Hendrik Andriessen 75
Kritische geluiden
over kerkbouw
ZIJ ZULLEN MIJN ZOON
Derde predikant
in De Hezenberg
Onvermoeid
op de bres
voor de
zondagsrust
Ter overdenking
Moeten we bang
zijn voor de
toekomst
muziekfeuilleton
door
henri ik timmerman
DEZE WEEK
(Mattbeus 21 vers 37-slot)
/Componisten nemen in ons land een
voor velen vage plaats in. Nederland
se componisten tenminste, want voor bui
tenlandse scheppende kunstenaars plegen
de meeste Nederlanders meer respect te
hebben dan voor hun eigen componisten.
In de muziek zijn wij niet erg chauvinis
tisch, al is in de loop der jaren de waar
dering voor de muzikale prestaties van
Nederlandse kunstenaars zeker iets ge
groeid. Maar voor het merendeel van de
Nederlanders blijven hun landgenoten die
zich componist noemen, toch wat vage
lieden. Aan de functies die de meeste
Nederlandse componisten in het artistieke
heeft men meer houvast. Op een enkele
uitzondering na zijn onze componisten in
de eerste plaats directeur of leraar van
een muziekinstituut, -muzikaal adviseur
bij radio of televisie, soms aan een or
kest verbonden als musicoloog, of mu-
ziekjournalist. Zij zijn dit in de eerste
plaats en dan volgt hun componeren, zo
is dit gegroeid in de gedachtengang en
opvatting van de meesten van onze land
genoten. Toch is er meer dan één compo
nist, die weliswaar een belangrijke func
tie inneemt in het vaderlandse muziekle
ven, maar zichzelf volkomen componist
voelt. Hij weet, dat hij als componist in
ons land niet alleen van zijn composities
kan leven, vooropgesteld, dat zijn werk
uitgevoerd wordt, maar niettemin noemt
hij zich componist, voelt hij zich compo
nist. Al hebben zijn muzikale landgeno
ten slechts zelden een werk van hem ho
ren uitvoeren. Toen Matthijs Vermeulen
een paar maanden geleden stierf, moest
menig muziekjournalist bekennen niet of
nauwelijks over Vermeulens orkestwer
ken te kunnen oordelen, omdat hij deze
nooit had gehoord. Toen Matthijs Ver
meulen al ziek was, werd in het Concert
gebouw zijn zevende symfonie voor de
eerste maal gespeeld en dit was inder
daad een van de uiterst zeldzame uitvoe
ringen van Vermeulens oeuvre. Kort voor
zijn dood kreeg hij ook nog een staats
prijs, maar zonder overdrijving kunnen
we van Matthijs Vermeulen zeggen, dat
hij de schrijnendste kunstenaarstragiek
heeft gekend door niet uitgevoerd te wor
den,
W/ie zou opmerken, dat het geval van
Matthijs Vermeulen niet karakteris
tiek is voor de hedendaagse situatie van
de componist in ons land heeft gelijk. In
derdaad is de situatie voor sommige van
onze Nederlandse componisten iets ver
beterd, al kunnen we de Nederlandse
componisten die werkelijk vrij regelma
tig hun symfonische muziek uitgevoerd
krijgen gemakkelijk tellen. Tot de geluk
kigen, die als componist ook in ons land
een zekere populariteit genieten, behoort
ongetwijfeld Hendrik Andriessen, nestor
van de Nederlandse componisten, die
75 jaar is geworden.
Er is in ons land geen scherper con
trast aan te wijzen dan tussen de com
ponist Matthijs Vermeulen en de compo
nist Hendrik Andriessen, een contrast in
hun loopbaan als componist. Toch ligt de
vergelijking voor de hand. Beiden van
dezelfde generatie, Hendrik Andriessen is
vier jaar jonger dan de twee maanden
geleden overleden Matthijs Vermeulen.
Beiden waren en zijn grote bewonderaars
van Alphons Diepenbroek, van de Franse
cultuur ook. Zowel Hendrik Andriessen
als Matthijs Vermeulen hebben veel over
muziek geschreven; het muziekproza van
Matthijs Vermeulen, hoewel hij eens be
kende dit schrijven „om den brode" te
doen, behoort tot het mooiste en zeker
tot het vervoerendste wat in onze taal
ooit over muziek is geschreven. Maar in
beide componisten komt op haast schrij
nende wijze ook aan het licht hoe ver
schillend het levenslot van Nederlandse
componisten kan zijn, zelfs in een klein
land als het onze. Matthijs Vermeulen,
eerst in Amsterdam waar hij zich met
zijn bijtend-scherpe muziekkritieken de
levenslange vijandschap van Mengelberg
op de hals haalde, later in Parijs en sinds
de bevrijding weer in ons land, is in we
zen een eenling gebleven. Ook al hoorde
hij in zijn lange leven zijn grote symfo
nische werken zelf nauwelijks klinken,
Matthijs Vermeulen bleef een blijmoedig
mens, een strijdbare non-conformist die
van zijn eerste symfonie uit 1912 af zijn
unieke poly-melodische structuur trouw
bleef. Als componist bleef Matthijs Ver
meulen eenzaam.
J-Jendrik Andriessen is het tegendeel van
een miskend kunstenaar en componist
en hij heeft altijd midden in de praktijk
van het muziekleven gestaan. Ook als
componist, terwijl het karakteristiek is
voor de ganse persoonlijkheid van Hen
drik Andriessen, dat hij als componist
werkzaam was op verscheidene belangrij
ke muzikale posten en er dikwijls een
vruchtbare wisselwerking ontstond tussen
de positie in de muziekpraktijk en de
scheppende kunstenaar. Het typeert de
persoonlijkheid van Hendrik Andriessen
eveneens, dat hij als componist, alle in
vloeden ten spijt, in zijn vele en veelzijdi
ge werken een eigen klank laat horen. In
zijn jonge jaren, in zijn omgang met Die
penbroek die grote invloed had op zijn
geestesleven, ging Andriessen als compo
nist van kerkmuziek niettemin een eigen
weg. In een periode, dat de Nederlandse
kerkmuziek nog onder dwingende invloed
stond van de (Duitse) Regenburger tradi
tie, componeerde Andriessen missen en
andere kerkelijke werken in een heldere,
sobere stijl, door de tekstuitdrukking ver
want aan de muziek van de heel oude
Fransen en aan de stijl van André Caplet.
In zijn terecht vermaarde orgelwerken is
de mentale en structuurverwantschap met
César Franck, voor wie Hendrik Andries
sen een grote bewondering koestert, aan
wijsbaar, maar zijn muziek is onmisken
baar de uiting van een eigen muzikale
persoonlijkheid. Als symfonicus is An
driessen melodisch „de melodie is su
perieur, slechts het gegeven, dat is de ge
schonken muziek, heeft magische kracht"
is een van Andriessens uitspraken hij
heeft in zijn werken vaak gaaf de traditie
van meestal Franse origine verbonden
met nieuwere stijlen. Men zou ook kunnen
zeggen, dat Hendrik Andriessen een late
romanticus is, ondanks zijn soms toege
paste twaalftoonsthematiek. Zeker is, dat
in sommige werken een bijna Bruckneri-
aanse weidsheid is gaan klinken, zoals in
andere van zijn symfonische werken, die
regelmatig op de orkestprogramma's
staan de beroemde Kuhnau-variaties,
het Ricercare, de symfonieën en bijvoor
beeld de met de hoogste onderscheiding
bekroonde Symfonie Etude de enigszins
contemplatieve klank van ingetogen no
blesse wisselt met een sterke gevoels
expressie. Hendrik Andriessen in zijn mu
ziek is altijd de bewogen musicus, die zon
der behoudzucht, maar ook zonder hang
naar het modieuze in een evolutie naar
het experimentele, toch zichzelf is geble
ven. Ook dit is een sterke uiting van een
gave persoonlijkheid.
J^rie generaties van de familie Andries
sen hebben al belangrijke bijdragen
aan het Nederlandse muziekleven gege
ven. Nicolaas Andriessen was kerkmusi
cus in Haarlem, componist ook van vroe
ger bekende mannenkoorwerken.
Drie zoons van deze Nicolaas Andries
sen zijn zeer bekend geworden: Willem
Andriessen, de pianist, die enkele jaren
geleden stierf; Mari, de beeldhouwer en
Hendrik, de componist. Ook Hendrik An
driessen was kerkorganist, eerst in Haar
lem, later in Utrecht aan de kathedrale
kerk, waar hij veel kerkmuziek schreef.
Directeur van het Utrechtse Conservato
rium, directeur daarna van het Koninklij
ke Conservatorium in Den Haag, gevolgd
door het buitengewoon hoogleraarschap in
de esthetica en de geschiedenis van de
muziek aan de Nijmeegse Universiteit.
Het zijn enkele markante posten, zoals de
ze nog niet eerder aan een Nederlandse
componist zijn toegevallen. Hoge onder
scheidingen, van de regering en belangrij
ke instellingen. Prijzen, van de Johan
Wagenaarstichting, het Kunstenaarsver
zet, de befaamde Sweelinckprijs en onder
meer de Professor-Van-der-Leeuwprijs.
Opdrachten, te veel om op te sommen, zo
wel bij jubilea van onze grote orkesten
als van culturele instellingen. Maar al het
eerbetoon en alle gelegenheidsopdrachten
hebben nooit de componist Andriessen in
de weg gestaan. Terwijl twee zoons van
Hendrik Andriessen op hun beurt als
componist weer hun stijl hebben gezocht,
werkte de nu 75-jarige componist door.
Als geschenk krijgt Hendrik Andriessen
een televisie-opvoering aangeboden van
de kameropera „De spiegel van Venetië",
muzikaal tafereel uit de Muiderkring, en
kele jaren geleden voltooid. Het is ver
heugend dat deze televisie-opera een ge
heel Nederlandse aangelegenheid is. Com
ponist en librettist, dirigent en regisseur,
solisten en orkest zijn allen Nederlanders.
Misschien dat deze televisie-opvoering de
Nederlandse componist dichter bij zijn
landgenoten brengt, niet slechts Hendrik
Andriessen, maar in het algemeen DE
Nederlandse componist. Ook dit zou winst
betekenen.
Niemand vergeet
ooit waar hij een
strijdbijl begraven
heeft.
Kin Hubbard
Na (en ook wel vóór) iedere kerkbouwactie, of die
nu landelijk dan wel plaatselijk is georganiseerd, kan
men altijd horen: „Kan men al dat geld niet op een
andere manier veel beter besteden? lis het nu echt no
dig zo'n duur gebouw neer te zetten voor die paar
uren-op-zondag, dat het in gebruik is?" Hoe dat geld
dan wél besleed moet worden is meestal afhankelijk
van de instelling van de criticus de een vindt datt
we er beter de armoede in de wereld mee kunnen be
strijden, de ander wil het besteden aan ontwikkelings
hulp door de zending en de derde wil er de woning
nood mee lenigen.
Het is de verdienste van het „onafhankelijk maand
blad voor christelijker samenleving ZIE" (in de zomer
maanden niet verschenen maar nu weer fris van de le
ver van leer getrokken), dat 't al die meestal nogal vage
bezwaren eens op een rij gezet heeft. Een rij van twaalf
punten „die door kerkbesturen-met-kerkbouwplannen
niet ernstig genoeg kunnen worden overwogen" vol
bescheidenheid meent ZIE er die vermaning wel bij te
moeten schrijven.
Het moet gezegd: het is een reeks
geworden die wel indruk maakt. Niet
alle punten zijn de moeite van het
overwegen waard. Dat kerkbouw
nutteloos beslag legt op bouwcapa
citeit die gebruikt zou kunnen wor
den voor leniging van de woning
nood is een fabeltje: het grote aantal
werkelozen in de bouw bewijst het
tegendeel. En hoe men de nutteloos
heid van kerkebouw wil aantonen
met de stelling dat „de wijkgedach-
te in de praktijk niet blijkt te func
tioneren" ontgaat ons ook enigszins
het aantal kerkgangers verandert
er immers niet door. Maar er zijn
punten die we menen onder de aan
dacht van onze lezers te moeten
brengen, omdat ze het overdenken
waard zijn. We geven ze hier onder
elkaar met aan het slot nog een en
kele opmerking onzerzijds.
XXET KERKGEBOUW MOET
1A MOET FUNCTIONEREN IN
VERBAND MET DE OPDRACHT,
DIE DE CHRISTENEN HEBBEN.
Het denken over de functie van de
kerk in deze wereld (en dus van het
kerkgebouw!) ondergaat een grondi
ge verandering. De tijd, dat men er
van overtuigd was, dat „de kerk" er
is voor zichzelf, d.w.z. voor haar le
den, zal spoedig voorbij zijn. Snel
wint de gedachte veld, dat de kerk er
ook is voor „de ander", voor heel de
wereld, en dat dus óók het kerkge
bouw er moet zijn mede voor „de
ander", voor de wereld.
De steeds minder geïsoleerde ker
ken krijgen steeds meer oog voor de
noden van en in de wereld, waarbij
't niet meer alleen maar gaat om de
„geestelijke nood", maar ook om de
materiële en sociale nood. De tijd is
niet ver meer, dat de kerk, die ernst
wil maken met het liefdegebod van
haar Heer (het grootste gebod) zich
in even belangrijke mate richt op de
buitenkerkelijke als op de kerkelijke
mens. Men zal dan constateren, dat
in de kerk veel te veel aandacht,
energie en geld besteed wordt aan
het „eigen ik". Men zal de „vorige
generatie" verwijten, dat de kerk
bouw eigenlijk alleen maar op dat
„eigen ik" gericht was, en dat de
kerkgebouwen sta's-in-de-weg zijn
voor de vervulling van de opdracht
ook voor „de ander" te functioneren.
TAE MYTHE IN DE GELOOFS-
BELEVING GAAT VERDWIJ
NEN. De gedachte, dat God „in de
kerk" (in het kerkgebouw!) woont,
niet alleen 's zondags maar ook van
's maandags tot en met 's zaterdags,
ligt op sterven. Dit betekent, dat de
eigenlijke kerkruimte niet meer als
„heilig" wordt gezien, zo heilig dat
het door-de-weeks niet bestemd zou
mogen worden voor andere activitei
ten dan de wekelijkse godsdienst
oefeningen.
De tijd is dichtbij dat aan een
aparte „sacrale" ruimte geen behoef
te meer is en dat men voor het een-
of tweemaal per week beluisteren
van een preek genoeg heeft aan
een functionele ruimte met licht,
warmte en goede ventilatie Een
ruimte dus, die van 's maandags t/m
's zaterdags voor tal van andere
doeleinden kan worden gebruikt
(wijkcentrum, jeugdactiviteiten, ver
gadergelegenheid, brein voor kerke
lijk werk enz.) Dan is tevens de tijd
aangebroken, om bij de „vorige ge-
Ja, dat heeft die heer gedacht! Hij had moeilijkheden met z'n
werknemers in z'n wijngaard. Ze werkten voor hem. Hij was de
baas, zij waren de knechten.
Als mens ben je tenslotte geen zelfstandige ondernemer van
gezondheid, gezin en werk van alle dag. We doen wel alsof
en zingen zondag:
„Al d'aard en alles wat zij geeft,
met al wat zich beweegt en leeft,
zijn 't wettig eigendom des HEEREN".
Men leeft van geleend goed. Zelfs onze kinderen zijn het erf
deel des HEEREN. Daar mag je niet van maken wat je maar wil!
Zo is dan ook de opbrengst van de wijngaard voor de baas!
Mag 't?? En wat deden ze nu? Ze staken in hun eigen zak wat
de baas toekwam. U begrijpt, daar moet wat aan gedaan wor
den. Dat kan de heer van de wijngaard d'r niet bij laten zitten.
De verhouding «'erkgever-werknemer mag geen corrupte boel
worden neen.
Daarom zond de heer van de wijngaard een stel dienstknech
ten in zijn naam om er eens wat van te zeggen. Maar dat werd
een foute boel. Dat liep helemaal mis. Ze grepen zijn dienst
knechten en sloegen ze dood. Ze hebben tenslotte niets met ons
huishouden te maken. Ik ben baas in eigen huis. Zo ligt de ge
schiedenis van Israël en de geschiedenis van de kerk bezaaid
met doodgeslagen dienaren van de Heere van de wijngaard.
In 't midden prijkt het bloederige hoofd van Johannes de Doper.
Die zei 't dan ook wel scherp dat je in je leven rekenschap moet
afleggen tegenover de Heere God. Dat alles d'r maar niet bij
door kan al verdien je nog zo veel. 't Is en blijft Gods uit
geleende geld en goed.
Toen dacht de heer van de wijngaard (en hij deed 't ook): „Ik
zal mijn bloed-eigen zoon zenden: Mijn Zoon zullen ze ontzien".
Ja, dat heeft die heer gedacht! Maar ze doodden ook hem. Fel
en tomeloos: „Weg met Hem! Kruisigt Hem!" En daar hing Hij
dan. De Zoon. De Zoon van God. Dood. „O Hoofd, bedekt met
wonden". Midden in Gods wijngaard; midden in de geschiedenis.
EnHij hangt
Het plan mislukteGod zit met een ongelukkige liefde
(want alzo lief heeft God de wereld gehad dat Hij Zijn enigge
boren zoon gegeven heeft). Zelfs naar de Zoon wordt niet geluis
terd. De mens vecht zich vrij van de Heere van de wijngaard!
Mondige mens! Volwassen mens! Vrije mens!!!
De gillende kreet klinkt: „God is dood"
Wij nemen onze rechten; de rechten van de mens. Wij maken 't
uit. Zo lijdt God aan de nederlaag van Zijn grote LIEFDE. „Zij
zullen Mijn Zoon ontzien". Ja? Mis? Mislukt?
Toch zegeviert GOD. Als een mens GODS Zoon ontziet. Dat
wil zeggen: gelooft! En geloven is: capituleren voor de liefde
GODS; ingewonnen worden door de koorden van Zijn opzoeken
de zondaarsliefde. Je laten gezeggen dat „d'aarde en alles wat zij
geeft, met al wat zich beweegt en leeft, het wettig eigendom des
HEEREN is".
Dat wordt geloven op zondag en maandag en dinsdag en
's Zondags ga je daarvan zingen; belijden: „God wat maken we
ervan 's Zondags ga je dat vieren in overlopende dankbaar
heid aan Hem die alles geeft. En't houdt maar niet op.
's Maandags ga je daarvan werken; belijden in je levenshouding
dat alles geleend goed is van de grote Schepper aller dingen.
Op de laatste dag van je leven zeg je: „Ik ontrouw over Uw
spullen, denk aan mij toch in gêné om Uw liefde in Uw zoon
eer te geven". Dan ontziet HIJ ons om d'r wille van Zijn Zoon!
„Zij zullen Mijn Zoon ontzien". Ja, voor Hem 't respect. Dat
geeft visie en vaart in de wijngaard van alle dag.
Zo wordt het kruis nederlaag of zegen.
Zo is Christus steen des aanstoots of rots van behoud.
Wie roept daar: „Hallelujah?"
Wie zegt hier: „Dat doet me zeer?"
U ergert zich?
U verheugt zich?
Ontziet U Gods Zoon of
Veenendaal
Ds. C. Langbroek
neratie" te informeren, „hoe men er
toch in vredesnaam toe is gekomen,
om zo'n kostbare ruimte te creëren,
die nota bene maar enkele uren per
week kan worden gebruikt!"
TJET BOUWEN VAN KERKEN
AA „TER ERE GODS" ZAL BE
LACHELIJK WORDEN GEVONDEN
als men meent, dat de kerken daar
om mooi en pompeus en protserig en
duur moeten zijn. Het veel gehoorde
argument: „Zouden we wel mooie
huizen bouwen voor onszelf en niet
voor God?" zal in de denkwereld van
de christen-der-nieuwe-generatie af
gedaan hebben.
Men zal zeggen, dat het oud-testa-
mentisch en heidens is om God in
een kerkgebouw te willen „vangen".
Men zal zeggen, dat God overal
woont, waar het mensenhart Hem
wil toelaten. Op z'n mooist woont Hij
zeven volle dagen in onze woning en
slechts enkele uren per week in de
kerk.
En de tijd zal dan aangebroken
zijn, waarin men tot het besef geko
men is, dat het bouwen van zeer een
voudig, zeer bescheidene kerken
Gode welgevalliger zal zijn en ook
meer in overeenstemming is met de
houding, die christenen in deze we
reld behoren aan te nemen.
TVJEUWBOUW HOUDT VER-
DEELDHEID INSTAND. Meer
en meer gelovigen in bijna alle ker
ken komen tot de overtuiging, dat de
huidige kerkelijke verdeeldheid geen
stand mag en kan houden, omdat elk
„koninkrijk, dat tegen zichzelf ver
deeld is, ten onder gaat". Deze on
der lijkt niet veraf te zijn.
Maar aan (meer) kerkelijke eenheid
gaat (meer) kerkelijke samenwerking
vooraf en het is gelukkig, dat die sa
menwerking op vele terreinen steeds
veelvuldiger wordt gezocht, ook op
het terrein van de kerkbouw. Toch
zijn en worden nog steeds kerk
gebouwen gesticht voor de eigen
gemeenschap alleenf -.z o. cbm
gemeenschap alléén. Vaak wordt niet
eens bij ander plaatselijke kerken
geïnformeerd of daar misschien „toe
vallig" ook kerkbouwplannen zijn en
of er bereidheid bestaat om dat dan
sémen te doen. Vaak wordt niet eens
gevraagd of van de ruimte in een
bestaande andere kerk mede-gebruik
mag worden gemaakt, waardoor 't
bouwen van een „eigen" gebouw vol
slagen overbodig zou worden!
Tot zover deze korte greep uit de
12 argumenten die ZIE op tafel heeft
gelegd. Bijna iedere zin is zo geladen
dat men er uren over zou kunnen pra
ten: over de kerk in de wereld (en
toch niet van de wereld!), over kerk
en geloofsbeleving, over de nederig
heid die de kerk zou passen, over de
verdeeldheid van de kerk eigenlijk
is het hele wezen van het kerkzijn
hierbij in het geding gebracht.
Moet dat als het over kerkbouw
gaat? Die kerkebouwers die in vroe
ger eeuwen zulke prachtige kathedra
len gebouwd hebben, zo imposant
soms dat de mens er zich nietig in
voelt, hebben die zich aok zo het
hoofd gebroken over de toekomst van
de kerk? Of zijn ze begonnen in het
vaste vertrouwen dat God, de Opper
bouwmeester, zijn kerk door alle eeu
wen heen zou bewaren? Zij zagen de
kerk niet als iets nederigs, iets dat
zich bescheiden moest gedragen
integendeel.
Op het ogenblik wordt in Grenoble
een ijsstadion gebouwd waar straks
de Olympische winterspelen gehou
den zullen worden. De mens die dat
stadion binnengaat voelt zich er nie
tig in hetzelfde gevoel dat hij vroe
ger had in een kathedraal. Misschien
moet men, denkend over kerkbouw,
ook denken over de afgoden van deze
tijd.
T^en uitgewoond buitenhuis in een
oud park was twintig jaar ge
leden het begin van „De Hezen-
berg" te Hattem, eentrum voor
pastorale zorg. „De Hezenberg" wil
de mensen helpen in hun persoon
lijk leven. Het centrum is geen vor
mingscentrum, doch streeft ernaar
de mensen te helpen, vanuit het
evangelie. Het persoonlijk gesprek
uit vrije wil met predikanten staat
op de voorgrond.
Daarmee is „De Hezenberg" in
ons land een bijzonder centrum.
Ds. Teutscher, tot voor kort her
vormd predikant in Goes heeft thans
ook op dit centrum zijn intrek ge
nomen. Hij werd er de derde predi
kant voor de pastorale zorg, naast
ds. W. A. Plug, die man die een
kwart eeuw geleden dit werk begon
in ons land, en ds. J. de Klerk.
Het werk van „De Hezenberg"
vindt eigenlijk zijn oorsprong in
Duitsland. Daar ontstond in de ja
ren voor de Tweede Wereldoorlog
de „Möttlinger-beweging" genoemd
naar het dorpje Möttlingen in Beie
ren. De geestelijke opwekkingsbewe
ging greep terug op de prediking
van de lutherse predikant Johna
Christhoph Blumhardt (1805-1880) in
Württenberg, die zich verzette tegen
de „berustingstheologie" van die da
gen en een bijbelse opvatting koes
terde ten aanzien van ziekte en ge
nezing. Friedrich Stanger stichtte
in 1907 het herstellingsoord „Die
Rettungsarche", waar dagelijks le-
kebroeders zich met de zielzorg be
zighielden. De „Möttlingerbewe-
ging" trok in die jaren enorm veel
belangstelling.
Ds. W. A. Plug was één van de
Nederlanders die zich aangetrokken
voelde tot de „Möttlingerbeweging",
zo, dat hij zijn pastorie voor de oor
log al openzette voor hen, die in
geestelijke nood verkeerden. Hij
werd gesteund door een aantal ge-
interesseerden en in 1946 werd uit
deze „broederraad" de „Stichting ten
bate van de Möttlingerbeweging in
Nederland" voor persoonlijke ziel
zorg opgericht. Toen werd „De He
zenberg" gekocht en ds. Plug stapte
met zijn echtgenote uit de hervorm
de pastorie van Bredevoort in de
Achterhoek en begon aan wat hij la
ter noemde „mijn merkwaardig
avontuur".
Het begin was niet gemakkelijk.
„De Hezenberg" was oud en bijna
niet voor het doel geschikt. De op
het terrein staande gebouwen wer
den echter successievelijk verbeterd
ep verbouwd.
Per jaar komen er thans onge
veer 2.000 gasten, voor een weekeind,
voor een paar weken of langer. Ze
zijn afkomstig uit diverse kerkge
nootschappen, hervormd, luthers,
doopsgezind, remonstrants, maar ook
leden van het Leger des Heils en
van pinkstergemeenten. Het centrum
heeft in zoverre banden met de Her
vormde Kerk, dat ds. Plug en zijn
collega's op de Hezenberg predikan
ten. met een bijzondere opdracht
zijn. De staf bestaat momenteel uit
zestien personen.
De „Möttlingerbeweging" vindt men
in bepaalde gewoonten op dit re
traitecentrum terug. Zo is er 's mor
gens een „Andacht", een bijbelstu
die. Er. zijn kringgesprekken en
vervolgens wordt gelegenheid gebo
den voor een persoonlijk gesprek
met de predikanten. Er is uiteraard
wel een zekere organisatie op „De
Hezenberg", maar niet met een
vastgelegd programma. Ds. Plug
noemt dit: „Je moet de Heilige
Geest niet voor de voeten lopen, die
doet het zelf wel".
/~\nvermoeid tikt de Nederlandse Vereniging tot
Bevordering van de Zondagsrust en de Zon
dagsheiliging voortdurend ons goede land op de
vingers, als naar haar mening fouten worden ge
maakt met betrekking tot de zondag. Zijn er er
gens plannen voor continu-arbeid, dus ook wer
ken op zondag, de vereniging zendt een brief naar
het betrokken bedrijf en wijst op haar inzichten
over zondagsrust en zondagsheiliging. Is er een
show, een tentoonstelling, een reclamevlucht, een
wedstrijd op zondag, de vereniging kapittelt de
organisatoren. De vereniging is strijdbaar en zij
zorgt ervoor, dat men zich in ieder geval nog eens
bezint op gedachten over zondagsrust en zondags
heiliging.
De zondagsrust maakt ongeveer 6500 Nederlan
ders onrustig. In ieder geval 6500 personen, want
dat is het aantal, dat lid is van de vereniging. De
vereniging noemt zich interkerkelijk. De leden vindt
men voornamelijk in de kring der Gereformeerde
Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk, in de
Gereformeerde Gemeente, de Oud-Gereformeerde
Gemeenten en de Christelijk Gereformeerde Ker
ken. Vooral dus in de kerkelijk rechtse kringen.
Ds. J. van Prooyen, Oud-Gereformeerd predikant
te Grafhorst (O), is voorzitter.
De vereniging heeft heel wat afgeschreven in de
ruim dertien jaar van haar bestaan. Op velen werd
een beroep gedaan om te protesteren tegen en te
waarschuwen voor de één of andere (voorgenomen
of reeds gedane) activiteit op zondag.
De vereniging streeft immers naar: „De inacht
neming van de rust en de heiliging van de Dag
des Heeren, overeenkomstig Zijn inzettingen". Zij
wil: „Beteugeling van het heersende kwaad door
woord en geschrift en zonodig door persoonlijk be
zoek." Zij staat voor: „Vermijding van het ver
richten van niet strikt noodzakelijke zondagsar-
beid, waartegen zij protesteert bij overheidsbedrij
ven, semi-overheidsbedrijven en particuliere werk
gevers". Zij is voor: „Het weren van sport en spel
op zondag en komt op tegen het organiseren van
tentoonstellingen die op zondag zijn geopend en het
deelnemen aan amusementen op die dag, ezo-
voorts."
De vereniging heeft in de brochure „De rustdag
een goddelijke instelling", de theologische achter
gronden van haar standpunt geformuleerd. Zij
wijst daarbij onder meer op de later ook van
staatswege bevorderde kerkelijke viering van de
zondag. Constantijn de Grote gaf in 321 n Chr. de
eerste zondagswet uit toen hij staats- en rechtsza
ken en het houden van militaire oefeningen op zon
dag verbood, zo kan men lezen. Latere wetten van
de Romeinen richtten zich vooral tegen arbeid en
publieke vermakelijkheden op zondag.
Natuurlijk wordt ook in herinnering gebracht
de uitlegging, die de Dordtse synode van 1618-
1619 gaf aan het vierde gebod. Van belang is de
zienswijze van Voetius en Coccejus, van Luther en
Calvijn. „Het is een soort modeverschijnsel gewor
den, Calvijn te mobiliseren voor een of ander voor
uitstrevend standpunt, waaraan de geest van Cal
vijn te enen male vreemd is geweest. Het is dan
ook aan gerechtvaardigde twijfel onderhevig, of
met een beroep op Calvijn beroepsarbeid op zon
dag en de onderscheidene vormen van recreatie
en publiek vermaak kunnen worden gerechtvaar
digd", aldus de brochure.
Niet voor niets is de vereniging in 1954 opge
richt. In 1953 was de Nederlandse zondagswet
van 1815 vervangen door een nieuwe zondagswet,
„die in vele opzichten meer „speelruimte" geeft
aan de moderne opvattingen. Duidelijk treedt
hierin het toenemend geestelijk verval aan het
licht. Zo zoekt men de naam „dag des Heeren"
voor de zondag, die in de wet van 1815 wel ge
noemd wordt, in de nieuwe wet tevergeefs. De
zondag wordt op één lijn gesteld met andere
christelijke feestdagen".
„Tegen dit wetsontwerp werd als principieel be
zwaar aangevoerd, dat het een revolutionair karak
ter draagt, omdat het niet Gods wet, maar de
volkswil tot grondslag heeft. Het houdt tevens een
doorbraak in naar de kant van de verstoring van
de zondagsrust en zondagsheiliging", aldus de ver
eniging. De vereniging constateert niet alleen met
betrekking tot de wetgeving in ons land een ver
ontrustende ontwikkeling, daar ons land in West-
Europa aanvankelijk „een gunstige uitzondering
wat betreft de zondagsviering vormde", maar zij
wijst erop dat van diverse kanten „aanslagen
op de zondag worden gepleegd, zodat wij wel mo
gen stellen, dat deze in een ernstige crisis dreigt
te geraken."
Voor de vereniging is er dus heel wat werk aan
de winkel. Dat werk wordt dan ook gedaan. Het
Christelijk Nationaal Vakverbond werd bijvoor
beeld terechtgewezen toen deze organisatie de her
vormde, gereformeerde (synodaal) en christe
lijk gereformeerde synode vroeg om bezinning op
en voorlichting over de theologische uitleg van het
sabbatgebod. De vereniging merkte in dit verband
op: „Onzes inziens heeft het CNV zichzelf hiermee
een brevet van onvermogen uitgereikt, daar im
mers de formulering van het vierde gebod van de
wet des Heeren niet voor tweeërlei uitleg vat
baar is."
De gereformeerde synode (Middelburg-Lunteren
1966) antwoordde: „Zondagsarbeid kan op grond
van de Heilige Schrift als zodanig niet worden ver
boden of als zodanig worden aangemèrkt." Prompt
ontving de synode een bezwaarschrift van de ver
eniging. Kritiek was er ook op een papierfabriek,
die op een volledige continudienst overging en op
een confectie- en textielbeurs, die 's zondags open
was. De Gasunie kreeg een protest, omdat aard
gasleidingen op zondag werden gelegd en de schip
persvereniging „Schuttevaer" werd gekapitteld,
omdat zij stelling had genomen tegen een afde-
lingsvoorstel om op zondag de bruggen en sluizen
te laten sluiten.
Natuurlijk is een dankbaar object voor de ver
eniging sport op zondag, maar ook onderwerpen
als BB-oefeningen, het open zijn van een kunstaar
dewerkfabriek (voor de toeristen), kermis, het
volgens haar noodzakelijke - afschermen van etala
ges op zondag, rondvaarten, excursies en Europe
se schaatskampioenschappen op zondag, ontgaan
niet aan de kritische belangstelling.
De vereniging bepleit etalages op zondag „af te
schermen". „Anders kan dit aanleiding geven tot
aankoop van een bepaald artikel, welke aankoop
op een door-de-weekse dag kan geschieden, daar
verkoop op zondag in het algemeen (nog) verboden
is. Door velen wordt dit beschouwd als een indi
recte verkoop op zondag. En terecht."