Afsluiting van roemrijke carrière Nieuwe exposities <2driehonderd za 1 >jeó (JïCuze n Dico v. d. Meer Louis Davids Kleurig Hollywood Het begin Met Mistinguett In de oorlog Rijk man Verwijdering issen Mijn kruidenier ken ik al van toen hij nog juist met twee ronde blauwe ogen boven de tafelrand uitkwam. Hij is inmiddels opgegroeid tot een struise jonkman, dje met zijn vader de zaak drijft En hoe zelden heb ik iemand gezien,die zo snel en efficiënt kan afwerken en zo vanzelfsprekend kan inhaken op een losse opmerking met een smakelijk verhaal. Alleen daarvoor zou ik hem de overgeleverde klandizie gunnen, al wonen wij al sinds jaren een stad ver uit elkaar. Qm hem aan de praat te krijgen, vraag ik hem onder het controleren van de bestelling door of de firma het druk heeft in deze maand van de feestdagen. Het is niet louter een beleefde informatie: er zit ook een scheutje nieuwsgierigheid in naar andermans handel de wandel laat ik voor zijn eigen genoegen. En het is frappant hoeveel interessante dingen men te horen krijgt als iemand de kans geboden wordt op de praatstoel van zijn vak te gaan zitten. Nee: met Sinterklaas valt de drukte in hun branche nogal mee. Behalve voor wat chocoladeletters en wat klein goed voor de kinderschoen gaat de goede Sint hun deurtje wel stilletjes voorbij. Behalve, natuurlijk, als hij van plan is de zaak grootscheeps aan te pakken. Verenigingen zijn altijd beste klanten als zij een feestavond voor de kinderen organiseren. Driehonderd zakjes snoep op één bestelling zijn dan nog maar een kleinigheid. J^riehonderd zakjes. Gaat u» er even aan staan. Maar ja, in het vak pakt men zoiets eventjes deskundig aan, geheel met eigen krachten. Te weten vader, zoon, moeder en schoondochter, die er meteen een genoeglijk avondje van maken. Maar ondertussen stug doorwerken, want honderd zakjes de man is nog een fikse opgave. Jazeker: drie paar handen blijven naarstig vullen en het vierde paar strikt de volle zakjes dicht. En dat vullen gaat dan ook weer volgens de regels van de kunst, zo op de ouderwetse manier van emmers water doorgeven bij een brand. Ieder heeft zijn eigen bakje met onderdelen voor zich, en stopt trouw honderd keer een kikker, een muis, een suikerbeest of wat dan ook in het aangereikte zakje, en geeft het door. Stellig een avond vullende bezigheid, maar nu niet een van de opwindendste. Geen gezellig griezelen bij de t.v., neuriën bij een populair radioprogramma, geen spelletje canasta, geen breiwerk, geen boek. Een kikker, een muis, een suikerbeest, totdat alle driehonderd builtjes keurig in het gelid staan. En dat alles pro deo, want deze overuren worden niet eens enkel, laat staan dubbel betaald. Het is de boterham, die het hem doet maar toch de boterham niet alleen. Service van de zaak zeker. Maar ook nog iets daar bovenop. De inpakkers, de vullers, de overwerkers hebben er ook aardigheid in, nog net zoveel aardigheid als de koekverguldsters in de Camera Obscura. De groenteman vult in zijn vrije uren fruitmanden, de vrouw van de boekhandelaar en de dochter van de manufacturier staan tijdens de avondverkoop mee achter de toonbank of aan de paktafel. Het is een wat beschamende gedachte, maar een moedgevende evenzeer. Y^ ant als men juist op het punt staat onpasselijk te worden van de nare vervelingswalm, die uit de hedendaagse publikaties opstijgt, werkt de gedachte aan al die drukke huisvlijt als een weldadig sterke pepermunt. Al die vrouwen en dochters van neringdoenden ook al hebben zij overdag een druk gezin of bergen proefwerk voor het kerstrapport die daar maar avond aan avond in touw zijn om ons overdag aan onze bestellingen te helpen. Alles terwille van de goede naam van de zaak. JTn bijzonder tekenend vond ik in dit verband het verhaal dat een banketbakkersvrouw mij eens vertelde in januari, toen de ergste koopstorm was uitgewoed. Sinterklaas viel dat Jaar op een zondag, wat tenminste een absoluut rustige dag om uit te blazen beloofde. Speciaal voor een banketbakker, die de nacht van vrijdag op zaterdag niet uit de kleren was geweest, om alle bestellingen op tijd klaar te krijgen. Hij had in de wijde omtrek dan ook een oude gerenommeerde naam op te houden. Uitblazen vergeet het maar. Op zondagmorgen gaat de telefoon. Een boze stem vraagt waarom de bijtijds bestelde en vooruit betaalde vijf boterletters niet zijn bezorgd. De baas zelf houdt vol dat alle bestellingen de deur uit zijn. Nergens is meer een doos te bekennen Maar als de klant aanhoudt, worden door de bakker en zijn vrouw beiden nog in négligé, de bestelbriefjes stuk voor stuk gecontroleerd: de naam van de klant aan de telefoon is er niet bij. Zoekgeraakt, weggegooid, verscheurd? Onbestaanbaar tenzij een van de noodhulpjes op een spitsuur het briefje even uit handen heeft gelegd en vergeten. Inderdaad: na ij\erig speuren komt het van achter een doos met chocolaatjes tevoorschijn. Bent u daar nog, mevrouw? Maakt u zich niet ongerust, die vijf boterletters komen eraan. En de banketbakker schiet in zijn werkpak, zet de oven aan, mengt en kneedt het deeg, amandelspijs is er nog genoeg over. Als de kerkgangers huiswaarts keren,rijdt de baas zelf met vijf dozen op de achterbank de stad uit, een half uur ver door de besneeuwde weilanden naar het doktershuis aan een stille dorpsstraat, waar men een streepje aan de balk zet. Ook dinsdagavond, toen de KRO-radio onder de titel „Radio Klaas 67" onder meer een aantal herinneringen aan de tijd van „Negen heit de klok" ophaalde, wa ren ze er weer niet bij, de liedjes van Di co van der Meer. Door tijdnood kon nog niet de helft van 't luisteraarsverlanglijst je worden afgewerkt en daarom worden in enkele komende afleveringen van „Djinn" waarschijnlijk nog wat wensen vervuld, maar of ze er dan bij zullen zijn, waag ik te betwijfelen, ook al omdat de meeste liedjes van Dico van der Meer vastgelegd zijn op eigen opnamen van de KRO, die haast niet meer aan te horen schijnen te zijn, omdat er van één liedje maar een grammofoonplaat is verschenen (het Punterlied: „Wel hier en gunter, kom in m'n punter!") en omdat deze wijsjes indertijd (zo'n vijftien twintig jaar ge leden) nooit of nauwelijks voor de micro foon werden gebracht door zangers en zan geressen van andere omroepen. Allemaal vreselijk jammer. Toen Jan de Cler dinsdagavond weer eens een avon tuur van zijn Familie Van Tutten (in co mestibles en grutten) liet horen, dachten we onmiddellijk terug aan de inderdaad gezellige zaterdagavonden van omstreeks 1948, toen je ondanks alle huiselijke druk te (de zaterdagavond van toen was in het gezinsleven te vergelijken met de vrijdag avond van nu) nog volop aandacht kon op brengen voor een briljante cabarettekst, die bovendien nog in hoog tempo door een bijkans ademloze Jan de Cler werd gezon gen. Jan de Cler schreef de teksten voor het toen bij mensen binnen en buiten het Rijke Roomse Leven zeer populaire „Klok" programma samen met Alexander Pola en Dico van der Meer. Samen me' laatstge noemde bouwde hij rond iedere KRO-ra- dioreportage van een interlandwedstrijd op zondagmiddag .een compleet amusements programma met veelal nieuwe liedjes op. waaruit „Hup Holland Hup" (waardige op volger van Willy Schootemeyers mars „Ko ning Voetbal") tot dusver als miq of meer onsterfelijk is overgebleven. Dico van der Meer overleed in het be gin van de jaren vijftig. Zijn naam en zijn liedjes zijn sindsdien min of meer doodge zwegen. Zelfs dinsdagavond kwamen ze niet voor de dag. Om de begrijpelijke tech nische redenen wellicht, en naar alle waar schijnlijkheid ook omdat de lqjsteraars de meeste van die liedjes volkomen vergeten zijn. En dat verdienen ze toch niet. Zeker niet omdat Klaas van Beeck (die, evenals Piet Lustenhouwer de teksten van muziek voor zag) ze zo knap gearrangeerd uitvoerde, met zijn toenmalige K.R.O.-Amusements- orkest en met vocalisten als Sonja Ooster man (waar is deze chansonnlère met haar MAURICE CHEVALIER De Franse zanger Maurice Chevalier heeft verklaard op 12 september 1968, zijn tachtigste verjaardag, met optreden te zul len stoppen. Hij was, gemeten naar zijn enorme popu lariteit, een opvallend zeldzame verschijning op onze beeldbuis. Niettemin zal menige t.v.-bezitter verrast hebben opgekeken bij 't lezen van bovenstaand bericht. Hoe nu Maurice Chevalier, de konirtg van het chan son, zou bereid zijn afstand te doen? Hij, de onverwoestbare jeugd zelve, zou willen capituleren voor de „dagen zijner jaren"? Het scheen ondenkbaar! 'T'och stond het daar zwart op wit en wij A zullen ons bij de gedachte moeten neerleggen, dat de onverbiddelijke Vader Tijd zijn kinderen (en zelfs zijn zondagskin deren) ndet spaart... hetgeen misschien nog wel het moeilijkst te verwerken valt. Want sterker nog dan de briljante chansonnier leeft in onze verbeelding de uitzonderlijk bevoorrechte, die glimlachend en zonder waarneembare inspanning van het ene suc ces naar het andere schreed en op wie noch 's werelds zorgen, noch de last der jaren vat schenen te hebben. In die zin belichaamde Chevalder de wens droom van meer dan één generatie werd hij het troostend symbool, dat velen met een onbarmhartige werkelijkheid onbewust verzoende. En onwillekeurig vraagt men zich af, waarom een zo populaire figuur zo relatief weinig contact onderhield met het populairste van de communicatiemiddelen: de televisie. Een vraag die nauw verband houdt met de man en zijn „image". Waarin bestaat dat „Image" van Cheva lier? Een „lieveling der goden" noemde hem eens de dichteres gravin de Noailles en dat geeft vrij nauwkeurig weer hoe het publiek hem ziet. Alles aan hem is lichtheid, blijheid, bekoring... hij is de mens, die komt, lacht en overwint Er zijn wellicht ogenblikken waarop men zich afVraagt, waarom juist de ze zorgeloze liedjeszanger door miljoenen wordt vertroeteld, terwijl zoveel belangrijke kunstenaars door die zelfde miljoenen wer den miskend of genegeerd. Maar ja wij allen hebben nu eenmaal een kwantum gene genheid in ons, dat zich schijnt te willen vastzetten naar eigen believen, ongeacht de geldende maatstaven van waarde of ver dienste. De brede massa komt tot Chevalier om een even simpele als onweerlegbare re den: eenvoudig omdat zij van hem houdt... Of beter gezegd: omdat het „image" haar dierbaar is geworden van de volwassen straatjongen, van de gamin-in-smoking, die onbekommerd zijn nu eens sentimentele, dan weer ondeugende chansons brengt met het accent van de voorstad, dat hij nimmer zal afleren. Het schellinkje van het Casino te Pa rijs herkent en bejubelt in hem zijn kornuit, de „gars" van Mépilmontant. Maar ook de gravin de Noailles voornoemd toont zich ver rukt wanneer zij hem voor het eerst ziet en het gerucht wil, dat haar beroemde „Poême de l'amour" door deze zingende vrijbuiter werd geïnspireerd. Zo vestigt zich het beeld van het zondagskind, dat moeiteloos en met zwier eerst Parijs verovert, dan Frankrijk en vervolgens de wereld. Ook de film heeft hem ontdekt en voert hem mee van de Rue de Clichy naar Holly wood en naar de toppen van de roem. Het is een gewaagde sprong van het vrije artiesten- bestaan naar de discipline van de Ameri kaanse studio's. Maar ook hier waken de go den over hun lieveling: vrolijk duikt hij on der in het roezige filmbedrijf om weer boven te komen als de bewierookte held van een „Love Parade", een „Bedtime Story" en een „Merry Widow". Nieuwe successen wachten hem als acteur en operettezanger in „Pièges", „Break the news" en „Beloved Vagabond". En men ziet hem met vreugde terug ouder wordend, maar zonnig en hartveroverend als altijd. Dit is dan ongeveer het „Image" dat de chansonnier bewust en met zorg heeft ge kweekt en niemand schijnt zich af te vra- smaakvolle repertoire toch gebleven?) en de inmiddels overleden Han Sodekamp (te vens baritonsaxofonist in het orkest). De liedjes van Dico van der Meer wa ren niet alle even populair (zijn grootste succes was wel het al eerder genoemde Punterlied), ofschoon de teksten stuk voor stuk niveau bezaten, misschien enkele meezingertjes voor „Negen heit de klok" uitgezonderd. Of kwam het juist doordat ze niveau bezaten, een niveau dat maar wei nig onderdeed voor dat van de teksten van Annie M. G. Schmidt, Jelle de Vries en Ernst van Altena? Van der Meer was een tekstdichter die in zijn fijne, wat ironische liedjes graag met rijmwoorden stoeide („Billy Luchy uit Kentucky"), graag een dubbele bodem aanbracht (het „bomen" van de commercieel begaafde gondelier in het Giethoornse Punterlied) en de paradox beslist niet schuwde. Wat dit laatste be treft denk ik aan „De midvoor uit de Mid- dachterallee" (die twijfelde of hij zijn meis je figuurlijk moest laten schieten voor de voetbal of andersom). Dit was nog slechts een staaltje van paradoxaal woord gebruik. Maar ook in de inhoud van die woorden kwamen vele gave tegenstellin gen voor, waarin tevens Van der Meers milde ironische visie doorbrak. In dit ver band schieten me weer zijn charmante, wat Peynet-achtige liefdesliedjes te bin nen, zoals „Een beetje maneschijn" („Bij 't volle maantje in 't lege laantje") en „Wat zou je doen?" („Een nieuwe lente, een nieuw geluid - zong Gorter in zijn tijd. Maar botten boom en heester uit, raak ik mijn stem steeds kwijt. Want als ik in mijn tuintje sta en jou voorbij zie gaan, loopt wel mijn droom jou achterna, maar ik blijf zwijgend staan") en „negatieve" liefdesliedjes als „Trouw nooit een man verbonden aan de radio" („Hij praat alleen maar met je door de radio en speelt stommetje in huis") en „Het heeft heel wat voeten in de aarde, om met een ster getrouwd te zijn". Ook zonder paradoxaal te zijn kon hij nuchter en tegelijk poëtisch constateren, zoals in het liedje „De me rel fluit" (,,'t Is net de zon: je merkt 'm wel, maar ziet 'm niet"). Misschien dat deze citaten om met Carmiggelt te spreken: zo gaaf mogelijk uit m'n herinnering opgedregd een paar overtuigende bewijzen vormen voor de kwaliteit van Dico van der Meers teksten. Om „Beknopt" en tevens concreet te blijven: is het toch niet mogelijk, om de ze liedjes weer eens onder de aandacht van het publiek te brengen, nu er zo'n hausse is in vaak veel minder goede klein kunst van voor de tweede wereldoorlog en in cabaretliedjes van de huidige genera tie? Nog in leven zijnde tijdgenoten en collega's van Van der Meer (Jan de Cler, Alexander Pola, Jules de Corte, Jelle de Vries en Jacques van Kollenburg) komen nog vrijwel wekelijks in onze huiskamers. Het is jammer, dat een van de belang rijkste vertegenwoordigers van deze klein- kunstgeperatie vrijwel vergeten is. Zou Wim lbo hier niet eens wat aan kun nen doen, mede in het kader van zijn ca baretgeschiedenisboek? Wie weet wat hij nog uit die oude eigen opnamen kan ha len! Een andere, veel beter in ere gehouden grootmeester onder onze vaderlandse lied jesschrijvers was Louis Davids. Aan hem wijdde de NCRV haar programma „Da vids '67", dat zondagavond door Gerard Cox en gast Wim Sonneveld op het scherm werd gebracht. Na Wim Ibo's documentai re over Jean-Louis Pisuisse voor de KRO was dit opnieuw een interessante, amu sante en daardoor waardige hommage aan een groot kleinkunstenaar uit het ver leden. Toen Gerard Cox de kijkers vertel de, dat zij gerust mochten meezingen om dat het programma via het tweede net werd uitgezonden („niemand hoort u!"), dacht ik: „Inderdaad, alweer tweede net!". Men doet zijn uiterste best om de goede Nederlandse liedjes te propageren en daar heeft men, gezien onder meer de verkoop van grammofoonplaten met kleinkunst, veel succes mee. Maar onze omroepen me nen nog steeds, dat goede liedjes iets zijn voor een „happy few", die de geestelijke moed kan opbrengen om de meer populai re programma's van Nederland 1 te laten voor wat ze zijn. En zo zijn heel wat kij kers verstoken gebleven van die uitmun tende programma's over Pisuisse (tijdens de Forsyte Saga op het eerste net!) en Louis Davids (tijdens „NTS-Sport" op het eerste net!). Of worden ze in de zomer maanden van volgend jaar op het eerste net herhaald? Dan is het te hopen, dat de kijkers die nu de dupe zijn geworden van de slechte coördina ie en van de culture le bevoorrechting van het tweede net niet juist in het land van Noord-Schwarwou' zitten of hun weekend doorbrengen in Scheveningen. Yvonne keert alleen naar Frankrijk terug een* ervaring rijker, een illusie armer. Er zou aan deze (uiteraard vluchtige) visie op de „onbekende" Chevalier nog veel zijn toe te voegen: het moeilijke begin in de hem volkomen vreemde Amerikaanse sfeer, het ontmoedigend fiasco van zijn eerste Holly wood-films, de gevoelige knauw aan zijn po pulariteit in Frankrijk toegebracht door de affaire Vallée, de haatcampagne van jaloerse collega's en meer zulke onverkwikkelijkhe den die als donkere schaduwen vallen over dit zonovergoten levenspad. Maar deze enke le grepen mogen voldoende zijn om de ba lans op te maken van de man en zijn „ima ge". Wij worden dan geconfronteerd met twee duidelijk te onderscheiden grootheden: de mythe van de stralende veroveraar, door zor gen noch tegenslag belaagd en de reali teit van een ernstige, hardwerkende kunste naar, aan wie niets menselijks vreemd is en die dan ook ruimschoots zijn portie aan na righeid kreeg te incasseren. gen of misschien ook deze medaille niet haar gelegd. Want ook ons dusgenaamde zondags keerzijde heeft. Te minder, waar Chevalier zelf zich op dit punt verre van mededeelzaam toont. Zijn autobiografie „Ma route et mes chansons" raakt de moeilijke periode in zijn carrière niet of nauwelijks aan. Maar uitvoerige le vensbeschrijvingen als André Rivollets „De Ménilmontant au Casino de Paris" en „Con- tes et visages" van Luciene Gréville doen een heel ander boekje open. Wij maken daar kennis met een kleine jon gen, die als het even kan het ouderlijk huis ontvlucht om zijn heil te zoeken in de drukke straten van het volkrijke Ménilmontant. Va der Chevalier, een huisschilder, is namelijk nogal eens boven zijn theewater en de stor men zijn in het talrijke gezin niet van de lucht. Over deze bepaald niet voorbeeldige pater familias vernemen wij weinig. De centrale figuur in de familie is de zwoe gende zorgzame moeder, die met inspanning van alle krachten de eindjes aan elkaar tracht te knopen. Zij is het ook, die het na komertje, Maurice, de hand boven het hoofd houdt wanneer de knaap na achtereenvol gens als loopjongen, leerling-meubelmaker, drukkersknechtje en assistent van een pop- penfabrikant mislukt te zijn het ketterse voornemen te kennen geeft „artiest" te wil len worden. Met name de oudere broers ne men dit niet zij vertikken het de kost te verdienen voor een „luiaard" en een „klap loper". Met gevolg, dat Madame Chevalier een dagelijkse strijd heeft te voeren om al thans een schijn van huiselijke vrede te be waren. In dit door geldelijke zorg en Innerlijke spanningen verscheurde milieu groeit de kleine Maurice op en beginnen zich enkele wezenstrekken af te tekenen, die hem zijn hele leven bij zullen blijven: de bijna afgodi sche verering voor zijn moeder, een onblus bare liefde voor het toneel, de diepgewortel de afschuw tenslotte van armoede en misère. Hij debuteert als schoffie van twaalf jaar in een achterafkroegje. „Le petit Chevalier, comique miniature" aldus wordt de zieli ge verschijning in veel te ruime slobberkle- ding en toegetakeld met een kartonnen feest neus, aangekondigd om door het publiek prompt te worden weggehoond. Niet ten- on rechte overigens. Want hij heeft geen stem, gebaart houterig en ligt voortdurend met de pianobegeleiding overhoop. Maar hij denkt niet aan opgeven alweer een typerende karaktertrek, die zijn toekomstige lot mede zal bepalen. Met een voor die leeftijd verwonderlijke vastberadenheid zet hij de tanden op elkaar, bestudeert hij de grote voorbeelden in het vak en tracht hij zijn fouten te corrigeren. Zo zwerft hij van het ene buurtcabaret naar het andere thuis met de nek aangekeken, op de planken hoogstens een mager succesje boekend. Het is een beeld dat kwalijk strookt met de gangbare idylle van het verwende zondagskind en alleen de onverzettelijke wil carrière te maken houdt hem staande. Dan begint, zij 't met een tergende traagheid het getij te keren. Vallend en opstaand, maar met een niet te stuiten ijver en volharding, weet hij zich een weg te banen. Zijn greep op het publiek wordt merkbaar het ge heim van het „Chevalier-effect" vangt aan te werken. Wat is dit geheim? Hij zelf schrijft het toe aan het warme gevoel van solidariteit met zijn auditorium... „une sorte d'amitié pour les gens que j'essaie d'amuser" (een soort vriendschap voor de lieden die ik tracht te vermaken) noemt hij het in zijn mémoiress. Maar hij zwijgt over de bittere teleurstel ling, die hij ongetwijfeld heeft moeten over winnen, wanneer die vriendschap jarenlang met onverschilligheid wordt bejegend. Intussen broeien achter het slobberpakje en de kartonnen neus plannen om weg te ko men uit de sfeer van grove tingeltangelpret. Voortdurend zint hij op het creëren van een eigen type menselijker, moderner, oor spronkelijker dan dit afleggertje van de cir cusclown. „De eerste pagina van deze weekendbij lage kan ook in kleur worden bekeken." KASTPAR. Zijn kans komt als de gevierde Mistinguett hem tot haar partner kiest. Zijn naam krijgt klank en het optreden naast de gevierde re vue-ster versterkt zijn prestige en zijn zelf vertrouwen. Op een goede dag is de roodneu- zige hansworst verdwenen om plaats te ma ken voor een slanke jongeman in avondkle ding. Gekroond met een strohoed, de legenda rische „canotier", die befaamd zal worden als de steek van Napoleon. Een nieuwe figuur is op de Parijse planken verschenen, die als geen andere zijn publiek weet te boeien een nieuwe kunst is gebo ren, die de Fransman recht in het hart treft door haar bij uitstek nationale eigenschap pen: eenvoud en blijmoedigheid Dit alles klopt precies met de gangbare voorstelling van het door de fortuin bevoor rechte gelukskind... in schijn althans. Want ook hier ziet de werkelijkheid er wel een beetje anders uit. Chevalier is de geboren perfectionist, geplaagd door een welhaast maniakale zelfkritiek. Nooit is hij over zijn prestaties tevreden. Bij Rivollet kan men lezen (en de zanger heeft het toegegeven) hoe zorgvuldig door dacht en moeizaam voorbereid deze schijn baar zo spontane nummers in wezen zijn. Wat op het toneel aandoet als luchtige im provisatie is in feite de vrucht van nauwge zet overleg en geduldig „uitproberen". Iede re grimas, ieder gebaar, iedere stembuiging (het grappige falset overslaan incluis) wor den in details uitgekiend en definitief vast- kind ontkomt niet aan de eeuwige angst van Ong6T6pt iedere geslaagde kunstenaar: het verkregen peil te zien dalen. In het grimmige besef, dat het oneindig moeilijker is succes te be houden, dan het te behalen. Wanneer de oorlog '14-T8 uitbreekt, schou dert Chevalier als dienstplichtig soldaat het geweer en vertrekt hij naar het frdnt. Ook over deze donkere achtergrond van zijn leven blijkt hij zeer terughoudend te zijn. Maar uit Grévilles „Contes et visages" vernemen wij hoe de soldaat Chevalier door een granaat scherf wordt getroffen en als zwaargewond krijgsgevangene in een hospitaal te Maagden burg opgenomen. Een tijd lang zweeft hij tussen leven en dood. De Duitse artsen zien geen kans het stuk metaal operatief te verwijderen en hij ver trekt, nauwelijks hersteld, naar het kamp Al- ten-Grabow. In 1917 wordt hij tegen Duitse krijgsgevangenen uitgewisseld en op trans port gesteld naar Frankrijk - het croix-de- guerre op, het hardnekkige brokje ijzer in zijn borst als deux souvenirs aan het oor logsintermezzo. Waarna hij van voren af aan moet begin nen - drie oorlogsjaren kunnen iemand ra dicaal doen vergeten. Opnieuw maakt hij de beproevingen van een debutant door, nog ver ergerd door de gevolgen van zijn verwonding. Bij zijn eerste wederoptreden in het Casino de Paris moet hij zich verzetten tegen opko mende duizelingen en voelt hij zich onzeker van stem en gebaren. Maar met ongebroken wilskracht blijft hij doorzetten - zelfs nadat een hernieuwd verzoek om geopereerd te wor den ook door de Franse doktoren wordt af gewezen. Zo worstelt hij de eerstvolgende maanden door: 's avonds de blijmoedige zanger - over dag een ploeterende tobber. En andermaal lukt het hem zich omhoog te werken. Stukje bij beetje voelt hij zijn krachten te rugkeren krijgt hij het publiek opnieuw in zijn greep. Wanneer hij, als voorheen, weer aan de zijde van Mistinguett in de Folies Bergère triomfen viert, heeft hij het pleit ge wonnen en de zoveelste duistere periode be hoort tot het verleden. Van de particulier Chevalier is weinig meer dan de buitenkant bekend. Dat hij mede door de in Amerika vergaarde dollars een rijk man mag heten, kon moeilijk ver borgen blijven. Diverse zomerverblijven en een uitgebreid grondbezit aan de Cóte d'Azur spreken trouwens voor zichzelf. Wat minder tot de buitenwacht doordringt is de bekwaamheid, waarmee dit alles be heerd wordt. Want af geschminkt is de lucht hartige kwinkeleerder een gewiekst en voor zichtig financier. Gedeeltelijk manifesteert zich hier de tvpisch-Franse zuinigheid en praktische zin, maar niet minder een bijna groteske bezorgdheid voor de toekomst. Even als Chaplin wordt hij blijvend geobsedeerd door de herinnering aan een harde armoe- jeugd. Evenals zijn illustere confrater vreest hij niets zozeer als een mogelijke terugkeer van deze verschrikking, hoe absurd de ge dachte daaraan moge schijnen. En dan blijft natuurlijk nog dat intiemste, maar ingrij pendste in ieder mensenleven: de liefde, de fameuze „amour", door hem in alle toonaar den bezongen. Chevalier heeft (alweer volgens Rivolett) slechts twee duurzame passies in zijn leven gekend: de liefde voor zijn moeder en de ver terende hartstocht voor „het vak". Niemand weet van het verdriet, dat hem geestelijk en lichamelijk dreigt te breken, wanneer hem de vrouw, aan wie hij alles te danken heeft, kort voor zijn vertrek naar Amerika ontvalt. Het is dan ook de onweerstaanbare lokstem van het toneel, die hem overeind houdt meer nog dan de levensgezellin, met wie hij inmiddels in het huwelijk is getreden. Want (ongelooflijk genoeg): de vlinder achtige hartenbreker is sinds enige jaren or dentelijk getrouwd. De uitverkorene heet Yvonne Vallée een bescheiden revueda metje dat in de schaduw van de grote man mocht figureren. Heeft hij deze onopvallen de, weinig toeschietelijke jonge vrouw wer kelijk liefgehad? Er is geen reden om aan de oprechtheid van zijn gevoelens te twijfe len zo lang die dan mochten duren. Misschien is het besef van het' klimmen der jaren (hij nadert de veertig) van in vloed geweest misschien ook gingen de makkelijk verworven vluchtige verhoudin gen hem tegenstaan. Wat daarvan zij: Yvon ne Vallée wordt Madame Chevalier. Het is voor Maurice een nieuwe ervaring, die hem regelrecht naar de zevende hemel voert. Na tuurlijk moet zij met hem optreden. In de duetten „Quand on est deux" en „Dites-moi M'sieur Chevalier et quoi done Mam'zelle Vallée" zingt hij zijn extase uit. En een ver tederd Parijs deelt bewogen in dit jonge hu welijksgeluk. Op de vraag nu, waarom de schaduwzijden van deze levensgang zo opmerkelijk weinig aan de dag treden, lijkt slechts één ahtwoord mogelijk: omdat Chevalier zelf dit zo heeft gewild! Er was hem namelijk alles aan ge legen het „image", zoals dit in de publieke verbeelding leefde, ongerept te handhaven, geenszins uit ij delheid, maar op grond van praktische, zowel als artistieke overwegin gen- Deze populairste kleinkunstenaar van zijn tijd is altijd psycholoog genoee geweest om te beseffen, dat in de warmte en genegen heid, waarmee een publiek van twee conti nenten hem ontvangt, een belangrijk element van dankbaarheid schuilt, de dankbaarheid voor een troostende, bevrijdende illusie In dit verband bekeken komt tenslotte ook zijn schaarse verschijnen op de beeldbuis in een minder raadselachtig licht te staan. Che valier was nimmer, wat men noemt: een uit gesproken TV-persoonlijkheid. Hij is de thea termens bij uitnemendheid, van nature inge steld op de zaalafstand achter de voetlich ten. Instinctief moet hij hebben aangevoeld hoe de indiscrete, onthullende televisie hem bij de vervulling van zijn levenstaak alleen maar kon schaden. En wij kunnen hem voor dit inzicht slechts dankbaar zijn. Want op geen andere wijze zou hij in staat zijn ge weest het „image" op te bouwen, dat miljoe nen in het hart hebben gesloten... Een illusie, zo men wil, maar dan een illusie, die een veelszins kille wereld hielp verwarmen en verlichten. AMSTERDAM Stedelijk Museum: „Boxes" van Larry Bell (tot en met 14 januari). Bols Taverne, Rozengracht 106: „Kun stenaars van nu uit Brazilië" (tot 2 jan.) DEVENTER Munten toren: Grafische kunst uit par ticulier bezit. Werk van onder anderen Picasso, Chagall, Redon, Maillol, Bes- nard, Carrière en Lauréncin (tot en met 16 december). Openbare Leeszaal, Brink 70: Etsen van F. van Batenburg (tot en met 16 dec.) Galerie Grote Poot: Grafisch werk van de Tsjech Zdenek Krejci (tot 10 jan.) DEN HAAG Gemeentemuseum: „Marionetten uit München" ('.ot en met 28 januari) en „De vrouw in de muziek" (tot en met 31 januari). Haagse Kunstkring: Werk van An Bue- siot en Wim van Doome (tot en met 28 december). EINDHOVEN „De Krabbendans", Wal 2a: Werk van Willem Coen. HILVERSUM Goois Museum, Kerkbrink 6: Werk van „De Kring" (tot en met 1 januari). UTRECHT Galerie Artishop, Marnixlaan 322: Schil derijen en grafieken van de Gronings» kunstenaar Sjouke Heins. ROTTERDAM Museum Boymans-Van Beuningen: Werk van Kees van Dongen (tot 28 jan.) De ontgoocheling begint in Amerika. Yvpn- ne, die hem naar Hollywood vergezelt, moet ervaren hoe hun liefde langzaam aan ver bleekt. Wij kunnen naar het verloop van de ze verwijdering slechts gissen. Maar het laat zich indenken hoe de vereenzaamde jon ge vrouw (zij spreekt geen woord Engels en komt voorshands voor geen engagement in aanmerking) steeds meer de aandacht van haar man verliest. Maurice immers is door de inspannende ar beid in dit nieuwe milieu volledig in beslag genomen de geduchte rivale, het toneel, heeft haar oude rechten hernomen. Het is een stille, schrijnende tragedie «roor het teleurgestelde jonge vrouwtje, maar ook, naar wij mogen aannemen, voor de echtge noot. Chevalier is immers niet alleen op de planken „bon gargon" met een gevoelig hart. Wie zal ooit peilen wat hem deze trieste af faire aan leed en zelfverwijt heeft gekost? Maar duidelijk is, dat een dergelijke pijnlij ke situatie niet kan voortduren. Het paar besluit met het gebruikelijke we derzijds goedvinden uit elkaar te gaan. Het Nederlands Studenten Orkest zal op 17 januari zijn zestiende tournee aan- vangen met een concert in Bergen (N.-H.). Vervólgens zal worden opgetreden in Den Haag (18 jan.), Middelburg (19), Utrecht (22), Groningen (23), Arnhem (24), Eindho ven (25), Hengelo (26), buitenland (27), Rotterdam (29) en Amsterdam (30). Voor de vijftiende maal heeft dirigent Jan Brus- sen de leiding. De repetities worden even eens voor de vijftiende maal in Bergen ge houden, gedurende de twee aan de tournee voorafgaande weken. Op het programma staan variaties en thema voor het NSO (geschreven in op dracht van het NSO, daartoe in staat ge steld door het Prins Bernhardfonds) door Bertus van Lier, het fluit-harpconcert in C. gr. t. K.V. 299 van W. A. Mozart, solis ten Ada Brussen (harp) en Paul Verhey (fluit) en de Eerste-Symphonie Frühlings-) van Robert Schumann, opus 8 in Bes gr. t. De baten van deze tournee zullen weder om ten goede komen aan het werk van de Stichting Het Nederlands Studenten Sanato rium, Studiehulp aan Gehandicapte Studen ten en aan de Stichting Het Universitair Asyl Fonds. %De dirigent Nico van der Linden heeft een uitnodiging gekregen om in de loop van 1968 als gastdirigent op te treden met het .symfonie-orkest van Merano in Italië. Hij zal in totaal acht concerten geven in april, mei, augustus en oktober. De heer Van der Linden zal daarbij ook Nederland se werken introduceren. De Nieuwe Komedie zal op 30 december in het Paviljoentheater in Scheveningen „The Fantasticks" van Tom Jones en Har vey L. Schmidt, gebaseerd op ,^Les Ro manesques" van Edmond Rostand, in pre mière brertgen. Het is een musical, die in zijn oorspronkelijke vorm werd geschreven voor een bezetting met een dame, zes he ren en een orkest van vier man. Onder re gie van Berend Boudewijn wordt het stuk waarvoor Erica van Dijk de vertaling ver zorgde, gespeeld door: Mary Wagenaar, Joop van der Donk, Frans Koppers, Lex Schoorel, John Soer, Cor Stedelinck en Henk Vogel. De muzikale leiding heeft Henk van Dijk. %De Belgische Vriendenkring organiseert op 12 januari 1968 in het Beneluxhuis in Den Haag een Felix Timmermans- herdenking, met medewerking van Hubert Lampo em Ha Timmermans.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 12