CAREL VOSMAER
Zo ziet
dr. Blake
zijn
Christen-
taak
Alarmkreet tot de Vrijzinnig-Hervormden
Nederlander als
woordvoerder
van Wereldraad
„DE KERK IN DE KOMENDE TIEN JAAR
orejen
LITERAIRE KRONIEK
Artikel in „Kerk en Wereld" over
integratie terecht of overdreven
Soort leegte
Ideale situatie
■js Spraakverwarring
Ernstig gevaar
door
DEZE WEEK
\fr. Carel Vosmaer (1826-1888), die een-
A maal onder de schuilnaam Flanor in
de Nederlandsche Spectator als kunstbe
schouwer en literaire commentator .een
voorname rol in ons culturele leven speel
de, dreigde zo langzamerhand een verge
ten figuur te worden, tot prof. Stuiveling
enige tijd geleden diens briefwisseling met
de jonggestorven roem der Tachtigers, de
dichter Jacques Perk, gepubliceerd heeft.
Sindsdien bestaat er weer toenemende
aandacht voor de man die op de grens
van twee totaal verschillende letterkundi
ge generaties, tijdens de eeuwwisseling,
toch een niet geringe invloed op de jonge
Tachtigers heeft uitgeoefend, hen aan
spoorde en aanmoedigde, ook al stond hij
zelf met misschien meer dan één been in
de letterkundige tuin van een vorig, ge
slacht.
Men kan hem in veel opzichten een ro
manticus noemen, die zich echter steeds
verder in classicistische richting ontwik
kelde, gedreven door grote liefde voor de
Griekse literatuur. Was het misschien ook
daarom dat hij gelijktijdig zoveel oog voor
het nieuwe had, dat in de poëzie althans
'n. Schoonheidscultus uitdroeg, maar geen
of geringe achting voor het naturalisme in
het jongere proza zijner dagen gekoesterd
heeft? Vosmaer heeft behalve met Perk,
wiens sonnetten hij inleidde, ook met Al-
bert Verwey, Frederik van Eeden en an
dere Tachtigers gecorrespondeerd en zijn
aandacht voor het nieuwe blijkt tevens uit
zijn bewondering voor Multatuli.
Behalve kunstkenner en kunstbeschou
wer was Vosmaer romancier, de auteur
van een in die tijd veelgeprezen (doch
ook wel verguisde) roman „Amazone",
waarin een liefdeshistorie nogal sterk door
beschouwingen over de kunst van Italië
overwoekerd wordt; de vertaler in hexa-
meters van de Ilias en de Odyssee; de
schrijver van een boek over Rembrandt;
en van de onvoltooid gebleven roman „In
wijding". Zijn essays vindt men in zijn
„Vogels van diverse pluimage" bijeenge
bracht.
"Dij de uitgeverij Bert Bakker/Daamen
N.V. Den Haag, is nu van de hand
van F. L. Bastet in de zogenaamde Fakul-
teiten-reeks een bijzonder boeiend en in
veel opzichten onthullend werk over mr.
Carel Vosmaer verschenen, met een bre
de schets van zijn leven, reizen, achter
gronden, tijdgenoten en invloed. Dr. F. L.
Bastet, hoogleraar in de klassieke archeo
logie te Leiden, is kennelijk van vele
markten ttyjis. Hij heeft al eerder bewon
dering gewekt als dichter, literair pro
zaïst en essayist. Dit boek over Vosmaer
van zijn hand betekent een belangrijke
bijdrage tot onze literatuur-geschiedenis,
niet alleen omdat het een ten onrechte
wat vergeten schrijver weer eens in het
licht stelt, maar tevens omdat het veel
nieuw licht op zijn werk en persoonlijkheid
werpt, geadstrueerd door een rijk en tot
dusver vrijwel onbekend documentatiema
teriaal. Zo ontdekte Bastet bijvoorbeeld
een brief van de uitgever Nijhoff, waar
door aangetoond kon worden dat Vosmaer
zijn „Amazone" niet geheel zelf bedacht
heeft, terwijl bovendien nu is komen vast
te staan dat hij voor de hoofdfiguur van
deze roman de feministe en schrijfster
Mina Kruseman als model koos. Bijzonder
belangwekkend is ook hoe Bastet op grond
van een analyse van „Amazone", en an
der werk van Vosmaers hand, aantoont,
dat daarin vele magonnieke gedachten en
ideeën doorwerken. Vosmaer was lid van
een Haagse vrijmetselaarsloge, l'Union
Royale. Hoewel zijn sympathie voor de
Loge op latere leeftijd wat bekoeld zou
zijn, omdat deze hem in die tijd te „dog
matisch" werd, blijkt tot uit zijn laatste,
niet-voltooide roman „Inwijding" dat hij
de beginselen der Vrijmetselarij steeds
trouw is gebleven en nooit verloochend
heeft.
Een groot romanschrijver kon en kan
men Vosmaer niet noemen, dat is ook het
oordeel van Bastet. Maar mag hij ons dan
als romancier weinig meer voldoen, des te
belangrijker blijkt zijn rol als criticus,
kunstkenner en cultureel ambassadeur zij
ner dagen, terwijl voorts opmerkelijk is
hoe uit Vosmaers nagenoeg onbekende
reisdagboeken, die Bastet in zijn studie
betrokken heeft, een heel andere, minder
koel-verheven Vosmaer naar voren treedt
dan zoals hij in onze letterkundige ge
schiedenis vaak wordt gedoodverfd. Men
herkent hem daarin als de warmbloedige
levensgenieter die soms een voorloper
van Couperus blijkt, de schilder met woor
den, de vriend van vele buitenlandse be
roemdheden en ook zelfs de schilder en te
kenaar van het palet, zoals blijkt uit de
schetsen, illustraties, die hij zelf talentvol
in zijn brieven en dagboeken vervaardigde
en waarvan er in dit boek enige worden
gereproduceerd.
Mocht hij de Tachtigers steunen en be
wonderen, toch heeft hij zich vooral op la
tere leeftijd meer en meer van zijn jonge
re literaire tijdgenoten gedistantieerd,
met een soort aristocratische trots, die
met koele verhevenheid op het „geschar
rel en geschuif" dier jongeren neerzag,
zelf geïnspireerd en gedragen door de fij
nere beschaving der „aristoi", die hij
door een zekere democratische oproerig
heid verdrongen zag en waarvan hij zich
met weerzin afwendt. „Zelfs in zijn huis
mocht niets ouds meer worden wegge
gooid, het nieuwe was zoveel lelijker dan
het oude," zei hij. Hij zag dit verval niet
alleen in de letteren, maar ook in de schil
derkunst en de toegepaste kunsten. Waar
bleef het klassieke ideaal? Zelf hield hij
er streng aan vast."
"l/'osmaers gramschap trof wel in het
bijzonder de opkomst van het naturalis
tische proza in die tijd. Bastet citeert een
uitvoerige brief die hij over de dood en de
begrafenis van de door hem vereerde
schrijfster mevrouw Bosboom-Toussaint
schreef. Er was bij haar laatste gang gro
te belangstelling; hem trof de afwezigheid
der regering: „het officieele Nederland
scheen niet te weten dat het vaderland
een groote persoonlijkheid had verloren;
dat een land zich eert en verheft als het
dezulken eert. De public spirit is diep ge
zonken". Met Nijhoff (de uitgever Marti-
nus Nijhoff) en de schilders Witsen en Is-
raëls wandelt hij terug naar de stad. „Wij
hadden allen het bewustzijn van de groot
heid van den geest. De vertegenwoordiger
der „bilwippende" letterkunde, die zich
vermeit in de „snotterende en kwijlende"
natuur stond ook bij het graf; hij heeft
daar zeker iets vuils opgedaan en opge
merkt." Bastet tekent hierbij aan dat het
niet goed valt uit te maken wie Vosmaer
met deze naturalistische auteur bedoelt,
het kan Lodewijk van Deyssel of Frans
Netscher geweest zijn.
Anderzijds blijkt uit een brief van
Van Deyssel aan Kloos hoezeer eerstge
noemde bij het vernemen van Vosmaers
dood geschokt en ontroerd was, dankbaar
getuigend hoeveel hij voor de jongere let
terkunde betekend heeft. Kloos zou hem
later in zijn beruchte afrekening „Vosmaer
en de moderne Hollandsche Literatuur"
echter sterk verguizen. Maar dit schot
schrift, met naar achteraf gebleken is ve
le valse voorstellingen, een infame scheld
partij post mortem, valt (zegt Bastet),
alleen te verklaren uit Kloos' eigen psy
chische structuur. De zoon vermoordde
nog eens op eigen houtje zijn geestelijke
vader, die niet zo „stom en machteloos
onder den grond" lag als Kloos wel wens
te. Kloos verweet Vosmaer vooral gebrek
aan hartstocht: hij, die tenslotte zelf aan
zijn overmatige hartstocht als dichter ten
gronde zou gaan.
Weinig heeft Kloos begrepen van Vos
maers humanistische idealen, constateert
Bastet, zoals deze b.v. worden geformu
leerd in een in zijn nalatenschap bewaar
de aantekening betreffende de goede
mens. „Deze", zo schreef Vosmaer o.m.,
„heeft een gelijkmatig door geene sterke
hartstochten beroerd gemoed; hij is geen
verstandsmensch en geen gemoedsmensch
maar beide zijn in evenwicht, verstand en
hart beletten elkanders uitspatting". Hij
betoogt verder hoe die mens ook een groot
schoonheidsgevoel heeft, gevoel voor fy
sieke en intellectuele volkomenheid, waar
toe hij de Griekse kunst ten voorbeeld
stelt.
Bastet bewijst intussen aan de hand
van Vosmaers „Vlugmaren" (zo heetten
zijn kunstbeschouwingen in de Spectator,
die hij als Flanor schreef) en met anek
doten over zijn vurige welsprekendheid,
dat meeslepende bewogenheid de man, op
wiens gelaat steeds olymjÜfeche kalmte en
bedaardheid schenen te zetelen, toch
geenszins vreemd is geweest.
Vosmaer is, op reis, in het Zwitserse
Territet sur Montreux gestorven. Op het
kleine vriendelijke kerkhof aldaar is zijn
graf, onder een eenvoudige steen. Josef
Israëls heeft er een aquarel van gemaakt,
die men bij vele andere afbeeldingen in
deze voortreffelijke studie van Bastet ge
reproduceerd vindt.
Het kwaad
verontschuldigen
wil zeggen het
vermenigvuldigen.
LE BON
Op 1 december van het vorige jaar
volgde de Amerikaan dr. Eugene Car
son Blake, 60 jaar oud, de Nederlan
der dr. W. A. Visser 't Hooft op als
secretaris- generaal van de Wereldraad
van Kerken. Geen gemakkelijke taak
voor hem want „Mr. Oecumene"
zoals dr. Visser 't Hooft wel genoemd
is, was al 40 jaar lang de ziel van de
oecumenische beweging. Dat hij bij de
oprichting van de Wereldraad in 1948
secretaris-generaal werd was welhaast
een vanzelfsprekendheid: men kende
hem, men kende hem als voorvechter
voor de oecumene, men kende hem als
belangrijk theoloog. Nu hij „in ruste"
is (voor hem overigens maar een be
trekkelijk begrip!) heeft hij er zich toe
gezet een balans op te maken, een
oecumenische balans die in het najaar
in boekvorm zal verschijnen in de Am
bo-reeks onder de titel „Heel de kerk
voor heel de wereld".
Op deze algemene bekendheid, dit al
gemene vertrouwen ook, kon dr. Carson
Blake bij zijn benoeming niet bogen. In
de Ver. Staten was en is hij een bekend
man die al heel wat activiteiten op zijn
naam heeft staan en uiteraard kende
men hem ook in de kleinere kring van
wereldraad-officials maar hoe hij is,
hoe hij denkt en doet dringt pas lang
zamerhand naar buiten door.
Zeker is dit: hij is een man die nooit
om zijn christen-zijn heeft heengedraaid.
Dat blijkt al uit alles wat hij binnen de
kring van zijn eigen land heeft gedaan.
Om maar wat willekeurige activiteiten
te noemen: dr. Blake was voorzitter van
de oecumenische hulp aan kerken en
vluchtelingen; hij was secretaris-gene
raal van 't Verbond van Presbyteriaan
se kerken in de Ver. Staten; hij is de
auteur van het plan-Blake voor eenwor
ding van de protestantse kerken in de
Ver. Staten: een oproep tot de 4 groot
ste kerkgenootschappen, gedaan in een
preek op 4 december 1960. Op maat
schappelijk en sociaal gebied: dr. Bla
ke is lid van de adviesraad voor de oor
log tegen de armoede" van president
Johnson, hij was en is ook een van de
voormannen in de strijd voor rassenge-
lijkheid. In juli 1963 werd hij met een
groep demonstranten gearresteerd om
dat hij probeerde een speelpark ook
voor negers toegankelijk te krijgen; en
ook waj hij een der deelnemers aan de
befaamde mars naar Washington in
augustus '63 bij welke gelegenheid hij
zijn bekend geworden toespraak hield:
„Wij komen laat"! Met die „wij" doel
de hij op de Amerikaanse kerken: „Zij
hoeven zich niet op de borst te slaan
want zij zijn er niet in geslaagd het
eigen huis schoon te houden; wij heb
ben geen niet-gesegregeerde maatschap
pij en we hebben ook geen niet-gese
gregeerde kerken". Bij die gelegenheid
haalde hij het woord van Lincoln aan
die eens een delegatie op bezdëk kreeg
van- nogal aanmatigende kerkleden.
„Zeg nooit", zei Lincoln, „dat God aan
onze zijde staat. Bid liever dat men ons
aan Gods zijde mag vinden!"
Uit dergelijke voorvallen leert men
dr. Carson Blake kennen. „Een man
zo heeft prof. dr. J. de Graaf onlangs
geschreven die bereid is gebleken
voor overtuigingen te strijden, woorden
met daden te verbinden". Over zijn da
den hebben we nu het een en ander
verteld zijn woorden kan men zelf
lezen in het dezer dagen bij Bosch en
Keuning verschenen boekje „De kerk
in de komende tien jaar". Dr. Blake
heeft daarin een aantal essays, artike
len en preken samengebundeld die hij
zelf als belangrijk beschouwt voor het
leven van de christelijke kerken in de
komende tien jaar. In zijn voorwoord
zegt hij: „Ze worden gebundeld aange
boden in de hoop dat de ervaring en
het nadenken van één enkel kerklid mag
aansporen tot eenzelfde nadenken en
discussiëren bij anderen".
Dr. Blake verdeelt zijn boek in „De
kerk en het geloof van de reformatie",
„Hedendaagse spanningen" en „De nieu
we oecumenische reformatie". Daarin
komen zijn opnies voor over het chris
telijk geloof en de functie van de kerk
vraagstukken als rassendiscriminatie,
armoede en de vrede (vooral in Viët-
nam), de verhouding tot het communis
me, en tot slot de richting, waarin de
kerk zich in het oecumenische tijdperk
naar zijn inzicht beweegt. Hij doet zich
er in kennen als een moedig en stand
vastig man, een onafhankelijk denker
en werkers, die zegt waar het op staat,
die niet zal ontzien, maar ook niet met
opzet aanvalt om de aanval alleen. Hij
laat zich ook kennen als een echte Ame
rikaan van de goede soort en als
een echte Presbyteriaan. Uit dit belang
wekkende boekje kan men niet alleen
halen wat de opinies en gedachten van
Blake zijn over diverse onderwerpen,
men kan er ook zijn evolutie in meema
ken.
Men kan in dit boekje vinden hoe hij
zelf de koers van de Wereldraad van
Kerken ziet en men zal het werk van
de Wereldraad volgend kunnen zien
hoe Blake op zijn invloedrijke en voor
aanstaande positie in de wereldraad
voor een belangrijk deel mede deze
koers helpt bepalen.
In „Kerk en Wereld", het weekblad
van de Vrijzinnige Hervormden, heeft
ds. A. Faber uit Emmen „ernstige za
ken" aangeroerd. Hij schrijft onder meer:
„Velen zijn niet gelukkig met de integra
tie en dat is begrijpelijk. Zij bemerken,
dat de integratie misbruikt wordt door de
Kerk om zich van lastige elementen te
ontdoen. Eén van die lastige elemental
zijn de vrijzinnigen zelf. Langs de weg
der integratie willen velen wel heel graag
de vrijzinnigen kwijt." Een ander citaat:
„In Nederland gaat men een andere weg.
Daar probeert men vrijzinnigen ertoe
over te halen zich te liquideren. Men
juicht als er weer een predikant voor de
Vereeniging van Vrijzinnige Hervormden
bedankt of er een laatdunkende houding
tegen inneemt. Wat hoopt men daarmee
te bereiken? Wil men zo de Kerk aanne
melijker maken voor de wereld?"
Ds. Faber schrijft zelf te behoren tot
degenen, die kiezen voor de integratie,
„op conditie, dat het een eerlijke zaak
is". Hij blijft hopen, dat „de christelijke
boodschap der integriteit" de Hervormde
Kerk nog *zal worden geschonken.
Is het juist, dat de vrijzinnigen wil
lens en wetens onder de tafel worden
gewerkt? Probeert men de integratie te
misbruiken voor het liquideren van vrij
zinnige groepen? Gaat er werkelijk zo'n
gejuich op wanneer de Vereeniging van
Vrijzinnige Hervormden weer een veer
moet laten? Ook hoorden 'wij de vraag:
„Is zo'n artikel eigenlijk niet een bom
onder tal van goed bedoelde integratie-
pogingen?"
Dr. K. M. Witteveen, hervormd pre
dikant in Sneek meent, dat men moet
beginnen met enig begrip op te brengen
voor ds. Faber. Hij heeft de neiging sterk
corrigerend te willen werken. Ongetwij
feld is hem een geval ter ore gekomen,
waarin men inderdaad pogingen aan
wendde om de integratie samen te laten
vallen met de liquidatie van de vrijzin
nige groep. Dat soort gevallen zijn er ge
weest en zij openbaren zich waarschijn
lijk nog. Als correctie is het artikel dan
ook wel op zijn plaats. Die correctie hoeft
echter ook weer niet verder te reiken
dan nodig blijkt.
„Door de orthodoxie zijn de vrijzinnigen
lange tijd aangezien voor een niet of nau
welijks christelijke minderheidsgroep. Het
vrijzinnig protestants-zijn is voor hen al
les wat zij hebben. Daarom heeft menig
confessioneel gemakkelijk praten, wan
neer hij zegt: „Zand over die namen".
Hij valt niet direct terug op het „her
vormd", doch op „orthodox", terwijl de
vrijzinnige in een soort leegte belandt".
Overigens vindt dr. Witteveen het pra
ten over modaliteiten en hun namen niet
bijster interessant meer. De bedoeling
van „Kerk en Wereld" is, goed beschouwd
het vrijzinnige denken in de kerk levend
te houden. Zo gauw het blad zich toespitst
op het machtig en krachtig houden van 'n
richtingsvereniging zit het ergens fout.
Het gaat immers primair om de bijdra
ge van de vrijzinnigheid binnen de kerk
in het zoeken naar het zuiver christen
zijn in leer en leven. De gesprekken tus
sen orthodoxie en vrijzinnigheid in integre-
rendé gemeenten zullen dan ook niet moe
ten gaan over hoe het vroeger was en wat
in het enge eigen kringetje nog dwars zit,
maar over waar het heen moet, wat de
Kerk kan betekenen, hoe de Kerk zich
nu en straks zal moeten presenteren. Het
behoud van een vereniging mag nooit doel
zijn. Wel het leggen van de dauw over de
orthodoxie, waar „Klare Wijn" van
spreekt.
Verdoezeling van inzichten heeft geen of
een kwalijk effect. Beter is het, open te
staan voor elkaar.
In zijn eigen woonplaats Sneek en
daarom hebben we juist hem om commen
taar gevraagd ontstond in korte tijd een
situatie, die dr. Witteveen ronduit ideaal
vindt. Hij heeft in de stad een wijk gekre
gen „zonder aanziens des persoons".
Dus geen speciale opdracht voor het
vrijzinnige deel van de gemeente. „Wij
doen hier niet aan neuzen tellen, in de
trant van: zoveel vrijzinnigen en zoveel
orthodoxen". Ook is de kerkeraad niet ver
deeld in „fracties". Er bestaat geen „ver
deelsleutel", voor geen enkel college.
Wanneer een gemeentelid blijk geeft
zich voor de Kerk te willen inspannen, dan
vindt hij zijn plaats, ongeacht of hij nu
vrijzinnig of rechtzinnig is. Hij wordt ook
niet geacht na zijn benoeming zijn ziens
wijze te verbloemen.
„Men heeft hier de minderheidsgroep
iets alles eigenlijk gegeven. Dat is
een goede start. Geen krampachtigheid
doch gewoon meedoen en zorgen dat de
Kerk iets betekent, althans op weg gaat
naar het punt, waar zij moet zijn". De
wijk van dr. Witteveen bestaat voor 80
procent uit orthodoxen. Hij vindt geen ob
stakels in zijn pastorale arbeid en loopt
niet te tollen van de problemen. „Sneek
is ideaal", zegt hij nog eens.
De theorie van het elkaar aanvullen
en corrigeren is wel mooi, boeiend zelfs,
maar hoe werkt dat in de praktijk? Het
lijkt immers buiten kijf te zijn, dat or
thodoxie en vrijzinnigheid in de loop der
jaren ver uit elkaar zijn gegroeid.
Elke groep leefde, meer zelfgenoeg
zaam dan zelfonderzoekend, haar eigen
leventje. En nu gaan zij, voortgestuwd
door de integratiegedachte, met elkaar
praten. Voor menige vrijzinnige groepe
ring en dat hoeft bepaald geen min
derheid in een gemeente zijn begint
op dat moment het zich liquideren te
dreigen. Let wel: niet het zich laten li
quideren.
Bij wat men „kerkelijke" of „geestelij
ke" gesprekken pleegt te noemen, gaat al
gauw een soort spraakverwarring heersen.
De orthodoxie is immers gemeenlijk bij
belvast, geoefend in het spreken in een
geestelijk jargon, dat de vrijzinnigen ten
enen male voorbij gaat of dat door het
veelvuldige gebruik rijkelijk hol is gewor
den.
„De vrijzinnigen hebben de neiging zich
dan terug te trekken", zegt dr. Witteveen.
„Zij hebben, ik kom er rond voor uit, vaak
een ontstellend gebrek aan bijbelkennis,
weten van de kerk te weinig af om met
succes te argumenteren, al richten zij zich
weer naar de Kerk toe en verstaan de
taal van de overzijde niet". De gespreks
partners zijn niet aan elkaar gewaagd en
langzaam aan wijkt de vrijzinnige gedach
te, ook de waardevolle elementen daarvan
uit de gemeente en dat is zeker niet tot
zegen van de Kerk.
„Volgens mij is vrijzinnigheid alleen een
habitus, een houding, die het menselijk ge
brekkige en het menselijk goede tot zijn
recht wil laten komen het menselijke
in het geloof en het menselijke in het le
ven. De nadruk komt daarbij op het leven.
Het gaat om het betrekkelijke, het is een
hang naar verdraagzaamheid. Hier ligt
meteen het gevaar: verdraagzaamheid wil
zo gauw omslaan in onverschilligheid, in
een houding van: „Het doet er niet zoveel
toe" of „Het is niet belangrijk". Van het
laatste plukt de vrijzinnigheid vaak de zu
re vruchten".
„Aan kerkgang wordt weinig waarde
meer gehecht, de bijbelkennis staat op een
laag pitje, de activiteit voor de Kerk daal
de, tot catechisatie komt het vaak niet
meer, enzovoorts. Wie zich nog inspannen
zijn de ouderen. De jongeren geloven het
wel. De vergrijzing in vrijzinnige kring
is zeer groot..."
„Daarbij komt nog, dat men zich zo ge
makkelijk vrijzinnig kan noemen zonder
bij de zaak betrokken te zijn, alleen om
aan te geven dat men niet „fijn" is. Hier
door wordt de image der vrijzinnigheid ten
kwade beïnvloed zonder dat zij daarvoor
verantwoordelijk kan worden gesteld.
In het verwereldlijken van de jongeren
en het vergrijzen van de nog actieve vrij
zinnigheid ligt een levensgroot gevaar. Als
het zo doorgaat, verdwijnt het vrijzinnige
protestantisme in de Hervormde Kerk.
„Kerk en Wereld" wil via de vereniging
dit vrijzinnige protestantisme levend hou
den. Om de waarden die erin liggen.
Dr. Witteveen staat hier achter, hoewel
hij veel minder de klemtoon legt op de
verenigingsgedachte. Hij vindt eenvoudig,
dat de vrijzinnige habitus een zegen zal
blijven voor de Kerk en voor de wereld.
Willen de vrijzinnigen meespreken, zo" zegt
hij, dan zullen zij veel beter thuis moeten
raken in de bijbel, zich sterker oecume
nisch moeten instellen en zich intensiever
moeten bezig houden met de problemen
van deze tijd. Maar het gaat te ver te me
nen, dat de vrijzinnige habitus alleen ge
waarborgd zal zijn door de vrijzinnigen.
De gedachte, waaruit de vrijzinnigheid
altijd heeft geleefd, doortrekt het protes
tantisme meer en meer. Nieuwe ideeën in
de theologie kan men immers al niet meer
als vrijzinnig aanmerken. Zij komen op
de christenheid als geheel af. Zo werkt de
tijd mee aan de integratie, aan het vormen
van meer eenheid in de gemeenten. Het
zal dan ook de toekomst van de Kerk
moeten zijn die het bindende element
vormt.
T~)e 35-jarige Nederlander A. H. van den Heuvel
is door het Centraal Comité van de Wereld
raad van Kerken benoemd tot directeur van een
nieuw departement voor communicatie van de
Wereldraad. Daaronder vallen de voorlichting en
public relations, pers, radio en televisie, films en
foto's, alle publikaties van de Wereldraad en de
afdeling vertalingen.
Ds. Van den Heuvel wordt tevens de officiële
woordvoerder van de Wereldraad en van de secre
taris-generaal, dr. Eugene Carson Blake; hij wordt
in zijn nieuwe functie lid van het uit zeven per
sonen bestaand secretariaat-generaal van de
Wereldraad.
Ds. Van den Heuvel Nederlands Hervormd
studeerde theologie in Utrecht en in New York.
Na zijn studie ging hij direct werken in de oecu
menische beweging.
Van 1958 tot 1960 was hij secretaris van de Oecu
menische Jeugdraad te Utrecht. In 1960 kwam hij
in dienst van de Wereldraad van Kerken, als secre
taris van het Jeugddepartement voor Europa en
Zuid-Amerika. In 1963 werd hij directeur van het
Jeugddepartement van de Wereldraad.
(Hervormd Persbureau)
m
Daarom zegt Hij:
Ontwaak, gij die slaapt,
en sta op uit de doden
en Christus zal over u lichten.
Efeze 5:14
Morgen is het zondag!
Op zondag gaat de kerkklok luiden.
Wakker maakt de klok en hij roept (of
wij het horen willen of niet): ontwaak
gij, die slaapt. Dan merken we, hoe
laat het is. Maar weten we echt, hoe
laat het al is?
On zondag gaat de kerkdeur open. In
de kerk ligt de bijbel open. De Schrift
onthult en ontdekt. Hij zegt: sta op uit
de doden. Wie naar de kerk gaat, hoort,
hoe het er bij sta,at.
Op zondag klinkt de klok, die de ge
meente samenroept, klinkt het evan
gelie, dat de gemeente toeroept: Nu,
op de dag des Heren, hoort u de bood
schap van de dag des Heren, de ko
mende, de nieuwe dag: Christus zal over
u lichten. Dat staat ons allen te wach
ten.
Het evangelie is een licht, helderder
dan de glans van de zon. Het doorlicht
de werkelijkheid, waarin wij allen le
ven. Als het. röntgenapparaat van het
zieke lichaam foto's maakt, dan' komt
de dokter er achter, hoe laat het is,
hoe het erbij staat en wat te wachten
staat. Met het oog daarop neemt hij zijn
maatregelen, geeft hij zijn voorschriften.
In het evangelie worden wij mensen
doorgelicht Ons wordt gezegd (laten
wij ons erdoor gezeggen?): wij slapen,
wij liggen te slapen tussen de doden,
en de dag des Heren breekt aan:
Christus zal over u lichten. Hij is aan
het kruis gestorven, Hij is uit de dood
opgestaan. Zijn licht schijnt vanuit de
toekomst in ons heden op de zondag.
In het licht, dat van Hem op ons
straalt, is het leven; in Zijn getuigenis
klinkt de belofte van het leven. Maar
dan moet die boodschap gehoord wor
den. Wij worden aangepord om wakker
te worden; opgeroepen om op te staan.
Hier in het getuigenis aangaande
Jezus van Nazareth is de dag der
dagen, de des Heren weer.
XXX
De apostel Paulus schrijft deze woor
den zo ineens tussen zijn aanwijzingen
over het dagelijks leven. De gemeente
van Christus behoort te wandelen in de
liefde. Dat is zij aan haar stand ver
plicht, omdat zij door liefde is gered.
Daarom geen hoererij, geen onreinheid
of gierigheid, geen oneerbaarheid, zotte
praat of gekkernij. 't Is alsof de apostel
de ernst van de toekomst, de ruigheid
van het oordeel, de heerlijkheid van
de nieuwe dag, die op aanbreken staat,
samenbundelt en met deze woorden
herhaalt, wat de Here Jezus zelf heeft
gesproken: bekeert u, want het Ko
ninkrijk der hemelen is nabij gekomen.
Het Koninkrijk komt, de dag des
Heren breekt aan. Er is een toekomst.
Vanuit die toekomst klinken de klanke-i
van het 'evangelie: het licht dat zal
gaan schijnen, schijnt al in de woor
den van de bijbel. Uw woord is mij een
lamp voor mijn voet. De Here Christus
komt op de wolken des hemels. Zijn dag
zal licht wezen. Verzëngend licht voor
hen, die blijven slapen, zegenend, heil
zaam voor de wakkeren, die uit de slaap
der zonde zijn wakker geworden; die
uit hun doodstaat zijn opgestaan door
de kracht van het Jevenwekkende
woord.
XXX
Paulus gebruikt deze woorden niet om
te zeggen dat hijzelf ons tot bekering
en tot geloof roept. Maar hij zegt: daar
toe roept de Here God u. Het is geen
bevel van mensen, van kerkmensen,
maar 't is de heilstijding die God zelf in
deze wereld laat verkondigen. Eér dat
de grote dag aanbreekt, breekt weke
lijks de zondag aan. De klokken gaan
luiden: wordt wakker; de kerkdeur gaat
open: sta op uit de doden; het evan
gelie klinkt: Christus zal over u lichten!
Onder het licht van het evangelie zijn
al heel wat slapers wakker geworden,
zijn doden opgewekt tot een nieuw le
ven. Want Christus is opgestaan uit de
dóód en in Zijn licht zien wij het licht.
U weet toch, hoe laat het is, hoe het
erbij staat en wat u te wachten staat.
Morgen is het zondag!
Rcnswoude
ds. L. v. d. Peut