tussen het te loor gaan van het Heilige Land en het weelderig verkwistend leven in en buiten de kerk, waarbij hij de bischoppen en ab ten niet spaart. Zo kan hij de tragedie van Akko ook als een straf Gods zien. „Kersten man, wats di gheschiet? Slaepstu?" (Mens, Christen, wat is er met u aan de hand, slaapt gij?), zo begint deze middeleeuwse protest-song, die op het ogenblik in verschillend opzicht merk waardig actuele gevoelens oproept, als wij denken aan die verschrikkelijke „kruis tocht" overzee, van onze dagen, die ook bijna ieder persoonlijk raakt. Doch dit is niet de reden waarom wij voor Van Maerlants gedicht vandaag spe ciaal de aandacht vragen. Er is een andere actuele aanleiding, namelijk de zojuist ver schenen her-uitgave ervan in facsimile, naar het enige bewaard gebleven hand schrift, ingeleid en toegelicht door prof. Garmt Stuiveling. Aldus heeft „Vanden lande van Oversee" nu opnieuw het licht gezien, in twee delen bij Menno Hertzber ger Co te Amsterdam. Het is een nieu we (de tweede) editie in een reeks, die Ad Fontes genoemd wordt (tot de bron). In leider en uitgever bedoelen ermee zeldza me middeleeuwse handschriften, waarvan vele in originali slechts in één exemplaar bewaara bleven, en voor de meesten moei- liijk toegankelijk, in facsimile te reprodu ceren, met daarneven de tekst in moderne drukvorm, alsmede de nodige commenta ren en verklaringen, die voor het goed begrip en de juiste waardering ervan nodig zijn. Dit is een voortreffelijke gedachte, die niet genoeg kan worden toegejuicht, omdat aldus een voor velen vrijwel altoos gesloten schatkamer van ons cultuurbezit met deskundige begeleiding geopend wordt niet alleen van betekenis voor neerlan dici, en de in deze faculteit studerenden, maar voor ieder die zich voor de oude rijkdommen onzer letteren, als voornaam element van onze volksbeschaving, inte resseert. XJet eerste cahier van de tweedelige uit gave van Marlants eerdergenoemde strofische gedicht bevat het facsimile van het handschrift, in een zeer heldere en technisch bekwaam uitgevoerde fotografi sche weergave. Daaraan vooraf gaat een uitvoerige inleiding van prof. Stuiveling, met een knappe samenvatting van de his torie der kruistochten, waardoor de lezer zich gemakkelijk in de sfeer en de situatie waarin het gedicht ontstond, thuis gaat voelen. Er is ook een plattegrond van het strijdtoneel aan toegevoegd. Een aantal bijlagen geeft verder bijzonderheden over het handschrift (het behoort tot de aller fraaiste Middelnederlandse manuscripten) de oorsprong ervan (het werd in opdracht van de abdij Marienweerd aan de Linge in 1339 vervaardigd op een lekenatelier in 's Hertogenbosch), latere eigenaars, be nevens een bibliografie van publikaties die erover het licht hebben gezien. In het tweede deel is de tekst in moderne druk vorm opgenomen, en van uitvoerige toe lichtende aantekeningen voorzien. De opzet der uitgave is zuiver weten schappelijk. Niet-neerlandici zullen, on danks de aantekeningen nog al eens wat moeite met de middeleeuwse tekst hebben. Maar: zonder moeite geen loon. De beloning bestaat uit de verrassende en boeiende ont moeting met een dichterschap van ruim zeven eeuwen geleden, dat in menselijke bewogenheid over bloed en schande in een gebied ver overzee plotseling merkwaardig dicht bij ons staat. Het belangrijkste van muziek staat niet in de noten Gustav Mahler Gezinus Schrik, 58 jaar nu, kan de muziek die heel zijn hart heeft, alleen nog maar met de mond belijden niet meer met de vingers op de toetsen van het orgel. Een kwarteeuw ongebreidelde activiteit heeft van de man uit Sneek, die in de sfeer van de kerk muziek méér bekendheid heeft dan alleen als oud-voorzitter van de Nederlandse organistenvereniging, een hoge tol geëist. Een enorm hoge tol. Gezinus Schrik is in de actieve beoefening van zijn grote liefde uitgerangeerd. Een gehoorstoring is daar de oor zaak van. Nu denkt hij, thuis. En daar spreekt hij over zijn idealen. Hij heeft daar waarachtig het recht toe. Zijn werk heeft gelegen in Friesland, al is hij Groninger van geboorte. Voor piano en orgel opgeleid aan het Kon. Conserva torium in Den Haag, viel hij in 1933 mid den in de malaise. Organisten waren er plenty. „Ik solliciteerde naar Nijmegen, samen met 120 anderen. Nu mag een kerkvoogdij de handen dichtknijpen wan neer er een goede organist komt opda gen." Het was materieel gezien een schrale boel. maar ondanks honoraria van 75 gulden of 125 gulden per jaar kreeg de kerkmuziek hem steeds meer in zijn macht. Hij ging met een zelf opgericht koor cantates zingen. „Als je het met al je diploma's in je zak een nare zaak vindt om voor een dorpskoor te staan, weet je niet wat je taak is, je opdracht, je ideaal. Die taak zou je opvoedend kunnen noemen. Je moet rustig uitleggen dat de muziek méér te koop heeft dan het zuiver zingen van de noten. Je moet proberen het wezen van de muziek over te brengen datgene wat achter de muziek zit." Hij zat de leden van zijn koren achter de broek, zette een schuchter begonnen Matthaeus-traditie op stevige benen, maakte cantatezondagen tot een succes, speelde voor radio en plaat, gaf les aan middelbare schooljeugd, bewoog zich in de landelijke organisten vereniging. Stilzittend heeft hij daaruit nu zij n verdere gedachten ontwikkeld. „Je kunt het ook zó zien: De predikan ten verkondigen het evangelie door het woord. Wij moeten het door de muziek doen. Vaak is de kerkmuziek de weerslag van een bepaalde tekst. Die tekst moet De stem des Heren is over de wateren, de God der heer lijkheid doet de donder weerklinken. Vele mensen gaan gebukt onder valse tegenstellingen en raken in een spanning om een keuze te doen, die niet gedaan behoeft te worden. Men verbeeldt zich te moeten kiezen tussen het één of het ander, terwijl men zowel met het één als met het ander volle ernst moet maken. Nog telkens ontmoet ik mensen, die menen te moeten kiezen tussen de natuur en God, tussen almachtige natuurwetten en de almachtige Schepper. Ze zien de natuur en de natuurwetten als concurrenten van God, terwijl het in wezen geen concurrenten maar instrumenten van God zijn. Dit misverstand heerst aan twee kanten. Er zijn dus mensen die menen niet te kunnen geloven in God de Schepper, uit angst dat ze dan niet wetenschappelijk mee kunnen komen, uit angst dat ze de natuur en de natuurwetten niet voldoende respecteren. Zij vluch ten dan maar in een schraal en troosteloos geloof in de natuur. De natuur is voor hen een toverwoord, waarmede ze alle mysteries van het lijf houden of mee denken op te lossen. En aan de andere kant zijn er weer mensen, die kopschuw zijn voor de woorden natuur en natuurwetten, uit angst dat ze godsdienstig niet kunnen meekomen, en uit angst dat ze God, de Schepper, niet voldoende zullen respecteren. Wat een valse en onvruchtbare tegenstellingen! Waarom zouden wij God de Schepper opofferen aan Zijn Schepping? Of waarom zouden wij Gods schepping opofferen aan God de Schepper? Waarom kunnen wij niet zowel de Schepper als Zijn schepping, zowel God als de natuurwetten ernstig nemen? Daarom kunnen wij op tweeërlei manieren spreken over b.v. een onweersbui. Wij kunnen er over spreken in de taal der wetenschap als over een natuurkundig verschijnsel, waar een heleboel natuur lijke gegevens als elektriciteit aan te pas komen. Wij kunnen er ook over spreken in de taal van de gelovige dichter, waar wij „Gods stem over de wateren horen", omdat „de God der heerlijk heid de donder doet weerklinken". Hij, de Schepper doet weerklinken. In de ontspanning van zoveel elektriciteit horen wij de stem van de almachtige Schepper, de Wetgever in de natuur. Het wetenschappelijk spreken over de natuur heeft net zo goed recht van spreken als het gelovig spreken, en omgekeerd. De weten schap onthult ons „de wonderen der natuur", zoals de Bijbel het nooit kan doen, eenvoudigweg omdat de Bijbel zich niet presen teert als wetenschappelijk handboek over de natuur. De Bijbel spreekt niet over elektriciteit en atomen enz. Maar aan de andere kant onthult ons de Bijbel de diepste achtergronden van de natuur, zoals de wetenschap het nooit kan doen; eenvoudigweg omdat de wetenschap halt houdt bij de eerste en laatste vragen van het be staan. Bij alle geleerdheid van de wetenschap blijft de wetenschap in zekere zin vlak en „oppervlakkig"; zij mist de dieptedimensie, de onthulling, dat de natuur wezenlijk gekwalificeerd is als Schep ping van de almachtige Schepper van hemel en aarde. En daarom behoeft een modern atoomgeleerde zich niet te generen om in de kerk Psalm 29 mee te zingen tot lof van de majesteit Gods: „De stem des Heren is over de wateren, de God der heerlijkheid doet de donder weerklinken". HU doet dit. De Schepper doet dit door middel van de wetten, die Hij legde in Zijn Schepping. De natuur is geen concurrent maar instrument van God. En wijschepselen van God, zijn wij soms nog altijd concur renten in plaats van instrumenten van God. Daarmede zouden wij God beledigen als Schepper en ons zelf niet eens in ons diepste bestaansgeheim ontdekt hebben. Ook tegenover God als Schepper hebben wij ons dikwijls slecht gedragen. Maar deze God is zo rijk, dat Hij niet alleen alles te maken heeft met ons natuurlijk bestaan, maar ook met ons geestelijk bestaan. De Bijbel onthult ons ook, dat wij als schepselen Gods van Zijn Genade en vergevende liefde in Christus mogen leven. Het loflied geldt dan God als Schepper én als Verlosser. tot klinken worden gebracht, ondersteund, verhevigd door de muziek." „Dat vraagt van een musicus een enor me voorstudie. Van hem hangt het im mers af of de koorleden de spanning zul len voelen tussen het woord en muziek en die spanning, die verdieping eigenlijk, kunnen overbrengen op de kerk. Een mu sicus, die alleen muziek ziet (hoort) faalt. Hij moet proberen erachter te komen wat de muziek aan het woord kan bijdragen. Hij moet zich bij die muziek betrokken voelen." „Kunstenaarschap alléén doet het dus niet. Je moet ook je pretenties als kunste naar overboord zetten. Begin alsjeblieft heel eenvoudig. Het belangrijke is dót je begint. En bij dat begin ligt de muziekli teratuur op je te wachten. De schoonheid van eeuwen vergeelt te veel, wordt te dik wijls gezien als te simpele muzikale wer ken en te weinig als eerlijke pogingen het Woord een element méér te geven. Er zijn zeer vele goede, eenvoudige kerkmuzikale werken, die niet alleen kunnen worden ge bruikt doch ook moeten worden gebruikt, omdat hun ongekunstelde oprechtheid tot het hart van tallozen spreekt. Laten we, als musici, de tekst niet zo minachten. Die tekst vormde toch de aanleiding tot het werk?" „Goed, je begint dus. Je hebt de men sen (en anders zorg je maar dat je ze krijgt). Er is uitstekende muziek. En dan moet je wel heel duidelijk proberen te maken dat het een tèèk is die het koor te vervullen heeft." „Ik zie de mensen die in de kerk zingen, als ambtsdragers. Als verkondigers. Zij hebben een plicht. Het moet voor hen dan ook iets betekenen de kerk in te gaan. Dat is anders dan een concert. Ik zeg: Wéét waar je staat! En als alles er eens wat lauw uitkomt: Wat gelóóf je nu eigenlijk?" „In Bolsward bidt het koor voor de dienst begint. Dat is geen vorm. Je hebt dat voor het verkondigen van het Woord no dig. Evenzeer als een predikant. Het geeft het koor ook deemoed. Nooit mag men denken: Dat zullen we wel weer even doen. Om te beginnen is het een mógen en bovendien is voor de Op drachtgever het goede nog niet goed ge noeg. Het koor is, in volle omvang, de dienaar Gods en de dienaar van de ge meente." Scherp wijst de heer Schrik erop dat het zingen in de kerk niet mag ontaarden in een concert. De zang vormt een onderdeel van de eredienst, een onderdeel dat hij ondergeschikt acht aan de woord verkondi ging. Tussen predikanten en cantores-or- ganisten moet wél een uitstekende wissel werking zijn. Een eredienst is immers niet zomaar wat. Muziek (zang) en prediking dienen harmonisch op elkaar aan te slui ten. Elke zondag weer. Op hoogtijdagen in het bijzonder. Elke plichtmatigheid, el ke gladde routine dient aan de dienst vreemd te zijn. Overheersen moet de vreugde, de verwondering dat God ons dit samen weer heeft gegeven. „Zo heb ik altijd gevochten voor stijl volle doopdiensten. Het koor zong dan de oud-testamentische zegen. Een dergelijke dag moet de ouders bijblijven. Die mag niet verglijden in de reeks van gewone zondagen. Het betékent immers wat, een kind ten doop te houden. Moet dat dan niet uit het samenzijn van de gemeentele den blijken? Een koor, de muziek, kan in de hele liturgie worden ingepast niet als louter versierend element, doch ter verdieping van de evangelie-verkondiging. Wanneer je het zó ziet", zegt de heer Schrik, „moet je niet vragen wat je eraan verdient. Je moet het doen, gewoon om dat het je plicht is omdat je je gaven in dienst moet stellen van de Heer." omdat het vaak een zaakje is van maar eens wat zingen en maar eens wat zeg gen. De enige weg oir de kerkgang te sti muleren is om weer zorg aan de eredienst te besteden. De diensten moeten cultureel en dan begrijp je wel wat ik precies bedoel op een hoger plan worden ge bracht, meer niveau krijgen." „Veel predikanten en gemeenteleden doezelen weg in de sleur. Een soort plichtsbesef, schuldgevoel is misschien beter, vult de kerken nog enigszins meestal niet de begeerte om met alle mid delen die God ons heeft gegeven, te „oefe nen", te „dienen". Men slaapt zo'n beet je. Maar dat hoeft waarachtig niet. Als iedereen het maar ziet!" „Helaas weten heel wat predikanten van niks. Van een kerkmusicus wordt verlangd dat hij alles van de liturgie af weet. Het hoort bij de opleiding. Maar een predikant hoeft van kerkmuziek en de mogelijkheden daarvan niets te weten. Het interesseert hem vaak ook niet. Dan blijft de dienst zo dood als een pier ten zij „het woord" van bijzonder gehalte is." Wat „het woord' betreft, is de heer Schrik overigens niet zo zeker. Te dikwijls hoorde hij in gesprekken met collega's op merkingen als: „De dienst wordt mooi op gezet. De voorbereidingen zijn ernstig ge weest en dan denk je, als de preek begint: Zég eens wat! Maar nee, het is weer het zelfde ongeïnspireerde verhaaltje." Als dat zo is, zegt de heer Schrik, is er on danks een gedegen opzet toch weer een zondag verspeeld; en we hébben geen zon dagen te verspelen. Veenendaal. Ds. J. O VERDUIN. Een andere stelling van de heer Schrik: „De mensen blijven uit de kerk vandaan De vlakheid van de protestantse kerk diensten heeft ook iets te maken met het tegenwoordige tekort aan organisten meent de heer Schrik. Er zijn wel instru menten, koren kunnen worden gecreëerd, doch de functie van beide blijft zo schraal. Er gebeurt niets mee. Als dat anders wordt, komen de cantores-organisten ook wel weer. Dan verandert een slecht geho noreerde functie immers in een roeping (voor wie het wil zien). Wel vindt hij oud-NOV-voorzitter dat de bezoldiging „een klein beetje be ter" moet. Ook zal het tot ruimere oplei dingsmogelijkheden dienen te komen. Ver maning: „Wanneer men de organist niet een betere plaats in de eredienst geeft, gaat de hele kerkmuziek verloren. Een groot, rijk bezit wordt dan voor de evan gelie-verkondiging onbenut gelaten. Beseft u wat dat betekent?" „Niet kunnen", staat niet in het boekje van de heer Schrik. „Begin! Als de zaak goed wordt aangepakt, manifesteert de groei zich al redelijk gauw. Het is geen schande er een jaar of tien over te doen. Verwonderlijk blijkt dan het „uitstralen de" effect van goed voorbereide diensten. De ene gemeente neemt van de andere over. Zorg er ook voor dat er nooit een stilstand in de godsdienstoefening in treedt." „Daarom heb ik mij ook altijd verzet tegen het collecteren tijdens de dienst. Wat het koor betreft: dat ziet, als het goed is, dat de gedachte achter de muziek óverkomt, dat er een brug is geslagen tussen zangers en gemeente en dat die ge meente ook weer wordt geïnspireerd. Om dat te bereiken mag de cantor nooit ver flauwen. Hij moet repetities maken die niemand wil missen. Hij moet tussen de mensen in gaan staan en zo samen met hen proberen het wezen van de muziek, waar het straks in de kerk op aankomt, te bereiken." Aan hun opdracht zijn hij en de koorle den ook verplicht artistiek zo hoog moge- gelijk te grijpen. „Voor God is geen in spanning te groot", zegt de heer Schrik. Hij vindt dat een cantor nooit te veel doet aan de partituurstudie. Hoe heeft de com ponist het bedoeld? Wat heeft hij precies willen zeggen? Het op die manier ambts drager zijn geeft een enorme voldoening. Slechts weinigen valt die voldoening te beurt. „Er ligt een groot terrein braak. Geen mens begint eraan. Kunnen we dat nu zomaar voor God verantwoorden...?" Gezinus Schrik en ds. D. A. Cazemier lebben één ding gemeen: ze zijn ervan overtuigd dat een kerkdiens een ere dienst niet tot zijn recht kón komen als er geen goede voorbereiding aan voor afgegaan is. Ds. Cazemier is hervormd predikant in de oude Haagse binnen stad. In „Hervormd Den Haag" heeft hij onlangs een uitvoerig artikel ge schreven over zijn werk in een stads deel da^ langzaam maar zeker ontvolkt wordt omdat oude (woon)huizen wor den gesloopt en nieuwe kantoorgebou wen verrijzen. Ook een stadsdeel waar in met de kerk nog maar weinig reke ning wordt gehouden: van de 4500 her vormden die rondom de Grote Kerk wonen, komen er zo ongeveer 150 regel matig naar de kerkdiensten. Uiteraard heeft ds. Cazemier ge tracht hierin verandering te brengen en een van de middelen daartoe is het instellen van gezinsdiensten. „Deze ge dachte is eigenlijk toevallig opgekomen schrijft hij toen de Prof. Gunning- school voor de kerstvakantie een schoolsluiting hield in de Grote Kerk waarvoor alle ouders waren uitgeno digd. Op die bewuste maandagmorgen bleken zo'n 200 ouders aan de uitnodi ging van de schoolhoofden gevolg te hebber gegeven. De reacties op deze korte dienst waren zo positief, dat we in de kerkeraad besloten hebben om als proef een dergelijke bijeenkomst te laten samenvallen met 'n kerkdienst op zondagmorgen. Zoals gezegd is ds. Cazemier ervan overtuigd dat zo'n dienst alleen kans van slagen heeft als hij terdege wordt voorbereid. Hoe hij dat doet vertelt hij aan de hand van een voorbeeld. „Een van deze diensten schrijft hij had het karakter van een oogstdienst. In de klassen van de twee scholen die ik vóór zo'n dienst regelmatig bezoek heb ik toen de vraag gesteld of in onze tijd ook nog oogstfeesten gevierd werden. Met een beetje hulp kwamen we er wel uit: de bloemencorso's en het feest rondom 't kiezen van 'n druivenkonin- gin, enz., hebben te maken met de oogstfeesten van vroeger. We hebben toen samen geprobeerd de achtergron den van dergelijke feesten na te gakn zoals die ook in de bijbel voorkomen, en gepuzzeld over de vraag waarom ze vroeger zulke feesten vierden en waar om wij dat tegenwoordig ook noe doen, in de vorm van een corso bijvoorbeeld en door middel van een oogstdienst. Het resultaat was die zondag verras send: niet alleen was zo'n 25 pet. van de kinderen komen opdagen, maar op vallend was dat moeders, die praktisch nooit naar de kerk gingen, erop stonden dat ook hun kind een fruitbakje mocht wegbrengen. Een reactie van een moe der: „Ik ga nooit naar de kerk. Maar ja, als die dominee je zo vriendelijk uitnodigt dan ga je ook eens kijken. En ik moet zeggen dat het me is meegeval len. Ik begreep tenminste wat er gezegd werd". Want daarvan is ds. Cazemier over tuigd: de liturgie moet eenvoudig ge houden worden. „Ik probeer om ver schillende onderdelen zoals votum, groet, schuldbelijdenis, enz, in eigen tijdse woorden weer te geven. Verder werken de kinderen soms aan deze diensten mee door het uitbeelden van een gelijkenis, door ze mee te laten praten bij de preek of door ze mee te laten werken aan lezingen."

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 11