Elektronisch orgel en
muziekonderwijs
^t)anLdi
Doe iets voor
de Herrnhutters
want
zij doen zoveel voor anderen!
Ter overdenking
Wat gelooft
mén nog van
hemel en hel?
acp
Een kerkje dat
een uitdaging is
De 18e eeuw
Zingend geloof
Beschamend
Evolutie
Vergeestelijkt
muziekfeuilleton
door
henri tk timmerman
DEZE WEEK
Toen de vlammen in het afgelopen week
einde al die achttiende-eeuwse gebouwen
aan het Zeister Broederplein in tie as leg
den, betekende die ramp méér dan dat er
een schijnbaar onherstelbare architectoni
sche schade werd aangericht. Het vuur ver
nielde tevens de geheel unieke sfeer die
meer dan twee eeuwen lang zo kenmerkend
was voor de Hernhuttergemeenschap die
rond het Zeister Slot gegroeid was: een
harmonische gemeenschap die de geest die
haar bezielde in heel zijn nobele evenwich
tigheid als het ware aan de gebouwen links
en rechts van dat slot had medegedeeld.
Al naar onze aard en temperament ple
gen we weemoedig-wijsgerig of met
lichte ironie de weinig originele verzuch
ting te slaken, dat de tijd overal de scher
pe kantjes van afslijpt. Zaken, die enkele
jaren geleden nog de nodige opwinding
veroorzaakten, worden nu min of meer al
gemeen aanvaard, ook in het artistieke
vlak. Wat werkelijk een gril is, een sno
bistisch modeverschijnsel of elke serieuze
basis mist, verdwijnt vanzelf. Een opval
lend voorbeeld hiervan is het elektronisch
Instrument. De belangstelling voor alles
wat met elektronica te maken heeft is
enorm en het ligt voor de hand, dat voor
de leek en zeker voor de muziekliefhebber
de elektronische muziekinstrumenten een
heel sterke aantrekkingskracht hebben.
Zowel wat we gemakshalve de passieve
Instrumenten zullen noemen als de actieve
instrumenten, dit wil dus zeggen: de lou
ter reproducerende muziekinstrumenten
waar men zelf op musiceert. Naast de
elektrische gitaar is de opmars van het
elektronisch orgel het meest verbluffend,
ondanks het feit, dat juist deze elektroni
sche orgels het sterkste weerstand onder
vonden in sommige muziekkringen.
Wie nog maar een jaar of wat geleden
zuiver informatief en zo objectief moge
lijk over elektronische instrumenten
schreef en daarbij uiteraard van een op
rechte bewondering voor de elektrotechni
sche prestatie en muzikale mogelijkheden
blijk gaf, was er verzekerd van, heel boze
reacties te krijgen.
Helemaal onbegrijpelijk zijn deze afkeu
rende reacties, ook als deze kant noch wal
raakten, menselijk bezien niet geweest,
zeker niet als deze uit de hoek van de
soms wat traditioneel ingestelde kerkor
ganisten kwamen. Zoals we destijds al
eens opmerkten is het een fout geweest,
misschien om commerciële redenen een
bewust gemaakte fout, het nieuwe elektro
nisch instrument de naam „orgel" te ge
ven. Dit wekte natuurlijk onmiddellijk as
sociaties met het kerkorgel, met soms
niet altijd prachtige weidse pijporgels
met hun machtige klank in onze oude ker
ken. Veel misverstand en wrevel zou'voor
komen zijn, als de eerste elektronische or
gels een andere naam hadden gekregen.
Maar zo is het nu eenmaal gelopen, de
naam elektronisch orgel, soms zelfs de
naam Hammond-orgel hoewel dit nu nog
slechts een fabrikaat en systeem is onder
tientallen andere merken, is ingeburgerd
en het zal niet gemakkelijk zijn deze uit
het gewone spraakgebruik te verwijderen.
Maar de tijd heeft ook hier de scherpe
kantjes er afgeslepen. In elk geval zijn de
vaak onbillijke argumenten, die tot felle
tegenstellingen leidden, door meer begrip
èn uiteraard ook door aanzienlijke klank-
m
technische verbeteringen van de elektroni
sche instrumenten verzacht tot de erken
ning, dat ook het elektronische instrument
zijn eigen waarde en plaats heeft. Meer
en meer komt men ook in kringen welke
vroeger zonder meer afwijzend stonden
tot de overtuiging, dat in economisch op
zicht en in praktische zin, maar ook zui
ver muzikaal-artistiek, het elektronisch or
gel belangrijk kan zijn.
Om alle misverstand te voorkomen, her
halen we, dat wanneer men niet gebonden
is aan financiële beperkingen, aan ruimte
en wanneer men een orgel wenst in één
van onze oude of ruime kerken de voor
keur uiteraard moet uitgaan naar een
pijporgel. Maar de opmerkelijke opmars
van het elektronisch orgel raakt een veel
ruimer gebied, ook buiten de kerken en
ongetwijfeld zal in de nabije toekomst de
ze opmars nog worden versneld.
Al vele jaren is een ingrijpende ontwik-
keling gaande, die we samenvattend „de
democratisering van de muziek" kunnen
noemen. Deze ontwikkeling dringt steeds
dieper door in ons muziekleven, maar heeft
ook vergaande consequenties voor de ar-
tistiek-muzikale vrijetijdsbesteding en
daarmee ook het muziekonderwijs. Wil nu
deze muzikale vrijetijdsbesteding in een
harmonisch en onmisbaar samenspel met
het officiële, dit is dus het gesubsidieerde,
muziekonderwijs werkelijk democratisch
en tegelijk doeltreffend zijn, dan moeten
we de nadruk leggen op het woordje: vrij.
Er is door ontelbare, vaak anoniem wer
kende idealisten enorm veel werk verzet
in de moeilijke en ook niet altijd dankba
re sector van de muzikale vrijetijdsbeste
ding, vroeger meestal zonder geldelijke
beloning. Maar het behoorde tot de opvat
tingen van die tijd, dat men wel veel werk
verzette in deze omvangrijke sector van de
muzikale vrijetijdsbesteding en de muzi
kale ontwikkeling, maar de vrijheid ont
brak. Men drong maar al te dikwijls, ove
rigens met de beste bedoelingen en met 't
overwicht dat toen nog de gewoonste zaak
van de wereld was, de mensen en vooral
de jeugd de eigen muzikale voorkeur of
smaak op. Vanzelfsprekend is het nodig
om in het muziekpedagogisch en vormend
werk de ontvankelijke mens en de jeugd
oor en oog te leren openen voor muzikale
schoonheid en voor de voldoening van de
creativiteit in het musiceren. Maar men
huldigde toen niet de opvatting „Vrijheid,
Blijheid, ook in de muziek" en daarom
raakte de vrijheid vaak in het gedrang. Er
werd met overreding een keus opgedrongen
in het bespelen van een instrument en de
soort muziek die er op gemaakt kon wor
den. Soms pakte dit goed uit, soms ook
niet. Tegenwoordig is er een grote verrui
ming, men laat niet alleen de jeugd meer
vrij in de keuze van instrument en mu
ziek, maar het onderscheid tussen de in
strumenten en de muzikale mogelijkheden
worden rriet meer zo sterk bepaald door
de muziek en het plezier er van welke een
naar eigen voorkeur gekozen instrument
oplevert. Deze doorbraak is al eerder
begonnen, doordat bijvoorbeeld koperen
instrumenten naast piano en viool, cello
en fluit hun plaats kregen. Nu is een ont
wikkeling gaande waarbij deze doorbraak
nog meer muzikale „heilige huisjes" om
ver gooit; ook vroeger versmade instru
menten als accordeon en gitaar en blokfluit
zijn al geëmancipeerd om het zo uit te
drukken en dit is vanzelfsprekend winst,
hoe men ook persoonlijk over deze en an
dere instrumenten denkt.
ï~ke fameuze vicieuze cirkel als veelvuldig
gehanteerd argument voor allerlei za
ken kan ook gelden voor het bespelen van
bepaalde instrumenten. Kort gezegd was
de situatie altijd zo, dat wie liefhebberij
had in het bespelen van een instrument,
dat buiten de geijkte en getolereerde in
strumenten viel, zichzelf maar moest red
den of terecht kwam bij misschien goed
willende, maar nu eenmaal pedagogisch
niet-onderlegde musici uit de praktijk. Op
enkele uitzonderingen na bleef men op de
ze manier in de vicieuze cirkel: op een in
strument, dat toch al de kwade roep had
onvolwaardig te zijn, bleven de muzikale
mogelijkheden vaak onbenut en de tech
nische prestaties onvoldoende. Boven
dien werd aan smaakvorming niets ge
daan en omdat het officiële muziekonder
wijs zich afzijdig hield uit onbegrip
meestal of uit hooghartigheid hadden
ook de componisten geen lust om voor het
instrument goede en vooral doeltreffende
muziek te schrijven. Maar met de accor
deon en de gitaar bijvoorbeeld hebben we
gezien, dat hoe ook onze persoonlijke
voorkeur is en afgezien van het in dit ge
val nogal onvruchtbare gevecht of een vi
ool of dwarsfluit van hogere muzikale or-
d is dan accordeon of gitaar toen men
zich bewust en met liefde over deze instru
menten, hun artistieke mogelijkheden en
het doeltreffende onderwijs ging bekom
meren, deze nogal verwaarloosde, zo niet
geminachte, instrumenten op veel hoger
plan raakten. Artistieke prestaties zijn op
de accordeon heel goed mogelijk en het
zelfde geldt in nog sterker mate voor de
gitaar, die jaren lang verkeerd is be
speeld en voor de blokfluit, waarvan men
een soort kinderspeelgoed gemaakt had.
Het is voortgevloeid uit de geest van on
ze tijd en in dit opzicht zeker winst, dat
het niet altijd meer de wil is van ouderen,
die de jeugd voorschrijven welke soort mu
ziek zij moet maken, maar het is de voor
keur en aanleg van deze jeugd zelf.
Yfijf jaar geleden ongeveer waren er
nog maar weinigen die thuis de be
schikking hadden over een elektronisch
instrument. Nu zijn het er naar schating,
want er zijn nog geen gegevens over, tien
duizenden. De mening, dat het de bespe
lers van de vroeger zo populaire huishar
moniums zijn, die nu zijn over gegaan
tot het elektronisch orgel is niet hele
maal houdbaar. Inderdaad stond in tal
van Christen-gezinnen het harmonium
centraal in de huiskamer, ook nog lang
nadat de radio in de meeste huizen was
binnen gekomen. Heel veel van deze har
moniums zijn verdwenen, zij hebben
plaats moeten maken voor de radio en
voor het elektronische orgel. Maar met
het grotendeels verdwijnen van het huis-
harmonium, ook een gevolg van een on
miskenbare muzikale groei, is ook de
functie van het aangeschafte elektroni
sche orgel verbreed. Naast de grote scha
ren, die van het harmonium overgingen
op het elektronische orgel, zijn er ook
heel velen die werden aangetrokken tot
de ruime mogelijkheden van het nieuwe
instrument. Zonder overwegend bezwaar
kan namelijk het elektronisch instrument
in de familiekring dienst doen als instru
ment voor religieuze doeleinden, het be
geleiden van godsdienstige gezangen en
meer. Hetzelfde instrument in tegen
stelling tot het oude harmonium kan
ook worden gebruikt voor het spelen van
alle soorten muziek, van klassiek-roman-
tisch tot jazz en beat, om het populair te
zeggen, en geheel afgezien van het artis
tieke resultaat. Ook deze ontwikkeling
heeft een progressieve muziekschool als
bijvoorbeeld de Rotterdamse van Henk
Stam er toe gebracht een zeer muzikaal
en bekwaam musicus uit de lichte sector
als Bernard Drukker aan te trekken voor
onderwijs op elektronisch orgel. Hoe men
ook over elektronische instrumenten mag
denken, het is een stap vooruit, dat het
officiële muziekonderwijs serieuze aan
dacht wijdt aan de muzikale vorming van
de jeugd op een instrument van haar
voorkeur. Het elektronisch orgel behoort
daar heel zeker toe.
Het is niet moge
lijk te leven zonder
iets lief te hebben.
Pascal
Daar, in de zuster- en broederhuizen
leefden zij, daar maakte hun van bin
nen stralend witte kerkgebouw onop
vallend deel uit van de gevelrij, daar
waren de bedrijven gevestigd, waarop
de gemeenschap economisch dreef,
daar was heel dichtbij het kerkhof
waar op de vroege Paasmorgen de ba
zuinen van 'n onverwoestbaar opstan-
dingsgeloof getuigden. Daar was ten
slotte in een der centrale gebouwen
achter de hoog opgaande bordestrap
pen het zendingsgenootschap gevestigd,
dat Suriname goeddeels heeft geker
stend en leefbaar gemaakt.
Men kon er zich, wanneer op een
zomeravond het bescheiden klokje van
de Herrnhutterkerk opriep tot een late
dienst en wanneer de broeders en zus
ters op hoogtijdagen nog in het oude
kerkkostuum over het grote stille
plein de kerk binnengingen, nog in de
tijd van 1800 wanen. „Het zou niet
vreemd zijn, wanneer wij hier Goethe
tegenkwamen of Rhijnvis Feith", zei
den wij eens tegen elkaar. p,Of Zinzen-
dorf", hadden wij eraan toe kunnen
Afbeelding van Nicolaus Lud-
wig Graf von Zinzendorf, naar
een portret dat omstreeks 1747
van hem gemaakt werd in Herrn-
haag.
Zo zag het Broederplein in Zeist er
uit tót het ogenblik waarop de grote
brand heel die architectonische harmonie
in een puinhoop veranderde. Maar zoveel
is nu al weer zeker: eenmaal zal het
plein er weer uitzien zoals het op deze
foto is. Zij het dan dat de ruimten achter
die gevels moderner, meer aan de eisen
van deze tijd zullen zijn aangepast dan
het geval was. Want de Herrnhutters mo
gen dan stammen uit een lang voorbije
periode zij vormen heus geen tot on
dergang gedoemd „reservaat".
Wijzen we er tenslotte nog op, dat de
Herrnhutters evenals hun voorganger
Zinzendorf reeds hun oecumenische
idealen hadden voordat er van een
oecumenische beweging sprake was, dan
ontdekken wij in dit kleine „kerkje in
de kerk", dat zichzelf wilde zijn maar
tegelijk zichzelf voor de ander, een ge
meenschap die de grote kerken nu
reeds eeuwenlang een tegelijk naar
binnen èn naar buiten gekeerd chris
tendom heeft voorgeleefd.
..Samuel nu nam een steen en stelde die...; en hij zeide:
Tot hiertoe heeft ons de Heere geholpen".
"TV staan in de wereld heel wat stenen. Machtige triomfbogen en
hoge zuilen, indrukwekkende monumenten, gedenknaal
den en grafstenen. Al deze stenen willen wat zeggen. De woor
den. die wij spreken vervluchtigen heel snel, maar een steen wil
het gesprokene vastleggen; de woorden meenemen door de tijden
heen. Dat was ook de bedoeling van de profeet Samuel. Deze
man heeft wat te zeggen en wat hij zegt is de moeite waard om
cr naar te luisteren. Zo is het niet vaak met onze woorden. Die
zijn vaak het luisteren niet waard. Maar deze woorden wel. Daar
om néémt hij niet alleen een steen, maar richt hem ook op. Ziet u
hem bezig? Het zal een heel karwei geweest zijn om die rechtop
te krijgen, maar hij doet het met de bedoeling om die steen niet
onder te laten stuiven door het zand. Nu moet de voorbijkomen
de reiziger er notitie van nemen.
/~knze stenen bezingen in de regel de glorie van de dode of de
levende mens. Vandaar dat deze stenen en standbeelden in
de regel ook zo gemakkelijk weer omvergehaald worden. Er zijn
er in de loop der eeuwen al wat gesneuveld. Wat vandaag de glo
rie van de mens is, is morgen zijn schande. Maar de steen van
Samuel bezingt dan ook heel iets anders: de glorie van God.
Deze steen zegt niets van Israels dappere aanvoerders of van de
dappere soldaten van Israël, van hun kennen en kunnen, van hun
mooie plannen of daden, maar alleen van Gods daden: Tot hiertoe
heeft ons de HEERE geholpen. Kan er misschien bij ons ook een
steentje af?
Gedenkstenen want dat was deze steen zet je niet op elke
willekeurige plaats. Dat deed Samuel ook niet. Hij stelde
deze tussen Mizpa en Sen. Van de eerste plaats weten we veel,
van de andere niets. Het zal wel betekend hebben, dat hij de
Heere voor bekende en onbekende zegeningen wil danken. Voor
de grote, maar ook de kleine. Voor de buitengewone, zowel als
voor de heel gewone. En wat zegt Samuel er bij? Tot hiertoe heeft
ons de Heere geholpen. Tot hiertoe. 't*Is net als met een bergbe
klimmer. Hij staat even stil, kijkt voor zich uitnee, hij is er
nog niet! Er wacht nog een moeilijk stuk. Maar hij kijkt ook ach
ter zichen dan? Dan komt hij tot de conclusie: nee, het was
geen gemakkelijk stuk, dat hij nu achter zich heeft. Er is veel
gebeurd. Er waren mooie stukken in die afgelegde weg, maar
ook moeilijke, ja zelfs heel gevaarlijke. Zie, dat alles gaat nu
ook door Samuel heen. En dan zegt hij niet: Tot hiertoe hebben
we ons er aardig doorheen geslagen of ik heb het toch aardig met
mezelf getroffen, nee: de HEERE heeft ons geholpen! Ja. dat
zegt hij bij die steen. Enwat zeggen wij bij onze dankdag
steen? Als wij het niet meer wisten, als onze plannen in duigen
vielen, of vult u zelf maar aan „HEERE, U was mij al
tijd weer tot hulp en sterkte". Zegt u dat? Ofzegt u niets?
VEENENDAAL ds. J. Keuning
voegen, want Zeist was de schepping
van deze Saksische graaf die van 1700
tot 1769 geleefd heeft, die de uit Mora-
vië gevluchte volgelingen van Jan Hus
op zijn landgoed had opgenomen, waar
zij hun „Herrnhut" stichtten de ko
lonie die zij onder de hoede des Heren
stelden en die tenslotte op zijn beurt
eveneens verbannen werd, waarna de
graaf op zijn zwerftochten ook Neder
land aandeed en „Zeist" hielp stichten.
Zinzendorf en zijn volgelingen waren
piëtisten: hun geheel eigén vroomheid
was een reactie op het al te „wetti
sche" karakter, dat de Luthers-kerke-
lijke rechtzinnigheid hunner dagen had
aangenomen. Hun geloof, dat men rus
tig, zij het zonder verachting „kinder
lijk" kan noemen, was van meet af aan
afkerig van allerlei verstandelijke theo
logische dogmatiek: het liet zich in al
le eenvoud vooral door liefde tot Chris
tus als de Heiland inspireren. Het was
en is het „christencentrische" geloof
van mensen die ervan overtuigd zijn
dat God niet rechtstreeks te vatten, te
beredeneren en te benaderen is, en dat
hij slechts in Christus gekend kan wor
den.
Op de eenvoud van het geloof der
Herrnhutters kan niet genoeg gewezen
worden. Het was en is een zingend in
plaats van een dogmatiserend geloof.
Het was en is een gemeenschapsvor
mend geloof: bij de Hrrnhutters leert
nog iets voort van de nieuw-testamen-
tische goederengemeenschap. En van
de zendingsdrift der eerste christenge
meenten leeft eveneens nog iets, ja
zelfs veel, voort: „Zij trokken uit op ei
gen risico, zonder vooropleiding, niet
wetende waar zij zouden komen. Ze
trokken naar Groenland, de Goudkust,
Surname, Rusland, Zuid-Afrika, ja
overal heen. Eindelijk had ook de pro
testantse zending haar orde en haar
Xaveriussen gevonden" aldus prof.
Berkhof in zijn „Geschiedenis der
kerk".
En zo nog heel veel vragen meer.
Ook deze werd door de schrijver in
„Hervormd Den Haag" gesteld: „Waar
om zijn wij zo benepen in onze finan
ciële bijdragen, terwijl de broederschap
zich met hulp van velen die hun ge
loof en durf bewonderen, jaarlijks met
600 leden garant stelt voor een 600.000
gulden, die alleen al het zendingswerk
in Suriname vraagt?"
Nu zo'n belangrijk deel van de voorbeel
dige behuizing dezer voorbeeldige ge
meenschap is verwoest, zullen onge
twijfeld velen voor wie zulke vragen in
derdaad „beschamende" vragen zijn aan
de herbouw van Zinzendorfs Zeist' wil
de eeuw, dat tegelijkertijd zo actueel
de-eeuw dat- tegelijkertijd zo actueel
leefde, moet in zijn oorspronkelijke har
monische glorie worden herbouwd.
(Men zegt dat 1140 het gironummer
van de Evangelische Broedergemeente
te Zeist is).
Herrnhutters waren en zijn wat Zin
zendorf wilde dat zij zouden zijn: „Ein
gutes Salz der Erden", zout van de aar
de. Een „kerkje in de kerk" en tege
lijk een „kerkje ten dienste van de
kerk". Daarom was het goed dat zij in
hun afzonderlijkheid tot op de dag van
vandaag zijn blijven bestaan: zeshon
derd broeders en zusters in Nederland
en 40.000 in Europa en Amerika. Toch
vormt dit kleine aantal bepaald geen
tot ondergang gedoemd „reservaat".
Juist dezer dagen heeft ds. A. P. v.
d. Haas in „Hervormd Den Haag" nog
eens op de voorbeeldige activiteit van
deze in elk opzicht nog springlevende
broedergemeente gewezen. Hij zag in
haar een „uitdaging" aan de andere
kerken, in welk verband hij tot die an
dere kerken een aantal beschamende
vragen richtte:
„Waarom groeit bij ons altijd weer de
ene gemeente of kerk dicht in het
persoonlijk geloof, terwijl de andere
zich eenzijdig uitleeft in allerlei so
ciaal werk? Hoe harmonisch functio
neert het geloof in de werken der
liefde van Christus bij de broederge
meente! Waarom is er bij ons zoveel
eenzijdig afgeven op liturgie als fran
je ten profijte van de zogenaamde
zuivere Dienst des Woords alleen?
Hoe harmonisch functioneren bij de
Herrnhutters woord en sacrament in
de eredienst!"
Publieke opinie-onderzoeken zeggen wel niet
alles, maar zij zeggen toch wel iets. Dit geldt
ook voor het opinie-onderzoek aangaande
hel en hemel, dat de steeds actievere NCRV
heeft gedaan en waarvan zij de resulta
ten via de televisie bekend heeft gemaakt.
Bij die gelegenheid bleek bij de ondervraag
den het geloof in hemel en hel. vergeleken
bij nog maar drie jaar geleden, danig te zijn
gedaald. Wij noemen nog even de uitslag:
in 1964 geloofde 74 procent in de hemel, nu
nog maar 61 procent; in dezelfde tijd daal
de het percentage van hen die in de hel ge
loofden van 53 naar 36 procent.
Er werden afzonderlijke cijfers gegeven vooi
hervormden en rooms-katholieken. Bij de her
vormden daalde het hemelgeloof van 82 naar
69 en het hellegeloof van 54 naar 39. Bij de
katholieken nam het geloof in de hemel af van
90 tot 74 en het geloof in de hel van 66 tot 39.
Overigens viel tussen haakjes volgens de
NCRV bij de orthodoxen (rechtzinnigen) on
der de hervormden geen daling te constate
ren.
Zo'n onderzoek, wij herhalen het, zegt niet al
les. Zelfs bij de meest perfecte enquêtering
blijft de keus der ondervraagden een min of
meer toevallige: een publiek opinie-onderzoek
is nu eenmaal geen volkstelling. En dan: heb
ben al die ondervraagden onder „geloven"
hetzelfde verstaan? En dito onder hel en he-
mei? Zal de één misschien de hel als een tast
bare plaats en een voelbaar vuur hebben af
gewezen, om nochtans alle begrip te hebben
voor de hel als de geestelijke gesteldheid,
waarin iemand komt te verkeren, die in „koe
le verharding" jegens God volhardt? En zal
een ander misschien niet alleen het eerste ver
werpen doch ook die tweede mogelijkheid af
wijzen? Datzelfde geldt voor het begrip he
mel. Men kan dat begrip, hoe dan ook, en on
der alle vormen en variaties, afwijzen. Maar
men kan ook hoewel men van geen hemel
„hierboven", met bazuinen en gouden straten
wil niettemin met bijvoorbeeld Teilhard de
Chardin toch aan een „punt Omega", aan een
uiteindelijke voleinding in volmaaktheid, blij
ven geloven.
Een publiek opinie-onderzoek zegt zo gezien niet
alles, maar toch wel iets. Uit de enquête van
de NCRV kan men in elk geval de voor de
hand liggende conclusie trekken, dat met na
me de voorstelling van een „plaatselijke" he
mel (boven de sterren) en van een „plaatse
lijke" hel (het eeuwige vuur waaraan de ver
doemden zijn overgeleverd) door een groei
end aantal ondervraagden werd afgewezen.
Iets anders viel trouwens niet te verwachten:
de daling der percentages klopt volkomen
met de ontwikkeling ook in het godgeleer
de, ook in het kerkelijke denken van onze
tijd. Het is deze ontwikkeling, welke in die
percentages doorwerkt.
Op haar beurt is dat godgeleerde en die kerke
lijke ontwikkeling weer niet los te denken van
een andere evolutie die reeds geruime tijd
gaande is en die ertoe geleid heeft dat ons
huidige wereldbeeld totaal van dat onzer voor
vaderen en ook van dat der bijbelschrijvers
verschilt. Men kan daarover, om maar
één voorbeeld te noemen, op indrukwekkende
wijze door de Engelse bisschop Robinson in
diens „Eerlijk voor God" worden ingelicht en
voorgelicht. „De bijbel spreekt over een God
daarboven. Ongetwijfeld werd eens het bijbel
se beeld van het heelal in drie verdiepingen
de hemel boven, de aarde beneden en de
wateren onder de aarde letterlijk opgevat."
Aldus begon de Engelse bisschop zijn boekje
waarvan de invloed ongetwijfeld ook in de
snelle daling binnen luttele jaren van de Ne
derlandse enquêtecijfers doorwerkt.
Wat ook doorwerkt is de soms aarzelende
moed maar dan toch moed! waarmee
zowel in katholieke als in protestantse kring
tegenwoordig over het „hoe" van hemel en
hel wordt gesproken. In een nog niet eens zo
oude katholieke geloofsleer („Het katholieke
geloof" uit 1939) begon men reeds de oude en
feitelijke middeleeuwse voorstellingen los te
laten. Zeker, eerst heette het daar nog dat er
geen twijfel over kon bestaan, „dat de hel ge
dacht moet worden als een plaats van, kwel
ling, van onuitsprekelijke kwelling", maar
vlak daarop kon men reeds lezen: „Alle op
vattingen die in de hel een reuzenvulkaan zien
waarin de verdoemden titanenpijnen moeten
lijden, zijn volmaakt onjuist".
Tien jaar later zou in de eveneens apologetische
„Triptiek van het Godsrijk", van pater Jels-
ma en anderen, juist uit de verwarrende vaag
heid der betrokken passages blijken hoe ook
de schrijvers van deze „geloofsverdediging"
bezig waren zich van de al te „plaatselijke"
hel- en hemel-opvatting los te maken: „Noch
het bestaan noch de aard van de hel kunnen
wij begrijpen." En over de hemel: „Het ge
loof geeft een vaag vermoeden van de werke
lijkheid die het aanneemt en verwacht."
Totdat de rooms-katholieke „Nieuwe Katechis-
mus" de hel als „totale ontwrichting", al»
„toestand van koele verharding" en als ..de
finitieve opgeslotenheid in zich" omschrijft en
vergeestelijkt, terwijl van de voorstellingen
van een eeuwig vuur en dergelijke wordt ge
zegd: „Zij hoeven niet te worden opgevat als
stoffelijke beschrijving".
Eenzelfde evolutie in het denken valt ook in wij
de protestantse kring te constateren. Denk
maar aan de tendens van het hervormd-syno-
dale geschrift over het bijbelgezag: „Klare
Wijn". En aldus zou men kunnen zeggen
krijgt het lustrumboek van de VCSB, de
vrijzinnig-christelijke studenten, van 1955 ge
lijk, toen het reeds in zijn titel proclameerde:
„De hemel is leeg geworden". Het wereld- en
geloofsbeeld van een voorbije tijd verdwijnt
en met dat wereld- en geloofsbeeld datgene
wat de scheidende rooms-katholieke hoogle
raar Van de Poll het „conventionele christen
dom" heeft genoemd. Een NCRV-enquête in.
laat ons zeggen, het jaar 1987 zal moeten aan
tonen wat ervoor in de plaats zal zijn geko
men!