Maatschappij gaat in 1969
naar Utrecht verhuizen
De „Staten-Speciaal"
Veel werk
Specialismen
In stationskoffiehuis te Zut
phen begon stoutmoedig
artsenverzet tegen de Duit
se bezetters
Secties
Medisch Contact
Stoutmoedig
Herboren
Van gracht naar glooiend gazon
I
In de voor ons nu weinig doorzict*
toestanden en verhoudingen omtrent
bevoegdheden en uitoefening van de
geneeskunde in de eerste helft van de ne
gentiende eeuw kwam enige duidelijkheid
na de Franse overheersing. In 1823 kwam
een herziening van de tot dan toe bestaande
regelingen tot stand, die leidde tot de
oprichting van medische scholen in Am
sterdam, Rotterdam, Haarlem en Middel
burg en daarmee tot verbetering van de
medische opleiding. Maar boven de aan
deze scholen afgestudeerden voelden zich
verre verheven de medicinea doctores,
die aan een universiteit - Leiden, Utrecht,
Groningen - kandidaats- en doctoraal
examen hadden afgelegd, meestal gevolgd
door een promotie. De eisen voor toelating
tot de medische scholen waren ook geringer
dan die voor toelating tot een universitaire
medische opleiding, maar sommige ge
schiedschrijvers hebben wel betoogd dat
opleiding aan deze medische scholen in
enkele gevallen voor die aan een universi
teit geenszins onderdeed.
Niettemin bleven de toestanden op het
gebied van opleiding van medici en de
eisen, te stellen aan het toekennen van
onderling afwijkende bevoegdheden voor
beoefening van de geneeskunde, tamelijk
verward en de gedachte kwam op in medi
sche kring om door middel van een vereni
ging. dus „en masse" bij de regering op
verbetering aan te dringen. Deze gedachte
ontstond in Zutphen in een daar bestaand
medisch leesgezelschap, dat werd hervormd
in 1844 tot een Geneeskundige Kring. Uit
Zutphen gingen aansporingen naar andere
steden om ook daar Geneeskundige Kringen
te vormen en reeds werd gesproken over
de wenselijkheid van de oprichting van een
„Algemeene Nederlandsche Maatschappij
voor Geneeskunde", waarvan in ieder ar
rondissement of in iedere plaats met meer
dan 20.000 inwoners een afdeling zou wor
den gevestigd. Het doel van deze Maat
schappij moest niet alleen zijn gelegen in
de bevordering der wetenschap, maar er
zou ook naar moeten worden gestreefd
„de waardigheid van den geneeskundigen
stand in de oogen des Nederlandschen
publieks te doen rijzen en de belangen en
regten van dien stand krachtdadig t^ hand
haven".
Van Dr. J. N. Ramaer, die in Zutphen
de stoot had gegeven tot omvorming van
een medisch leesgezelschap in een Genees
kundige Kring, ging toen een beroep uit aan
alle toen bestaande verenigingen op ge
neeskundig gebied om te komen tot de vor
ming van een Nederlandsche Maatschappij
voor Geneeskunde. Zijn oproep vond bijval
en zo kwam men in 1848 te Amsterdam
bijeen en daar werd op voorstel van
Ramaer een concept-wet voor deze Maat
schappij geformuleerd. Ramaer maakte na
deze eerste samenkomst het verdere plan
voor een organisatie en de door hem be
oogde Maatschappij werd in 1949 opgericht,
een oprichting die vorm kreeg door de ver
kiezing van een voorlopig hoofdbestuur.
Het programma der Maatschappij was
zeer uitgebreid. Men benoemde commissies
voor geneeskundige statistiek, geneeskun
dige plaatsbeschrijving, voor volksziekten,
openbare gezondheidsregeling en men
wenste mee te spreken bij de komende
herziening van de Geneeskundige Staats
regeling. In zijn openingsrede ter Alge
mene Vergadering in 1850 verklaarde de
voorzitter, prof. G. J. Mulder, dat de leden
der Maatschappij als medici gerechtigd
waren bij het maken van geneeskundige
wetten hun invloed te laten gelden. Hij
zeide toen: „Gij, Mijne Heren, zijt hierin
de deskundigen: uw oordeel, eerlijk en
met nauwgezetheid opgemaakt, na een
grondig onderzoek, moet tot wet verheven
worden en de Staten-Generaal mogen niet
anders, omdat zij ondeskundigen in de
geneeskunde zijn, dan uw oordeel volgen;
zij zijn er voor het verband, voor de een
heid, niet voor het uitspreken van een oor
deel over dingen, waar zij geen kennis van
Maatschappij
Geneeskunst
ontstond uit een
leesgezelschap
van artsen
hebben. Zij zijn de Staten-Generaal. gij zijt
de Staten-Speciaal!"
Er volgde een tijdperk van veel discussie
voordat onder Thorbecke in 1865 de ge
neeskundige wetgeving tot stand kwam en
daarmee kwam een einde aan de veel
soortigheid van geneesheren, welke veel
soortigheid tot dan toe was beschouwd als
„eene oneere voor het land".
Tengevolge van deze wetgeving, waarbij
werd bepaald dat de aanwas van het me
dische corps slechts uit universitair opge
leide artsen mocht bestaan, daalde het
aantal der geneeskundigen geleidelijk, doch
dit had geen invloed op het ledental der
Maatschappij. Integendeel, de nadien uni
versitair afgestudeerde artsen sloten zich
vrijwel alleen bij haar aan, waarmee ook
in de praktijk een antwoord werd gegeven
op de toen wel gestelde vraag of de Maat
schappij na de totstandkoming van de
Geneeskundige Staatsregeling in 1865 nog
reden van voortbestaan zou hebben. De
Maatschappij liet zich op velerlei terrein
gelden: zij nam aandeel in de ontwikkeling
van het medisch onderwijs, zij trad hande
lend op bij de bestrijding van volksziekten,
drong aan op maatregelen ter beheersing
van epidemieën, ijverde voor verbetering
van de hygiënische toestanden in verpleeg
inrichtingen, voor verbetering van de kwa
liteit van drinkwater, vroeg de aandacht
voor de grote kindersterfte tengevolge van
schadelijke invloeden in fabrieken op de
gezondheid der werknemers: kortom zij
ontwikkelde vele initiatieven en steunde die
metterdaad tot verbetering van de volks
gezondheid.
Hier werden slechts enkele voorbeelden
genoemd, men zou die kunnen aanvullen
met te verwijzen naar de aandacht, welke
zij van de overheid vroeg voor verbetering
van de volksvoeding, invoering van een
goede verpleegstersopleiding, voor vele
sociale misstanden, die de gezondheids
toestand van ons volk bepaald niet ten
goede kwamen. In dit verband mag er. ook
aan worden herinnerd dat de Maatschappij
Geneeskunst het intiatief heeft genomen
tot de vorming van Ziekenfondsen teneinde
te bereiken dat de minstbedeelden niet
(langer) van medische hulp verstoken zou
den blijven; dit waren de zogenaamde
Maatschappij-ziekenfondsen, die - zij het
in gewijzigde organisatorische vorm nog
steeds bestaan en waarmee de Maatschappij
tot voor enkele jaren een nauw contact on
derhield. Deze fondsen zijn nu in het totaal
beeld der ziekenfondsorganisatie nog een
zelfstandige groepering.
Bij al dit hier slechts beknopt geschetste
werk in ideële zin. kwamen zelfs al voor
het begin van deze eeuw, in de Maatschap
pij gedachten naar voren om ook organi
satorisch werkzaam te zijn voor de artsen
individueel, niet alleen op het terrein, van
de ethiek, hun samenwerking, het aanzien
van hun stand in het algemeen waartoe
de intercollegiale rechtspraak dienstig was
doch ook in materiële zin. Die gedachte
stuitte op veel verzet en velen vonden het
de Maatschappij onwaardig de persoonlijke
belangen van haar leden in haar activi
teiten te betrekken. Binnen de Maatschappij
is daarover veel strijd gevoerd, maar met
de tijd veranderden ook de inzichten. Het
mocht dan wel zo zijn dat vele geneesheren
hun studie hadden genoten dank zij een ze
kere mate van welgesteldheid hunner
ouders, het was ook waarneembaar dat
menige met toewijding en ijver gevoerde
praktijk niet of nauwelijks voldoende in
komsten bijeenbracht om daarvan, zonder
financiële aanpassing uit eigen middelen
te kunnen bestaan. De gedachte dat ook
voor het beroep van geneesheer een be
hoorlijk materiële basis nodig is om daarop
tot zo goed mogelijke ontplooiing van de
capaciteiten te kunnen geraken, won veld
en langzamerhand kregen naast de ideële
ook de materiële aspecten van het medische
beroep de aandacht in de Maatschappij.
Intussen bleef bij de gestage ontwikkeling
van de geneeskunde de beoefening dèèrvan
toch een zaak van eerste orde. De Maat
schappij zag de ontwikkeling komen van
het specialisme en zij was het. die door
het instellen van een specialistenregistratie
verwarring en chaos die zich in andere
landen wel terdege bij die ontwikkeling
voordeed te voorkomen. Als privaatrech
telijke organisatie bepaalde zij de duur
van de opleiding voor specialismen, de
kwaliteit waaraan opleiders moesten vol
doen en haar gezag was zo groot zeker
ook dank zij de medewerking van zieken
fondsen, die zich naar deze regelen van
de Maatschappij hebben gericht - dat
deze bepalingen in het maatschappelijke
leven als algemeen geldend werden aan
vaard.
Nog niet zo heel veel jaren geleden gaf
de regering er zich rekenschap van dat het
gehele beleid inzake erkenning en registra
tie van medische specialisten en instelling
van specialismen een privaatrechtelijke
opgebouwde en in het gehele maatschap
pelijke leven aanvaarde structuur was. Zij
kwam tot het inzicht dat haar verantwoor
delijkheid meebracht dat zij ten aanzien
van een toch voor de volksgezondheid zo
belangrijke zaak een eigen verantwoorde
lijkheid had. Aan de andere kant had de
regering groot respect voor het werk dat
de Maatschappij sinds 1930 door de invoe
ring van erkenning en registratie van
specialisten had verricht en zij liet de ge
dachte, om regelingen te dezer zake aan
zich te trekken, toch weer varen. Wel werd
de bestaande regeling anders gestructu
reerd in deze zin, dat de overheid en de
faculteiten inspraak kregen bij een toen
ingesteld Centraal College voor de erken
ning en registratie van medische specialis
ten. Dit op het gebied van instelling van
en opleiding voor specialismen wetgevend
college vindt men niet neergelegd in de
wet, maar in de Statuten en Reglementen
van de in 1949 bij haar 100-jarige bestaan
„Koninklijk" geworden Nederlandsche
Maatschappij tot bevordering der Genees
kunst. Het College zetelt in het gebouw
der Maatschappij.
Een ander facet van de omwikkeling
van de geneeskunde was dat instelling van
specialismen als 't ware automatisch de
geneesheren, die huisarts waren, als een
afzonderlijke groep aftekenden. En daar
naast vormde zich nog een andere groep
door de ontwikkeling van de sociale genees
kunde: artsen - bijvoorbeeld schoolartsen,
artsen van geneeskundige diensten die
sociaal-medische functies verrichten. De
sociale geneeskunde kreeg, ook door instel
ling van leerstoelen aan de universiteiten
een eigen gestalte en is thans een specia
lisme, waarvoor men moet zijn ingeschre
ven naar gelang de tak, waarin men werk
zaam is: bedrijfsgeneeskunde, schoolge-
neeskunde, enz.
Die gehele ontwikkeling - bij herhaling:
hier slechts in grote, zo niet grove lijnen
geschetst bracht mee dat deze groepe
ringen zich ook organisatorisch binnen de
Maatschappij Geneeskunde gingen afteke
nen. Kort voor de oorlog 1940-'45 waren zij
reeds als secties binnen de Maatschappij
herkenbaar, doch vooral na de oorlog ont
wikkelden zich duidelijk een Landelijke
Huisartsen Vereniging, een Landelijke
Specialisten Vereniging en een Vereniging
van Artsen in Dienstverband. In deze ver
enigingen, ingebouwd binnen de maat
schappij, konden en worden de voor deze
groepen specifieke belangen behartigd
binnen het raam van het algemeen beleid
der Maatschappij, die haar kracht steeds
heeft gevonden en behouden in haar een
heid. De waarde van deze eendracht, zowel
voor de gezondheidszorg in het algemeen
alsook voor de ideële en materiële beharti
ging van de medische stand, kan men het
best meten door een vergelijking met de
organisatievormen van de medische stand
in vele andere landen van Europa, waar
regeringen door het ontbreken van een
duidelijk representatieve „medische ge
sprekspartner" niet tot die samenwerking
kunnen komen, die er bijvoorbeeld zeer
vruchtdragend tussen de overheden in
Duitsland, Engeland en ten onzent bestaan.
De taken van de Maatschappij Genees
kunst hebben zich uitgebreid naarmate het
patroon van ons maatschappelijke leven
een steeds meer gedifferentieerd, steeds
meer gespecialiseerd beeld te zien geeft.
Naar binnen het handhaven van de medi
sche ethiek, de bevordering van de genees
kunde door het organiseren van wetenschap
pelijke voordrachten in de afdelingen, de
handhaving van intercollegiale gedrags
regelen, de interne rechtspraak, de behar
tiging van de individuele problematiek der
leden bijvoorbeeld bij vestiging, het
aangaan van associaties, waarneming bij
ziekte of vakantie, steun aan naaste ver
wanten van overleden collegae e.d. naar
buiten de behartiging van de volksgezond
heid in velerlei vormen: deelneming in
Centrale Raad voor de Volksgezondheid,
de Gezondheidsraad, de Ziekenfondsraad en
andere adviesorganen, gevraagde en onge
vraagde adviezen ten aanzien van door ho
gere of lagere overheden ter hand genomen
problemen of voorzieningen, bewaking van
de belangen van patiënt èn arts in relatie
tot ziekenhuizen, van de kwaliteit van de
artsenopleiding, taken van samenwerking
met kruisverenigingen en zoveel andere
genootschappen in de particuliere sector,
die op enigerlei wijze een functie verrichten
op het tegenwoordig welhaast onbegrensde
terrein van de gezondheidszorg. En naast
al deze taken dan nog zoveel opgaven,
waarvoor meer specifiek de groeperingen
van huisartsen, van specialisten of van
artsen in dienstverband zich zien gesteld.
Dat alles heeft geleid tot een organisato
rische groei van een secretariaat, dat en
kele decennia geleden door een zeer kleine
groep medewerkers kon worden behartigd
doch waarin thans een medewerkersstaf van
welhaast 50 leden dagelijks werkzaam is.
Een ontwikkeling, welke ook heeft geleid tot
de noodzaak van een betere behuizing van
het uitgebreide secretariaat met een re
latief hoge bezetting aan stafpersoneel
artsen, juristen, economen en tot de
vestiging van dit secretariaat in een nieuw,
te Utrecht thans in aanbouw zijnd bestuurs
gebouw. In dat gebouw zullen alle bureaus
ook de nu tijdelijk te Amsterdam el
ders ongebrachte kantoren van de Lande
lijke Huisartsen Vereniging, bijeen worden
gebracht.
In de geschiedenis der Maatschappij heeft
Zutphen, waar in 1844 de initiatieven wer
den genomen tot haar oprichting, ander
maal een rol gespeeld en wel in 1941. Na
de bezetting van ons land in 1940 overheer
ste in medische kring de overtuiging dat
voor een wettige organisatie, hoe ook
geleid, geen redelijke mogelijkheid over
bleef bepaalde doeleinden te verwezenlijken.
In het stationskoffiehuis te Zutphen kwa
men op 6 juli 1941 enkele leden bijeen -
J. J. Brutel de la Rivlère, thans erelid der
Maatschappij, J. Roorda en JCh. Ph.
Eeftink Schattenkerk - die daar de grond
slagen legden voor een geheime organisatie,
die zij de naam „Medisch Contact" gaven.
Deze organisatie groeide snel door het ge
hele land en richtte zich op de handhaving
en verdediging van medisch-ethische en
nationale beginselen en bescherming van
het Nederlandse volk. En naarmate de be
zetter steeds meer trachtte ook de medici
naar zijn hand te zetten, groeide dit verzet
van de artsen uit tot een duidelijke strijd
tegen de overheerser. Aan medewerking in
de door de bezetter ingestelde Artsenka
mer werd niet gedacht - slechts enkele
N.S.B.-artsen en aanverwante figuren lieten
zich tot de gevraagde hand- en spandien
sten verleiden en bij herhaling werd in
woord en vooral ook in geschrift aan deze
bezetter kenbaar gemaakt dat men aan
zijn directieven geen gevolg wenste te ge
ven. Aan de opgelegde verplichting tot het
invullen van formulieren voor het „auto
matisch" lidmaatschap van de Artsenka
mer werd niet voldaan. Uit die massale
weigering ontstond groot gevaar, maar het
was deze nationaal-socialistische Artsen
kamer zelf die uitkomst bracht door te stel
len dat niet-leden het beroep van medicus
niet meer mochten uitoefenen en de titel
van arts niet meer mochten voeren. Medisch
Contact gaf het parool uit dat ieder afstand
moest doen van zijn bevoegdheid en dat
de consequenties daarvan zorgvuldig
moesten worden doorgevoerd. In eerste
instantie kreeg de Artsenkamer van meer
dan 5000 artsen bericht dat zij afstand
deden van hun bevoegdheid tot uitoefening
van het beroep van arts in de zin van de
Het voorlopig hoofdbestuur van de
„Algemeene Nederlandsche Maatschappij
voor Geneeskunde" bij de oprichting in 1849.
Van links naar rechts prof. G. J. Mulder,
F. Molewater, prof. dr. G. C. Voorhelm
Schneevoogt, dr. N. J. Ramaer en G. Evers.
door de Artsenkamer ingestelde verorden-
ning. Overal werd op 24 maart 1943 de
titel „arts" op de naambordjes overgeplakt
en op de recepten, enz., geschrapt. Het pu
bliek nam levendig deel aan deze plotse
ling naar buiten zichtbaar wordende actie
en daarin vonden nog eens ruim 1000 artsen
aansporing om zich bij de Artsenkamer als
arts af te melden.
De reactie van de bezetter was hevig. Hij
begreep de portee niet doch voelde de op
stand. De Rijkscommissaris verbood met
terugwerkende kracht het opzeggen van de
bevoegdheid het beroep van arts uit te oefe
nen, maar het antwoord daarop was een
aan hem in scherpe termen gestelde brief,
waarin het lidmaatschap van de Artsen
kamer met stelligheid werd afgewezen en
waarin de Rijkscommissaris Seys-lnjuart
voor de gevolgen van de onrust, in de medi
sche wereld door de Artsenkamer teweeg
gebracht, verantwoordelijk werd gesteld.
Deze brief, zeer stoutmoedig, leidde tot
de gevangenneming van 360 artsen, tot be
dreiging van confiscatie van huis en huis
raad van alle bijna 4.000 ondertekenaars
ervan. De Rijkscommissaris achtte zich
persoonlijk beledigd door deze brief, van
daar scherpe tegenmaatregelen. Door te
voldoen aan de eis tot het maken van ver
ontschuldigingen wist een delegatie van
zes artsen te bereiken dat de gevangen
genomen collegae allen binnen enkele
maanden weer werden vrijgelaten.
Het verzet van de artsen kreeg toen meer
een persoonlijk dan een massaal karakter,
dat zich aftekende in verzet tegen de pres
sie om naar Duitsland te worden gezonden,
in het behulpzaam zijn van landgenoten
bij het verstrekken van allerlei verklarin
gen betreffende hun gezondheid enz. Een
indivdueel verzet van de leden van een
maatschappelijke groepering, dat niet kon
worden geboden zonder ook in deze groepe
ring slachtoffers te eisen. Nu nog stellen
belangrijke door de leden van de Maat
schappij in stand gehouden fondsen, de kin
deren van deze oorlogsslachtoffers, of zij
bewust het gevaar kozen dan wel door om
standigheden buiten hun wil de dood von
den, in staat alle opleidingen, ook univer
sitaire, te volgen om zich een plaats in ons
maatschappelijk bestel te kunnen veroveren.
Het spreekt wel vanzelf dat de Artsenka
mer het secretariaat van de Maatschappij
Geneeskunst aan de Keizersgracht 327 te
Amsterdam „in bezit" nam. Op 7 mei 1945
traden de rechthebbenden met machtiging
van het Militair Gezag en van de Hoofdin
specteur van de Volksgezondheid, daar
weer binnen en lieten uit de chaos, welke
zij in hun huis aantroffen, de Maatschappij
tot Bevordering der Geneeskunst herrijzen.
Het „Medisch Contact" werd, nadat de
Raad voor Rechtsherstel de heroprichting
van de Maatschappij bij besluit van 30
oktober 1945 mogelijk had gemaakt, op de
eerste vergadering van de herboren Maat
schappij op 30 december 1945 uitgeluid. Te
gelijkertijd echter werd deze naam behou
den als die van het weekblad, dat de
Maatschappij voor en onder haar leden
ging uitgeven, weleer een bescheiden me
dedelingenblaadje, thans uitgegroeid tot
een medisch-organisatorisch weekblad, dat
niet alleen de belangstelling van de artsen,
leden der Maatschappij, doch ook die
van vele anderen, die op enig terrein van
de gezondheidszorg werkzaam zijn, ver
mag te wekken.
JtaUMUk.
*«r«
n*r
Het huidige bestuursgebouw van de Maatschappij (boven, onder kruisje) en een maquette van de nieuwbouw in Utrecht
Het secretariaat van de Nederlandsche
Maatschappij tot bevordering der Genees
kunst was weleer gevestigd ten huize van
de secretaris in functie, later werd het
ondergebracht In enkele kamers
in de Raadhuisstraat te Amsterdam.
Een in 1919 door het hoofdbestuur der
Maatschappij tot de leden gerichte
oproep tot vorming van een fonds, waaruit
de aankoop van een eigen gebouw zou
kunnen worden bekostigd, vond wei
nig weerklank en het duurde tot november
1930 voordat het gebouw Keizersgracht
327, waarin het secretariaat thans is ge
vestigd, in gebruik kon worden genomen.
Dit oude patriciërshuis voerde de naam
„Het Blaeuw Huis" en werd tot dan toe
bewoond door de familie Van Hall; de on
langs afgetreden burgemeester van
Amsterdam G. van Hall sleet daar zijn
jeugdjaren.
Een groter bestuursgebouw was toen
nodig omdat de vorming van de groepe
ringen binnen de Maatschappij huis
artsen, specialisten zich toen al
duidelijk aftekende en eigen bureaus voor
deze secties wenselijk waren. Maar ook
de organisatorische taken, de activiteiten
op medisch terrein - de specialisten
registratie en op sociaal-medisch
gebied, ook de steeds meer omvat
tende organisatorische structuur en
daaruit voortvloeiende werkzaamheden
vroegen steeds meer bureau-ruimte als
ook aanstelling van vaste functionarissen.
Ondanks aankoop in de loop der jaren
na 1930 van enkele belendende percelen,
die met het hoofdgebouw Keizersgracht
nu „Het Huis met de Lantaarn" konden
worden verbonden, bleek het aldus vergrote
bestuursgebouw niet meer aan de te stellen
eisen te voldoen.
In een Algemene Vergadering werd
met één stem meerderheid besloten een
nieuw bestuursgebouw in
Utrecht te vestigen, vooreerst
om de centrale ligging en vooral ook
om de daar door de medewerking van
het Utrechtse gemeentebestuur geboden
mogelijkheid over voldoende grond te
beschikken om bij dit bestuursgebouw een
eigen parkeerterrein aan te leggen.
Ontwerper van het nieuwe bestuurs
gebouw is ir. J. J. Blijdenstein van
het Ingenieurs- en Architectenbureau Op
ten Noort en Blijdenstein te Utrecht.
Dit bureau heeft al heel wat bouwwerken
op zijn naam staan. Recente voorbeel
den zijn onder meer het gebouw van
de Steenkolen Handelsvereniging aan de
Rijnkade te Utrecht, de nieuwbouw van d«
n.v. Koninklijke Maatschappij Wegen
bouw aan de Amerikalaan te Utrecht
Dit voorjaar zijn de palen in de grond
gegaan voor het nieuwe bestuursgebouw
der Maatschappij, dat naastbij het
circuit Oudenrijn gelegen is en derhalve
gemakkelijk bereikbaar zal zijn. Het
gebouw zal er fraai komen te liggen
door een begrenzing aan west- en zuid
zijde door „Transwijk" een ruim park
met waterpartijen, plantsoenen, boom
partijen en glooiende gazons.
Bij de vormgeving heeft ir. Blijdenstein
vanzelfsprekend rekening gehouden
met deze unieke situatie. De hierbij afge
drukte foto van de maquette geeft een
indruk hoe door een langgerekte, ten
dele op poten staande „representatieve"
vleugel, die het hoge vierkante kantoor
gebouw (22 x 22 meter) doorsnijdt, het con
tact met het omringend plantsoen wordt
gerealiseerd.
De hal, waarin zich uiteraard de recep
tie bevindt, heeft wacht- en leesruimten.
Een ruime trap om twee liften voert
naar de ontvangstzalen en vergader
zalen op de eerste verdieping. De tweede
tot en met de zevende verdieping zijn
bestemd voor de kantoren. Mén hoopt 't
gebouw, dat gefundeerd is op 180 gewapend-
betonpalen, in het voorjaar van 1969 in
gebruik te kunnen nemen.