Geweldloze leer
moest 't afleggen
tegen 'n strijdbaar
Calvinisme
Doopsgezinde Gemeente Veenendaai
leidde allesbehalve zonnig bestaan
door Adriaan
P. de Kleuver
Roer om
Bloei
Wolven
Hulp
Geslaagd
MARKTEN
DONDERDAG 2 NOVEMBER I9?67
Het is zeer frappant wat dominee A. Vroegindeweij, Hervormd pre-
dekant te Veenendaai eens vertelde. Hij had geconstateerd, dat bij veel
Veenendalers van oude stam een sterke hang naar de doopsgezinde le
vensbeschouwing aanwezig is. En dat terwijl deze predikant niet uitge
sproken calvinistische levensovertuiging van het bestaan van een verlopen
Mennistengemeente te Veenendaai op dat moment géén weet had.Zo
groot is altijd nog de latende invloed van die voormalige Doopsgezinde
Gemeente.
Menno Simons, de geestelijke vader van de doopsgezinde wereldbeschouwing
van de geweldloosheid, een leer die de Mennisten van Veenendaai geheel van
het geestelijke erf deed verdwijnen toen het strijdbare calvinisme de overhand
kreeg.
De Veenendalers van oude stam zwe
ren bij het Calvinisme. Het werd hun
met de paplepel ingegeven. En toch
gaat de mythe van „de oudvaders" van
Veenendaai niet op. In „Vier eeuwen
Veenendaai" ontbreekt een zeer be
langrijk historisch gegeven. De samen
steller van dit inderhaast, als een on
tijdig geborene, ontstane boekje noemt
het bestaan van de in de 17e en 18e
eeuw zo bloeiende Doopsgezinde Ge
meente van Veenendaai niet eens.
A In de maand maart van het jaar 1855
vonden bijna 500 gevluchte Veenen
dalers onderdak in de Geertekerk te
Utrecht. Onder hen was nog slechts
één doopsgezind gezin.
Wié is onbekend, maar zoals in de
meeste gevallen „ontdekte" er een dat
in 1549 'n zekere Gillebert van Schoon-
beecke van keizer Karei V licentie ont
ving om bij Emmikhuizen turf te mo
gen laten maken. Een zekere Teunis
Hootsen haalde in 1920 wel een drie
honderd Vlamingen naar Veenendaai
en ziedaar: De mythe was geboren!
Het startschot werd gegeven in 1475
door bisschop David van Bourgondië.
Hij liet van Venlo (Veenendaai of 't
Reensche Veen) naar de Rijn een ka
naaltje graven voor afvoer van de turf
die in 't Renensche Veen gemaakt werd.
Deze gebeurtenis komt meer in aan
merking om als „stichtingsjaar" van
ons valleidorp te fungeren.
Er kwam in de Vrijheid van Rhenen
op de heuvel Venlo (is veenbos) in 1566
een kerk. Met die kerk ging het niet
zo goed. Als rooms-katholieke kerk
hield ze het nog geen vijfendertig jaar
uit Leerdam naar Veenendaai. Niet als
meerde predikant Theodorus Siliginius
uit Leerdam naar Veenendaai. Niet al
pastoor, zoals Teunis Hootsen wist te
vertellen, maar als dominee. Nu ver
geet men hierbij te vermelden dat de
stad Rhenen al in 1585 de eerste predi
kant had en het héél goed mogelijk is
dat in dat jaar ook de roomse „super
stitiën" al in Veenendaai opgehouden
zijn. Dat is vrijwel zéker het geval ge
weest en juist in de tijd dat de pasto
rie van Veenendaai leeg stond kunnen
zich hier „andersdenkenden" gevestigd
hebben, Mennisten, die voor zichzelf en
hun gezin een veilige schuilplaats zoch
ten en deze ook hier vonden in de on
toegankelijke moerassen van het Re
nensche Veen.
Een ramp trof deze dopersen toen de
reformatie haar intrede deed.
Nu was dominee Siliginius niet zo'n
erge wildebras. Daarvan getuigen de
acta van de Gereformeerde Synoden
van Utrecht. Hij klaagt steen en been
over zijn mensen. In 1606 vertelde hij
dat gedurende zijn bediening van het
predikambt te Veenendaai meer dan
dertig doodslagen gepleegd waren. En
toch leefde temidden van deze halsstar
rige bevolking, die naar dominee
verklaarde de kerkdiensten niet be
zocht en des zondags markt hield
en in de herbergen zat, toch leefde
temidden van dit losgeslagen Veense
volkje een gelovige en eerbare groep
mensen, de Doopsgezinde Gemeente
van Veenendaai.
Met hen had dominee Siliginius niets
te schaften. Je hoort hem er zelfs niet
over klagen. Deze man moest een to
taal verlopen kerkelijk leven herstellen
en een aantal rauwe lieden temmen.
Voor zover het dan de Doopsgezinde
Gemeente van Veenendaai betreft we
ten wij uit de acta dat in 1620 'n „Men-
nist" te Veenendaai de (gereformeerde)
synoderegelen niet wenste te onderte
kenen en andermaal gaat het over een
Mennistenvrouw die kinderen onder
wees in lezen en schrijven. Dit gebeur
de allemaal na het vertrek in 1610 van
dominee Siliginius die in alle oprecht
heid de tolerantste predikant die Vee
nendaai ooit gehad heeft is te noemen.
Wat die doopsgezinde onderwijzeres
betreft dient te worden opgemerkt dat
zij niet beëdigd was. Doopsgezinde
mensen steken voor ieder wissewasje
hun vingers niet op. Bovendien hadden
de gereformeerden zelf een beëdigde
schoolmeester en zij vroegen de juf het
praktizeren te verbieden. Door die eed
was meester eenvoudig 't willoze voor
werp van de kerkeraad en de kerkmees
ters geworden. De Mennisten juffrouw
zette haar zegenrijke arbeid rustig
voort....
De eerste maal dat schrijver iets ge
waar werd over deze Mennisten van
Veenendaai was in „Tegenwoordige
Staat van Utrecht" (de bij Isaak Tiri-
on te Amsterdam in 1758 uitgegeven
editie) waarin te lezen staat de
Doopsgezinde Gemeente van Veenen
daai is thans uitstervende". Zo begon
een diepgaand onderzoek en na veel
speurwerk bleek in het archief van de
Algemene Doopsgezinde Sociëteit te
Amsterdam een dikke bundel beschei
den over de gemeente te Veenendaai te
bestaan die aanvangt in 1630.
Waarom werden de Veenendalers
Calvinisten? Waren het niet de Heren
Veenraden die alles en alles in het
dorp te vertellen hadden? Welnu,
om politieke redenen gooiden deze in
hoogheid gezeten mannen hun roer
om en voeren op het kompas van de
stad Rhenen en dat wees naar het
Calvinisme.
Wie mee wilde varen moest in de
stroom van deze heren blijven. De rest
raakte op drift en strandde op 't laatst.
Zo ging het met de „halsstarrigen" van
Veenendaai, de mensen die eerst de
rooms-katholieke dictatuur ontvloden
door in de onherbergzame meentlan-
den een schuilplaats te zoeken, later als
kooplieden vooral in Veenendaai een ze
kere bloeitijd mee maakten en ten
slotte als gevolg van de Franse over
heersing aan het begin van de 19e eeuw
geheen te gronde gingen.
Het deel Veenendaai van het te Am
sterdam berustende archief vangt aan
in 1630. Uit de voorhanden brieven
kinkt één klacht tot ons door om de
grote bekommernis waarin de gemeente
verkeerde. Er was getob in
het vervuld krijgen van de va
catures waar het de voorgangers (le
raars) betrof. Er was ook een voortdu
rend geldgebrek en niet in de laatste
plaats moest men zich te weer stellen
tegen de calvinisten en méér nog te
gen de verwante collegianten of zoge
naamde „Rijnsburgers". Er was in dat
oude Veenendaai altijd al strijd. Neen,
botertje tot de boom was het daar niet
altijd tussen hen die in feite „broe
ders in Christus" dienden te zijn.
De eerste brief uit 1630 behelst de
scheuring die binnen de kring van
Doopsgezinden ontstaan was. De noor
delijke gewesten vooral waren zeer to
lerant voor de doopsgezinden en de ge
ringe strijdbaasheid, ja zelfs de vrij
apathische levenshouding van de Men-
ringe strijdbaarheid, ja zelfs de vrij
ze volksgroep parten. Er ontstond in 't
noorden een scheuring tussen de z.g.
Harlingers en de Groningers.
De gemeente van Veenendaai was de
Harlinger groep toegedaan en toen de
oppermachtige Groningers de Harlin
gers in de ban deden als niet geheel in
het Mennistenvaarwater varende groep
vroegen die van Veenendaai de broe
ders te Amsterdam „geestelijke bij
stand en broederlijke raad".
Er is tussen de Amsterdamse ge
meente^) en Veenendaai altijd innig
contact geweest. Een aantal Doopsge
zinde, meest vooraanstaande, gezinnen
verhuisde metterwoon naar Veenen
daai (Bornas, Broekhuysen, Vollewens,
etc.). Na diepgaande gesprekken werd
de scheuring te niet gedaan en zo kwa
men vele malen uit alle delen van het
land liefdepredikers naar Veenendaai
om te dopen en avondmaal te houden.
Reeds In 1630 had Veenendaai een
eigen prediker (later ging men eerst over
doopsgezinde predikanten spreken!),
Marten Geurts genaamd, een in zijn da
gen vermaard man, schrijver van veel
theologische geschriften. Zijn werkter
rein strekte zich uit tot Nijmegen, Aken
en Gulik. In 1630 werd hij genoemd als
leraar van de Doopsgezinde gemeente
van ,,'t Rijnse Veen", dat is dan ons
Veenendaai. Marten Geurts schreef hier
een beroemd boekje onder de titel
„Aenmerkingen over den handel en
misslagen van enige Menonieten bin
nen Utrecht" (te Utrecht bij W. Clerck,
1630).
Tevens was hij één der interpellanten
tegen de twaalf vragen, die de gerefor
meerden de Mepnistengemeenten voor
legden. Marten Geurts beriep zich er
op dat de doopsgezinden altijd door Wil
lem van Oranje getolereerd waren en
dat de Christelijke verdraagzaamheid
geen bijzondere partijschap van node
had- Na 1639 volgde langzamerhand gro
tere bloei van de doopsgezinden in
deze gewesten.
Wij noemden reeds de Collegianten of
Rijnsburgers, die de onderdompeling bij
de doop propageerden. Ook in Veenen
daai zaten een paar van deze fanatieke
drijvers van het zg. apostolisch-refor-
matorisch streven. Dezen maakten het
de eigenlijke Mennisten zéér moeilijk,
gaven voor in de morgenuren niet naar
de kerk te kunnen komen, maar toen in
1690 de diensten om 2 uur n.m. gehou
den werden schitterden zij ook door af
wezigheid.
Nog steeds had de gemeente geen
eigen predikant. Er werd in 1693 in
Amsterdam een subsidie aangevraagd
om een beroep te kunnen uitbrengen op
dominee Abraham van Loon. In 1701
scheen de financiële toestand niet zo
slecht meer te zijn, want er ging een
brief in zee met de mededeling, dat
geen subsidie meer nodig was. Men
verzocht toen Riwerd Dirx als predi
kant te willen zenden.
Eerst zes jaar later, in 1707, was het
zo ver en had Veenendaai de eerste
eigen doopsgezinde dominee. Het was
Claes Jacobs, zoals bleek uit de rouw
brief naar aanleiding van het overlijden
van diens vrouw, zoals deze berust in
het Amsterdams archief.
Het jaar 1711 staat in de annalen van
de Doopsgezinde Gemeente van Veenen
daai aangetekend als een waar ramp
jaar. Ten gevolge van een verschrikke
lijke overstroming, die stukken groter
was dan die van 1855, lag het dorp Vee
nendaai volkomen geïsoleerd in één
enorme binnenzee die tot Amersfoort
reikte. Het achttal bescheiden naar
aanleiding van bedoelde doorbraak
van de Grebbedijk in 1711 brengt ons
in kennis met de noodtoestand die voor
al bij de doopsgezinden ontstaan was.
A Op het marktveld te Veenendaai stond
de oude Sint-Salvatorkerk, sinds de
reformatie, rond 1590, bolwerk van
de gereformeerden tegen de in 1750
kleine groep doopsgezinden. Onge
veer honderdenvijftig jaar is om de
eerste plaats gestreden, een ongelijke
strijd overigens, omdat de Mennisten
geen strijdbaar geloof beleden.
dak in het water gestaan en het meu
bilair was totaal vernield. Deze mede
deling laat ons niet in het ongewisse
waar het kerkgebouw gestaan heeft.
Dat was gewis op de terp waar de
latere boerderij De Geer gebouwd
werd.
Er kwam hulp en wel van dichtbij.
In het kerkzaaltje van de befaamde
Mennonietenbuurt te Wageningen
stond een ongebruikte preekstoel die
door Willem de Kleuver per boot naar
Veenendaai gebracht werd. Ook de be
sneden diakenbanken verhuisden in
1738 naar Veenendaai. Dominee Van
Loon noemde het „fraaije vercieringe
van onse vergaderplaats".
Er zat aan deze schenkingen een
trieste tint want ze betekenden het ein
de van de doopsgezinde nederzetting te
Wageningen. Ze was gesticht door eni
ge Poolse uitgewekenen. De laatste be
woner van het Wageningse buurtje was
W. van Steen, die de terugreis naar
Polen niet gemaakt had en in Veenen
daai ging wonen.
Het einde was in feite in 1736 geko
men toen met het „groote fluijtschip de
Son" de mennisten Hoek, De Vogel
Leonards en Jacob Abrahams Anbeek
naar het onrustige vaderland Polen te
rugkeerden. Later volgde W. van
Steen, maar evenals Jacob Anbeek kwam
hij weer naar de vrije Nederlanden te
rug en dan vinden wij deze gezinnen
weer in Veenendaai.
Frederik de Grote had een vreem
de hobby. Zijn gardesoldaten moesten
erg lange kerels zijn en hij rekruteer
de ook in Silezië en Oost-Pruisen (nu
Pools). Jacob Anbeek moet bepaald
lange zoons gehad hebben, want nog
voor ze in Dantzig van boord gingen
besloten ze naar de Nederlanden terug
te gaan.
Ze weigerden, zoals dat goede doops
gezinden betaamde, in de militaire
dienst te gaan. Abraham Anbeek ging
te Rotterdam aan boord waar in 1737
een zoon Jacobus geboren werd. De
ze had weer een zoon Abraham en een
dochter Sara, die respectievelijk te
Utrecht en te Veenendaai geboren wer
den. Isaak Anbeek ging evenwel regel
recht naar Veenendaai. Uit de laatste
stamt het geslacht Anbeek van der
Meij den dat tot de Apostolische kerk
hoort. Zijn voorvader Jan Anbeek
maakte in 1803 aan de gemeente te
Amsterdam de liquidatie van de Vee-
nendaalse Doopsgezinde Gemeente be
kend.
De eerstgenoemde tak Anbeek woont
ook nog te Veenendaai maar be
hoort in hoofdzaak tot de Gereformeer
de Kerk. Abraham Anbeek ging in
1797 reeds naar de Gereformeerde Ge
meente van Veenendaai over. Zijn te
Utrecht geboren dochter Sara huwde
te Veenendaai in 1821 met de mennist
Jacob Gerritsen, die wij op de vluch
telingenlast uit 1855 van de Geerte
kerk te Utrecht als enige doopsgezin
de met een kapitale „M" zien aange
geven. Aanvankelijk waren de Anbee-
ken landbouwers, evenals Jacob Ger
ritsen. Het moet opgevallen zijn dat
deze mennisten een voorkeur voor de
aartsvaders Abraham, Izaak en Jacob,
alsmede voor Sara hadden waar het
de namen van de kinderen betrof. Bij
belnamen waren bij de doopsgezinden
zéér in trek.
Wij keren evenwel terug naar het
zwaar beschadigde kerkgebouw uit
1711, dat in 1739 weer zware schade
opliep ten gevolge van een nieuwe
overstroming. Maar als verblijdende
tijding jubelt de ijverige predikant Pe
trus van Loon het in dezelfde brief uit
dat op de Eerste Paasdag van dat
jaar zijn kerk zó vol was, dat „nie
mand er bq zjjnen staart uit te ha
len" zou zijn geweest.
In die dagen was een vertegenwoor
diger van een vermaard doopsgezind
geslacht uit Veenendaai, Hendrik van
Broekhuizen, diaken-kerkmeester van
de Doopsgezinde Gemeente. Hij werd
door een zoon opgevolgd. Maar een an
dere zoon, Cornelis, ging over naar de
concurrentie en liet al zijn kinderen
gereformeerd dopen.
Alweer viel in 1749 de gecombineerde
post van diaken-kerkmeester open,
naar aanleiding waarvan Izaak van
Loon, hulpprediker gedurende de ziek
te van zijn vader, het centrale kerk
bestuur te Amsterdam verzocht enige
bekwame bestuurders naar Veenen
daai te willen zenden om orde op za
ken te komen stellen in de deplorabele
toestand van de administratie, omdat,
zo staat in zijn brief te lezen, de Gere
formeerde Gemeente pogingen aan
wendde de gebouwen en goederen in
beslag te nemen. De bekommernis
steeg met de dag.
Er kwamen bekwame mannen en er
werd orde op zaken gesteld. Dominee
Petrus van Loon herstelde, maar de
toestand bleef hachelijk. Vooral toen de
man die ook zo véél voor de kleine Wa
geningse nederzetting van gevluchte
Polen had gedaan, de zo geliefde pre
dikant, in 1735 overleed. Nog donkerder
wolken pakten zich samen boven het
hoe langer hoe meer in de hoek ge
drukte groepje doopsgezinden dat
trouw gebleven was. De predikantsva
cature bleef onvervuld, ondanks het
herhaalde aandringen van de hulppre
diker. De gemeente was straatarm ge
worden... Men ziet de ontluistering zich
meer en meer aftekenen. En waarlijk
niet alleen in Veenendaai.
Na 1750 gingen in het gewest Utrecht
de gemeente te Maarsseveen en in het
gewest Gelderland de gemeenten van
Arnhem, Buren, Harderwijk en Zalt-
bommel te gronde. Hoe dikwijls is in
de huwelijksboeken van de Gerefor
meerde Gemeente van Veenendaai
sprake van mennisten die overgingen!
Bij menige naam staat aangetekend:
„Belijdt de leere van Menno Simons,
doch wort onderwesen in de leere der
saligheyt".
Even was er een kleine opleving,
doordat om gezondheidsredenen de
Harlingse doopsgezinde predikant Cor
nelis van Engelen in 1759 op het land
goed Remmerstein onder Rhenen
kwam wonen. Vier jaar lang woonde
deze in zijn dagen befaamde predikant-
A Het Huis Remmerstein in het buurt
schap Achterberg omstreeks 1750.
Weinige jaren daarna ging de ver
maarde doopsgezinde predikant Cor
nelius van Engelen uit Harlingen het
bewonen. Hij trof te Veenendaai een
totaal ontwrichte gemeente aan.
landbouwonderzoeker op Remmerstein,
waarna hij weer het predikantambt op
nam en het landgoed in andere handen
overging. Gedurende dit verblijf van
de Harlingse predikant is nog sprake
geweest van geestelijke verzorging on
der de doopsgezinden van Veenendaai.
Wij zijn nu aangekomen in de tijd
waarvan „Tegenwoordige Staat" (1758)
zegt dat de gemeente uitstervende is.
In het Amsterdamse archief staken
dan de berichten. Tot in 1803 de ge
meente plotseling weer opduikt. Maar
dan voor het laatst.
De Franse tijd moet voor deze men
sen een héél beroerde geweest zijn. De
veel strijdbaarder Calvinisten wonnen
het pleit en zo klein was het getal dat
Jan Anbeek in 1803 aan de Verenigde
Doopsgezinde Gemeenten in Nederland,
gevestigd aan het Singel te Amster
dam, een brief schrijft met daarin op
gave van de laatste leden en bekend
maakte dat de gemeente geen bestaans
recht meer had en tot liquidatie zou
worden overgegaan. Mogelijk vreesde
men moeilijkheden waar het de militai
re dienst betrof. Slechts enkele gezin
nen bleven hun geloof trouw. Het laat
ste levensteken dan staat op de contro
lelijst van de Veenendalers in de Geer
tekerk te Utrecht: Jacob Gerritsen met
een kapitale letter „M". Ook de Rooms-
Katholieken kon men herkennen. Die
hadden een even kapitale „R." voor
hun naam. In zekere zin getekenden.
Inmiddels was dominee Petrus van
Loon predikant te Veenendaai geworden
en onmiddellijk nam hij het op voor
zijn gemeente. Zijn eerste brief was
één schreeuw om hulp. Vele weken had
het kerkgebouw tot de rand van het
Heel veel was er voorgevallen tussen
dat moment en het tijdstip waarop de
eerste mennisten een veilige schuil
plaats vonden in de onherbergzame oor
den rond Veenendaai. Die streek was
door het vervenen woest en verlaten.
Er huisden in de zestiende en zeven
tiende eeuw nog wolven! Er werden
van regeringswege wolvejachten ge
last! Maar groter wolf toonde zich de
mens. Het begon met die schooljuf
frouw.
,'t Was helemaal niet zo verwonderlijk
dat de doopsgezinden van Veenendaai
een eigen school hadden. Minstens een
derde deel van de oorspronkelijke be
volking beleed de leer van Menno Si
mons. Zij waren door de eeuwen heen
voorstanders van degelijk onderwijs.
Deze mensen moet men ook niet direct
als vrijzinnigen beschouwen. Dat is een
modaliteit die eerst veel later opkwam.
Naast de oude Statenbijbel en het heel
gewone Psalmboek van de Gerefor
meerden was het vermaarde Funda-
mentboek van Menno Simons de grond
waarop zij hun geloof bouwden. Het
grootste verschil was gelegen in het af
wijzen van het Roomse overblijfsel, de
kinderdoop; zij leefden bij de woorden:
„Wie gelooft zal hebben en gedoopt zal
zijn". En toch! Werd hun eigen leer,
de leer van de geweldloosheid, hun niet
noodlottig? Heeft daarvan het „geweld"
van het Calvinisme niet geprofiteerd?
Of... was het soms zo dat, wanneer
men om werk ging vragen of iets te
koop aanbood men wel gedwongen was
eerst naar de reformatie over te gaan
omdat men anders geen voet aan de
grond kreeg.
Het huwelijksboek van de Gerefor
meerde Gemeente van Veenendaai
spreekt ook wel voor zichzelf. Gerefor
meerde ouders stonden het huwelijk van
hun dochter niet eerder toe of de jon
geman die Doopsgezind was moest
eerst van kerk veranderen. Velen heb
ben zich afgevraagd wat dan toch het
„kwaad" was dat deze mensen in de
ogen van hun Veense medeburgers de
den. Het waren rustige, betrouwbare
en eerlijke mensen. Dat staat vast als
een paal boven water.
VEENENDAAI, In het Juliana-
ziekenhuis te Veenendaai slaagden voor
het diploma A Ziekenverpleging de na
volgende zusters:
G. Lanning; C. I. van Paasschen;
M. M. Schmal; J. F. Timmermans; G.
E. Veenendaai; J. H. te Velde en J. G.
van der Wal.
BARNEVELD, 1 nov. Pluimvee-
markt: Aanvoer ca. 18.000 stuks. Han
del matig. Prijzen (in guldens per kg):
Slachtkippen witte 1.10—1.30, zwarte
1.101.50, rode 1.401.50, slachtkuikens
1.35—1.45.