De Bosschenaar Jeroen Bosch B o P t ÏbcLet op di e neuS Satire Peyton Place Test Randfiguren Verbeelding Herhaling Het is toch altijd weer een beetje met de ogen knipperen, ook voor wie haar uiterste best doet om er iets van te begrijpen. Van de moderne tijd, wel te verstaan. Zo goed als de,jongere generatie ons, achterlijke ouwetjes, van alles en nog wat kwalijk neemt, zo slecht kunnen wij wennen aan allerlei dat diezelfde jeugd ons plompverloren voor de neus zet..Verschil van mening, om het zacht te zeggen, is er altijd geweest tussen de mensen van gisteren en morgen. Maar het wil mij wel 4 eens voorkomen dat dit verschil tegenwoordig een kloof is tussen eergisteren en overmorgen, met alle goede wil nauwelijks te overbruggen. Zeker, wij willen onze mening werkelijk niet opdringen en in onze jonge jaren schudden de oudelui ook het wijze grijze hoofd over onze gekke streken en dwaze uitvallen. Maar, neem ons niet kwalijk: wij waren er toch ergens, heel diep in het opstandige binnenste, van overtuigd dat de ouwetjes op bepaalde punten niet zó ver mis waren. Om een kleinigheid te noemen: het taaltje dat wij bij voorkeur gebruikten bleef toch wel binnen zekere perken. Niet dat wij ons niet graag, onder ons, aan krasse of dwaze of zelfgemaakte uitdrukkingen te buiten gingen integendeel. Maar wij pasten wel op die in het bijzijn van ouderen te etaleren. Wij beseften blijkbaar, zonder er ons direct van bewust te zijn, dat die ouderen niet voor niets de hand hielden aan het verschijnsel: correcte spreektaal. En dat hing niet zozeer samen met het gesmade „fatsoen" als wel met de eis van goed, zuiver, grammaticaal juist Nederlands. Laat er een tikje starheid, een snufje snobisme zelfs bij geweest zijn: „ik ken" in plaats van „ik kan" was vulgair, „ik kan" voor „ik ken" een vergeeflijke vergissing. Alles goed en wel, maar leerden dan toch maar slordigheden als: „hij zei bij zijn eigen", „zullie" en zelfs „hun maggen het ook" te vermijden. Dat zei men niet, dat was even onopgevoed als met vuile handen of ongekamde haren aan tafel te verschijnen. Vandaar dat wij ons een hartgrondig: „Toe zeg kijk naar je eigen!" wel tegenover een bedilzieke zus of vriendin lieten ontvallen, maar niet binnen gehoorsafstand van de volwassenen. Na deze uiteenzetting die u waarschijnlijk uit eigen herinnering kunt beamen zult u mijn knipperogen begrijpen, toen ik onverhoeds met datzelfde stukje slordigheid werd geconfronteerd nota bene als reclame. In een groot winkelbedrijf, zo had ik gelezen, werden bij de boodschappen ook gratis jampotdeksels verstrekt. Deze deksels waren, in het kader van een bepaalde verkoopactie, voorzien van speciale tiener-opschriften. Dat was nu voor mijn niet zeer piepjonge persoon geen levensbehoefte, maar kom, een vrolijke jeugdige kreet bij het ontbijt kon wel eens een aardig dagbegin zijn. Het zou wel neerkomen op: „Hoi!" of „So what?" of „Knotsgoed!", schilder achtig en niet onvermakelijk. Vooral het laatste op een driekwart lege pot jam was wel geschikt een glimlach te voorschijn te roepen bij een moeder die op een druilerige morgen het slagveld van een in haast verlaten ontbijttafel overziet. Dus vroeg ik de jongedame aan de kassa om zo'n gratis ochtendgroet, en zij grabbelde uit de voorraad er een voor mij tevoorschijn. Zonder het nader te bekijken stopte ik de aanwinst bij de aankopen, want een file is altijd een zwijgende pressure-group. Thuis, bij het uitpakken, haalde ik het dekseltje tevoorschijn om het, schoongespeold, op de pot appelstroop te klemmen. Maar ik bleef in de beweging steken, want wit op rood grauwde het ding mij tegen: Kijk naar je eige. Dat was mij toch werkelijk, ook als mopje, te gek. Met de vaart der verbeelding suisde ik in mijn herinnering terug naar de ouderlijke ontbijttafel naar alle ouderlijke ontbijttafels van mijn generatie. Ik zag de broodschaal met de toen nog knapperige sneetjes wit en bruin, het ronde gladgestreken botervlootje, de ontbijtkoek, de muisjes, de kaas. En daartussen, eigenwijs en opdringerig, de jampot die brutaalweg de disgenoten in het gezicht schreeuwde: „Kijk naar je eige!" Plat en slordig zelfs de allerlaatste „n" bad er niet bij gekund. Ik hoorde de volwassen stem, die misprijzend vroeg: „Hoe komt dat hier op tafel? Wie zet zoiets nu op een déksel? Hoofdschuddend stond ik in het heden naar die brutale kreet te kijken. Is het nu werkelijk nodig om zover te gaan in ons meeleven met de jeugd, dat wij ons elke morgen, hoewel van geen enkel boos opzet bewust, in de oren moeten laten schreeuwen dat wij, verwaten oudere generatie, maar liever naar ons „eige" moeten kijken? Niet zo zwaar op de hand zijn, het ding is tenslotte voor de jeugd bedoeld? Alles goed en wel, maar welke jeugd beheert zelfstandig ontbijttafels en daarmee jampotten? En zo zij dat al doen, of thuis wat dat betreft een dag in de week mee regeren: moet hun dan van reclamewege een kinderlijk verkeerd taalgebruik dag in dag uit voor ogen worden gezet? Kijk naar je eige twee fouten in vier woorden; mede dank zij die deksels wordt de uitdrukking straks geijkt tot gemeengoed, een stapje verder op de weg van het schrikbarend voortvretend taalbederf. Is het al niet erg genoeg dat de advertentiepagina's overspoeld worden door, vaak misgespelde, Engelse en Amerikaanse termen? Moeten wij nu ook nog aan plat en foutief Nederlands leren wennen? Het zal wel machtig eigen tijds zijn, maar mag ik bedanken? Er is niet zo heel veel bekend over de mens Jeroen Bosch, zo lezen we de catalogus die ter gelegenheid van de Bosch-expositie is uitgegeven. Hij moet geboren zijn als Jheronimus van Aken omstreeks 1450 in 's Hertogenbosch, de stad die in de twaalfde eeuw werd ge sticht door hertog Hendrik I en de hoofdstad van Noord-Brabant werd. „Bosch stamt uit een geslacht, dat at vele jaren in deze stad werkzaam was in het ambacht van de beeldende kuns ten. Op de nog altijd karakteristieke Markt, het centrum van 's Hertogen bosch, moeten zijn geboortehuis en zijn atelier hebben gestaan. Jeroen Bosch trouwde met Aleid van de Meervenne, een meisje uit een pa tricische familie te Oirschot, een oude heerlijkheid in de Meierij van 's Herto genbosch. Door dit huwelijk kwam de kunstenaar in het bezit van het land goed „Rodeke" in Oirschot. In 1480, wordt Bosch voor het eerst vermeld in de registers van de „Lieve Vrouwe Broederschap", ook wel „Zwa- nenbroederschap" genoemd, als „Je roen die maelre". Hiervan was de schil der gezworen broeder of notabel. Deze broederschap, die in 1318 werd opge richt, bestaat nog steeds en komt jaar lijks bijeen in het „Zwanenbroeders- huis" aan de Hinthamerstraat. - In 1516 vermeldt het register van de „Lieve Vrouwe Broederschap", dat „Jheronimus van Aken, alias Bosch, beroemd schilder" in 's Hertogenbosch is overleden", aldus de catalogus. Detail uit het reckterluik van „Tuin der lusten". EEN PSYCHIATER MET HET PENSEE! Jeroen Bosch, aan wiens werken in de oude Brabantse hoofdstad Den Bosch thans een unieke en voor velen die al eerder in de ban van de meesterlijke en mysterieu ze schilder zijn gekomen ook onvergetelij ke tentoonstelling is gewijd, is eigenlijk een buitenbeentje in de kring van de schilders van zijn tijd, de bewogen vijftiende eeuw. Hij was, dat blijkt uit de beschouwing van zijn kleurrijke en levendige, van zijn stem mige en devote schilderijen, gezien tegen de achtergrond van de gelukkig vrij omvang rijke literatuur en dichtkunst over die perio de, voor alles een kind van zijn tijd en een kunstenaar die niet alleen bij zijn scheppin gen werd geïnspireerd door hetgeen hij om zich heen waarnam, maar vooral door die dingen waarover men destijds dacht en slechts zelden en dan nog heel voorzichtig waagde te spreken. De vijftiende eeuw was voor velen, evenals voor ons mensen uit de twintigste eeuw, een tijd van soms schokkende veranderingen op het gebied van geloof en zeden, van maat schappelijke en economische tegenstellingen, die duidelijker dan ooit in het licht traden en de mensen enerzijds bang en onzeker, an derzijds brutaal en driest maakten. Bosch zag in die onrustige tijden, waarin tal van mensen hun zekerheden als sneeuw voor de zon zagen wegsmelten, de mens zoals hij.er toen van binnen moet hebben uitgezien. Dit dan in tegenstelling tot velen van zijn tijd genoten, die als kunstenaars verblind wer den door de uiterlijke schijn. Hij schouwde de jaloerse vrouw, de hebzuchtige man, de Op het moment dat deze regels aan de schrijfmachine ontspringen, is het resul taat dat de commissie van goede diensten inzake het geschil VPRO-Arie Kleywegt heeft bereikt nog niet bekend. Of de VPRO dit seizoen nog met satire op tv zal komen, staat in ieder geval nog niet vast, nu enkele van de oorspronkelijk voor het nieuwe satirische programma aangezoch te tekstschrijvers er ryet veel meer voor blijken te voelen, hun gaven ten dienste van deze omroep te stellen. Het ziet er dus naar uit, dat we een tv- seizoen zonder satire krijgen. De VARA heeft op dit gebied iets willen ondernemen met Frits van der Poel als centrale fi guur, maar toen Brandpuntje bij paaltje kwam, bleef Frits toch maar bij de KRO. En de KRO beweegt zich de komende maanden uitsluitend via de radio op het satirische vlak. Blijkens een opmerking van Ger Lugtenburg tijdens de persconfe rentie na de algemene vergadering heeft de AVRO/RTN er helemaal niet aan ge dacht, dat een minderheid van haar meer dan 700.000 leden in het „volledige pro gramma" dat deze omroep wenst te bie den ook wel een beetje satire zou kunnen willen zien. Van de NCRV valt voorlopig ook niet veel te verwachten dat iets meer prikt dan het aardige, maar voornamelijk ironische „Farce Majeure". Niet dat er volgens ondergetekende zo nodig weer eens moet worden geschokt en gekwetst. Een satirisch programma dat nog harder is dan „Zo is het" lijkt me geen lang leven beschoren te zijn, zeker nu men sommige Nederlanders nog zo gauw in een hetze kan meeslepen. Niettemin blijft er behoefte bestaan aan een programma dat éven hard is als „Zo is het" en dat, ten behoeve van de progressieve minder heid in onze democratische samenleving, misschien voetje voor voetje (of beter: lange teen voor lange teen) nog wat har der zou kunnen worden. Het klimaat lijkt er onderhand wel gunstig voor. Hoe vaak heeft men de afgelopen jaren bij het vol gen van bepaalde gebeurtenissen al niet gezucht: „Nou had „Zo is het" er nog moeten zijn!"? En om iets actueler te zijn de afgelopen tv-week zijn er op de beeldbuis toch ook dingen gebeurd, die hadden kunnen prikken. Ik denk aan het grapje van Willem Duys bij het „vis -a- vis met pater Leopold Verhagen tijdens de experimentele-kleuren-Vuist (Willem: „Ik heb nog nooit een pater zo aardig en zo lang over voortplanting horen praten!" De pater: „Ik heb er toch wel een beetje verstand van, hoor. Wees gerust!"), aan de naakttekening die Eppo Doeve maakte, nadat collega Martin W. Duyzings voor de TROS-camera's iets over Doeve's „eta- blissementaliteit" had verteld, en aan Frits van der Poel, die aan het einde van de uitzending „Balans van het huwelijk" „de kijkers en speciaal de gehuwde kijkers, een goede nacht" toewenste. Weinigen heb ben er kennelijk van wakker gelegen. k de kleuren bijna raden kon", schreef on ze tv-recensent maandag naar aanleiding van de eerste aflevering van AVRO'RTN's filmserie „Denkend aan Holland zie ik brede rivieren traag door oneindig laag land gaan". Zo ziet u maar weer: als je maar een beetje verbeeldingskracht be zit, valt het bij een zwart-wit-toestel nog best uit te houden. Bijna hadden we ge constateerd datde zwart-wit-televisie er is voor de intelligente kijker, zoals een niet onaanzienlijk aantal intellectuelen vroeger placht te beweren, dat zij geen televisie nodig hadden. Maar dan hadden we er wel gekleurd opgestaan! „Pat tv-programma „Balans van een huwelijk" van gisteravond heeft me niet gegeven, wat ik er van had verwacht", zei iemand ons maandagmorgen. „M'n vrouw en ik zaten al met potlood en papier klaar om aan de hand van notities te kunnen nagaan, in hoeverre ons huwelijk ge slaagd was". Voor echtparen als deze zou er op de tv ook eens zoiets moeten komen als een Nationale Vrijtest. Over het huwelijk gesproken: „Geen vrede op aarde met de vrouwen; geen le ven, hoe dan ook, zonder ze". Een citaat van Carl Sandberg, dat zondagavond kort voor de aanvang van „Balans van het huwe lijk" werd geciteerd in de aan deze Ame rikaanse dichter gewijde laatste afleve ring van „Randfiguren". Jammer, dat de ze serie van Ernst van Altena tot het ver leden behoort. Het aantal belangrijke randfiguren uit de buitenlandse letterkun de is misschien te beperkt om er nog een jaar mee door te gaan, maar er zijn ook nog wel andere randfiguren in de Neder landse literatuur te bedenken dan alleen Brederode, die het voorrecht had, tussen mensen als Tucholsky en Vian onder de aandacht te worden gebracht. Ernst van Altena zou voor de VPRO ook eens een „Randfiguren"-serie kunnen maken over Annie M. G. Schmidt, Jules de Corte, Si mon Carmiggelt en eventueel Rinus Fer- dinandusse, Jan Blokker en Joop van Tijn. „Vriendelijke plaatjes van de Maas en haar oevers, waarbij de zwart-witkijker Het nieuwe tv-seizoen begint morgen of ficieel, maar we hebben al een kamerde bat en een wedstrijd van Ajax gehad en enkele omroepen met name de AVRO/ RTN hebben er al wat nieuwe program ma's doorgedrukt. Woensdagavond maak ten we kennis met „Peyton Place". Deze filmserie is bij voorbaat al de Amerikaan se pendant van de BBC-serie „Coronation Street" gènoemd. Een vergelijking die niet helemaal opgaat. „Peyton Place" is ten eerste geen straat, maar een stadje Er heerst wel sfeer, maar de gebeurte nissen zijn te onalledaags en worden ook te sentimenteel belicht om zo levensecht te zijn, dat de kijker zegt: „Dat zijn mijn buren" (wat bij „Coronation Street" vol ledig mogelijk is). Er wordt ook te goed in geacteerd En daarmee juist niet goed genoeg voor een herkenning van ons-zelf en onze buren. Wel goed genoeg natuur lijk voor degenen die van acteurswerk hou den. En Mia Farrow alias Allison Mac kenzie alias de echtgenote van Frank Si natra is een aardig meisje. Ja zuster nee zuster storing ja zuster nee zuster storing ja zuster me zuster twips ja zuster nee zuster twips ja zuster duifies nee zuster duifies ja zuster kom maar nee zuster bij Gerritje KASTPAR. miezerige vrek en de brallende drinkebroer, de stiekeme wellusteling en de op macht en eer beluste groten van zijn tijd eigenlijk tot in het diepst van hun ziel. Bosch was ergens een psychiater, die de ziel van zijn medemens tot op het bot ontleedde. Hij deed dat niet met een vlijmscherp mes maar met een uiterst vlot gehanteerd pen seel. Met rake, boeiende lijnen en met kleu ren die onbarmhartig fel striemden. tV is over Jeroen Bosch, als mens en als kunstenaar, veel geschreven en nog meer gedacht. Men heeft, eeuwen geleden al en thans sinds enige tientallen jaren, nadat de belangstelling voor zijn werken opnieuv; is opgeleefd, getracht de meester te door gronden. Men is het er echter nog niet over eens of Jeroen Bosch, de schilder van visioe nen die men ondanks de meest fantastische gedachten haast onmogelijk uit kan beelden, een moralist, een boeteprediker was, die zijn tijdgenoten de ogen wilde openen voor de on gerechtigheden, de dwaasheden, de oneerlijk heden van die tijd. Men weet ook niet goed of hij misschien een doodeenvoudige spotter is geweest die op een onbarmhartige manier de ongerijmdheden van het maatschappelijk bestel aan de kaak wilde stellen en zich ver maakte over zijn medemensen die hij alleen maar als karikaturen zou willen zien. Was hij misschien ergens in het diepst van zijn wezen een gevoelig, medelijdend man die begaan was met het lot van de van alles beroofden of met dat van de met aardse goe deren gezegenden die zich niet bewust waren van hun rijkdom en geestelijke armoede le den? Hoe Jiet ook zij, Jeroen Bosch gaf op een misschien niet altijd eenvoudige, maar zeker steeds oorspronkelijke wijze uiting aan zijn geloof, zijn liefde voor de mens, zijn erbar men met de hulpelozen en van zijn verach ting voor de onrechtvaardigen. Hij heeft er een kennelijk plezier in gevonden, de veront rusten nog verder te schokken met zijn dui vels en demonen. In al zijn werken bleef de schilder, die in zijn tijd een geacht burger van zijn stad moet zijn geweest, ondanks zijn fantasieën en zijn dromen, toch de man die_ met beide benen op de grond stond, zijn visoenen verduidelijkte, de mens nooit in het onzekere liet over hetgeen hij uit wenste te beelden en zijn kracht vond in de eenvou dige zaken van alledag. Hij moraliseert en steekt de draak, hij laat (zoals pater P. Gerlach o.f.m. cap. een van de velen die de figuur van de middeleeuwse schilder heeft trachten te benaderen in zijn studie „De bronnen voor het leven en het werk van Je- oen Bosch" zo treffend zegt), overal de boer tige stem van het gewone volk weerklinken. Het volksleven en zijn talloze pittoreske ge bruiken waren voor hem een onuitputtelijke bron van inspiratie. I-Iet werk van Jeroen Bosch is zeker mysterieus en misschien wat zonder ling. Bosch werkte veel met symbolen, voor mensen van onze tijd niet altijd even gemak kelijk te verstaan, maar voor zijn tijdgeno ten toch heel begrijpelijk. Hij gaf blijk van een grote verbeeldingskracht, die hij toch in realistische taferelen wist te transforme ren. Zijn geschilderde verhalen zijn heel lijn gekruid met spot en ironie. Maar bovenal was hij een karakterschilder, die de meest geheime gedachten van een mens op een door niemand te evenaren wijze naar de op pervlakte wist te brengen. Dat zijn zo enige gedachten die de bezoe ker van de tentoonstelling van werken van de vermaarde schilder de omvangrijkste die Nederland ooit heeft kunnen zien kun nen overvallen bij het aanschouwen van de meesterwerken, die uit bijna alle windstre ken naar Den Bosch zijn gebracht. Maar het is juist zoals de grote Boschkenner professor Max Friedlander zegt: „Geen kunstenaar brengt de historicus zo in verlegenheid, stelt hem als het ware buiten gevecht, als Hierony- mus Bosch. Bij de scheppingen van deze kunstenaar is deduceren en combineren eigenlijk onmogelijk". Bosch wordt wel eens de provo van de mid deleeuwen genoemd. We vragen ons echter af of die betiteling wel juist is. Provoceren is uitlokken tot iets. Dat heeft Bosch, als we zijn werken zo bekijken, vermoedelijk echt niet gewild. Hij heeft niets willen uit lokken. maar alleen iets willen vastleggen, iets willen vertellen. En daar is hij, zijn voor stellingen lieren er niet om, wel meesterlijk in geslaagd. Bosch is in de eerste plaats een verteller. Hij plaatst het onderwerp van zijn vertelling, de hoofdpersoon, in het centrum van zijn oeu vre. Dat zien we bijvoorbeeld bij het drie luik met Job, Antonius en Hieronymus, een van de pronkstukken van de Bossche exposi tie. De man Job, die door rampen wordt overladen, zit gelaten tegen de muur van een eigentijds bouwsel, vermoedelijk de ruïne van zijn eigen huis. Links de vrienden, die hem ogenschijnlijk met zijn lot komen troosten maar eigenlijk daar staan om hem op een geniepige wijze te bespotten. Het linker luik toont Antonius, biddend onder een ondenk baar groot blad en omringd door allerlei monsters die proberen zijn aandacht af te lei den. Het rechter luik geeft de heilige Hiero nymus weer, die het lijden van Christus over weegt. Dat lijden, de pijniging, de verzoe king, het zijn alle onderwerpen die Jeroen Bosch op allerlei manieren groepeert rond zijn hoofdfiguren. Dlijft Bosch in zijn uitbeelding van de le- gendes der heiligen ergens toch nog beschouwend en mediterend zoals in de „Be koring van St. Antonius", een onderwerp dat hij op verschillende manieren uitbeeldde, fel ler wordt hij in de tekening van de figuren rond de „Kruisiging". Daar tekent hij wrede, harde koppen, echte sadisten en pijnigers. De boosaardigheid van de verdorven mens komt er volledig in tot uiting. Aan de andere kant tekent hij op haast subtiele wijze de serene rust in de figuren rond een „Aanbidding" of bij de ver tolking van de „Bruiloft van Kana". Opmer kelijk is dat hij tal van bijbelse onderwerpen laat spelen in het Brabant van zijn tijd. Spe ciaal is dat het geval in zijn Kerst- en Drie koningenschilderijen, waarbij bijna altijd een Brabantse boerderij met het bekende dak van stro model staat voor de stal van Bethlehem. Het is bijzonder aantrekkelijk om te zien, hoe Bosch met kleuren werkt. Hij heeft ken nelijk, hoewel de tijd aan de kleurengamma van zijn schilderijen ongetwijfeld hier en daar afbreuk moet hebben gedaan, gewerkt met een fel, boeiend en vaak ook warm pa let. In het schilderij „Christophorus" over heerst bijna geheel het groen en het daaraan verwante zacht-groene blauw. De kleur van van de rivier die dwars door het veld loopt, het landschap weiden en bossen en dat Het zachte rood van de mantel van de „Christusdrager" en van de kleding van het kindje Jezus omvatten als het ware de twee figuren en doen deze uit het schilderij oplich ten. Overheersend rood is de kleur waarin het „Ecce Home" is geschilderd. In die tint zijn de mensen gehuld rond de stille, witte Christusfiguur, als om hun woede en boos heid duidelijker uit te doen komen. Ook in de „Doornenkroning" is de Christusfiguur licht gehouden, terwijl hij de grijnzende koppen bo ven rode gewaden en de twee pijnigers in zwart en fel groen situeert. In de moraliserende werken zijn het de kleuren die de aandacht direct op de hoofdfiguren richten. Zijn kleu ren zijn altijd even verrassend mooi van tint. Zijn beelden, vaak onbegrijpelijk misschien, zijn fascinerend. Uit alles blijkt dat hij steeds een scherp opmerker was en een even tijd is tussen die twee begrippen in zijn werk een zekere controverse te bespeuren. Het is altijd de strijd tussen goed en kwaad, die hij uitbeeldt. En ondanks zijn tientallen duivels en demonen, zijn schrikwekkende figuren, speelse als genadeloze uitbeelder van de mens en het leven. helse en het hemelse naast elkaar. Maar al- Bosch schildert met even veel gemak het komt de heiligheid van zijn centrale figuur er ongeschonden uit tevoorschijn. Al is Jeroen Bosch in dit genre misschien het meest fascinerend, hij heeft zich in tal van werken als een milde, vaak zelfs vrome beschouwer laten zien. Mildheid en 'n vleugje sarcasme komen tot uiting in „De Gooche laar", waarin de domme vrouw, die door een potsenmaker bij de neus wordt genomen, nog eens extra op de hak wordt genomen door enige omstanders die de truc van de gooche laar kennelijk doorhebben en plezier beleven aan de goedgelovigheid van de vrouw, die zelfs door een kind wordt uitgelachen. Ook hier is het weer de kleur rood, die beide hoofdfiguren van het verhaal in de aandacht plaatst. W'anneer onze gedachten uitgaan naar de vijftiende-eeuwse schilderkunst, waar van Jeroen Bosch toch ergens een beeld geeft, dan denken we toch op de eerste plaats aan de religieuze picturale kunst die ons vooral door zijn vroomheid en sereniteit treft. Het zijn vooral de Vlaamse primitieven die uit die tijd tot ons komen. Maar wanneer we ons zouden beperken tot de spiegel van die tijd, zoals zij ons door deze schilders wordt voor gehouden, zouden we toch een eenzijdig beeld van die verwarrende en beklemmende perio de te zien krijgen. Het tijdperk van grote te genstellingen, maatschappelijk en godsdien stig, zullen we echter niet terugvinden in de Vlaamse primitieven, wel in het werk van Jeroen Bosch. Hij is de enige uit die perio de, die de wereld laat zien in haar ondeugd (Tuin der Lusten). Hij is de man die onbarm hartig met zijn tijd afrekent en met zijn schilderijen zijn tijdgenoten als het ware be hoorlijk om de oren slaat. Bosch is, m te genstelling tot de hoofse en edele opvattin gen van de Vlamingen, ergens direct en na vrant en op het eerste gezicht treffen zijn werken ons hier en daar onaangenaam. Hij is in wezen voor de mens van de twintigste eeuw moeilijk te benaderen en plaatst ons steeds weer voor raadsels. Zijn werken zijn stuk voor stuk geladen met symbolen uit de volksliteratuur. Bosch moet dan ook bena derd worden door het lezen van literatuur uit ziijn tijd. Is nu alles van Jeroen Bosch huivering wekkend, angstig, demonisch? Beslist niet. Op de Bossche tentoonstelling zijn veel wer ken, die iets droefgeestigs, iets melancholisch over zich hebben. Zo is de rust in de kleu ren van zijn kerstgroepen volledig in harmo nie met de serene vorm van deze voorstellin gen. Wat men in de werken van Bosch er dit dan als besluit bovenal kan waarderen is, dat deze middeleeuwse schilder zich ont popt heeft als een man, een doodgewoon handwerksman, zoals alle kunstenaars in die tijd waren, die maakte wat men bij hem be stelde en dat nog goed deed ook. Hij kon schilderen. En hij bedacht daarbij dan voor stellingen die vreemd of geheimzinnig aan doen. Tegenwoordig is het helaas vaak an dersom. Men weet allerlei fantastische be grippen uit het onderbewuste liefst nog op te diepen, maar schilderen kan men, zoals Jan Engelman, een bekend kunstcriticus, eens schreef, in de meeste gevallen niet eens meer. L. STEYGER „Doornenkroning", een paneel, afkomstig uit de National Gallery te Londen.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 11