Verstrooiing voor de dames
en heren van het congres
Artsen-Boekerijunicum
in medische wereld
ORATIO
Vele maanden
met pincet,
schaarse minuten
met penseel
„Wij artsen, worden altijd weer opnieuw geconfron
teerd met narigheid, met de betrekkelijkheid van
alles, met de dood. Telkens is er dat besef, dat
we onze grootste vijand niet kunnen overwinnen. Elk
werkstuk dat hier komt te hangen is een brok
compensatie. De maker is even van de verant
woordelijkheid, de rompslomp die zijn praktijk met
zich meebrengt, af geweest. Ga twee uur buiten zitten
schilderen en je vergeet de tijd. Het is een volkomen
ontspanning".
HERMANNIBOERHAAVEN
COMMENDANDO STUDIO
HIPPOCRATICO
Bovenstaand citaat is van de in Diemen
wonende dokter G. A. Polderman als
„achtergrondinformatie" bij de tentoon
stelling „Met pincet en penseel", die tegelijk
met de foto-expositie „Carpe Lucem"
in de Van Reekumgalerij te Apeldoorn
wordt gehouden, ter gelegenheid van het
jaarlijkse congres van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij ter Bevordering
van de Geneeskunst. Het is niet de eerste
keer, dat kunst en wetenschap op het congres
van de maatschappij hand in hand gaan.
„Het congres kan, in grote lijnen bezien,
in twee gedeelten worden gesplitst: het weten
schappelijke gedeelte en het amusementsge
deelte. Onder het laatste gedeelte valt ook
de tentoonstelling van schilderijen, etc. die
de artsen in hun vrije tijd hebben ver
vaardigd", aldus de Diemense arts.
„We hebben geen enkele pretentie. Er
zijn wel enkele exposanten die met kop en
schouders boven de anderen uitsteken maar
daar gaat het niet om. Rijp en groen wor
den geëxposeerd. Het belangrijkste is: in elk
ding dat er hangt, ook dat wat in de ogen
van echte kunstenaars misschien belache
lijk is, zit in een stukje plezier. Het is vaak
vervaardigd in schaarse minuten en zelfs se
conden, die we van onze weinige vrije tijd
hebben moeten stelen".
Het initiatief tot het houden van deze ten
toonstellingen is destijds (dokter Polderman
schat zo'n tien, vijftien jaar geleden) uit
gegaan van de bekende Haarlemse gynaeco
loog dr. A. Melchior, die in wijder kring
befaamd werd door zijn illustraties over on
der meer de walvisvaart en door een boek als
„De groene hel".
„Hij heeft ons geïnspireerd, of liever, om
in medische termen te spreken: geïnfec
teerd", zegt dokter Polderman.
Dr. Melchior richtte de vereniging „Met
pincet en penseel" op, waarin de vrije-
tijdsschilders onder de artsen elkaar hun
werk konden tonen. Dat laatste gebeurt
in de eerste plaats tijdens het jaarlijks con
gres van „de maatschappij". Dr. Melchior
organiseerde die tentoonstelling altijd. Ook
in 1960 zou hij het doen, maar helaas over
leed hij. Dokter Polderman werd toen ge
vraagd, zijn taak over te nemen en deze
heeft zich tot dusver ieder jaar van die taak
gekweten. Hij verzorgt alleen het meer ad
ministratieve gedeelte van de organisatie.
Het onderbrengen van de expositie zelf wordt
overgelaten aan een speciale commissie,
die bestaat uit medici, die wonen in de
plaats waar het congres wordt gehouden.
„Met pincet en penceel" telt thans een
honderdtal leden. Zij wonen over het gehele
land verspreid, al zijn de noordelijke pro
vincies nog maar matig vertegenwoordigd.
De leden treden niet alleen tijdens de jaar
lijkse tentoonstelling naar buiten, maar
ook - en dan meer letterlijk - tijdens de
drie teken- en schilderdagen, die jaarlijks
worden georganiseerd. Dit jaar ging het
pittoreske IJsselstadje Kampen drie da
gen in artistieke observatie. De uitslag
van dit onderzoek zal men op de expositie
in Apeldoorn ongetwijfeld visueel gewaar
kunnen worden.
De heer Polderman (die als kleine jon
gen tijdens de catechisatie al niet veel anders
deed dan poppetjes tekenen en die nog ie
dere zaterdag het atelier van de Amster
damse kunstenaar Piet Landkroon betreedt
om daar zijn artistieke gaven verder te ont
plooien) is. zoals u reeds in de aanhef
kunnen lezen, verzekerd van de grote waar
de die de beoefening van kunst in de vrije
tijd voor de mens bezit.
„Overal wordt men in deze tijd geconfron
teerd met de mechanisatie. De computer
dringt steeds verder in ons leven door. In
diepste wezen heeft ieder mens er behoefte
aan om ter compensatie zelf iets te creëren.
Kinderen worden steeds meer in de gelegen
heid gesteld om creatief werkzaam te
zijn. Bewoners van bejaardencentra ook. Er
zijn heel veel oude mensen, die hun latente
artistieke gaven heel hun leven hebben
meegedragen en geen geld of tijd hadden
Schilderen als compensatie
De drie foto's bij dit artikel van inzendingen naar „Met pincet en
penseel" geven een goede indruk van de veelzijdigheid van de
medici en hun schilder- of tekenstijl.
om ze te ontwikkelen. Nu krijgen ze de kans
om hun hobby te beoefenen. In de perio
de dat de mens moet werken heeft hij daar
vaak geen tijd voor. Of hij maakt zichzelf
wijs, dat hij er geen tijd voor heeft.
Je hebt het elke dag zo druk, je moet
mee met de stroom, het is niets dan jachten
en jagen. In de psychiatrische inrichtin
gen laten ze patiënten met bepaalde afwij
kingen ook tekenen. Die mensen hebben op
deze wijze de gelegenheid, hun ziekelijke
toestanden tot uiting te brengen. Dat geeft
verlichting. Creatief werken kan een ont
lading van spanningen zijn. Voor ons, medici,
is het ook een manier om de „normale
gezonde en noodzakelijke spanningen, die
ons werk met zich meebrengt, af te reage
ren".
Dit geldt niet alleen voor de schilderende
artsen, maar ook voor de schrijvende
(Frederik van Eeden destijds), musicerende
(de pianist Hans Henkemans) en de foto
graferende van bijv. „Carpe Lucem".
„Als u straks onze tentoonstelling bekijkt,
zult u zien, dat er vogels van diverse
pluimage bij.zijn. Soms vind je de specia
liteit van de exposant er in terug. Ik ken
bijvoorbeeld 'n patholoog-anatoom, die heel
gedetailleerd schildert, ieder blaadje aan
een boom even fijn. Maar er zijn ook col
lega's, die met meer zwier werken, u weet
wel.(Dokter Polderman zwaait enkele
malen fors met zijn arm heen en weer).
„Het is een waardevolle hobby en tegelijk
een uitlaatklep. Waarvoor? Dat zal waar
schijnlijk alleen de psychiater kunnen be
oordelen. Hij zal misschien kunnen zeggen:
toon me je werk en ik zal zeggen, wie
je bent".
De niet-psychiater zal er wellicht aljeen
een verre echo in kunnen terugvinden van
de narigheid, de betrekkelijkheid en de
onoverwinnelijke vijand van de medici:
de dood. De confrontatie met deze werke
lijkheden maakt, dat de problemen waar
voor de arts in zijn hobby een compensatie
zoekt van geheel andere orde zijn dan die
van bijvoorbeeld juristen. Dr. Polderman
kan zich niet voorstellen, dat er beoefe
naars van andere beroepen zijn, die een
vereniging als „Met pincet en penseel"
hebben gevormd. Hij heeft overigens nog
'n andere factor bij de hand, wanneer men
hem mocht vragen, waarom diverse ge
neesheren minuten en zelfs seconden van
hun vrije tijd roven om naar penseel of te-
kenstift te kunnen grijpen.
„Misschien is het wel een rudimentair
overblijfsel uit de prehistorie, toen de
medicijnmannen niet alleen hun eigen krui
den moesten brouwen, maar ook hun eigen
offerschalen moesten beschilderen. Mis
schien zijn deze medicijnmannen wel de
eerste schilders geweest.
Enkele tientallen Apeldoornse artsen en hun
dames hebben bij de voorbereidingen voor
de organisatie van het artsen-congres,
zitting genomen in een groot aantal commis
sies. Behalve een permanente congres
commissie was er een ontvangstcommissie,
een financiële commissie, een wetenschappe
lijke commissie, een huisvestingscommissie,
een commissie voor de festiviteiten, een
verkeerscommissie, een sportcommissie en
natuurlijk ook een damescomité, dat met
bijzonder veel fantasie voor de dames die
met hun echtgenoten naar het congres in
Apeldoorn komen, een instructief verpozings
programma heeft samengesteld.
Terwijl de artsen zich
vrijdagmiddag bezig
houden met het
wetenschappelijk gedeelte
van het congres
(de plenaire zitting met
het thema atherosclerose)
vertelt de valkenier
H. Dijkstra uit Heemstede
in de kleine zaal van
Orpheus over het leven
van havik en valk en
zal hij met een van zijn
vogels demonstreren hoe het allemaal gaat
met de valkenjacht.
Een derde groep van
de vrouwelijke
congressisten gaat
naar Vaassen
kasteel „De Cannen-
burgh", waar enkele
Apeldoornse
artsenvrouwen de
romantische tijd van
weleer nog even
zullen terugroepen.
Een andere groep dames krijgt zaterdag
morgen als de artsen wederom weten
schap beoefenen dank zij de toestemming
van koningin Juliana, de gelegenheid om
onder leiding van mevrouw J. H. N. A. van
Lawick van Pabst een gedeelte van het
koninklijk paleis Het Loo te bezichtigen of
met de oud-Hofjager, de heer J. F. Vogel,
een wandeling te maken door de tuin van het
Paleis. De koffie wordt In het Paleis
genoten.
Een bezoek aan een van Apeldoorns Grote
Vier - de Loenermark is weer een andere
gelegenheid tot verpozing. Dit uitgestrekte
natuurgebied van de gemeente Apeldoorn
begint hier en daar in het loof- en fijne
naaldhout al te kleuren. Jammer dat het
bezoek van de dames niet wat vroeger in de
morgen of laat in de avond kan plaats
vinden. Het roodwild gaat er op vrijersvoeten
en de roep van een enkel burlend hert zou
het uitstapje in dit wilt en bijster land tot
een onvergetelijke belevenis maken.
Het vijfde punt van het damesprogramma
vermeldt een bezoek aan het Jongenshuis
in Hoenderloo, waar getracht wordt moeilijk
opvoedbare jongens een weg te bereiden
voor terugkeer in de maatschappij.
De zaterdagmiddag is, als het wetenschappe
lijke gedeelte van het congres is beëindigd,
voor de dames èn heren. Een prachtig
programma, dat in zijn variatie weinig
congressisten elders in Nederland geboden
kan worden: een muzikale middag in de
concertzaal van het Rijksmuseum Kröller-
Müller, een bezoek aan de exposities in dit
museum en wandelingen in het Nationale
Park De Hoge Veluwe. De sportieve con
gressisten kunnen gaan golven in Hoog
Soeren, kegelen in Nieland, geweerschieten
op de Berkenhorst bij Elspeet, boogschieten
in Gortel, paardrijden in Kootwijk of de
auto eens laten uitlopen in de puzzelrit over
de Veluwe.
Voilé dat kan allemaal in Apeldoorn en
omgeving sombere stemmen dat hier zo
weinig te doen is - ten spijt.
De naam van dr. Jan Pieter Heye is de
meeste Nederlanders nog alleen maar be
kend, omdat hij, dichtende in zijn wei
nige vrije tijd - het befaamde lied van
Piet Hein, („Zijn naam is klein, zijn daden
benne groot") op papier bracht. Nu met
de moderne schoolmethoden, dit lied waar
schijnlijk van de meeste leerplannen zal
zijn verdwenen, zal zijn naam misschien
binnenkort helemaal in het vergeetboek ge
raken.
En toch dient het nageslacht hem te ken
nen, maar om een heel andere reden. Het
was toch de arts dr. J. P. Heye, in 1851 se
cretaris van de Nederlandsche Maatschap
pij tot bevordering van de Geneeskunst die
de toen armzalige toestand van de biblio
theek van de Maatschappij uit de doeken
deed en plannen publiceerde om dit naar
alle schijn doodgeboren kindje van de
Maatschappij, tot nieuw leven te brengen.
Het was nodig ook. Na twee jaren bestaan
bestond de boekenschat uit zegge en schrij
ve vijftien delen, beheerd en gekoesterd
door een bibliothecaris zonder een cent om
iets aan uitbreiding te doen.
Het is een lange weg, van deze vijftien
delen, iets later waren het er tweehon
derd waarvoor bibliothecaris dr. Sybrandi
een boekenkast met afsluitbare deuren aan
schafte. tot de boekenschat van liefst
honderdduizend delen, ondergebracht in de
Amsterdamse Universiteitsbibliotheek,
waarover de huidige bibliothecaris
dr. J. A. van Dongen, het beheer voert.
Het is ook geen gemakkelijke weg geweest.
Vele leden zagen in het begin de noodzaak
van een bibliotheek niet direct in en wilden
liever de daaraan verbonden kosten
besteden aan de uitbreiding van het tijdschrift
van de maatschappij. Gelukkig stonden
daar anderen tegenover, vooral de
volijverige beheerders, die de boekenschat
van de Maatschappij-maakten tot wat zij
nu is, iets unieks in de gehele wereld.
Want de bibliotheek verzamelt uitsluitend
werken van Nederlanders en buitenlandse
werken in het Nederlands vertaald of in
ons land uitgegeven en verder alles wat met
betrekking tot Nederland op geneeskundig
gebied van belang is. Deze nationale opzet
ontbreekt in alle andere geneeskundige
bibliotheken ter wereld.
Dit karakter, dat reeds In 1852 werd vast
gelegd, is tot op de huidige dag gehand
haafd. Niet lang daarna, toen er al enige
opleving in de boekenschat te bespeuren
was, werd een stap gezet, die van historisch
belang zou zijn. De toenmalige bibliotheca
ris. dr. G. A. N. Allebé, vader van de latere
befaamde beeldende kunstenaar August
Allebé, besloot de boekerij onder te brengen
„in bruikleen" aan de Stads-Bibliothèek te
Amsterdam. Toen deze later werd tot bi
bliotheek van het Athennaeum lllustre en nog
later tot de Universiteits-Bibliotheek, bleef
de boekenschat van de Maatschappij daar
gevestigd, zodat deze met enige trots kon
verkondigen, dat deze boekenverzameling
gekenmerkt mag worden als „de oudste
dochter van de UB".
Het is altijd prettig als de oudste dochter
in huis blijft om de ouderlijke woning een
net aanzien te geven en dat is nu ook hier
het geval. Deze oudste dochter blijft het
ouderhuis trouw. De bibliotheek van de
maatschappij zal in de Amsterdamse UB
geïncorporeerd blijven.
Men denke intussen niet, dat de weg tot
de huidige toestand over rozen ging. In
1856 schreef de onvermoeibare J. P. Heye
in zijn jaarverslag, dat „thans de boeken
schat een akker gevonden had, waar zij
geplant is, veilig voor de ongenade der om
standigheden. In datzelfde jaar verscheen
ook de eerste catalogus.
Dat de bibliotheek thans kon gaan groeien
was voornamelijk na Heye, te danken aan
de bekwame beheerders die met een bud
get van lacht u niet honderd gulden,
aan de arbeid togen. Het was vooral het
driemanschap dr. J. W. R. Tilanus, dr. H.
C. E. A. Israëls en dr. J. Daniëls dat de
schouders onder dit werk zette
De eerste werkelijke catalogus van de
bibliotheek verscheen in 1861. Hij werd
systematisch naar onderwerpen opgezet
en daarin chronologisch. Bovendien werd
een alfabetisch naamregister achterin op
genomen. Hoewel sommigen het met deze
opzet niet eens waren, is men deze indeling
tot op de huidige dag trouw gebleven.
Ondertussen waren vele soms zeer kost
bare boeken aan de bibliotheek toegevoegd,
door het onvermoeibare werken van de bi
bliothecarissen. Zo verwerft dr. Israëls in
1877 vier uitgaven van Vesalius, de man
die als eerste de grondslag legde voor de
moderne anatomie.
Hoewel vaak de bibliothecaris moest
rondscharrelen om een deel toe te voegen
aan de verzameling bewijst het verhaal van
dr. Daniëls, die in 1907 naar een boeken
veiling trok om met zijn gehele budget,
nog niet eens de som van vijftig gulden,
om een boek te kopen. „Ternauwernood was
de auctie begonnen of een hem onbekende
persoon stelde zich schriftelijk voor en gaf
de bibliothecaris, wiens kas naar hij wist,
niet altijd in overeenstemming was met
zijn wenschen, de beschikking over zijn
beurs, om iets zeldzaams te koopen." Zo
kwam de „Schat der armen", een kostbare
incunabel (wiegedruk van voor de uitvin
ding van de boekdrukkunst met losse let
ters) in het bezit der boekerij voor de som
ma van f135,-.
Soms ging het verwerven van de boeken
met nog meer moeite gepaard. Toen bleek
in 1895, dat de kostbare verzameling Cam-
periana, geschriften, brieven en tekeningen
van de Nederlandse geleerde Petrus Camper,
niet als geschenk, doch als bruikleen aan
de bibliotheek waren gegeven, en deze unie
ke verzameling via een verkoping naar
Amerika dreigde te verdwijnen, nam biblio
thecaris Daniëls het stoutmoedige besluit
om op eigen verantwoordelijkheid deze van
en voor ons land zo unieke collectie te ko
pen. Achteraf schrok hij toch wel een beetje
van de voor die dagen ongewoon hoge som
van f 1260,-. Hij slaagde er in via een
„bedelactie", 37 Amsterdamse artsen te be
wegen deze som bijeen te brengen en de
collectie aan de bibliotheek ten geschenke
aan te bieden.
Tot 1919 op zeer hoge leeftijd, bleef dr.
Daniëls de bibliotheek leiden en besturen.
Na een korte periode onder prof. dr. J. B.
Kleiweg De Zwaan, werd toen in 1922 dr.
B. W. Th. Nuyens, bibliothecaris, die
weliswaar met een steeds uitgebreider bud
get, maar ook met steeds groeiende werk
zaamheden te doen kreeg. De boekenver
zameling was een miljoenenschat geworden
Dr. J. A. van Dongen
D E
habita
Cum Publicum Inflituriones Medicas prar-
lcgendi Munus in Academia Lugduno-
Bacava inckoarec.
LVGDVNI KATJIVORVM,
Apud ABRAHAMUM ELZEVIER,
Acadcmix Typographum. M. DCC. L
ProRant apud JORDAN UM LUCHTMANS.
Titelblad van de „intredingsrede" van de
beroemde geneeskundige Boerhaave.
De boekerij van de Maatschappij bezit
de eerste zeldzame druk van deze rede,
in 1701 te Leiden uitgegeven.
Een van de zeer oude boeken uit de
bibliotheek van de Maatschappij
is de eerste incunabel, door
prof. dr. A. H. Israëls aangekocht,
Bartholomeus (de Glanvilla) Engelsman
(1485). Het boek is o.m. versierd met deze
houtsnede, voorstellende
„de schepping van den mensch".
in geld, maar van pnschatbare waarde voor
de medische wereld in Nederland en daar
buiten.
Dr. Nuyens bleef In functie tot 1949, het
jaar waarin hij overleed, het jaar ook,
waarin de bij de oprichting van de Maat
schappij begonnen bibliotheek honderd
jaar bestond. In dat jaar verscheen het twee
de deel van de catalogus.
Hij werd opgevolgd door de huidige func
tionaris dr. J. A. van Dongen, die de grote
boekenschat met uiterste zorg beheerde en
uitbreidde, een werk van groot belang voor
de Nederlandse en internationale medische
wetenschap. Dr. Van Dongen is thans bezig
met het derde supplement van de catalogus,
voortgezet in de oorspronkelijke opzet
Het is natuurlijk zeer moeilijk om uit de
tienduizend delen die de bibliotheek thans
bevat de kostbaarste en de mooiste te noe
men. Wat moet dan de graadmeter zijn?
De geldswaarde, of de medische waarde?
Niettemin mag toch wel genoemd worden
de verzameling incunabelen en post-incuna-
belen waarover dr. Van Dongen vele arti
kelen in de nummers van Medisch Contact
gewijd heeft. Verder de eerste druk van
het werk van Vesalius, de werken van de
grote Nederlandse arts Herman Boerhaave,
de verzameling van de werken van Petrus
Camper, waarover wij hierboven reeds
spraken en vele andere werken.
De bibliotheek is naar en ver boven
de verwachting van de onvermoeibare dr.
J. P. Heye, een sieraad geworden van de
Maatschappij tot bevordering van de Ge
neeskunst, een kostbaar sieraad, met pijn
en moeite, maar ook met ontzaglijke liefde
verworven, verfraaid en gekoesterd.
Daarvan zal de tentoonstelling tijdens het
congres zeker getuigen.