CAREL VOSMAER Zo ziet dr. Blake zijn Christen- taak Alarmkreet tot de Vrijzinnig-Hervormden Nederlander als woordvoerder van Wereldraad „DE KERK IN DE KOMENDE TIEN JAAR orejen LITERAIRE KRONIEK Artikel in „Kerk en Wereld" over integratie terecht of overdreven Soort leegte Ideale situatie ■js Spraakverwarring Ernstig gevaar door DEZE WEEK \fr. Carel Vosmaer (1826-1888), die een- A maal onder de schuilnaam Flanor in de Nederlandsche Spectator als kunstbe schouwer en literaire commentator .een voorname rol in ons culturele leven speel de, dreigde zo langzamerhand een verge ten figuur te worden, tot prof. Stuiveling enige tijd geleden diens briefwisseling met de jonggestorven roem der Tachtigers, de dichter Jacques Perk, gepubliceerd heeft. Sindsdien bestaat er weer toenemende aandacht voor de man die op de grens van twee totaal verschillende letterkundi ge generaties, tijdens de eeuwwisseling, toch een niet geringe invloed op de jonge Tachtigers heeft uitgeoefend, hen aan spoorde en aanmoedigde, ook al stond hij zelf met misschien meer dan één been in de letterkundige tuin van een vorig, ge slacht. Men kan hem in veel opzichten een ro manticus noemen, die zich echter steeds verder in classicistische richting ontwik kelde, gedreven door grote liefde voor de Griekse literatuur. Was het misschien ook daarom dat hij gelijktijdig zoveel oog voor het nieuwe had, dat in de poëzie althans 'n. Schoonheidscultus uitdroeg, maar geen of geringe achting voor het naturalisme in het jongere proza zijner dagen gekoesterd heeft? Vosmaer heeft behalve met Perk, wiens sonnetten hij inleidde, ook met Al- bert Verwey, Frederik van Eeden en an dere Tachtigers gecorrespondeerd en zijn aandacht voor het nieuwe blijkt tevens uit zijn bewondering voor Multatuli. Behalve kunstkenner en kunstbeschou wer was Vosmaer romancier, de auteur van een in die tijd veelgeprezen (doch ook wel verguisde) roman „Amazone", waarin een liefdeshistorie nogal sterk door beschouwingen over de kunst van Italië overwoekerd wordt; de vertaler in hexa- meters van de Ilias en de Odyssee; de schrijver van een boek over Rembrandt; en van de onvoltooid gebleven roman „In wijding". Zijn essays vindt men in zijn „Vogels van diverse pluimage" bijeenge bracht. "Dij de uitgeverij Bert Bakker/Daamen N.V. Den Haag, is nu van de hand van F. L. Bastet in de zogenaamde Fakul- teiten-reeks een bijzonder boeiend en in veel opzichten onthullend werk over mr. Carel Vosmaer verschenen, met een bre de schets van zijn leven, reizen, achter gronden, tijdgenoten en invloed. Dr. F. L. Bastet, hoogleraar in de klassieke archeo logie te Leiden, is kennelijk van vele markten ttyjis. Hij heeft al eerder bewon dering gewekt als dichter, literair pro zaïst en essayist. Dit boek over Vosmaer van zijn hand betekent een belangrijke bijdrage tot onze literatuur-geschiedenis, niet alleen omdat het een ten onrechte wat vergeten schrijver weer eens in het licht stelt, maar tevens omdat het veel nieuw licht op zijn werk en persoonlijkheid werpt, geadstrueerd door een rijk en tot dusver vrijwel onbekend documentatiema teriaal. Zo ontdekte Bastet bijvoorbeeld een brief van de uitgever Nijhoff, waar door aangetoond kon worden dat Vosmaer zijn „Amazone" niet geheel zelf bedacht heeft, terwijl bovendien nu is komen vast te staan dat hij voor de hoofdfiguur van deze roman de feministe en schrijfster Mina Kruseman als model koos. Bijzonder belangwekkend is ook hoe Bastet op grond van een analyse van „Amazone", en an der werk van Vosmaers hand, aantoont, dat daarin vele magonnieke gedachten en ideeën doorwerken. Vosmaer was lid van een Haagse vrijmetselaarsloge, l'Union Royale. Hoewel zijn sympathie voor de Loge op latere leeftijd wat bekoeld zou zijn, omdat deze hem in die tijd te „dog matisch" werd, blijkt tot uit zijn laatste, niet-voltooide roman „Inwijding" dat hij de beginselen der Vrijmetselarij steeds trouw is gebleven en nooit verloochend heeft. Een groot romanschrijver kon en kan men Vosmaer niet noemen, dat is ook het oordeel van Bastet. Maar mag hij ons dan als romancier weinig meer voldoen, des te belangrijker blijkt zijn rol als criticus, kunstkenner en cultureel ambassadeur zij ner dagen, terwijl voorts opmerkelijk is hoe uit Vosmaers nagenoeg onbekende reisdagboeken, die Bastet in zijn studie betrokken heeft, een heel andere, minder koel-verheven Vosmaer naar voren treedt dan zoals hij in onze letterkundige ge schiedenis vaak wordt gedoodverfd. Men herkent hem daarin als de warmbloedige levensgenieter die soms een voorloper van Couperus blijkt, de schilder met woor den, de vriend van vele buitenlandse be roemdheden en ook zelfs de schilder en te kenaar van het palet, zoals blijkt uit de schetsen, illustraties, die hij zelf talentvol in zijn brieven en dagboeken vervaardigde en waarvan er in dit boek enige worden gereproduceerd. Mocht hij de Tachtigers steunen en be wonderen, toch heeft hij zich vooral op la tere leeftijd meer en meer van zijn jonge re literaire tijdgenoten gedistantieerd, met een soort aristocratische trots, die met koele verhevenheid op het „geschar rel en geschuif" dier jongeren neerzag, zelf geïnspireerd en gedragen door de fij nere beschaving der „aristoi", die hij door een zekere democratische oproerig heid verdrongen zag en waarvan hij zich met weerzin afwendt. „Zelfs in zijn huis mocht niets ouds meer worden wegge gooid, het nieuwe was zoveel lelijker dan het oude," zei hij. Hij zag dit verval niet alleen in de letteren, maar ook in de schil derkunst en de toegepaste kunsten. Waar bleef het klassieke ideaal? Zelf hield hij er streng aan vast." "l/'osmaers gramschap trof wel in het bijzonder de opkomst van het naturalis tische proza in die tijd. Bastet citeert een uitvoerige brief die hij over de dood en de begrafenis van de door hem vereerde schrijfster mevrouw Bosboom-Toussaint schreef. Er was bij haar laatste gang gro te belangstelling; hem trof de afwezigheid der regering: „het officieele Nederland scheen niet te weten dat het vaderland een groote persoonlijkheid had verloren; dat een land zich eert en verheft als het dezulken eert. De public spirit is diep ge zonken". Met Nijhoff (de uitgever Marti- nus Nijhoff) en de schilders Witsen en Is- raëls wandelt hij terug naar de stad. „Wij hadden allen het bewustzijn van de groot heid van den geest. De vertegenwoordiger der „bilwippende" letterkunde, die zich vermeit in de „snotterende en kwijlende" natuur stond ook bij het graf; hij heeft daar zeker iets vuils opgedaan en opge merkt." Bastet tekent hierbij aan dat het niet goed valt uit te maken wie Vosmaer met deze naturalistische auteur bedoelt, het kan Lodewijk van Deyssel of Frans Netscher geweest zijn. Anderzijds blijkt uit een brief van Van Deyssel aan Kloos hoezeer eerstge noemde bij het vernemen van Vosmaers dood geschokt en ontroerd was, dankbaar getuigend hoeveel hij voor de jongere let terkunde betekend heeft. Kloos zou hem later in zijn beruchte afrekening „Vosmaer en de moderne Hollandsche Literatuur" echter sterk verguizen. Maar dit schot schrift, met naar achteraf gebleken is ve le valse voorstellingen, een infame scheld partij post mortem, valt (zegt Bastet), alleen te verklaren uit Kloos' eigen psy chische structuur. De zoon vermoordde nog eens op eigen houtje zijn geestelijke vader, die niet zo „stom en machteloos onder den grond" lag als Kloos wel wens te. Kloos verweet Vosmaer vooral gebrek aan hartstocht: hij, die tenslotte zelf aan zijn overmatige hartstocht als dichter ten gronde zou gaan. Weinig heeft Kloos begrepen van Vos maers humanistische idealen, constateert Bastet, zoals deze b.v. worden geformu leerd in een in zijn nalatenschap bewaar de aantekening betreffende de goede mens. „Deze", zo schreef Vosmaer o.m., „heeft een gelijkmatig door geene sterke hartstochten beroerd gemoed; hij is geen verstandsmensch en geen gemoedsmensch maar beide zijn in evenwicht, verstand en hart beletten elkanders uitspatting". Hij betoogt verder hoe die mens ook een groot schoonheidsgevoel heeft, gevoel voor fy sieke en intellectuele volkomenheid, waar toe hij de Griekse kunst ten voorbeeld stelt. Bastet bewijst intussen aan de hand van Vosmaers „Vlugmaren" (zo heetten zijn kunstbeschouwingen in de Spectator, die hij als Flanor schreef) en met anek doten over zijn vurige welsprekendheid, dat meeslepende bewogenheid de man, op wiens gelaat steeds olymjÜfeche kalmte en bedaardheid schenen te zetelen, toch geenszins vreemd is geweest. Vosmaer is, op reis, in het Zwitserse Territet sur Montreux gestorven. Op het kleine vriendelijke kerkhof aldaar is zijn graf, onder een eenvoudige steen. Josef Israëls heeft er een aquarel van gemaakt, die men bij vele andere afbeeldingen in deze voortreffelijke studie van Bastet ge reproduceerd vindt. Het kwaad verontschuldigen wil zeggen het vermenigvuldigen. LE BON Op 1 december van het vorige jaar volgde de Amerikaan dr. Eugene Car son Blake, 60 jaar oud, de Nederlan der dr. W. A. Visser 't Hooft op als secretaris- generaal van de Wereldraad van Kerken. Geen gemakkelijke taak voor hem want „Mr. Oecumene" zoals dr. Visser 't Hooft wel genoemd is, was al 40 jaar lang de ziel van de oecumenische beweging. Dat hij bij de oprichting van de Wereldraad in 1948 secretaris-generaal werd was welhaast een vanzelfsprekendheid: men kende hem, men kende hem als voorvechter voor de oecumene, men kende hem als belangrijk theoloog. Nu hij „in ruste" is (voor hem overigens maar een be trekkelijk begrip!) heeft hij er zich toe gezet een balans op te maken, een oecumenische balans die in het najaar in boekvorm zal verschijnen in de Am bo-reeks onder de titel „Heel de kerk voor heel de wereld". Op deze algemene bekendheid, dit al gemene vertrouwen ook, kon dr. Carson Blake bij zijn benoeming niet bogen. In de Ver. Staten was en is hij een bekend man die al heel wat activiteiten op zijn naam heeft staan en uiteraard kende men hem ook in de kleinere kring van wereldraad-officials maar hoe hij is, hoe hij denkt en doet dringt pas lang zamerhand naar buiten door. Zeker is dit: hij is een man die nooit om zijn christen-zijn heeft heengedraaid. Dat blijkt al uit alles wat hij binnen de kring van zijn eigen land heeft gedaan. Om maar wat willekeurige activiteiten te noemen: dr. Blake was voorzitter van de oecumenische hulp aan kerken en vluchtelingen; hij was secretaris-gene raal van 't Verbond van Presbyteriaan se kerken in de Ver. Staten; hij is de auteur van het plan-Blake voor eenwor ding van de protestantse kerken in de Ver. Staten: een oproep tot de 4 groot ste kerkgenootschappen, gedaan in een preek op 4 december 1960. Op maat schappelijk en sociaal gebied: dr. Bla ke is lid van de adviesraad voor de oor log tegen de armoede" van president Johnson, hij was en is ook een van de voormannen in de strijd voor rassenge- lijkheid. In juli 1963 werd hij met een groep demonstranten gearresteerd om dat hij probeerde een speelpark ook voor negers toegankelijk te krijgen; en ook waj hij een der deelnemers aan de befaamde mars naar Washington in augustus '63 bij welke gelegenheid hij zijn bekend geworden toespraak hield: „Wij komen laat"! Met die „wij" doel de hij op de Amerikaanse kerken: „Zij hoeven zich niet op de borst te slaan want zij zijn er niet in geslaagd het eigen huis schoon te houden; wij heb ben geen niet-gesegregeerde maatschap pij en we hebben ook geen niet-gese gregeerde kerken". Bij die gelegenheid haalde hij het woord van Lincoln aan die eens een delegatie op bezdëk kreeg van- nogal aanmatigende kerkleden. „Zeg nooit", zei Lincoln, „dat God aan onze zijde staat. Bid liever dat men ons aan Gods zijde mag vinden!" Uit dergelijke voorvallen leert men dr. Carson Blake kennen. „Een man zo heeft prof. dr. J. de Graaf onlangs geschreven die bereid is gebleken voor overtuigingen te strijden, woorden met daden te verbinden". Over zijn da den hebben we nu het een en ander verteld zijn woorden kan men zelf lezen in het dezer dagen bij Bosch en Keuning verschenen boekje „De kerk in de komende tien jaar". Dr. Blake heeft daarin een aantal essays, artike len en preken samengebundeld die hij zelf als belangrijk beschouwt voor het leven van de christelijke kerken in de komende tien jaar. In zijn voorwoord zegt hij: „Ze worden gebundeld aange boden in de hoop dat de ervaring en het nadenken van één enkel kerklid mag aansporen tot eenzelfde nadenken en discussiëren bij anderen". Dr. Blake verdeelt zijn boek in „De kerk en het geloof van de reformatie", „Hedendaagse spanningen" en „De nieu we oecumenische reformatie". Daarin komen zijn opnies voor over het chris telijk geloof en de functie van de kerk vraagstukken als rassendiscriminatie, armoede en de vrede (vooral in Viët- nam), de verhouding tot het communis me, en tot slot de richting, waarin de kerk zich in het oecumenische tijdperk naar zijn inzicht beweegt. Hij doet zich er in kennen als een moedig en stand vastig man, een onafhankelijk denker en werkers, die zegt waar het op staat, die niet zal ontzien, maar ook niet met opzet aanvalt om de aanval alleen. Hij laat zich ook kennen als een echte Ame rikaan van de goede soort en als een echte Presbyteriaan. Uit dit belang wekkende boekje kan men niet alleen halen wat de opinies en gedachten van Blake zijn over diverse onderwerpen, men kan er ook zijn evolutie in meema ken. Men kan in dit boekje vinden hoe hij zelf de koers van de Wereldraad van Kerken ziet en men zal het werk van de Wereldraad volgend kunnen zien hoe Blake op zijn invloedrijke en voor aanstaande positie in de wereldraad voor een belangrijk deel mede deze koers helpt bepalen. In „Kerk en Wereld", het weekblad van de Vrijzinnige Hervormden, heeft ds. A. Faber uit Emmen „ernstige za ken" aangeroerd. Hij schrijft onder meer: „Velen zijn niet gelukkig met de integra tie en dat is begrijpelijk. Zij bemerken, dat de integratie misbruikt wordt door de Kerk om zich van lastige elementen te ontdoen. Eén van die lastige elemental zijn de vrijzinnigen zelf. Langs de weg der integratie willen velen wel heel graag de vrijzinnigen kwijt." Een ander citaat: „In Nederland gaat men een andere weg. Daar probeert men vrijzinnigen ertoe over te halen zich te liquideren. Men juicht als er weer een predikant voor de Vereeniging van Vrijzinnige Hervormden bedankt of er een laatdunkende houding tegen inneemt. Wat hoopt men daarmee te bereiken? Wil men zo de Kerk aanne melijker maken voor de wereld?" Ds. Faber schrijft zelf te behoren tot degenen, die kiezen voor de integratie, „op conditie, dat het een eerlijke zaak is". Hij blijft hopen, dat „de christelijke boodschap der integriteit" de Hervormde Kerk nog *zal worden geschonken. Is het juist, dat de vrijzinnigen wil lens en wetens onder de tafel worden gewerkt? Probeert men de integratie te misbruiken voor het liquideren van vrij zinnige groepen? Gaat er werkelijk zo'n gejuich op wanneer de Vereeniging van Vrijzinnige Hervormden weer een veer moet laten? Ook hoorden 'wij de vraag: „Is zo'n artikel eigenlijk niet een bom onder tal van goed bedoelde integratie- pogingen?" Dr. K. M. Witteveen, hervormd pre dikant in Sneek meent, dat men moet beginnen met enig begrip op te brengen voor ds. Faber. Hij heeft de neiging sterk corrigerend te willen werken. Ongetwij feld is hem een geval ter ore gekomen, waarin men inderdaad pogingen aan wendde om de integratie samen te laten vallen met de liquidatie van de vrijzin nige groep. Dat soort gevallen zijn er ge weest en zij openbaren zich waarschijn lijk nog. Als correctie is het artikel dan ook wel op zijn plaats. Die correctie hoeft echter ook weer niet verder te reiken dan nodig blijkt. „Door de orthodoxie zijn de vrijzinnigen lange tijd aangezien voor een niet of nau welijks christelijke minderheidsgroep. Het vrijzinnig protestants-zijn is voor hen al les wat zij hebben. Daarom heeft menig confessioneel gemakkelijk praten, wan neer hij zegt: „Zand over die namen". Hij valt niet direct terug op het „her vormd", doch op „orthodox", terwijl de vrijzinnige in een soort leegte belandt". Overigens vindt dr. Witteveen het pra ten over modaliteiten en hun namen niet bijster interessant meer. De bedoeling van „Kerk en Wereld" is, goed beschouwd het vrijzinnige denken in de kerk levend te houden. Zo gauw het blad zich toespitst op het machtig en krachtig houden van 'n richtingsvereniging zit het ergens fout. Het gaat immers primair om de bijdra ge van de vrijzinnigheid binnen de kerk in het zoeken naar het zuiver christen zijn in leer en leven. De gesprekken tus sen orthodoxie en vrijzinnigheid in integre- rendé gemeenten zullen dan ook niet moe ten gaan over hoe het vroeger was en wat in het enge eigen kringetje nog dwars zit, maar over waar het heen moet, wat de Kerk kan betekenen, hoe de Kerk zich nu en straks zal moeten presenteren. Het behoud van een vereniging mag nooit doel zijn. Wel het leggen van de dauw over de orthodoxie, waar „Klare Wijn" van spreekt. Verdoezeling van inzichten heeft geen of een kwalijk effect. Beter is het, open te staan voor elkaar. In zijn eigen woonplaats Sneek en daarom hebben we juist hem om commen taar gevraagd ontstond in korte tijd een situatie, die dr. Witteveen ronduit ideaal vindt. Hij heeft in de stad een wijk gekre gen „zonder aanziens des persoons". Dus geen speciale opdracht voor het vrijzinnige deel van de gemeente. „Wij doen hier niet aan neuzen tellen, in de trant van: zoveel vrijzinnigen en zoveel orthodoxen". Ook is de kerkeraad niet ver deeld in „fracties". Er bestaat geen „ver deelsleutel", voor geen enkel college. Wanneer een gemeentelid blijk geeft zich voor de Kerk te willen inspannen, dan vindt hij zijn plaats, ongeacht of hij nu vrijzinnig of rechtzinnig is. Hij wordt ook niet geacht na zijn benoeming zijn ziens wijze te verbloemen. „Men heeft hier de minderheidsgroep iets alles eigenlijk gegeven. Dat is een goede start. Geen krampachtigheid doch gewoon meedoen en zorgen dat de Kerk iets betekent, althans op weg gaat naar het punt, waar zij moet zijn". De wijk van dr. Witteveen bestaat voor 80 procent uit orthodoxen. Hij vindt geen ob stakels in zijn pastorale arbeid en loopt niet te tollen van de problemen. „Sneek is ideaal", zegt hij nog eens. De theorie van het elkaar aanvullen en corrigeren is wel mooi, boeiend zelfs, maar hoe werkt dat in de praktijk? Het lijkt immers buiten kijf te zijn, dat or thodoxie en vrijzinnigheid in de loop der jaren ver uit elkaar zijn gegroeid. Elke groep leefde, meer zelfgenoeg zaam dan zelfonderzoekend, haar eigen leventje. En nu gaan zij, voortgestuwd door de integratiegedachte, met elkaar praten. Voor menige vrijzinnige groepe ring en dat hoeft bepaald geen min derheid in een gemeente zijn begint op dat moment het zich liquideren te dreigen. Let wel: niet het zich laten li quideren. Bij wat men „kerkelijke" of „geestelij ke" gesprekken pleegt te noemen, gaat al gauw een soort spraakverwarring heersen. De orthodoxie is immers gemeenlijk bij belvast, geoefend in het spreken in een geestelijk jargon, dat de vrijzinnigen ten enen male voorbij gaat of dat door het veelvuldige gebruik rijkelijk hol is gewor den. „De vrijzinnigen hebben de neiging zich dan terug te trekken", zegt dr. Witteveen. „Zij hebben, ik kom er rond voor uit, vaak een ontstellend gebrek aan bijbelkennis, weten van de kerk te weinig af om met succes te argumenteren, al richten zij zich weer naar de Kerk toe en verstaan de taal van de overzijde niet". De gespreks partners zijn niet aan elkaar gewaagd en langzaam aan wijkt de vrijzinnige gedach te, ook de waardevolle elementen daarvan uit de gemeente en dat is zeker niet tot zegen van de Kerk. „Volgens mij is vrijzinnigheid alleen een habitus, een houding, die het menselijk ge brekkige en het menselijk goede tot zijn recht wil laten komen het menselijke in het geloof en het menselijke in het le ven. De nadruk komt daarbij op het leven. Het gaat om het betrekkelijke, het is een hang naar verdraagzaamheid. Hier ligt meteen het gevaar: verdraagzaamheid wil zo gauw omslaan in onverschilligheid, in een houding van: „Het doet er niet zoveel toe" of „Het is niet belangrijk". Van het laatste plukt de vrijzinnigheid vaak de zu re vruchten". „Aan kerkgang wordt weinig waarde meer gehecht, de bijbelkennis staat op een laag pitje, de activiteit voor de Kerk daal de, tot catechisatie komt het vaak niet meer, enzovoorts. Wie zich nog inspannen zijn de ouderen. De jongeren geloven het wel. De vergrijzing in vrijzinnige kring is zeer groot..." „Daarbij komt nog, dat men zich zo ge makkelijk vrijzinnig kan noemen zonder bij de zaak betrokken te zijn, alleen om aan te geven dat men niet „fijn" is. Hier door wordt de image der vrijzinnigheid ten kwade beïnvloed zonder dat zij daarvoor verantwoordelijk kan worden gesteld. In het verwereldlijken van de jongeren en het vergrijzen van de nog actieve vrij zinnigheid ligt een levensgroot gevaar. Als het zo doorgaat, verdwijnt het vrijzinnige protestantisme in de Hervormde Kerk. „Kerk en Wereld" wil via de vereniging dit vrijzinnige protestantisme levend hou den. Om de waarden die erin liggen. Dr. Witteveen staat hier achter, hoewel hij veel minder de klemtoon legt op de verenigingsgedachte. Hij vindt eenvoudig, dat de vrijzinnige habitus een zegen zal blijven voor de Kerk en voor de wereld. Willen de vrijzinnigen meespreken, zo" zegt hij, dan zullen zij veel beter thuis moeten raken in de bijbel, zich sterker oecume nisch moeten instellen en zich intensiever moeten bezig houden met de problemen van deze tijd. Maar het gaat te ver te me nen, dat de vrijzinnige habitus alleen ge waarborgd zal zijn door de vrijzinnigen. De gedachte, waaruit de vrijzinnigheid altijd heeft geleefd, doortrekt het protes tantisme meer en meer. Nieuwe ideeën in de theologie kan men immers al niet meer als vrijzinnig aanmerken. Zij komen op de christenheid als geheel af. Zo werkt de tijd mee aan de integratie, aan het vormen van meer eenheid in de gemeenten. Het zal dan ook de toekomst van de Kerk moeten zijn die het bindende element vormt. T~)e 35-jarige Nederlander A. H. van den Heuvel is door het Centraal Comité van de Wereld raad van Kerken benoemd tot directeur van een nieuw departement voor communicatie van de Wereldraad. Daaronder vallen de voorlichting en public relations, pers, radio en televisie, films en foto's, alle publikaties van de Wereldraad en de afdeling vertalingen. Ds. Van den Heuvel wordt tevens de officiële woordvoerder van de Wereldraad en van de secre taris-generaal, dr. Eugene Carson Blake; hij wordt in zijn nieuwe functie lid van het uit zeven per sonen bestaand secretariaat-generaal van de Wereldraad. Ds. Van den Heuvel Nederlands Hervormd studeerde theologie in Utrecht en in New York. Na zijn studie ging hij direct werken in de oecu menische beweging. Van 1958 tot 1960 was hij secretaris van de Oecu menische Jeugdraad te Utrecht. In 1960 kwam hij in dienst van de Wereldraad van Kerken, als secre taris van het Jeugddepartement voor Europa en Zuid-Amerika. In 1963 werd hij directeur van het Jeugddepartement van de Wereldraad. (Hervormd Persbureau) m Daarom zegt Hij: Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden en Christus zal over u lichten. Efeze 5:14 Morgen is het zondag! Op zondag gaat de kerkklok luiden. Wakker maakt de klok en hij roept (of wij het horen willen of niet): ontwaak gij, die slaapt. Dan merken we, hoe laat het is. Maar weten we echt, hoe laat het al is? On zondag gaat de kerkdeur open. In de kerk ligt de bijbel open. De Schrift onthult en ontdekt. Hij zegt: sta op uit de doden. Wie naar de kerk gaat, hoort, hoe het er bij sta,at. Op zondag klinkt de klok, die de ge meente samenroept, klinkt het evan gelie, dat de gemeente toeroept: Nu, op de dag des Heren, hoort u de bood schap van de dag des Heren, de ko mende, de nieuwe dag: Christus zal over u lichten. Dat staat ons allen te wach ten. Het evangelie is een licht, helderder dan de glans van de zon. Het doorlicht de werkelijkheid, waarin wij allen le ven. Als het. röntgenapparaat van het zieke lichaam foto's maakt, dan' komt de dokter er achter, hoe laat het is, hoe het erbij staat en wat te wachten staat. Met het oog daarop neemt hij zijn maatregelen, geeft hij zijn voorschriften. In het evangelie worden wij mensen doorgelicht Ons wordt gezegd (laten wij ons erdoor gezeggen?): wij slapen, wij liggen te slapen tussen de doden, en de dag des Heren breekt aan: Christus zal over u lichten. Hij is aan het kruis gestorven, Hij is uit de dood opgestaan. Zijn licht schijnt vanuit de toekomst in ons heden op de zondag. In het licht, dat van Hem op ons straalt, is het leven; in Zijn getuigenis klinkt de belofte van het leven. Maar dan moet die boodschap gehoord wor den. Wij worden aangepord om wakker te worden; opgeroepen om op te staan. Hier in het getuigenis aangaande Jezus van Nazareth is de dag der dagen, de des Heren weer. XXX De apostel Paulus schrijft deze woor den zo ineens tussen zijn aanwijzingen over het dagelijks leven. De gemeente van Christus behoort te wandelen in de liefde. Dat is zij aan haar stand ver plicht, omdat zij door liefde is gered. Daarom geen hoererij, geen onreinheid of gierigheid, geen oneerbaarheid, zotte praat of gekkernij. 't Is alsof de apostel de ernst van de toekomst, de ruigheid van het oordeel, de heerlijkheid van de nieuwe dag, die op aanbreken staat, samenbundelt en met deze woorden herhaalt, wat de Here Jezus zelf heeft gesproken: bekeert u, want het Ko ninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Het Koninkrijk komt, de dag des Heren breekt aan. Er is een toekomst. Vanuit die toekomst klinken de klanke-i van het 'evangelie: het licht dat zal gaan schijnen, schijnt al in de woor den van de bijbel. Uw woord is mij een lamp voor mijn voet. De Here Christus komt op de wolken des hemels. Zijn dag zal licht wezen. Verzëngend licht voor hen, die blijven slapen, zegenend, heil zaam voor de wakkeren, die uit de slaap der zonde zijn wakker geworden; die uit hun doodstaat zijn opgestaan door de kracht van het Jevenwekkende woord. XXX Paulus gebruikt deze woorden niet om te zeggen dat hijzelf ons tot bekering en tot geloof roept. Maar hij zegt: daar toe roept de Here God u. Het is geen bevel van mensen, van kerkmensen, maar 't is de heilstijding die God zelf in deze wereld laat verkondigen. Eér dat de grote dag aanbreekt, breekt weke lijks de zondag aan. De klokken gaan luiden: wordt wakker; de kerkdeur gaat open: sta op uit de doden; het evan gelie klinkt: Christus zal over u lichten! Onder het licht van het evangelie zijn al heel wat slapers wakker geworden, zijn doden opgewekt tot een nieuw le ven. Want Christus is opgestaan uit de dóód en in Zijn licht zien wij het licht. U weet toch, hoe laat het is, hoe het erbij staat en wat u te wachten staat. Morgen is het zondag! Rcnswoude ds. L. v. d. Peut

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 12