Hendrik Andriessen 75 Kritische geluiden over kerkbouw ZIJ ZULLEN MIJN ZOON Derde predikant in De Hezenberg Onvermoeid op de bres voor de zondagsrust Ter overdenking Moeten we bang zijn voor de toekomst muziekfeuilleton door henri ik timmerman DEZE WEEK (Mattbeus 21 vers 37-slot) /Componisten nemen in ons land een voor velen vage plaats in. Nederland se componisten tenminste, want voor bui tenlandse scheppende kunstenaars plegen de meeste Nederlanders meer respect te hebben dan voor hun eigen componisten. In de muziek zijn wij niet erg chauvinis tisch, al is in de loop der jaren de waar dering voor de muzikale prestaties van Nederlandse kunstenaars zeker iets ge groeid. Maar voor het merendeel van de Nederlanders blijven hun landgenoten die zich componist noemen, toch wat vage lieden. Aan de functies die de meeste Nederlandse componisten in het artistieke heeft men meer houvast. Op een enkele uitzondering na zijn onze componisten in de eerste plaats directeur of leraar van een muziekinstituut, -muzikaal adviseur bij radio of televisie, soms aan een or kest verbonden als musicoloog, of mu- ziekjournalist. Zij zijn dit in de eerste plaats en dan volgt hun componeren, zo is dit gegroeid in de gedachtengang en opvatting van de meesten van onze land genoten. Toch is er meer dan één compo nist, die weliswaar een belangrijke func tie inneemt in het vaderlandse muziekle ven, maar zichzelf volkomen componist voelt. Hij weet, dat hij als componist in ons land niet alleen van zijn composities kan leven, vooropgesteld, dat zijn werk uitgevoerd wordt, maar niettemin noemt hij zich componist, voelt hij zich compo nist. Al hebben zijn muzikale landgeno ten slechts zelden een werk van hem ho ren uitvoeren. Toen Matthijs Vermeulen een paar maanden geleden stierf, moest menig muziekjournalist bekennen niet of nauwelijks over Vermeulens orkestwer ken te kunnen oordelen, omdat hij deze nooit had gehoord. Toen Matthijs Ver meulen al ziek was, werd in het Concert gebouw zijn zevende symfonie voor de eerste maal gespeeld en dit was inder daad een van de uiterst zeldzame uitvoe ringen van Vermeulens oeuvre. Kort voor zijn dood kreeg hij ook nog een staats prijs, maar zonder overdrijving kunnen we van Matthijs Vermeulen zeggen, dat hij de schrijnendste kunstenaarstragiek heeft gekend door niet uitgevoerd te wor den, W/ie zou opmerken, dat het geval van Matthijs Vermeulen niet karakteris tiek is voor de hedendaagse situatie van de componist in ons land heeft gelijk. In derdaad is de situatie voor sommige van onze Nederlandse componisten iets ver beterd, al kunnen we de Nederlandse componisten die werkelijk vrij regelma tig hun symfonische muziek uitgevoerd krijgen gemakkelijk tellen. Tot de geluk kigen, die als componist ook in ons land een zekere populariteit genieten, behoort ongetwijfeld Hendrik Andriessen, nestor van de Nederlandse componisten, die 75 jaar is geworden. Er is in ons land geen scherper con trast aan te wijzen dan tussen de com ponist Matthijs Vermeulen en de compo nist Hendrik Andriessen, een contrast in hun loopbaan als componist. Toch ligt de vergelijking voor de hand. Beiden van dezelfde generatie, Hendrik Andriessen is vier jaar jonger dan de twee maanden geleden overleden Matthijs Vermeulen. Beiden waren en zijn grote bewonderaars van Alphons Diepenbroek, van de Franse cultuur ook. Zowel Hendrik Andriessen als Matthijs Vermeulen hebben veel over muziek geschreven; het muziekproza van Matthijs Vermeulen, hoewel hij eens be kende dit schrijven „om den brode" te doen, behoort tot het mooiste en zeker tot het vervoerendste wat in onze taal ooit over muziek is geschreven. Maar in beide componisten komt op haast schrij nende wijze ook aan het licht hoe ver schillend het levenslot van Nederlandse componisten kan zijn, zelfs in een klein land als het onze. Matthijs Vermeulen, eerst in Amsterdam waar hij zich met zijn bijtend-scherpe muziekkritieken de levenslange vijandschap van Mengelberg op de hals haalde, later in Parijs en sinds de bevrijding weer in ons land, is in we zen een eenling gebleven. Ook al hoorde hij in zijn lange leven zijn grote symfo nische werken zelf nauwelijks klinken, Matthijs Vermeulen bleef een blijmoedig mens, een strijdbare non-conformist die van zijn eerste symfonie uit 1912 af zijn unieke poly-melodische structuur trouw bleef. Als componist bleef Matthijs Ver meulen eenzaam. J-Jendrik Andriessen is het tegendeel van een miskend kunstenaar en componist en hij heeft altijd midden in de praktijk van het muziekleven gestaan. Ook als componist, terwijl het karakteristiek is voor de ganse persoonlijkheid van Hen drik Andriessen, dat hij als componist werkzaam was op verscheidene belangrij ke muzikale posten en er dikwijls een vruchtbare wisselwerking ontstond tussen de positie in de muziekpraktijk en de scheppende kunstenaar. Het typeert de persoonlijkheid van Hendrik Andriessen eveneens, dat hij als componist, alle in vloeden ten spijt, in zijn vele en veelzijdi ge werken een eigen klank laat horen. In zijn jonge jaren, in zijn omgang met Die penbroek die grote invloed had op zijn geestesleven, ging Andriessen als compo nist van kerkmuziek niettemin een eigen weg. In een periode, dat de Nederlandse kerkmuziek nog onder dwingende invloed stond van de (Duitse) Regenburger tradi tie, componeerde Andriessen missen en andere kerkelijke werken in een heldere, sobere stijl, door de tekstuitdrukking ver want aan de muziek van de heel oude Fransen en aan de stijl van André Caplet. In zijn terecht vermaarde orgelwerken is de mentale en structuurverwantschap met César Franck, voor wie Hendrik Andries sen een grote bewondering koestert, aan wijsbaar, maar zijn muziek is onmisken baar de uiting van een eigen muzikale persoonlijkheid. Als symfonicus is An driessen melodisch „de melodie is su perieur, slechts het gegeven, dat is de ge schonken muziek, heeft magische kracht" is een van Andriessens uitspraken hij heeft in zijn werken vaak gaaf de traditie van meestal Franse origine verbonden met nieuwere stijlen. Men zou ook kunnen zeggen, dat Hendrik Andriessen een late romanticus is, ondanks zijn soms toege paste twaalftoonsthematiek. Zeker is, dat in sommige werken een bijna Bruckneri- aanse weidsheid is gaan klinken, zoals in andere van zijn symfonische werken, die regelmatig op de orkestprogramma's staan de beroemde Kuhnau-variaties, het Ricercare, de symfonieën en bijvoor beeld de met de hoogste onderscheiding bekroonde Symfonie Etude de enigszins contemplatieve klank van ingetogen no blesse wisselt met een sterke gevoels expressie. Hendrik Andriessen in zijn mu ziek is altijd de bewogen musicus, die zon der behoudzucht, maar ook zonder hang naar het modieuze in een evolutie naar het experimentele, toch zichzelf is geble ven. Ook dit is een sterke uiting van een gave persoonlijkheid. J^rie generaties van de familie Andries sen hebben al belangrijke bijdragen aan het Nederlandse muziekleven gege ven. Nicolaas Andriessen was kerkmusi cus in Haarlem, componist ook van vroe ger bekende mannenkoorwerken. Drie zoons van deze Nicolaas Andries sen zijn zeer bekend geworden: Willem Andriessen, de pianist, die enkele jaren geleden stierf; Mari, de beeldhouwer en Hendrik, de componist. Ook Hendrik An driessen was kerkorganist, eerst in Haar lem, later in Utrecht aan de kathedrale kerk, waar hij veel kerkmuziek schreef. Directeur van het Utrechtse Conservato rium, directeur daarna van het Koninklij ke Conservatorium in Den Haag, gevolgd door het buitengewoon hoogleraarschap in de esthetica en de geschiedenis van de muziek aan de Nijmeegse Universiteit. Het zijn enkele markante posten, zoals de ze nog niet eerder aan een Nederlandse componist zijn toegevallen. Hoge onder scheidingen, van de regering en belangrij ke instellingen. Prijzen, van de Johan Wagenaarstichting, het Kunstenaarsver zet, de befaamde Sweelinckprijs en onder meer de Professor-Van-der-Leeuwprijs. Opdrachten, te veel om op te sommen, zo wel bij jubilea van onze grote orkesten als van culturele instellingen. Maar al het eerbetoon en alle gelegenheidsopdrachten hebben nooit de componist Andriessen in de weg gestaan. Terwijl twee zoons van Hendrik Andriessen op hun beurt als componist weer hun stijl hebben gezocht, werkte de nu 75-jarige componist door. Als geschenk krijgt Hendrik Andriessen een televisie-opvoering aangeboden van de kameropera „De spiegel van Venetië", muzikaal tafereel uit de Muiderkring, en kele jaren geleden voltooid. Het is ver heugend dat deze televisie-opera een ge heel Nederlandse aangelegenheid is. Com ponist en librettist, dirigent en regisseur, solisten en orkest zijn allen Nederlanders. Misschien dat deze televisie-opvoering de Nederlandse componist dichter bij zijn landgenoten brengt, niet slechts Hendrik Andriessen, maar in het algemeen DE Nederlandse componist. Ook dit zou winst betekenen. Niemand vergeet ooit waar hij een strijdbijl begraven heeft. Kin Hubbard Na (en ook wel vóór) iedere kerkbouwactie, of die nu landelijk dan wel plaatselijk is georganiseerd, kan men altijd horen: „Kan men al dat geld niet op een andere manier veel beter besteden? lis het nu echt no dig zo'n duur gebouw neer te zetten voor die paar uren-op-zondag, dat het in gebruik is?" Hoe dat geld dan wél besleed moet worden is meestal afhankelijk van de instelling van de criticus de een vindt datt we er beter de armoede in de wereld mee kunnen be strijden, de ander wil het besteden aan ontwikkelings hulp door de zending en de derde wil er de woning nood mee lenigen. Het is de verdienste van het „onafhankelijk maand blad voor christelijker samenleving ZIE" (in de zomer maanden niet verschenen maar nu weer fris van de le ver van leer getrokken), dat 't al die meestal nogal vage bezwaren eens op een rij gezet heeft. Een rij van twaalf punten „die door kerkbesturen-met-kerkbouwplannen niet ernstig genoeg kunnen worden overwogen" vol bescheidenheid meent ZIE er die vermaning wel bij te moeten schrijven. Het moet gezegd: het is een reeks geworden die wel indruk maakt. Niet alle punten zijn de moeite van het overwegen waard. Dat kerkbouw nutteloos beslag legt op bouwcapa citeit die gebruikt zou kunnen wor den voor leniging van de woning nood is een fabeltje: het grote aantal werkelozen in de bouw bewijst het tegendeel. En hoe men de nutteloos heid van kerkebouw wil aantonen met de stelling dat „de wijkgedach- te in de praktijk niet blijkt te func tioneren" ontgaat ons ook enigszins het aantal kerkgangers verandert er immers niet door. Maar er zijn punten die we menen onder de aan dacht van onze lezers te moeten brengen, omdat ze het overdenken waard zijn. We geven ze hier onder elkaar met aan het slot nog een en kele opmerking onzerzijds. XXET KERKGEBOUW MOET 1A MOET FUNCTIONEREN IN VERBAND MET DE OPDRACHT, DIE DE CHRISTENEN HEBBEN. Het denken over de functie van de kerk in deze wereld (en dus van het kerkgebouw!) ondergaat een grondi ge verandering. De tijd, dat men er van overtuigd was, dat „de kerk" er is voor zichzelf, d.w.z. voor haar le den, zal spoedig voorbij zijn. Snel wint de gedachte veld, dat de kerk er ook is voor „de ander", voor heel de wereld, en dat dus óók het kerkge bouw er moet zijn mede voor „de ander", voor de wereld. De steeds minder geïsoleerde ker ken krijgen steeds meer oog voor de noden van en in de wereld, waarbij 't niet meer alleen maar gaat om de „geestelijke nood", maar ook om de materiële en sociale nood. De tijd is niet ver meer, dat de kerk, die ernst wil maken met het liefdegebod van haar Heer (het grootste gebod) zich in even belangrijke mate richt op de buitenkerkelijke als op de kerkelijke mens. Men zal dan constateren, dat in de kerk veel te veel aandacht, energie en geld besteed wordt aan het „eigen ik". Men zal de „vorige generatie" verwijten, dat de kerk bouw eigenlijk alleen maar op dat „eigen ik" gericht was, en dat de kerkgebouwen sta's-in-de-weg zijn voor de vervulling van de opdracht ook voor „de ander" te functioneren. TAE MYTHE IN DE GELOOFS- BELEVING GAAT VERDWIJ NEN. De gedachte, dat God „in de kerk" (in het kerkgebouw!) woont, niet alleen 's zondags maar ook van 's maandags tot en met 's zaterdags, ligt op sterven. Dit betekent, dat de eigenlijke kerkruimte niet meer als „heilig" wordt gezien, zo heilig dat het door-de-weeks niet bestemd zou mogen worden voor andere activitei ten dan de wekelijkse godsdienst oefeningen. De tijd is dichtbij dat aan een aparte „sacrale" ruimte geen behoef te meer is en dat men voor het een- of tweemaal per week beluisteren van een preek genoeg heeft aan een functionele ruimte met licht, warmte en goede ventilatie Een ruimte dus, die van 's maandags t/m 's zaterdags voor tal van andere doeleinden kan worden gebruikt (wijkcentrum, jeugdactiviteiten, ver gadergelegenheid, brein voor kerke lijk werk enz.) Dan is tevens de tijd aangebroken, om bij de „vorige ge- Ja, dat heeft die heer gedacht! Hij had moeilijkheden met z'n werknemers in z'n wijngaard. Ze werkten voor hem. Hij was de baas, zij waren de knechten. Als mens ben je tenslotte geen zelfstandige ondernemer van gezondheid, gezin en werk van alle dag. We doen wel alsof en zingen zondag: „Al d'aard en alles wat zij geeft, met al wat zich beweegt en leeft, zijn 't wettig eigendom des HEEREN". Men leeft van geleend goed. Zelfs onze kinderen zijn het erf deel des HEEREN. Daar mag je niet van maken wat je maar wil! Zo is dan ook de opbrengst van de wijngaard voor de baas! Mag 't?? En wat deden ze nu? Ze staken in hun eigen zak wat de baas toekwam. U begrijpt, daar moet wat aan gedaan wor den. Dat kan de heer van de wijngaard d'r niet bij laten zitten. De verhouding «'erkgever-werknemer mag geen corrupte boel worden neen. Daarom zond de heer van de wijngaard een stel dienstknech ten in zijn naam om er eens wat van te zeggen. Maar dat werd een foute boel. Dat liep helemaal mis. Ze grepen zijn dienst knechten en sloegen ze dood. Ze hebben tenslotte niets met ons huishouden te maken. Ik ben baas in eigen huis. Zo ligt de ge schiedenis van Israël en de geschiedenis van de kerk bezaaid met doodgeslagen dienaren van de Heere van de wijngaard. In 't midden prijkt het bloederige hoofd van Johannes de Doper. Die zei 't dan ook wel scherp dat je in je leven rekenschap moet afleggen tegenover de Heere God. Dat alles d'r maar niet bij door kan al verdien je nog zo veel. 't Is en blijft Gods uit geleende geld en goed. Toen dacht de heer van de wijngaard (en hij deed 't ook): „Ik zal mijn bloed-eigen zoon zenden: Mijn Zoon zullen ze ontzien". Ja, dat heeft die heer gedacht! Maar ze doodden ook hem. Fel en tomeloos: „Weg met Hem! Kruisigt Hem!" En daar hing Hij dan. De Zoon. De Zoon van God. Dood. „O Hoofd, bedekt met wonden". Midden in Gods wijngaard; midden in de geschiedenis. EnHij hangt Het plan mislukteGod zit met een ongelukkige liefde (want alzo lief heeft God de wereld gehad dat Hij Zijn enigge boren zoon gegeven heeft). Zelfs naar de Zoon wordt niet geluis terd. De mens vecht zich vrij van de Heere van de wijngaard! Mondige mens! Volwassen mens! Vrije mens!!! De gillende kreet klinkt: „God is dood" Wij nemen onze rechten; de rechten van de mens. Wij maken 't uit. Zo lijdt God aan de nederlaag van Zijn grote LIEFDE. „Zij zullen Mijn Zoon ontzien". Ja? Mis? Mislukt? Toch zegeviert GOD. Als een mens GODS Zoon ontziet. Dat wil zeggen: gelooft! En geloven is: capituleren voor de liefde GODS; ingewonnen worden door de koorden van Zijn opzoeken de zondaarsliefde. Je laten gezeggen dat „d'aarde en alles wat zij geeft, met al wat zich beweegt en leeft, het wettig eigendom des HEEREN is". Dat wordt geloven op zondag en maandag en dinsdag en 's Zondags ga je daarvan zingen; belijden: „God wat maken we ervan 's Zondags ga je dat vieren in overlopende dankbaar heid aan Hem die alles geeft. En't houdt maar niet op. 's Maandags ga je daarvan werken; belijden in je levenshouding dat alles geleend goed is van de grote Schepper aller dingen. Op de laatste dag van je leven zeg je: „Ik ontrouw over Uw spullen, denk aan mij toch in gêné om Uw liefde in Uw zoon eer te geven". Dan ontziet HIJ ons om d'r wille van Zijn Zoon! „Zij zullen Mijn Zoon ontzien". Ja, voor Hem 't respect. Dat geeft visie en vaart in de wijngaard van alle dag. Zo wordt het kruis nederlaag of zegen. Zo is Christus steen des aanstoots of rots van behoud. Wie roept daar: „Hallelujah?" Wie zegt hier: „Dat doet me zeer?" U ergert zich? U verheugt zich? Ontziet U Gods Zoon of Veenendaal Ds. C. Langbroek neratie" te informeren, „hoe men er toch in vredesnaam toe is gekomen, om zo'n kostbare ruimte te creëren, die nota bene maar enkele uren per week kan worden gebruikt!" TJET BOUWEN VAN KERKEN AA „TER ERE GODS" ZAL BE LACHELIJK WORDEN GEVONDEN als men meent, dat de kerken daar om mooi en pompeus en protserig en duur moeten zijn. Het veel gehoorde argument: „Zouden we wel mooie huizen bouwen voor onszelf en niet voor God?" zal in de denkwereld van de christen-der-nieuwe-generatie af gedaan hebben. Men zal zeggen, dat het oud-testa- mentisch en heidens is om God in een kerkgebouw te willen „vangen". Men zal zeggen, dat God overal woont, waar het mensenhart Hem wil toelaten. Op z'n mooist woont Hij zeven volle dagen in onze woning en slechts enkele uren per week in de kerk. En de tijd zal dan aangebroken zijn, waarin men tot het besef geko men is, dat het bouwen van zeer een voudig, zeer bescheidene kerken Gode welgevalliger zal zijn en ook meer in overeenstemming is met de houding, die christenen in deze we reld behoren aan te nemen. TVJEUWBOUW HOUDT VER- DEELDHEID INSTAND. Meer en meer gelovigen in bijna alle ker ken komen tot de overtuiging, dat de huidige kerkelijke verdeeldheid geen stand mag en kan houden, omdat elk „koninkrijk, dat tegen zichzelf ver deeld is, ten onder gaat". Deze on der lijkt niet veraf te zijn. Maar aan (meer) kerkelijke eenheid gaat (meer) kerkelijke samenwerking vooraf en het is gelukkig, dat die sa menwerking op vele terreinen steeds veelvuldiger wordt gezocht, ook op het terrein van de kerkbouw. Toch zijn en worden nog steeds kerk gebouwen gesticht voor de eigen gemeenschap alleenf -.z o. cbm gemeenschap alléén. Vaak wordt niet eens bij ander plaatselijke kerken geïnformeerd of daar misschien „toe vallig" ook kerkbouwplannen zijn en of er bereidheid bestaat om dat dan sémen te doen. Vaak wordt niet eens gevraagd of van de ruimte in een bestaande andere kerk mede-gebruik mag worden gemaakt, waardoor 't bouwen van een „eigen" gebouw vol slagen overbodig zou worden! Tot zover deze korte greep uit de 12 argumenten die ZIE op tafel heeft gelegd. Bijna iedere zin is zo geladen dat men er uren over zou kunnen pra ten: over de kerk in de wereld (en toch niet van de wereld!), over kerk en geloofsbeleving, over de nederig heid die de kerk zou passen, over de verdeeldheid van de kerk eigenlijk is het hele wezen van het kerkzijn hierbij in het geding gebracht. Moet dat als het over kerkbouw gaat? Die kerkebouwers die in vroe ger eeuwen zulke prachtige kathedra len gebouwd hebben, zo imposant soms dat de mens er zich nietig in voelt, hebben die zich aok zo het hoofd gebroken over de toekomst van de kerk? Of zijn ze begonnen in het vaste vertrouwen dat God, de Opper bouwmeester, zijn kerk door alle eeu wen heen zou bewaren? Zij zagen de kerk niet als iets nederigs, iets dat zich bescheiden moest gedragen integendeel. Op het ogenblik wordt in Grenoble een ijsstadion gebouwd waar straks de Olympische winterspelen gehou den zullen worden. De mens die dat stadion binnengaat voelt zich er nie tig in hetzelfde gevoel dat hij vroe ger had in een kathedraal. Misschien moet men, denkend over kerkbouw, ook denken over de afgoden van deze tijd. T^en uitgewoond buitenhuis in een oud park was twintig jaar ge leden het begin van „De Hezen- berg" te Hattem, eentrum voor pastorale zorg. „De Hezenberg" wil de mensen helpen in hun persoon lijk leven. Het centrum is geen vor mingscentrum, doch streeft ernaar de mensen te helpen, vanuit het evangelie. Het persoonlijk gesprek uit vrije wil met predikanten staat op de voorgrond. Daarmee is „De Hezenberg" in ons land een bijzonder centrum. Ds. Teutscher, tot voor kort her vormd predikant in Goes heeft thans ook op dit centrum zijn intrek ge nomen. Hij werd er de derde predi kant voor de pastorale zorg, naast ds. W. A. Plug, die man die een kwart eeuw geleden dit werk begon in ons land, en ds. J. de Klerk. Het werk van „De Hezenberg" vindt eigenlijk zijn oorsprong in Duitsland. Daar ontstond in de ja ren voor de Tweede Wereldoorlog de „Möttlinger-beweging" genoemd naar het dorpje Möttlingen in Beie ren. De geestelijke opwekkingsbewe ging greep terug op de prediking van de lutherse predikant Johna Christhoph Blumhardt (1805-1880) in Württenberg, die zich verzette tegen de „berustingstheologie" van die da gen en een bijbelse opvatting koes terde ten aanzien van ziekte en ge nezing. Friedrich Stanger stichtte in 1907 het herstellingsoord „Die Rettungsarche", waar dagelijks le- kebroeders zich met de zielzorg be zighielden. De „Möttlingerbewe- ging" trok in die jaren enorm veel belangstelling. Ds. W. A. Plug was één van de Nederlanders die zich aangetrokken voelde tot de „Möttlingerbeweging", zo, dat hij zijn pastorie voor de oor log al openzette voor hen, die in geestelijke nood verkeerden. Hij werd gesteund door een aantal ge- interesseerden en in 1946 werd uit deze „broederraad" de „Stichting ten bate van de Möttlingerbeweging in Nederland" voor persoonlijke ziel zorg opgericht. Toen werd „De He zenberg" gekocht en ds. Plug stapte met zijn echtgenote uit de hervorm de pastorie van Bredevoort in de Achterhoek en begon aan wat hij la ter noemde „mijn merkwaardig avontuur". Het begin was niet gemakkelijk. „De Hezenberg" was oud en bijna niet voor het doel geschikt. De op het terrein staande gebouwen wer den echter successievelijk verbeterd ep verbouwd. Per jaar komen er thans onge veer 2.000 gasten, voor een weekeind, voor een paar weken of langer. Ze zijn afkomstig uit diverse kerkge nootschappen, hervormd, luthers, doopsgezind, remonstrants, maar ook leden van het Leger des Heils en van pinkstergemeenten. Het centrum heeft in zoverre banden met de Her vormde Kerk, dat ds. Plug en zijn collega's op de Hezenberg predikan ten. met een bijzondere opdracht zijn. De staf bestaat momenteel uit zestien personen. De „Möttlingerbeweging" vindt men in bepaalde gewoonten op dit re traitecentrum terug. Zo is er 's mor gens een „Andacht", een bijbelstu die. Er. zijn kringgesprekken en vervolgens wordt gelegenheid gebo den voor een persoonlijk gesprek met de predikanten. Er is uiteraard wel een zekere organisatie op „De Hezenberg", maar niet met een vastgelegd programma. Ds. Plug noemt dit: „Je moet de Heilige Geest niet voor de voeten lopen, die doet het zelf wel". /~\nvermoeid tikt de Nederlandse Vereniging tot Bevordering van de Zondagsrust en de Zon dagsheiliging voortdurend ons goede land op de vingers, als naar haar mening fouten worden ge maakt met betrekking tot de zondag. Zijn er er gens plannen voor continu-arbeid, dus ook wer ken op zondag, de vereniging zendt een brief naar het betrokken bedrijf en wijst op haar inzichten over zondagsrust en zondagsheiliging. Is er een show, een tentoonstelling, een reclamevlucht, een wedstrijd op zondag, de vereniging kapittelt de organisatoren. De vereniging is strijdbaar en zij zorgt ervoor, dat men zich in ieder geval nog eens bezint op gedachten over zondagsrust en zondags heiliging. De zondagsrust maakt ongeveer 6500 Nederlan ders onrustig. In ieder geval 6500 personen, want dat is het aantal, dat lid is van de vereniging. De vereniging noemt zich interkerkelijk. De leden vindt men voornamelijk in de kring der Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk, in de Gereformeerde Gemeente, de Oud-Gereformeerde Gemeenten en de Christelijk Gereformeerde Ker ken. Vooral dus in de kerkelijk rechtse kringen. Ds. J. van Prooyen, Oud-Gereformeerd predikant te Grafhorst (O), is voorzitter. De vereniging heeft heel wat afgeschreven in de ruim dertien jaar van haar bestaan. Op velen werd een beroep gedaan om te protesteren tegen en te waarschuwen voor de één of andere (voorgenomen of reeds gedane) activiteit op zondag. De vereniging streeft immers naar: „De inacht neming van de rust en de heiliging van de Dag des Heeren, overeenkomstig Zijn inzettingen". Zij wil: „Beteugeling van het heersende kwaad door woord en geschrift en zonodig door persoonlijk be zoek." Zij staat voor: „Vermijding van het ver richten van niet strikt noodzakelijke zondagsar- beid, waartegen zij protesteert bij overheidsbedrij ven, semi-overheidsbedrijven en particuliere werk gevers". Zij is voor: „Het weren van sport en spel op zondag en komt op tegen het organiseren van tentoonstellingen die op zondag zijn geopend en het deelnemen aan amusementen op die dag, ezo- voorts." De vereniging heeft in de brochure „De rustdag een goddelijke instelling", de theologische achter gronden van haar standpunt geformuleerd. Zij wijst daarbij onder meer op de later ook van staatswege bevorderde kerkelijke viering van de zondag. Constantijn de Grote gaf in 321 n Chr. de eerste zondagswet uit toen hij staats- en rechtsza ken en het houden van militaire oefeningen op zon dag verbood, zo kan men lezen. Latere wetten van de Romeinen richtten zich vooral tegen arbeid en publieke vermakelijkheden op zondag. Natuurlijk wordt ook in herinnering gebracht de uitlegging, die de Dordtse synode van 1618- 1619 gaf aan het vierde gebod. Van belang is de zienswijze van Voetius en Coccejus, van Luther en Calvijn. „Het is een soort modeverschijnsel gewor den, Calvijn te mobiliseren voor een of ander voor uitstrevend standpunt, waaraan de geest van Cal vijn te enen male vreemd is geweest. Het is dan ook aan gerechtvaardigde twijfel onderhevig, of met een beroep op Calvijn beroepsarbeid op zon dag en de onderscheidene vormen van recreatie en publiek vermaak kunnen worden gerechtvaar digd", aldus de brochure. Niet voor niets is de vereniging in 1954 opge richt. In 1953 was de Nederlandse zondagswet van 1815 vervangen door een nieuwe zondagswet, „die in vele opzichten meer „speelruimte" geeft aan de moderne opvattingen. Duidelijk treedt hierin het toenemend geestelijk verval aan het licht. Zo zoekt men de naam „dag des Heeren" voor de zondag, die in de wet van 1815 wel ge noemd wordt, in de nieuwe wet tevergeefs. De zondag wordt op één lijn gesteld met andere christelijke feestdagen". „Tegen dit wetsontwerp werd als principieel be zwaar aangevoerd, dat het een revolutionair karak ter draagt, omdat het niet Gods wet, maar de volkswil tot grondslag heeft. Het houdt tevens een doorbraak in naar de kant van de verstoring van de zondagsrust en zondagsheiliging", aldus de ver eniging. De vereniging constateert niet alleen met betrekking tot de wetgeving in ons land een ver ontrustende ontwikkeling, daar ons land in West- Europa aanvankelijk „een gunstige uitzondering wat betreft de zondagsviering vormde", maar zij wijst erop dat van diverse kanten „aanslagen op de zondag worden gepleegd, zodat wij wel mo gen stellen, dat deze in een ernstige crisis dreigt te geraken." Voor de vereniging is er dus heel wat werk aan de winkel. Dat werk wordt dan ook gedaan. Het Christelijk Nationaal Vakverbond werd bijvoor beeld terechtgewezen toen deze organisatie de her vormde, gereformeerde (synodaal) en christe lijk gereformeerde synode vroeg om bezinning op en voorlichting over de theologische uitleg van het sabbatgebod. De vereniging merkte in dit verband op: „Onzes inziens heeft het CNV zichzelf hiermee een brevet van onvermogen uitgereikt, daar im mers de formulering van het vierde gebod van de wet des Heeren niet voor tweeërlei uitleg vat baar is." De gereformeerde synode (Middelburg-Lunteren 1966) antwoordde: „Zondagsarbeid kan op grond van de Heilige Schrift als zodanig niet worden ver boden of als zodanig worden aangemèrkt." Prompt ontving de synode een bezwaarschrift van de ver eniging. Kritiek was er ook op een papierfabriek, die op een volledige continudienst overging en op een confectie- en textielbeurs, die 's zondags open was. De Gasunie kreeg een protest, omdat aard gasleidingen op zondag werden gelegd en de schip persvereniging „Schuttevaer" werd gekapitteld, omdat zij stelling had genomen tegen een afde- lingsvoorstel om op zondag de bruggen en sluizen te laten sluiten. Natuurlijk is een dankbaar object voor de ver eniging sport op zondag, maar ook onderwerpen als BB-oefeningen, het open zijn van een kunstaar dewerkfabriek (voor de toeristen), kermis, het volgens haar noodzakelijke - afschermen van etala ges op zondag, rondvaarten, excursies en Europe se schaatskampioenschappen op zondag, ontgaan niet aan de kritische belangstelling. De vereniging bepleit etalages op zondag „af te schermen". „Anders kan dit aanleiding geven tot aankoop van een bepaald artikel, welke aankoop op een door-de-weekse dag kan geschieden, daar verkoop op zondag in het algemeen (nog) verboden is. Door velen wordt dit beschouwd als een indi recte verkoop op zondag. En terecht."

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 13