Maatschappij gaat in 1969 naar Utrecht verhuizen De „Staten-Speciaal" Veel werk Specialismen In stationskoffiehuis te Zut phen begon stoutmoedig artsenverzet tegen de Duit se bezetters Secties Medisch Contact Stoutmoedig Herboren Van gracht naar glooiend gazon I In de voor ons nu weinig doorzict* toestanden en verhoudingen omtrent bevoegdheden en uitoefening van de geneeskunde in de eerste helft van de ne gentiende eeuw kwam enige duidelijkheid na de Franse overheersing. In 1823 kwam een herziening van de tot dan toe bestaande regelingen tot stand, die leidde tot de oprichting van medische scholen in Am sterdam, Rotterdam, Haarlem en Middel burg en daarmee tot verbetering van de medische opleiding. Maar boven de aan deze scholen afgestudeerden voelden zich verre verheven de medicinea doctores, die aan een universiteit - Leiden, Utrecht, Groningen - kandidaats- en doctoraal examen hadden afgelegd, meestal gevolgd door een promotie. De eisen voor toelating tot de medische scholen waren ook geringer dan die voor toelating tot een universitaire medische opleiding, maar sommige ge schiedschrijvers hebben wel betoogd dat opleiding aan deze medische scholen in enkele gevallen voor die aan een universi teit geenszins onderdeed. Niettemin bleven de toestanden op het gebied van opleiding van medici en de eisen, te stellen aan het toekennen van onderling afwijkende bevoegdheden voor beoefening van de geneeskunde, tamelijk verward en de gedachte kwam op in medi sche kring om door middel van een vereni ging. dus „en masse" bij de regering op verbetering aan te dringen. Deze gedachte ontstond in Zutphen in een daar bestaand medisch leesgezelschap, dat werd hervormd in 1844 tot een Geneeskundige Kring. Uit Zutphen gingen aansporingen naar andere steden om ook daar Geneeskundige Kringen te vormen en reeds werd gesproken over de wenselijkheid van de oprichting van een „Algemeene Nederlandsche Maatschappij voor Geneeskunde", waarvan in ieder ar rondissement of in iedere plaats met meer dan 20.000 inwoners een afdeling zou wor den gevestigd. Het doel van deze Maat schappij moest niet alleen zijn gelegen in de bevordering der wetenschap, maar er zou ook naar moeten worden gestreefd „de waardigheid van den geneeskundigen stand in de oogen des Nederlandschen publieks te doen rijzen en de belangen en regten van dien stand krachtdadig t^ hand haven". Van Dr. J. N. Ramaer, die in Zutphen de stoot had gegeven tot omvorming van een medisch leesgezelschap in een Genees kundige Kring, ging toen een beroep uit aan alle toen bestaande verenigingen op ge neeskundig gebied om te komen tot de vor ming van een Nederlandsche Maatschappij voor Geneeskunde. Zijn oproep vond bijval en zo kwam men in 1848 te Amsterdam bijeen en daar werd op voorstel van Ramaer een concept-wet voor deze Maat schappij geformuleerd. Ramaer maakte na deze eerste samenkomst het verdere plan voor een organisatie en de door hem be oogde Maatschappij werd in 1949 opgericht, een oprichting die vorm kreeg door de ver kiezing van een voorlopig hoofdbestuur. Het programma der Maatschappij was zeer uitgebreid. Men benoemde commissies voor geneeskundige statistiek, geneeskun dige plaatsbeschrijving, voor volksziekten, openbare gezondheidsregeling en men wenste mee te spreken bij de komende herziening van de Geneeskundige Staats regeling. In zijn openingsrede ter Alge mene Vergadering in 1850 verklaarde de voorzitter, prof. G. J. Mulder, dat de leden der Maatschappij als medici gerechtigd waren bij het maken van geneeskundige wetten hun invloed te laten gelden. Hij zeide toen: „Gij, Mijne Heren, zijt hierin de deskundigen: uw oordeel, eerlijk en met nauwgezetheid opgemaakt, na een grondig onderzoek, moet tot wet verheven worden en de Staten-Generaal mogen niet anders, omdat zij ondeskundigen in de geneeskunde zijn, dan uw oordeel volgen; zij zijn er voor het verband, voor de een heid, niet voor het uitspreken van een oor deel over dingen, waar zij geen kennis van Maatschappij Geneeskunst ontstond uit een leesgezelschap van artsen hebben. Zij zijn de Staten-Generaal. gij zijt de Staten-Speciaal!" Er volgde een tijdperk van veel discussie voordat onder Thorbecke in 1865 de ge neeskundige wetgeving tot stand kwam en daarmee kwam een einde aan de veel soortigheid van geneesheren, welke veel soortigheid tot dan toe was beschouwd als „eene oneere voor het land". Tengevolge van deze wetgeving, waarbij werd bepaald dat de aanwas van het me dische corps slechts uit universitair opge leide artsen mocht bestaan, daalde het aantal der geneeskundigen geleidelijk, doch dit had geen invloed op het ledental der Maatschappij. Integendeel, de nadien uni versitair afgestudeerde artsen sloten zich vrijwel alleen bij haar aan, waarmee ook in de praktijk een antwoord werd gegeven op de toen wel gestelde vraag of de Maat schappij na de totstandkoming van de Geneeskundige Staatsregeling in 1865 nog reden van voortbestaan zou hebben. De Maatschappij liet zich op velerlei terrein gelden: zij nam aandeel in de ontwikkeling van het medisch onderwijs, zij trad hande lend op bij de bestrijding van volksziekten, drong aan op maatregelen ter beheersing van epidemieën, ijverde voor verbetering van de hygiënische toestanden in verpleeg inrichtingen, voor verbetering van de kwa liteit van drinkwater, vroeg de aandacht voor de grote kindersterfte tengevolge van schadelijke invloeden in fabrieken op de gezondheid der werknemers: kortom zij ontwikkelde vele initiatieven en steunde die metterdaad tot verbetering van de volks gezondheid. Hier werden slechts enkele voorbeelden genoemd, men zou die kunnen aanvullen met te verwijzen naar de aandacht, welke zij van de overheid vroeg voor verbetering van de volksvoeding, invoering van een goede verpleegstersopleiding, voor vele sociale misstanden, die de gezondheids toestand van ons volk bepaald niet ten goede kwamen. In dit verband mag er. ook aan worden herinnerd dat de Maatschappij Geneeskunst het intiatief heeft genomen tot de vorming van Ziekenfondsen teneinde te bereiken dat de minstbedeelden niet (langer) van medische hulp verstoken zou den blijven; dit waren de zogenaamde Maatschappij-ziekenfondsen, die - zij het in gewijzigde organisatorische vorm nog steeds bestaan en waarmee de Maatschappij tot voor enkele jaren een nauw contact on derhield. Deze fondsen zijn nu in het totaal beeld der ziekenfondsorganisatie nog een zelfstandige groepering. Bij al dit hier slechts beknopt geschetste werk in ideële zin. kwamen zelfs al voor het begin van deze eeuw, in de Maatschap pij gedachten naar voren om ook organi satorisch werkzaam te zijn voor de artsen individueel, niet alleen op het terrein, van de ethiek, hun samenwerking, het aanzien van hun stand in het algemeen waartoe de intercollegiale rechtspraak dienstig was doch ook in materiële zin. Die gedachte stuitte op veel verzet en velen vonden het de Maatschappij onwaardig de persoonlijke belangen van haar leden in haar activi teiten te betrekken. Binnen de Maatschappij is daarover veel strijd gevoerd, maar met de tijd veranderden ook de inzichten. Het mocht dan wel zo zijn dat vele geneesheren hun studie hadden genoten dank zij een ze kere mate van welgesteldheid hunner ouders, het was ook waarneembaar dat menige met toewijding en ijver gevoerde praktijk niet of nauwelijks voldoende in komsten bijeenbracht om daarvan, zonder financiële aanpassing uit eigen middelen te kunnen bestaan. De gedachte dat ook voor het beroep van geneesheer een be hoorlijk materiële basis nodig is om daarop tot zo goed mogelijke ontplooiing van de capaciteiten te kunnen geraken, won veld en langzamerhand kregen naast de ideële ook de materiële aspecten van het medische beroep de aandacht in de Maatschappij. Intussen bleef bij de gestage ontwikkeling van de geneeskunde de beoefening dèèrvan toch een zaak van eerste orde. De Maat schappij zag de ontwikkeling komen van het specialisme en zij was het. die door het instellen van een specialistenregistratie verwarring en chaos die zich in andere landen wel terdege bij die ontwikkeling voordeed te voorkomen. Als privaatrech telijke organisatie bepaalde zij de duur van de opleiding voor specialismen, de kwaliteit waaraan opleiders moesten vol doen en haar gezag was zo groot zeker ook dank zij de medewerking van zieken fondsen, die zich naar deze regelen van de Maatschappij hebben gericht - dat deze bepalingen in het maatschappelijke leven als algemeen geldend werden aan vaard. Nog niet zo heel veel jaren geleden gaf de regering er zich rekenschap van dat het gehele beleid inzake erkenning en registra tie van medische specialisten en instelling van specialismen een privaatrechtelijke opgebouwde en in het gehele maatschap pelijke leven aanvaarde structuur was. Zij kwam tot het inzicht dat haar verantwoor delijkheid meebracht dat zij ten aanzien van een toch voor de volksgezondheid zo belangrijke zaak een eigen verantwoorde lijkheid had. Aan de andere kant had de regering groot respect voor het werk dat de Maatschappij sinds 1930 door de invoe ring van erkenning en registratie van specialisten had verricht en zij liet de ge dachte, om regelingen te dezer zake aan zich te trekken, toch weer varen. Wel werd de bestaande regeling anders gestructu reerd in deze zin, dat de overheid en de faculteiten inspraak kregen bij een toen ingesteld Centraal College voor de erken ning en registratie van medische specialis ten. Dit op het gebied van instelling van en opleiding voor specialismen wetgevend college vindt men niet neergelegd in de wet, maar in de Statuten en Reglementen van de in 1949 bij haar 100-jarige bestaan „Koninklijk" geworden Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Genees kunst. Het College zetelt in het gebouw der Maatschappij. Een ander facet van de omwikkeling van de geneeskunde was dat instelling van specialismen als 't ware automatisch de geneesheren, die huisarts waren, als een afzonderlijke groep aftekenden. En daar naast vormde zich nog een andere groep door de ontwikkeling van de sociale genees kunde: artsen - bijvoorbeeld schoolartsen, artsen van geneeskundige diensten die sociaal-medische functies verrichten. De sociale geneeskunde kreeg, ook door instel ling van leerstoelen aan de universiteiten een eigen gestalte en is thans een specia lisme, waarvoor men moet zijn ingeschre ven naar gelang de tak, waarin men werk zaam is: bedrijfsgeneeskunde, schoolge- neeskunde, enz. Die gehele ontwikkeling - bij herhaling: hier slechts in grote, zo niet grove lijnen geschetst bracht mee dat deze groepe ringen zich ook organisatorisch binnen de Maatschappij Geneeskunde gingen afteke nen. Kort voor de oorlog 1940-'45 waren zij reeds als secties binnen de Maatschappij herkenbaar, doch vooral na de oorlog ont wikkelden zich duidelijk een Landelijke Huisartsen Vereniging, een Landelijke Specialisten Vereniging en een Vereniging van Artsen in Dienstverband. In deze ver enigingen, ingebouwd binnen de maat schappij, konden en worden de voor deze groepen specifieke belangen behartigd binnen het raam van het algemeen beleid der Maatschappij, die haar kracht steeds heeft gevonden en behouden in haar een heid. De waarde van deze eendracht, zowel voor de gezondheidszorg in het algemeen alsook voor de ideële en materiële beharti ging van de medische stand, kan men het best meten door een vergelijking met de organisatievormen van de medische stand in vele andere landen van Europa, waar regeringen door het ontbreken van een duidelijk representatieve „medische ge sprekspartner" niet tot die samenwerking kunnen komen, die er bijvoorbeeld zeer vruchtdragend tussen de overheden in Duitsland, Engeland en ten onzent bestaan. De taken van de Maatschappij Genees kunst hebben zich uitgebreid naarmate het patroon van ons maatschappelijke leven een steeds meer gedifferentieerd, steeds meer gespecialiseerd beeld te zien geeft. Naar binnen het handhaven van de medi sche ethiek, de bevordering van de genees kunde door het organiseren van wetenschap pelijke voordrachten in de afdelingen, de handhaving van intercollegiale gedrags regelen, de interne rechtspraak, de behar tiging van de individuele problematiek der leden bijvoorbeeld bij vestiging, het aangaan van associaties, waarneming bij ziekte of vakantie, steun aan naaste ver wanten van overleden collegae e.d. naar buiten de behartiging van de volksgezond heid in velerlei vormen: deelneming in Centrale Raad voor de Volksgezondheid, de Gezondheidsraad, de Ziekenfondsraad en andere adviesorganen, gevraagde en onge vraagde adviezen ten aanzien van door ho gere of lagere overheden ter hand genomen problemen of voorzieningen, bewaking van de belangen van patiënt èn arts in relatie tot ziekenhuizen, van de kwaliteit van de artsenopleiding, taken van samenwerking met kruisverenigingen en zoveel andere genootschappen in de particuliere sector, die op enigerlei wijze een functie verrichten op het tegenwoordig welhaast onbegrensde terrein van de gezondheidszorg. En naast al deze taken dan nog zoveel opgaven, waarvoor meer specifiek de groeperingen van huisartsen, van specialisten of van artsen in dienstverband zich zien gesteld. Dat alles heeft geleid tot een organisato rische groei van een secretariaat, dat en kele decennia geleden door een zeer kleine groep medewerkers kon worden behartigd doch waarin thans een medewerkersstaf van welhaast 50 leden dagelijks werkzaam is. Een ontwikkeling, welke ook heeft geleid tot de noodzaak van een betere behuizing van het uitgebreide secretariaat met een re latief hoge bezetting aan stafpersoneel artsen, juristen, economen en tot de vestiging van dit secretariaat in een nieuw, te Utrecht thans in aanbouw zijnd bestuurs gebouw. In dat gebouw zullen alle bureaus ook de nu tijdelijk te Amsterdam el ders ongebrachte kantoren van de Lande lijke Huisartsen Vereniging, bijeen worden gebracht. In de geschiedenis der Maatschappij heeft Zutphen, waar in 1844 de initiatieven wer den genomen tot haar oprichting, ander maal een rol gespeeld en wel in 1941. Na de bezetting van ons land in 1940 overheer ste in medische kring de overtuiging dat voor een wettige organisatie, hoe ook geleid, geen redelijke mogelijkheid over bleef bepaalde doeleinden te verwezenlijken. In het stationskoffiehuis te Zutphen kwa men op 6 juli 1941 enkele leden bijeen - J. J. Brutel de la Rivlère, thans erelid der Maatschappij, J. Roorda en JCh. Ph. Eeftink Schattenkerk - die daar de grond slagen legden voor een geheime organisatie, die zij de naam „Medisch Contact" gaven. Deze organisatie groeide snel door het ge hele land en richtte zich op de handhaving en verdediging van medisch-ethische en nationale beginselen en bescherming van het Nederlandse volk. En naarmate de be zetter steeds meer trachtte ook de medici naar zijn hand te zetten, groeide dit verzet van de artsen uit tot een duidelijke strijd tegen de overheerser. Aan medewerking in de door de bezetter ingestelde Artsenka mer werd niet gedacht - slechts enkele N.S.B.-artsen en aanverwante figuren lieten zich tot de gevraagde hand- en spandien sten verleiden en bij herhaling werd in woord en vooral ook in geschrift aan deze bezetter kenbaar gemaakt dat men aan zijn directieven geen gevolg wenste te ge ven. Aan de opgelegde verplichting tot het invullen van formulieren voor het „auto matisch" lidmaatschap van de Artsenka mer werd niet voldaan. Uit die massale weigering ontstond groot gevaar, maar het was deze nationaal-socialistische Artsen kamer zelf die uitkomst bracht door te stel len dat niet-leden het beroep van medicus niet meer mochten uitoefenen en de titel van arts niet meer mochten voeren. Medisch Contact gaf het parool uit dat ieder afstand moest doen van zijn bevoegdheid en dat de consequenties daarvan zorgvuldig moesten worden doorgevoerd. In eerste instantie kreeg de Artsenkamer van meer dan 5000 artsen bericht dat zij afstand deden van hun bevoegdheid tot uitoefening van het beroep van arts in de zin van de Het voorlopig hoofdbestuur van de „Algemeene Nederlandsche Maatschappij voor Geneeskunde" bij de oprichting in 1849. Van links naar rechts prof. G. J. Mulder, F. Molewater, prof. dr. G. C. Voorhelm Schneevoogt, dr. N. J. Ramaer en G. Evers. door de Artsenkamer ingestelde verorden- ning. Overal werd op 24 maart 1943 de titel „arts" op de naambordjes overgeplakt en op de recepten, enz., geschrapt. Het pu bliek nam levendig deel aan deze plotse ling naar buiten zichtbaar wordende actie en daarin vonden nog eens ruim 1000 artsen aansporing om zich bij de Artsenkamer als arts af te melden. De reactie van de bezetter was hevig. Hij begreep de portee niet doch voelde de op stand. De Rijkscommissaris verbood met terugwerkende kracht het opzeggen van de bevoegdheid het beroep van arts uit te oefe nen, maar het antwoord daarop was een aan hem in scherpe termen gestelde brief, waarin het lidmaatschap van de Artsen kamer met stelligheid werd afgewezen en waarin de Rijkscommissaris Seys-lnjuart voor de gevolgen van de onrust, in de medi sche wereld door de Artsenkamer teweeg gebracht, verantwoordelijk werd gesteld. Deze brief, zeer stoutmoedig, leidde tot de gevangenneming van 360 artsen, tot be dreiging van confiscatie van huis en huis raad van alle bijna 4.000 ondertekenaars ervan. De Rijkscommissaris achtte zich persoonlijk beledigd door deze brief, van daar scherpe tegenmaatregelen. Door te voldoen aan de eis tot het maken van ver ontschuldigingen wist een delegatie van zes artsen te bereiken dat de gevangen genomen collegae allen binnen enkele maanden weer werden vrijgelaten. Het verzet van de artsen kreeg toen meer een persoonlijk dan een massaal karakter, dat zich aftekende in verzet tegen de pres sie om naar Duitsland te worden gezonden, in het behulpzaam zijn van landgenoten bij het verstrekken van allerlei verklarin gen betreffende hun gezondheid enz. Een indivdueel verzet van de leden van een maatschappelijke groepering, dat niet kon worden geboden zonder ook in deze groepe ring slachtoffers te eisen. Nu nog stellen belangrijke door de leden van de Maat schappij in stand gehouden fondsen, de kin deren van deze oorlogsslachtoffers, of zij bewust het gevaar kozen dan wel door om standigheden buiten hun wil de dood von den, in staat alle opleidingen, ook univer sitaire, te volgen om zich een plaats in ons maatschappelijk bestel te kunnen veroveren. Het spreekt wel vanzelf dat de Artsenka mer het secretariaat van de Maatschappij Geneeskunst aan de Keizersgracht 327 te Amsterdam „in bezit" nam. Op 7 mei 1945 traden de rechthebbenden met machtiging van het Militair Gezag en van de Hoofdin specteur van de Volksgezondheid, daar weer binnen en lieten uit de chaos, welke zij in hun huis aantroffen, de Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst herrijzen. Het „Medisch Contact" werd, nadat de Raad voor Rechtsherstel de heroprichting van de Maatschappij bij besluit van 30 oktober 1945 mogelijk had gemaakt, op de eerste vergadering van de herboren Maat schappij op 30 december 1945 uitgeluid. Te gelijkertijd echter werd deze naam behou den als die van het weekblad, dat de Maatschappij voor en onder haar leden ging uitgeven, weleer een bescheiden me dedelingenblaadje, thans uitgegroeid tot een medisch-organisatorisch weekblad, dat niet alleen de belangstelling van de artsen, leden der Maatschappij, doch ook die van vele anderen, die op enig terrein van de gezondheidszorg werkzaam zijn, ver mag te wekken. JtaUMUk. *«r« n*r Het huidige bestuursgebouw van de Maatschappij (boven, onder kruisje) en een maquette van de nieuwbouw in Utrecht Het secretariaat van de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Genees kunst was weleer gevestigd ten huize van de secretaris in functie, later werd het ondergebracht In enkele kamers in de Raadhuisstraat te Amsterdam. Een in 1919 door het hoofdbestuur der Maatschappij tot de leden gerichte oproep tot vorming van een fonds, waaruit de aankoop van een eigen gebouw zou kunnen worden bekostigd, vond wei nig weerklank en het duurde tot november 1930 voordat het gebouw Keizersgracht 327, waarin het secretariaat thans is ge vestigd, in gebruik kon worden genomen. Dit oude patriciërshuis voerde de naam „Het Blaeuw Huis" en werd tot dan toe bewoond door de familie Van Hall; de on langs afgetreden burgemeester van Amsterdam G. van Hall sleet daar zijn jeugdjaren. Een groter bestuursgebouw was toen nodig omdat de vorming van de groepe ringen binnen de Maatschappij huis artsen, specialisten zich toen al duidelijk aftekende en eigen bureaus voor deze secties wenselijk waren. Maar ook de organisatorische taken, de activiteiten op medisch terrein - de specialisten registratie en op sociaal-medisch gebied, ook de steeds meer omvat tende organisatorische structuur en daaruit voortvloeiende werkzaamheden vroegen steeds meer bureau-ruimte als ook aanstelling van vaste functionarissen. Ondanks aankoop in de loop der jaren na 1930 van enkele belendende percelen, die met het hoofdgebouw Keizersgracht nu „Het Huis met de Lantaarn" konden worden verbonden, bleek het aldus vergrote bestuursgebouw niet meer aan de te stellen eisen te voldoen. In een Algemene Vergadering werd met één stem meerderheid besloten een nieuw bestuursgebouw in Utrecht te vestigen, vooreerst om de centrale ligging en vooral ook om de daar door de medewerking van het Utrechtse gemeentebestuur geboden mogelijkheid over voldoende grond te beschikken om bij dit bestuursgebouw een eigen parkeerterrein aan te leggen. Ontwerper van het nieuwe bestuurs gebouw is ir. J. J. Blijdenstein van het Ingenieurs- en Architectenbureau Op ten Noort en Blijdenstein te Utrecht. Dit bureau heeft al heel wat bouwwerken op zijn naam staan. Recente voorbeel den zijn onder meer het gebouw van de Steenkolen Handelsvereniging aan de Rijnkade te Utrecht, de nieuwbouw van d« n.v. Koninklijke Maatschappij Wegen bouw aan de Amerikalaan te Utrecht Dit voorjaar zijn de palen in de grond gegaan voor het nieuwe bestuursgebouw der Maatschappij, dat naastbij het circuit Oudenrijn gelegen is en derhalve gemakkelijk bereikbaar zal zijn. Het gebouw zal er fraai komen te liggen door een begrenzing aan west- en zuid zijde door „Transwijk" een ruim park met waterpartijen, plantsoenen, boom partijen en glooiende gazons. Bij de vormgeving heeft ir. Blijdenstein vanzelfsprekend rekening gehouden met deze unieke situatie. De hierbij afge drukte foto van de maquette geeft een indruk hoe door een langgerekte, ten dele op poten staande „representatieve" vleugel, die het hoge vierkante kantoor gebouw (22 x 22 meter) doorsnijdt, het con tact met het omringend plantsoen wordt gerealiseerd. De hal, waarin zich uiteraard de recep tie bevindt, heeft wacht- en leesruimten. Een ruime trap om twee liften voert naar de ontvangstzalen en vergader zalen op de eerste verdieping. De tweede tot en met de zevende verdieping zijn bestemd voor de kantoren. Mén hoopt 't gebouw, dat gefundeerd is op 180 gewapend- betonpalen, in het voorjaar van 1969 in gebruik te kunnen nemen.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 14