ojyCuze*
uoor
Let feuen
JONGE NEDERLANDSE KUNST
WEINIG OORSPRONKELIJKHEID
Plastieken
Ramblers (I)
Samen (I)
Samen
Samen
Ramblers
issen
„Dwaasheden: Den Engel", een olieverf van
Pierre Schwartz.
Telemann 1681 te Magdeburg geboo-
ren, wierd als bestierder van de kerk-
musiek te Hamburg, teffens Keizer's op
volger en zetde, voor deeze stadt aüeen,:
85 opera's: maar, voor de kerk en de ka
mer heeft hy, naar men zegt, meer ge-
schreeven, dan de oude Alessandro Scar
latti: want, in 't jaar 17-40 had hy reet»
600 ouvertuuren toegesteld (160)".
Dit is te lezen in het „Rijk gestoffeerd
verhaal van de eigenlijke gesteldheid der
hedendaagsche toonkunst of Karei Bur-
ney's dagboek van zijne onlangs gedaa-
ne musicale reizen. Vèrtaald en opgeluis
terd door Jacob Wilhelm Lustig, organist
te Groningen".
Het boek, verschenen in 1786, is een van
de vele voorwerpen en geschriften die te
zien zijn in het Haagse Gemeentemuse
um, waar tot en met 3 december een ten
toonstelling gehouden wordt over de grote
componist Georg Philipp Telemann. Aan
leiding tot de expositie is het feit dat de
muziekmeester twee eeuwen geleden over
leed.
Het dagboek van Burney, dat bijzonder
heden verschaft over de componisten uit
die tijd, vervolgt over Telemann: ,J)ee-
ze beroemde komponist had, gelijk d
schilder Raphaël een vroeger en een lan
ter manier van doen, grootlijks van el
kander verschillende: in de eerste, was
hij hard, stijf, droog en bultig: de ande
re verving alles, wat ooit aangenaam, lief
lijk en gevijld kan heeten. Vervolgens is
hy, naa dapper te hebben gewerkt, in 't
jaar 1767 te Hamburg in den ouderdom
van 86 jaar, overleden."
De tentoonstelling geeft informatie over
Telemann en diens tijd, aan de hand van
tekstboekjes, muziek, prenten, instrumen
ten, boeken van tijdgenoten en ander ma
teriaal.
Van 25 oktober tot 10 december
wordt in het Van Abbemuseum te Eind
hoven schilderkunst uit New York van na
191,5 tentoongesteld onder de titel om-
pas lil"
Het is voor het eerst dat een overzicht
van New Yorkse schilderskunst na 191,5 op
een tentoonstelling is bijeengebracht.
Kunstenaars van wie werken in de ten
toonstelling zijn opgenomen zijn: Edward
Hopper, Jackson PollockWillem de Koo
ning, Franz Kline; Arshil Gorky, Rothko
Still, Barnett Newman, Jasper Johns, Ro
bert Rauschenberg; Andy Warhol, Roy
Liechtenstein, James Rosenquist, Claes Ol
denburg, ReinhartElworth Kelly, Mor
ris Louis, Kenneth Noland, Larry Poons,
Frank Stella, Robert Morrist Donald Judd,
Dan Flavin.
Zondag zal mr. L. J. F. Wijsenbeek,
directeur van het Gemeentemuseum
in Den Haag, een tentoonstelling en hier
mee tevens de dépendance van Galerie Vi-
ruly in Amsterdam openen, waarin deze
tentoonstelling wordt gehouden. Er worden
schilderijen, aquarellen, pastels en teke
ningen geëxposeerd van Benjamin Roy-
aards. De expositie duurt tot 19 novem
ber.
Een collectie van ongeveer 1500 boe
ken, tijdschriften, foto's en onticerpen
wordt van maandag 21, oktober tot vrijdag
6 november tentoongesteld in het Gebouw
voor Werktuig- en Scheepsbouwkunde
van de T. H. te Delft. Deze expositie, ge
naamd „The sea and small craft", is ge
organiseerd door de T. H. te Delft, in sa
menwerking met „The British Council".
Zij is eigendom van The Britisch council en
bestaat uit boeken over de bouw van klei
ne schepen, over zeilen, visserij, reddings-
wezenscheepsmotoren, elektronica, meteo
rologie, navigatie, wedstrijdsport, geschie
denis, zeereizen en kinderlectuur. Geduren
de de tentoonstelling zal er voor belang
stellenden gelegeneheid zijn een bezoek te
brengen aan de sleeptank in ht laborato
rium voor scheepsconstructies.
0 Op 25 november worden in Treslong
in Hillegom de Europese damkampi
oenschappen 1967 voor professionals in
Zuidamerikaanse dansen gehouden. Orga
nisator is de Nederlandse Bond van Dans-
leraren, onder auspiciën van de Interna
tional Council Of Ballroom Dancing en dt
Federation Of Professional Dancers Hol
land.
Tot en met 12 november is in het Ste
delijk Museum in Amsterdam werk te
zien van Nicolaas Wijnberg en Charles
Aerssens, aan wie voor 1966 respectievelijk
de H.N. Werkmanprij8 en de Frans Du-
waerprifs, de typografieprijzen van de ge
meente Amsterdam, zijn toegekend. De of
ficiële uitreiking van de prijzen zal op een
nadere datum geschieden.
Zo laat in oktober is het echt wel de geschikte tijd van het
jaar om een boekenweek voor de kinderen te houden. De bijna
uitgebloeide tuinen en het neerdwarrelende gebladerte waarschuwen ons dat
de zomer de reismantel al aan heeft en de winter zijn slede gaat aanspannen.
De avonden worden zichtbaar langer. Boten en caravans, tenten en
kampeergerei zijn onder dak gebracht of opgeborgen. Graag of niet, het
jonge volk zal zijn -'ertier voorlopig binnenshuis moeten zoeken.
En als dat huis daartoe de nodige gelegenheid biedt, hebben zij daar
ook weinig op tegen. De gezelligheid heeft ook haar rechten, die zij buiten
de deur weinig kan laten gelden. Dat een kind speelt en ravot en frisse lucht
hapt is een weldaad voor zijn groeiend lichaam. Maar wil een jong mensenkind
niet scheefgroeien, dan moeten geest en gemoed ook aan hun trekken komen.
Als de winterdag die moe gestoeide kleine spelers naar binnen jaagt, is dat
geen kille noodzaak, maar broodnodige afwisseling.
Dan komt hun ingeboren hang naar geborgenheid, naar huiselijke
saamhorigheid en gezelligheid weer eens aan bod. En hoezeer die winteravonden
in een kinderleven een diepe indruk achterlaten blijkt wel op latere leeftijd.
Vraag aan wie ook van de oudere generatie wat hun mooiste
jeugdherinneringen zijn; zij zullen de genoeglijkheid van de winteravonden
noemen, nog vóór het onbekommerd zwerven en spelen in de zomer. Het
gevoel van veiligheid en koestering, dat zij toen zo intens hebben ervaren, blijkt
hun hele verdere leven te hebben doorstraald. En omgekeerd hebben kinderen
die dit weldadige brokje jeugd om de een of andere reden moesten missen,
onbewust een schade opgelopen die zich op latere leeftijd als een geestelijk
tekort openbaart.
een wonder dat de Kinderboekenweek inhaakt op die belangrijke periode
in het kinderleven, en met vriendelijke dwang een boek op het tafelkleed
onder de lamp legt. Wie beweren wil dat er vooral zakelijk belang achter
dit stukje propaganda zit, wil ik met genoegen zijn opinie laten, mits hij
dat „vooral" tenminste wil terugnemen. Maar als de bakker en de slager
reclame voor hun waren maken, waarom dan de boekhandelaar niet? Dat met
diezelfde reclame het kinderboek een goede dienst is bewezen, zal de grootste
zwartkijker niet durven ontkennen. Het is dan toch maar zo dat er vandaag de
dag een toenemende belangstelling voor datzelfde kinderboek is te constateren,
getuige de herdrukken, ook van oude en eigenlijk volstrekt verouderde
papieren lievelingen uit onze eigen jeugd.
Dat is een verschijnsel waarover men zich niet genoeg kan
verheugen. Er blijkt dan toch maar uit dat in deze tijd, die voor
oppervlakkig en gemakzuchtig geldt, er nog een verrassend groot aantal
kinderen van harte graag een boek leest. En dat een even verrassend getal
ouders het de moeite waard vindt zo'n boek te kopen. En, laten wij dat even
stevig onderstrepen: dat diezelfde vaders maar vooral moeders de rustige
gelegenheid scheppen om van d.e boeken te genieten. Het is werkelijk niet alles
kastje-kijken, wat het klokje thuis slaat.
"[Vatuurlijk zijn er hele volksstammen ouders die zelf niet van de
beeldbuis zijn weg te slaan. Maar die hebben in hun eigen jeugd ook
waarschijnlijk nimmer de smaak van het lezen te pakken gekregen. Hebben
zij nu toevallig een kind getroffen, dat het liefst met een boekje aan een hoekje
van de tafel zit dan hoop ik dat zij tenminste zo sportief zullen zijn, die
kleine boekenwurm een eigen licht en warm hoekje te gunnen. Anders
verspelen zij, dat blijkt maar al te vaak, de genegenheid en het respect van
zo'n tekort gedane, kleine lezer.
Want een boek betekent voor een kind op zijn plan nog oneindig veel
meer dan voor een volwassene. Het leeft erin, het beschouwt het verhaal
niet als fantasie, maar als pure werkelijkheid. De optredende personages
hun lotgevallen en omgeving zijn levend en tastbaar aanwezig, en blijven dat
ook als de haren van de kleine lezer van weieeer grijs geworden zijn.
Vandaar dat de geliefde boeken uit de jeugd zo'n onverwoestbaar bestaan
leiden op de planken van de boekhandel en in de herinnering van de oudere
generatie. Zij hebben een zo diepe indruk gemaakt op het gevoelig en
ontvankelijk gemoedsleven van het kind dat geen ervaring op oudere
leeftijd het daarbij halen kan of die vermag uit te wissen.
"plke moeder, die het allerjongste kroost heeft voorgelezen en hen bij het
opgroeien steevast zelf met een boek in handen heeft gezien, kan daarover
meepraten. Toen de kinders nog amper boven de tafel uitkwam, kenden zij
de verhaaltjes en versjes woordelijk van buiten. En toen zij groter
werden och, vertel het maar niet verder. Maar hebben zij hun
kussen niet stilletjes natgeschreid om de arme vondeling die aan een
zwervende kermisklant wordt overgedaan zonder afscheid van zijn lieve
pleegmoeder te mogen nemen?
Laat uw kinderen toch lezen, zegt de Kinderboekenweek. En lees over hun
schouder vooral met ze mee, om dat geluksgevoel uit uw eigen jeugd nog eens
te ervaren. Maar als het enigszins kan, koop dan af en toe een boek voor
hen om blijvend te bezitten. U weet toch zelf hoe zo'n eigen boek met de
jaren steeds dierbaarder wordt?
Hoe vaker ik luister naar de iedere za
terdagmiddag door Skip Voogd gelanceer
de „Ramblers Radio Reprises", hoe vaker
ik het betreur dat er in ons land geen
dansorkest meer is, dat in zijn repertoire
voortreffelijke jazz-muziek weet te paren
aan liedjes die er bij het publiek in gaan
als koek. Wie terugdenkt aan de Ram
blers van de dertiger jaren denkt terug
aan Coleman Hawkins, maar ook aan
„Wie is Loesje?", „Meneer de baron is
niet thuis" en „O, mamaatje, in het straat
je staat een jongen voor het venster".
Wie terugdenkt aan de Ramblers van de
vijftiger jaren, denkt terug aan Ado
Broodboom, maar ook aan „Over vijfen
twintig jaar".
Niet dat die goeie, ouwe tijd weer terug
zou moeten komen. De Ramblers waren
de laatste jaren van hun bestaan voorna
melijk nog maar in trek bij jazz-liefheb-
bers en inmiddels zijn markante figuren
uit het orkest, zoals Theo Uden Masman en
Wim Poppink overleden. Ook al werd het
ensemble later gedeeltelijk overgeheveld
naar het VARA-dansorkest van Charley
Nederpelt, als „De Ramblers" behoort
het voorgoed tot de geschiedenis van onze
vaderlandse hchte muziek.
Maar het is aardig, dat Skip Voogd het
orkest iedere week weer een half uurtje
uit de ijskast haalt, zelfs al gebeurt dit
niet voor de microfoon van de VARA,
maar voor die van de NCRV, een omroep
dia ten tijde van de grootste Ramblers-
successen nog vrijwel geen lichte muziek
uitzond, uitgezonderd wellicht dan de ope
retteachtige klanken van „Sans Souci"
(What's in a name!) van Mas Bakker.
Er zitten tussen die „Ramblers Radio
Reprises" veel „exclusieve opnamen".
Veertien dagen geleden kregen we in het
gedeelte „Ramblers Gastenboek" het
liedje „Candy" te horen. Dat was kort na
de bevrijding, in de dagen van radio-om
roep „Herrijzend Nederland", een groot
succes. Maar niet van de Ramblers, al
thans in Nederland niet, want ze traden
hier in verband met de zuiveringsacties
toen nog niet op of deden dat, toen die
acties achter de rug waren, in veel ge
vallen met het risico, een traangasbom
bardement te moeten incasseren. De
„Candy"-versie van de.Ramblers was dus
vreemd voor mij, zeker nu ze werd gezon
gen door iemand wiens stem leek op die
van Lammy van den Hout, de vroegere
vocalist bij de band van Klaas van Beeck.
De Ramblers met „Candy" en met Lammy
van den Hout? Dat kon volgens mij niet.
Het bleek achteraf toch te kunnen. Bij de
afkondiging werd namelijk verteld, dat
het een opname was, die kort na de be
vrijding was gemaakt in België, het va
derland van Lammy van den Hout. Over
exclusief gesproken.
Het valt onmogelijk te ontkennen dat de
reizende tentoonstelling „Jonge Neder
landse Kunst" (opvolgster van wat vroeger
„Start" heette), die dezer dagen in Apel
doorn van start is gegaan en daar nog veer
tien dagen in de Van Reekumgalerij haar
rondjes draait (om het in wielertermen te
houden), een goede expositie is. Er zijn vrij
wel geen inzenders vertegenwoordigdwaar
van je moet zeggen, dat ze het métier nog
niet beheersen. Maar dat is tegelijk de scha
duwzijde van deze expositie. De kunstenaars
beheersen het métier zo goed en kunnen zo
best met de eigentijdse vormen overweg, dat
er weinig plaats lijkt te zijn voor oorspronke
lijkheid. Of het nu om neo-figuratie, njveau-
realisme, hard-edge of welke actuele stro
ming dan ook gaat: er is vrijwel steeds spra
ke van een zekere schoolsheid.
Ook de onderwerpen bieden weinig varia
tie. Sex vormt wel de hoofdschotel. Nu heb
ben we jarenlang in onze recensies begrip ge
vraagd voor het feit, dat sex in de beeldende
kunst niet direct als pornografie moet wor
den beschouwd, maar eerder als uiting van
de innerlijke situatie van de kunstenaar, of
deze nu wel of niet door uiterlijke omstan
digheden is bepaald. Een dosis gezonde ero
tiek kan ook in de beeldende kunst geen
kwaad. Uitbeelding via naaktfiguren van de
eenzaamheid van de ene mens in de gemeen
schap met de ander kan behalve een artistie-
van de KRO, zondagavond de aandacht
op Johan van der Keukens film „Big
Ben", die de volgende avond door de
VPRO zou worden uitgezonden. En in
„Big Ben" zelf kreeg men weer fragmen
ten te zien uit het gesprek dat Mies Bou-
man enige tijd geleden „en scène" voor
de VARA-camera's had met Ben Webster
en zijn hospita.
m
van zingen hadden, een beetje Bing Cros
by- of Dean Martin-achtig, maar dan op
z'n Nederlands. Hun stemmen leken ook
veel op elkaar. Lammy van den Hout
was (als Vlaming?) nog de meest punctue
le. Jan de Vries, tijdens de tweede we
reldoorlog zanger bij de band van Dick
Willebrandts en zaterdag jl. in het „Ram-
blers-Gastenboek", zong al wat luchtiger,
maar Ferry Barendse, vele jaren vaste
zanger, trompettist en komiek in het
orkest, kwam het meest los van de mate
rie.
Het luisteren naar oude opnamen van
„De Ramblers" is natuurlijk een kwestie
van „jeugdsentiment". Toen ik zaterdag
Jan de Vries „Zip-a-dee-doo-dah" hoorde
zingen, dacht ik terug aan het meisje wier
tas ik na schooltijd droeg; het wijsje be
tekende voor de kalver-verliefden onder
de tieners van toen net zo veel als „AI1
you need is love" voor die van vandaag
de dag.
Soms hebben die oude liedjes ook een
historische achtergrond die niets met kal
verliefde te maken heeft. Veertien dagen
geleden werd Ferry Barendse's goed-gek-
ke versie van „The Woodpeckersong", het
grote Danny Kaye-succes uit de Fanny
Blankers-Koen-periode, gedraaid en her
innerde ik me dat we als kwajongens op
straat een andere tekst dan „Wa-ha-ha-HA
ha" zongen, namelijk „Ga met die ba',
weg", als reactie tegen een buurman die
niet wenste dat we Abe Lenstra voor zijn
woning probeerden te imiteren. In die
dagen werd er vaak kritiek geuit op het
feit, dat de tekstschrijver van het origi
neel de specht, die alleen maar tegen een
boom pleegt te tikken, de kreet „Wa-ha-
ha-HA-ha" in de bek had durven leggen.
Achteraf bezien was het helemaal niet zo
gek. Je hebt in de Engels sprekende lan
den wellicht twee soorten spechten: de ech
te spechten, dus de woodpeckers, en de
spechten die „Wa-ha-ha-HA-ha" schreeu
wen omdat ze niet kunnen tikken en toch
zo graag op een specht willen lijken, de
zogenaamde WOULD-BE-peckers.
Ook Phil Bloom nadere omschrijving
overbodig is min of meer gemeengoed
van verschillende omroepen geworden.
„Kenmerk", de actualiteitenrubriek van
IKOR, CVK en RKK, interviewde maan
dagavond VPRO's programmadirecteur
ds. I. J. van Houte over het geval. Naar
aanleiding van het vorige week ook in de
ze rubriek veronderstelde bezwaar van
ouders tegen het tijdstip waarop het meis
je te zien was, verontschuldigde ds. Van
Houte zich met een verwijziging naar het
angstverwekkende en sadistische in som
mige tv-filmseries, dat op hetzelfde uur
bij de meeste ouders blijkbaar wél door
de.beugel kan. Dit kan echter geen excuus
zijn. Het gaat hier, om een nogal „in"
zijnd discussie-cliché te gebruiken, niet
om een „of-of", maar om een „én-en".
„Laat men er maar eens met elkaar
over praten", vond de dominee. En de
„Kenmerk"-presentator suggereerde daar
op, dat men wellicht de discussie in
de huiskamer op gang zou kunnen brengen
door vrijdagavond, als men „Bloomig" in
de badkamer verbleef, het haakje niet op
de deur te doen. „Misschien komt eén
van uw kinderen binnenstormen. Weet u
wat er dan gebeurt? Niks!", voorspelde
de man van „Kenmerk".
Later zorgde dezelfde presentator
voor een uitsmijter over een tweelingpil.
Waarmee ik maar wil zeggen: „Ken
merk" heeft zich dan wel zorgen gemaakt
om het pastorale facet van ds. Van Hou-
te's werk, maar het zorgde in dezelfde af
levering zelf voor twee opmerkingen, die,
zeker voor wat betreft de programma's
van de zendgemachtigde kerken eveneens
min of meer functioneerden als doorbre
kingen van taboes. Misschien is dit, in
het licht van genoemde samenwerking,
weer een aardig onderwerp voor de
VPRO.
Het valt me achteraf op, dat diverse
vocalisten bij „De Ramblers" een keuri
ge en tegelijk vrij nonchalante manier
Het kan dan in de programma-samen
stelling op de Nederlandse televisie nog
wel eens aan samenwerking tussen de om
roepen ontbreken, men doet tegelijk z'n
best om elkaar te waarderen en de kij
kers tevoren of achteraf op belangwek
kende verschijnselen in eikaars program
ma's te wijzen. Zo vestigde „Kijk op
kunst", de voortreffelijke kunstrubriek
Overigens was Phil Bloom vorige week
vrijdagavond ook al het binnenkomertje
bij de eerste aflevering van „Mies-en-
scène" (een veelbelovende start, getuige
ook de lange rij van bekende gasten, on
der wie Johan Cruyff, Rinus Michels, de
zonen van Tata Mirando, Gerard Korne-
lis van het Reve, David Berglas, A. den
Doolaard, Liesbeth List, Dirk Roemers en
natuurlijk Phil Bloom). Phil kwam dit
maal aangekleed op het scherm. Vanzelf
sprekend. Anders hadden we immers zo
iets gekregen als „Mies-en-OBscène"
KASTPAR.
ke, ook een existentiële ontroering teweeg
brengen. Helemaal niet erg. Kunst is er in de
eerste plaats om gevoelsmatig te worden er
varen, je moet kunnen reageren met „Fijn",
„Afschuwelijk.1" of „Dat zegt me wat!",
zonder uit te kunnen leggen, waarom je het
aldus waardeert. Maar op de expositie „Jon
ge Nederlandse Kunst" is qua inhoud en
vormgeving zo weinig oorspronkelijks te zien.
zo weinig waarvan je niet zegt: „déjd vu",
dat er van die artistieke ontroering althans
bij deze, ondanks zijn kritische instelling ook
nog graag en dikwijls door kunst gegrepen,
recensent niet veel terecht is gekomen.
TViettemin vormt deze tentoonstelling een
instructieve staalkaart van wat de jon
ge Nederlandse kunstenaars vandaag de dag
bezighoudt en hoe zij dat vorm weten te ge
ven. Voor wie daarin geïnteresseerd is, valt
er heus nog wel wat te zien.
In de afdeling „Schilders en grafici" boeit
dan vooral Kees Spermon met zijn wat sa
tirische grafieken. Een in dit opzicht heel
aardig werkje is„Soldaten", waarop drie
militairen prijken, wer gezchten ook op de
een of andere wijze gecamoufleerd (lees:
anoniem) zijn. Theo Mooyman is in het gra
fisch werk op z'n best. Het doet soms wat
geafficheerd aan, maar bezit door de wijze
waarop duisternis en eenzaamheid zijn uit
gebeeld wel sfeer. „Vrouw" is aardig van
vlakverdeling en even dat kleurtje doet het
ook wel goed. Zijn olieverven overtuigen
minder. Een en al biologische vormen in pas
teltinten, die niet alleen qua inhoud een beet
je uitzichtloos lijken.
In verscheidene opzichten opvallend zijn de
volkse, ansichtkaartachtige olieverven van de
in Zwitserland geboren Pierre Schwartz.
Deze schilder weet hoe hij met zijn mate
riaal moet omspringen, heeft verstand van
compositie en weet zijn Brueghel- of Dik
Trom-achtige personages bijna levensecht
weer te geven, met een maximum aan plas
tische uitdrukking. Alleen jammer, dat een
technisch voortreffelijk geslaagd doek als
„Klaren Hoop" aan innerlijke waarde ver
liest door een schokeffectje via een (op z'n
zachtst gezegd) wat smakeloos gekleed meis
je. Als de erotiek in het leven van de kun
stenaars en alle andere mensen zo'n grote
waarde heeft, moeten de eventuele taboes
op dit gebied dan per se op zo'n stunt-achti-
ge, weinig essentiële wijze worden doorbro
ken? Schwartz lijkt trouwens gebiologeerd
te zijn door het celibaatsvraagstuk in de
rooms-katholieke kerk, want met name in
zijn, ook al weer knappe), tekeningen komy
voortdurerid bisschoppen voor, die niet al
leen van mijters, maar ook van meiden voor
zien zijn.
Evert Maliangkay heeft een serie gouaches
bijgedragen, die de ontmoeting en zelfs de
vermenging van de geslachten tot onderwerp
hebben. Veel innerlijke ontoereikendheid in
deze figuren, ook al doordat zij ingemetseld
lijken te zijn in een vorm die veel kubis
tische invloeden verraadt. Rudolf Maliang
kay is geboeid door rechthoeken en vierkan
ten, zoals men die onder andere op schaak
borden aantreft. Hij heeft daarbij vooral oog
gehad voor de sfeer die een kleur kan op
roepen. De uitwerking van het een en an
der is in zijn gouaches wel geslaagd.
Jan Dibbets is een typische vertegenwoor
diger van de hard-edge-stijl. Je moet er van
houden. Persoonlijk vind ik vooral in dit
soort uitingen van de nieuwe abstractie een
bloedeloosheid aanwezig, die door de intensi
vering van de kleuren niet te compenseren
is. De levende kunstenaar gaat teveel achter
zijn werk schuil. Ik kan me echter wel voor
stellen, dat anderen geïmponeerd zullen zijn
door de wijze waarop dergelijke doeken de
ruimte binnendringen en een deel van het le
ven daarin gaan vormen. Maar ik wil weten,
waar en wie Jan Dibbets is. Dat wordt me
iets duidelijker in zijn grafisch werk. Ook
hard-edge, maar door de tecniek én door de
glasplaat toch wat minder anoniem, wat be-
zielder.
Intiem werk vormen de etsen van Auke de
Vries. De objecten hebben iets doods en te
gelijk iets vegetatiefs. Ze zijn eenzaam en te
gelijk van een mededeelzame voluminositeit.
Theo Schuurman laat enkele staaltjes soci
ale kritiek zien. Neofiguratieve olieverven en
tekeningen van schreeuwende, al dan niet ge
decoreerde mannetjes zonder eigen gezicht,
ingeklemd in blokken en lijsten.
Het werk van Siet Zuyderland is een beetje
tweeslachtig. Naast enkele tekeningen die de
charme, maar helaas ook een beetje teveel
„In een maanlichte nacht", een metaalplas
tiek van Lo van der Linden.
de onbeholpenheid van kindertekeningen be
zitten, zijn er enkele olieverven op papier,
waaruit ook al een tendens naar een soort
neo-kubisme spreekt. Afwachten, welke van
de twee uitingen de overhand krijgt.
Tenslotte, voor wat de schilders en grafici
betreft, Ben Peters. Ook al neo-figuratief
werk, lichtvoetig en soms een beetje naar
geestig.
Bij de beeldhouwers is Lo van der Linden
de primus inter pares. Zijn grote en kleine
plastieken bezitten persoonlijkheid in de con
structie §n het kleurgebruik. Ook zijn „roest"
is fijn om te ontmoeten.
Veelbelovend is ook Pim van der Maas. Hij
experimenteert aardig met metaal en weet
daarbij soms los van de eigenzinnigheid van
het materiaal te komen.
De plastieken van P. Abramsen zijn, op een
enkele uitzondering na, te klein om een goed
beeld van de kracht van deze kunstenaar te
kunnen geven. In die ene enkele uitzondering
zit echter voldoende ruimtewerking om van
een belofte te kunnen spreken.
In de gladde, koele vormen van Theo van
Brunschot zit weinig oorspronkelijkheid. Het
dynamische no 79 houdt wel enkele mogelijk
heden voor de toekomst in.
Suggestief zijn de zeven ijzeren construc
ties van Theo Niermeijer, die kennelijk ge
boeid werd door de charme van gebogen oud
roest. („Ik dacht, dat een schoolkind daar zijn
oude schooltas had verloren!" vertelde een
collega-criticus me tijdens de bezichtiging).
Aan de strakke plastieken van Joop van Rijs
kan een zekere ruimtelijkheid niet worden
ontzegd. De inzendingen van Gerard Schoffe
len tonen wel enig gevoel voor het monumen
tale, maar zijn helaas nog wat schools.
l^ortom: ondanks enkele ontegenzeglij-
ke talenten en veel technische vaardig
heid een tentoonstelling die voornamelijk uit
instructief oogpunt bezien interessant is. Ik
weet het: we leven in een tijd waarin wei
nig grote persoonlijkheden het dagelijks leven
stofferen en de meeste originele mensen an
ti-helden zijn. Ook de jonge kunstenaar ont
komt niet aan de crises op het gebied van in
termenselijke verhoudingen, godsdienst, poli
tiek, enzovoort, enzovoort. De tijd krijgt de
kunst die hij verdient. Men mag dat de ma
kers van die eigentijdse kunst niet euvel dui
den. Zij moeten er echter wel voor waken,
dat beheersing van de techniek en het mee
kunnen gaan in een van de heersende stro
mingen als de enige pijlers voor de ont
plooiing van een talent worden beschouwd. Bij
sommige exposanten zit het persoonlijke ele
ment er wel degelijk in. Het komt er echter
nog niet helemaal uit. Hopelijk volgend jaar
wel j. VAN DER KLEIJ
V