B k o P t J~ihóe tecji>nvci((er Intro „Opspraak" Kleuren-tv (I) Kleuren-tv V.P.R.O. A.V.R.O. A.V.R.O. Bandeloos WAARDEVOLLE EXPOSITIE V" - V- Het is geen wereldschokkend nieuws, maar in beperkte, huiselijke kring toch wel een fikse tegenvaller. En dat nog wel een waaraan niet veel te verhelpen valt. De schoenmaker is aan zijn A.O.W. toe, en heeft het bijltje, of liever het elsje, erbij neergelegd. Ik schrijf schoenmaker, omdat geen sterveling erover peinst deze verdienstelijke man anders aan te spreken, al is de benaming in feite onjuist. Maar wie legt ooit tegen een kind: Breng vaders schoenen eens even naar de schoenhersteller? Schoenlapper ligt er al sinds mensenheugenis uit; het heeft dezelfde armoedzaaiersklank als ketellapper. Maar de eigenlijke schoenmaker is allang uitsluitend moeilijke-voeten-aankleder geworden, en deelt zijn naam broederlijk met de man die zich met zolen en hakken vernieuwen vrijwel onmisbaar heeft gemaakt. Waar moet het heen als we daarvoor niet meer terecht kunnen bij de gedegen vakman? Spijt me wel, zegt zijn vrouw. Maar hij heeft er nu lang genoeg voor in huis gezeten. En wat valt er voor hem aan de schoenen van tegenwoordig nog eer te behalen? Hij zal zien dat hij zijn werkplaats met de machines aan een jonge kerel kan overdoen. Maar ik ben bang dat hij er geen vindt die zijn vak goed verstaat en geld genoeg heeft gespaard om de hele inventaris over te nemen. En als die jonge kerel niet komt opdagen? wil ik weten. Dan gaat de hele boel hier voor schroot weg. TJat is me toch een ogenblik te bar. Hoe vaak heb ik niet in diezelfde werkplaats gestaan en met genoegen gekeken naar al die stevige, goed geoliede toestanden die wentelen en schuren en pikken en hameren. Er zit zoiets degelijks en geduldigs in dit oude ambacht, waarvoor ons al van kindsbeen af een behoorlijk ontzag is bijgebracht. Breng vaders schoenen eens even naar de schoenmaker. Jawel, dat hield nog wel iets meer in dan een boodschapje aan de voordeur tegen 's schoenmakers vrouw, of achterom regelrecht aan de werkplaats. Tegen een schoenmaker was je altijd extra beleefd. Met twee woorden spreken werd tegen hem ten minste altijd braaf in praktijk gebracht. Want een schoenmaker kon, daarvan waren wij heilig overtuigd, je bij het minste of geringste spoor van onbeleefdheid in je manier van optreden streng over zijn bril aankijken en zeggen: Néé neem dat paar maar weer mee. Ik kom er voorlopig niet aan toe, zeg dat maar thuis. Welzeker: thuis zag je aankomen met vaders schoenen in de boodschappentas en bovendien het beroemde kluitje waarmee je het riet werd ingestuurd. Thuis was ook niet mal. Dat zou argwanend veronderstellen: „Je hebt zeker je boodschap weer slecht gedaan. Ga er morgen maar weer heen, en dan beleefd en netjes wezen, begrepen?" Om zoiets te ontlopen was het maar geraden, meteen je beste been voor te zetten, keurig de complimenten van moeder en vooral van vader die immers met barrevoets lopen bedreigd werd over te brengen en beleefd maar voorzichtig dringend te verzoeken het bewuste paar achteraan de rij van doorgesleten zolen en scheefgelopen hakken te mogen plaatsen alstublieft. De schoenmaker was een gewichtig personage, even bekwaam als onmisbaar, zonder zijn welwillende medewerking hadden wij de keus tussen met lekke zolen en scheve hakken lopen of elk paar schoenen bij de eerste slijtage weggooien. En met zoiets zouden wij noch iemand anders hebben durven aankomen bij onze moeders, wie het geld immers niet op de rug groeide. TJet zit er blijkbaar nog altijd diep in, dat jeugdig opzien tegen de man die van een paar uitgelopen, afgetrapte en doorgesleten stappers weer glanzende, stevige, warme schoenen weet te toveren. Eigenlijk was je met zo'n gerepareerd en gerestaureerd paar veel wijzer dan met een gloednieuw, dat altijd, na zich een week of wat koest gehouden te hebben, geleidelijk aan geniepig ging steken en knellen. Je gerepareerde, op maat gerekte, glanzend gepoetste en zelfs bijgeverfde schoenen zagen er feestelijk uit en voelden nog behaaglijk aan bovendien. Stel je voor dat er eens geen schoenmakers meer waren. En nu zijn we al bijna zover. Het vakwerk gaat eruit, zegt mijn zolen- en hakken-specialist in ruste. Nog niet eens omdat zo'n bedrijf overnemen een behoorlijke cent vraagt. Maar wie heeft er nog aardigheid aan in zijn eentje de hele lieve dag te zitten pikken in een ouderwetse werkplaats, vaak zonder uitzicht. "Tie vaklieden sterven uit, en dat niet alleen in de schoenmakersbranche. Maar met de stoffeerders, de schilders, de stukadoors, de behangers, de loodgieters, de meubelmakers, de coupeurs en noem maar op, gaat het dezelfde kant uit. Voor onze kindskinderen zie ik dan ook de toekomst somber in. Zij zullen, naar het zich laat aanzien, de keus hebben uit twee even onaantrekkelijke mogelijkheden. Schoenen, kleren, meubels na gebruik van een paar seizoenen of bij de eerste slijtage wegdoen en nieuwe aanschaffen. Of met bekwame spoed en ijver bij hoogbejaarde vaklui doe-het-zelf- cursussen gaan volgen. En hoe onmogelijk wordt de situatie als de vaders (en misschien de moeders) van overmorgen niet alleen schoeisel moeten repareren, maar ook kranen, stopcontacten, strijkijzers, naaimachines, geisers en zo voort. Als zij stoelen moeten bekleden, plafonds bijwerken, kamers behangen en binnen- en buitenwerks het huis opschilderen. Aan vrijetijdsbesteding geen gebrek, totdat er waarschijnlijk voor de kostwinning geen tijd meer op over kan schieten. Dit is dan de start van „Beknopt", een rubriek met korte notities in de marge van wat zich, al dan niet hoor- of zicht baar via uw toestel, de laatste dagen heeft afgespeeld of de komende dagen nog gaat afspelen in het Nederlandse radio- en te levisiewereldje. Het is de bedoeling, dat u deze nu eens ernstige, dan weer luch tige kanttekeningen iedere week op de ze pagina aantreft. De titel van de rubriek heeft twee betekenissen. Ten eerste gaat het om onderwerpen-die direct of indirect iets te maken hebben met het bedienen van de knop aan uw radio- of tv-toestel en ten tweede willen we de behandeling van die onderwerpen beknopt houden. „Tot zo ver dus deze inleiding". Zondagavond hebben IKOR en CVK voor het laatst een aflevering op het scherm ge bracht van de serie „Opspraak", waarin Han Lammers (van huis uit gereformeerd, maar blijkens een zaterdag jl. in „Trouw" gepubliceerd interview zichzelf nu het liefst als agnost beschouwend) het afgelo pen seizoen vragen over de apostolische geloofsbelijdenis stelde aan de theologen dr. J. M. de Jong (hervormd) en prof. dr. H. M. Kuitert (gereformeerd). Jammer, dat deze rubriek verdwenen is. Lammers wist vaak precies die vragen te stellen, welke een niet-christen of een niet-kerkse christen op de lippen branden als hij ge confronteerd wordt met de kerken en wat zij te verkondigen hebben. En de beide theologen gaven meestal antwoorden (lees ook: perspectieven op de Openbaring) waar de niet-christen, en ook menig mo derne christen, iets aan had, ook en voor al als die antwoorden ruimte lieten voor twijfel. Tenzij de nieuwe rubriek („Via Uppsala") even goed is, zullen we het voorlopig moeten doen zonder series waar in Openbaring en hedendaagse mens op een gezonde wijze met elkaar kunnen wor den geconfronteerd. Ook „Christus voor Alleman" (KEO-tv; pater Luc Grollen- berg O.P.) komt namelijk niet terug. De al dan niet latente verlangens van het publiek waar de minster van gewaagde, schijnen, ook wanneer men de belangstel ling voor KTV op grotere schaal bekijkt, voor het grootste gedeelte dus nog latent te zijn. Men kan zich afvragen, of kleuren- tv niet alleen in vergelijking met veel geld vragende problemen als de ontwikke lingshulp en de werkeloosheid, maar ook in verband met de kijkgewoonten van het al dan niet werkloze publiek als een luxe mag worden beschouwd. Voor de economi sche ontwikkeling van ons land en de mo gelijkheden die daardoor voor de oplossing van vraagstukken als de ontwikkelings hulp en de werkloosheid worden gescha pen is een bloei van de KTV-industrie en van haar afzet uiterst belangrijk. Maar hoe weet men of het publiek een latent verlangen naar een kleurentoestel heeft? We zijn visueler ingesteld dan vroeger net geval was en in tijdschrift en bioscoop kunnen velen het niet meer zonder kleuren stellen. Maar kan de gewenning aan de kleuren in genoemde media niet net het maximum aan. kleur-verzadiging beteke- Bij de start van de Nederlandse kleuren televisie, donderdagmorgen op de Firato, had minister De Block het over een schot in de roos van de al dan niet latente ver langens van het publiek. Diezelfde dag spraken wij de eigenaar van een vrij gro te zaak in een vrij grote Gelderse gemeen te, die ook tv-toestellen verkoopt. Toen we hem vroegen, hoe groot het aantal tot dusver door hem aan de man gebrachte kleuren-teevees was in vergelijking met het aantal verkochte zwart-witkastjes, ant woordde hij dat een dergelijke vergelij king nog niet opging. Door de komst van de Nederlandse kleuren tv en een even tuele prijsverlaging zal de verkoop naar zijn mening wel wat toenemen, maar voor lopig beschouwt hij de handel in toestel len-met-kleur nog als een bijverdienste. nen? Zal men na zijn of haar eerste ont moeting met het gekleurde scherm wel licht via een kijkje bij de kennis die er eentje heeft niet zeggen: „Heel mooi, heel aardig, maar nu weet ik het al wel", en daarna aan de portemonnaie denken? Als remedie tegen de marktverzadigmg zijn er de nieuwe creatieve impulsen van de researchers in onze elektronische in dustrie. Maar als remedie tegen een kijk- verzadiging zullen misschien heel wat creatieve impulsen van degenen die de kleuren-tv op het scherm brengen nodig zijn. Anders lijkt het latente verlangen te veel een latente gecreëerde behoefte. „Portret van ir. Wiessing" van Johan van Zweden. „Paard" van Albert Termote. „Sonja" van Johan van Zweden. De afgelopen week was ook de week van de VPRO. De moeilijkheden rond het sa tirische programma dat in de maak was, hebben geleid tot diverse verklaringen en communiqués, waarin veel is beweerd en ingetrokken. Op het moment dat wij dit schrijven is een en ander nog in volle gang en kan men bijvoorbeeld moeilijk het lot van Arie Kleywegt en het aantal weg gelopen ex-aanstaande-medewerkers aan het satirische programma bepalen. Mis schien dat er volgende week meer duide lijkheid komt. Nu is het nog wat onover zichtelijk, nog een VPROmmeltje. Een andere lopende kwestie die nog niet afgerond is: de beloning die AVRO's tv- directeur Siebe van der Zee van Van Heyst (u weet wel) heeft ontvangen voor adviezen op het gebied van de public re lations. Eén ding is in ieder geval zeker: Van Heyst ging geen Van der Zee te hoog. De man die tijdens de op 9 september jl. in schouwburg „Orpheus" te Apeldoorn gehouden algemene vergadering van de AVRO het tv-programma voor het nieuwe seizoen luidkeels becommentarieerde met de kreet: „Mijnheer de voorzitter, het is weer gaaf, het is weer beschaafd, het is weer AVRO!" heeft, zoals op dat moment te verwachten was, wel furore gemaakt. Diverse op genoemde vergadering aanwe zige journalisten hebben hem in hun ver slag geciteerd. Ook tv-sportcommentator Koen Verhoeff kon het niet laten, de kreet te gebruiken. Aan het einde van de repor tage over MVV-Sparta zei hij zondag avond, dat dit duel beslist niet gaaf en be slist niet beschaafd was geweest. Dat ge beurde in het programma „NTS-Sport". Zoals u weet is Koen Verhoeff tevens pre sentator van „AVRO's Sportpanorama". De NTS brengt zogenaamde ontmoetings programma's, de AVRO zou ze ook graag maken en beschouwt de NTS als een soort plaatsvervangende AVROVoorlopig zit het er nog niet in, dat beide instellingen elkaar ontmoeten in een gezamenlijk ont moetingsprogramma. Het grapje van AVRO-man Koen Verhoeff in „NTS- Sport" is echter een gaaf en beschaafd voorbeeld van hoe zo'n co-produktie tot stand zou kunnen komen. Het was overigens wel even een sensa tie, donderdagmorgen Ageeth Scherphuis opeens in kleuren te zien. Vooral het geel van haar kleding viel op. Iemand had het dan ook al meteen over AGEEL Scherp huis. In het KRO-radioprogramma „Goal" van hedenavond kunt u de bekende wiel renner Peter Post een verslag horen ge ven van de Londense Zesdaagse. Het wordt een rechtstreeks verslag. Dus geen bandopname. Peter zou ook eens banden- pech kunnen krijgen. KASTPAR. BOVEN-DE-ZESTIGERS IYTm het de belangrijkste Nederlandse beeld houwers van, laten we zeggen, om en na bij de veertig jaar niet aan nationale en inter nationale erkenning in de vorm van exposi tiegelegenheden ontbreekt, dreigt men bijna te vergeten, dat er in ons land ook nog 'n ge neratie is (geweest), die als het ware de ba kermat voor dit verheugende verschijnsel heejt gelegd, ook al is daarvan in de vor men vaak niet veel meer terug te vinden. Daarom mag men het toejuichen, dat kasteel „De Zwaluwenburg" te Oldebroek tot en met 14 oktober a.s. onderdak en op het voorplein ook open luchtverleent aan werk van deze generatie, om precies te zijn: aan de Tentoonstelling van beeldhouwwer ken van kunstenaars ouder dan 60 jaar". Nadat onze jongere beeldhouwers op ver scheidene internationale manifestaties als bijvoorbeeld de exposities op Sonsbeek in Arnhem zo ruim vertegenwoordigd waren, werd het hoog tijd om ook eens een over zicht te geven van wat hun oudere collega's presteerden en nog presteren. Dat overzicht is er nu dus en het is beslist de moeite waard, er kennis van te gaan nemen. TJit wil niet zeggen, dat de kwaliteit van de expositie steeds even hoog is. Enke le inzenders hebben beter werk gemaakt dan wat er momenteel in het kasteel van dokter Heusdens te zien is. Maar „De Zwa luwenburg" geeft wel een interessante dwarsdoorsnede van het werk van vrijwel al le belangrijke kunstenaars uit de onderhavi ge generatie. Degenen die innerlijk meegegroeid zijn met wat de jongere Nederlandse beeldhouwers be wogen heeft en nog beweegt, zullen wellicht wat teleurgesteld zijn door het vrij academi sche karakter van deze tentoonstelling. Er bestaat hier een duidelijke kloof in de vorm geving, vergeleken met de kunst van de jon geren. Alleen het modern gestileerde werk van Carasso en in iets mindere mate dat van Nel Klaassen suggereren dat er toch wel sprake is van een zekere continuïteit. In de andere inzendingen mist men die aansluiting vrijwel geheel. Daardoor is het niet onmoge lijk, dat met name jongere bezoekers zich tussen dit werk niet erg thuis zullen voelen en langs de meeste beelden zullen lopen met de gedachte: het is allemaal wel knap en aardig, maar het zegt mij vandaag de dag niet veel meer. TVe gedachte mag echter nooit een ver wijt aan de exposanten en aan de orga nisatoren van deze manifestatie zijn. Hoe wei nig diverse stukken een deel van de bezoe kers ook nog zullen zeggen: zij verdienen vrij wel alle hun plaats op deze tentoonstelling. De generatie die hier aan het woord, of liever: aan het beeld is, heeft, ondanks de merkbare censuur in de vormgeving, voor de Neder landse beeldhouwkunst zeer belangrijk werk verricht en doet dat, voor zover haar verte- genwoordig(st)ers nog in leven zijn, ook van daag nog. Ten eerste bewijst deze tentoon stelling, dat de Nederlandse beeldhouwers in de eerste helft van deze eeuw niet ongevoe lig zijn gebleven voor de renaissance van hun kunst, zoals deze zich sedert ongeveer het midden van de vorige eeuw in Europa voltrok. De wijze waarop dat meegevoel ge stalte heeft gekregen moge velen nu dan vaak wat al te figuratief, wat te academisch zelfs, lijken: we hoeven alleen maar de naam van iemand als Bronner te noemen om vreug de te kunnen wekken over het feit, dat vele Nederlandse beeldhouw(st)ers een rol hebben willen en kunnen spelen in die wedergeboor te. Ten tweede bewijst deze tentoonstelling, dat die rol op typisch Nederlandse wijze is gespeeld. Buitenlandse grootmeesters als Ro din of Giacometti mogen dan wel eens wat invloed op de vormgeving hebben gehad, dat gene waaraan „de zestigers van Oldebroek" vorm gaven had en heeft vooral een persoon lijk en dus -tevens een Nederlands cachet. Yffat dat Nederlandse tintje betreft heb- ben zij de wind natuurlijk ook wel mee- gehad, doordat hun na de tweede wereldoor log een stroom opdrachten bereikte voor de vervaardiging van verzetsmonumenten, waar in het oorlogsleed van de gehele mensheid in het algemeen en van het Nederlandse volk in IN OLDEBROEK „Voetballers" van Johan van Zweden. „Visser" van Han Wezelaar. het bijzonder gestalte moest krijgen. Veel jongere beeldhouwers (en nu denk ik niet in de allereerste plaats aan de in de aanhef ge noemde, althans in kunstkringen redelijk ge waardeerde „veertigers", maar aan de nog jongeren) voelen zich vaak eenzame, machte loze randfiguren in êen zogenaamde vreedza me en van welvaart vervulde samenleving, die niettemin in het groot en in het klein de onmenselijkheid hooghoudt door minder we reldomvattende, maar existentieel niet min der aansprekende ontmenselijking via oor log, nivellering en verzakelijking. In hun werk is vaak de kreet tegen de absurditeit van dit alles terug te vinden. Maar deze kreet wordt meestal niet vernomen. Wij heb ben het als „normale burgers" te druk met onze grote of kleine oorlog, onze nivellering en onze verzakelijking en groeien daardoor zo ver van deze handhavers van het indivi dueel waardevolle af, dat wij hen steeds min der begrijpen. De kunstenaars die momen teel in Oldebroek vertegenwoordigd zijn, had den daarentegen, althans bezien in het licht van een wijd verbreide erkenning, het voor deel, dat zij als het ware zij aan zij met hun Nederlandse medeburgers .meestreden in een echte oorlog, die geen bedrieglijk vernis van welvaart had, maar iedereen existenti eel met huid en haar in een onverbloemde ellende betrok. Mede dank zij het feit dat de vormgeving in de eerste decennia van de Ne derlandse beeldhouwrenaissance vaak nog zo figuratief was als die van de Italiaanse Re naissance eeuwen voordien, konden zij het volk beter aanspreken dan veel jonge kunste naars van vandaag de dag, die een vrijwel geheel nieuwe, voor de meesten van ons nog, maar wel degelijk op het menselijke geënte vormentaal spreken. Dit gold ook voor de ja ren dat ons land zich niet in een wereldoor log bevond. De ontroering door de schoon heid van een vrouwenlichaam, een kinderkop je of een dier werd op figuratieve wijze vorm gegeven. Niet alleen het innerlijk, maar ook het"uiterlijk van de individuele me demens boeide deze kunstenaars. Model stond niet de indruk die de mensheid blijkens aller lei informaties en persoonlijke ontmoetingen als geheel maakte, maar moeder de vrouw, het dochtertje van de buren of het paard van de landbouwer aan de overkant, in wiens weiland thans burenruzie wordt gemaakt in zakelijk uitziende flatgebouwen met twaalf woonlagen. I^ortom (al klinkt het wel wat generalise- rend en dus ook wat idealiserend): de individuele burgers bezaten ook in hun ge zamenlijke uitingen in de eerste, lang niet van welvaart vervulde helft van deze eeuw nog voldoende persoonlijke grootheid om de kunstenaars op basis van wederzijdse (h)er- kenning te kunnen boeien. Hun leefklimaat werd nog niet zo sterk gekenmerkt door uni formiteit, verzakelijking en oppervlakkigheid dat de kunstenaars er in verstikten en ge dwongen werden, de randgebieden van de maatschappij op te zoeken en daar de onmen selijkheid van dit leefklimaat uit te beelden op een wijze die, door de nood van de mach teloosheid gedwongen, alleen maar geken merkt kon zijn door agressie (met provotari- sche inslag), vlucht (naar de geestelijke rijk dom van het Zen-boeddhisme, bijvoorbeeld) of tragische, isolationistische versierings- drang (a la de hippies). De kunstenaar kreeg, ondanks een financieel nog- niet rooskleurige positie, nog voldoende „adem" om als mens tussen de mensen, als persoonlijkheid temid den van de massa te vertoeven. Hij kon zijn buurman nog herkennen en dank zij de bij uitstek figuratieve plastische verbeelding van diens vreugde of leed op pleinen en in par ken kreeg die buurman steeds meer oog voor de beeldhouwkunst en voor zichzelf, voor zo ver ook zijn deel van de algemeen menselij ke gevoelens daarin verankerd was. IJoezeer men het ook mag betreuren, dat buurmans visie op het bestaan en daardoor zijn feeling voor wat een ook qua vormgeving hedendaags kunstwerk hem te zeggen zou kunnen hebben de laatste ja ren niet zijn meegegroeid met dezelfde ei genschappen van de jongere kunstenaars (uitgezonderd dan in het monumentale wand je dat „een van die jongens" voor een be paald percentage van de bouwkosten wel even mag maken om ons zakelijk zeer func tionele nieuwe gebouw wat op te vrolijken, mits hij het decoratief houdt en onze afge zaagde symbolen verwerkt) het mag geen reden zijn om de grote waarde van de boven- de-zestigers ook maar een ogenblik in twijfel te trekken. Ook al lijkt er tussen hun vorm geving en die van hun jongere collega's (nu denk ik ook weer aan de veertigers) een kloof te bestaan, veel van hun werken zijn ook uit onze samenleving anno 1967 niet meer weg te denken. Als we in het leven van alledag de depersonalisatie-in-welke-vorm-dan-ook wer kelijk willen tegenhouden, zullen we niet kun nen volstaan met het broodnodige eerlijk openstaan voor wat de jongere generaties ons te zeggen hebben, maar zullen we letterlijk en figuurlijk ook het oog moeten blijven rich ten op de verzetsmonumenten van, pak weg, Mari Andriessen die onze nerveuze verkeers stromen markeren, en op het „Touwsprin- gend kleutertje" van Johan van Zweden. Het zou jammer zijn, als we in het wereldje van onze kunstwaardering deze oudere generatie even geleidelijk in het bejaardencentrum zou den isoleren als we de jongste generatie kun stenaars, met of zonder verdovende middelen, in de krotten hebben gedreven. We houden immers ook nog van Jeroen Bosch en Rem brandt? rjaarom is de tentoonstelling in Oldebroek veel meer dan een eresaluut aan een belangrijke groep beeldhouwers. Het is het opnieuw blootleggen van de basis waarop de gehele twintigste-eeuwse Nederlandse beeld houwkunst en dus het gehele scala van gevoelens dat daarin is en wordt uitgedrukt stoelt: artisticiteit en individualiteit. Daaiv om verdient deze expositie niet alleen de be langstelling van de boven-de-zestigers onder degenen die zichzelf in een kunstwerk durven herkennen. Waarbij dan wel moet worden aangetekend, dat die zelfherkenning in dit geval vergemak kelijkt wordt door de figuratieve vormgeving. Over die vormen wil ik het in deze recensie dan ook niet of nauwelijks hebben. Eigenlijk zou ik kunnen volstaan met een opsomming van de namen van de exposanten, want zij zeggen genoeg en staan borg voor het ni veau van wat deze generatie heeft gepres teerd en nog presteert. Er zit echter enig ver schil in de kwaliteit van de afzonderlijke in zendingen en daarom wil ik graag nog enkele stukken noemen, die er door hun hoge artis tieke waarde uitspringen: het sociaal bewogen werk van Hildo Krop (al is „Cariatide" eigen lijk een te grote aarzeling tussen classicisme, magie en monumentaliteit), de reeds genoemde vormexperimenten van Carasso en Nel Klaas sen, Charlotte van Pallandts meesterlijke portret van A. Roland Holst, het nog altijd ont roerende „Concentratiekamp" van Mari An driessen, de voetballers van Van Zweden, de gracieuze en veel ruimtelijke werking uitoe fenende kleinplastiekjes van Hubert van Lith, de degelijke paardjes van Termote en de in tieme, wat naar het barokke neigende beeld jes van Fri Heil. Met deze dwarsdoorsnede is de continuïteit in onze waardevolle Nederlandse beeldhouw kunst én ons aller poging tot het opnieuw be seffen daarvan zeer gediend! j v.AW vr - 1

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 11