Van tamme S-l 1 naar supersnelle Starfighter
IN DEN HAAG LIGT TIEN MILLE
KLAAR VOOR GOEDE DENKERTJES
„De Joden in Egypte leven in doodsangst"
„De vent die zich aanmeldt wordt zo
snel mogelijk in de kist gezet
Ringnummer
won een auto
Burgerjochies
worden in
33 weken
tot vliegers
omgesmeed
Velen vechten
tot het eind
als leeuwen
om te kunnen
blijven"
2032631
Tweemaal per jaar passeren zij de poort van de vliegbasis Gilze Rijen. „Burgerjochies" noemt
majoor J. van Kemenade, commandant van de Elementaire Vliegeropleiding, hen, want iedere
lichting komt vers van de schoolbanken. Hij gebruikt die uitdrukking niet denigrerend; het is
meer een plastische typering-ten-voeten-uit. De militaire samenleving is nu eenmaal anders, wat
harder d^n de burgermaatschappij. Kolonel R. Hofstede, commandant van de vliegbasis Gilze
Rijen, zegt: „The struggle for life" begint voor deze knapen pas als wij ze hier krijgen. Ze heb
ben nooit geleerd zelfstandig te zijn, een enkeling uitgezonderd."
Aanpassing
ACHTER BUREAU
ROER
WARENHUIS
LOZE KRETEN
Nieuwe stijl
DE POSTDUIVEN VAN
H. OVERBEEKE ZIJN
GOUD WAARD
SNOEPJE VAN DE WEEK
TOCH LIEFHEBBER
OORLOG SCHOJSK ABRAHAM NIEUWE TOEKOMST
DE DIKKE ROOIE
Een onzer verslaggevers heeft „aan de
wieg" van de luchtniaehtvlieger ge
staan: de EVO (Elementaire Vlieger-
opleiding) op de vliegbasis Gilze Rijen,
tussen Tilburg en Breda. Het aanbod
van Nederlandse jongemannen om vlie-
ger te worden is de laatste jaren tame-
lijk groot. Weinigen zijn echter uitver
koren. De keuring is streng en slechts
de besten komen in aanmerking.
Gilze Rijen is slechts een begin op de
weg naar het moderne straalvliegtuig.
Een langzaam begin, want de S-11 is
nauwelijks sneller dan 200 km per uur.
De F-104 als „einddoel" vliegt 1800
km per uur sneller. Tussen beide typen
ligt een geweldige brok wetenschap,
dat een jongeman van even boven de
twintig zich eigen moet maken.
Een „flight" Fokker S-l I's
stijgt op voor een formatievlucht
(foto boven).
BASIS GILZE RIJENPOORT TOT HET
WALHALLA VAN ONZE LUCHTMACHT
Drieëndértig weken duurt de opleiding tot vlieger. In die tijd worden „burgeijochies" omgesmeed tot vliegers, die
moeten voldoen aan de hoge mentale en fysieke eisen van het jachtvliegerschap. Traditinonele drilsystemen komen
er niet meer aan te pas. De methode om goede vliegers te maken is gerationaliseerd en gedemocratiseerd. Het begint
bij de S-ll en eindigt bij de Starfighter.
De Luchtmacht is een apparaat dat
in vredestijd moet voldoen aan de
NAVO-eisen wat betreft geoefendheid
en gevechtsgereedheid. Het is een be
drijf als elk ander, een bedrijf dat in
vredestijd vrijheid produceert. In deze
wereld komen schooljongens op Gilze
Rijen. Men zou de basis kunnen ver
gelijken met de „poort naar het Lucht
macht-Walhalla" inclusief voetangels
en klemmen.
Kolonel Hofstede, die van 1963 tot '66
luchtmacht-attaché te Washington is
geweest, vertelt er dit van: „Het is
merkwaardig, hoe met deze jongens
zich hier aanpassen. Uiteraard worden
zij behoorlijk sociaal-psychologisch be
geleid. Het is het idee van de bevelheb
ber der luchtstrijdkrachten geweest de
vent, die zich aanmeldt om vlieger te
worden, zo snel mogelijk in de kist te
zetten. Nog tijdens zijn militaire voor-
onleiding." Daarom zijn de Luchtmacht
Officiers- en Kaderschool vroeger
gevestigd in Breda en de Elementai
re Vliegeropleiding (tot voor kort ge
stationeerd op de vliegbasis Woens-
drecht) op groot-Gilze Rijen als één ge
heel samengebracht.
„Ik geloof wel in zo'n integratie, hoe
wel ik er in het begin huiverig tegen
over stond. Dat wil ik wel bekennen,"
zegt de kolonel. Toch is de verhuizing
en feitelijke samenvoeging van beide
omvangrijke luchtmachteenheden op
vallend snel en zonder teveel verwikke
lingen verlopen. Dat is voor een groot
deel te danken aan de Amerikaanse
wijze van aanpak, die kolonel Hofstede
zich in Washington eigen heeft ge
maakt. „Ik ben in principe altijd ge
neigd om „ja" te zeggen. Als ik dat
Instructeur en leerling voor een I ligt beneden de twintig jaar. Leerling-naar de groep lichte vliegtuigen, ofwel principe niet had gevolgd was het niet
tripje met de Fokker S-ll. De I vliegers die niet geschikt zijn voor Lichte Vliegopleiding (foto links). ^GeTo^voo^public relations, menta-
gemiddelde leeftijd van de cursisten straalvlieger worden overgeheveld I le souplesse en „iedere man eigen ver-
DEN HAAG Vadertje Staat gaat de hand in eigen boezem steken. In een
tijdschriftje van een opwindend oranje wordt het Nederlandse ambtenaren
korps gevraagd zich te bezinnen op vereenvoudiging van de administratie of
bepaalde regelingen, die nog uit de tijd van Napoleon stammen. Voor goede
denkertjes ligt er een dikke buidel met tienduizend gulden aan prijzen klaar in
Den Haag.
Dat is op het Binnenhof, waar de Rijks Ideeën Organisatie zetelt, die zich voor
het eerst in haar dertienjarig bestaan zo royaal roert met een prijsvraag.
Daarnaast is besloten voor alle ande
re ideeën voortaan 25.000 gulden uit te
trekken. Tot nu toe stond er geen be
paald bedrag vast. Het hoogste dat ooit
ineens is uitgereikt is veertienduizend
gulden voor een revolutionaire verbete
ring op ijsbestrijdingsgebied, een appa
ratuur, die Japan en Canada inmiddels
hebben overgenomen.
Gaat het met de rijksideeën soms
slecht dat de organisatie zo rinkelt
met centen?
„Helemaal niet", weerlegt de secre
taris van de Rio, de heer J. Walraven.
„Wij zijn in 1954 begonnen met 210 in
zendingen die vijf maanden besloegen.
De vorige maand kwamen er ruim
183.000 binnen, daarvan werden er 5525
beloond en kregen er 3182 een aanmoe
diging.
De prijsvraag is bedoeld voor de
man achter het bureau om hem eens
uit zijn statische sfeer te halen. Mees
tal behelzen de inzendingen ideeën op
het technisch vlak, wat logisch is, want
daar zie je bepaalde oplossingen exac
ter.
Bij de administratie liggen de gren
zen vager, een verbetering raakt al
gauw het technische vlak, denk maar
aan de computer. Dat is over de hele
wereld zo, waar ijverig op bedrijven en
kantoren met de bus naar het idee
van een Schotse scheepswerf in 1880
wordt gewerkt.
Overigens, zo wijst de heer Walraven
„Veel te onpersoonlijk", oordeelt hij.
„Zelfs in de naam komt het woord niet
meer voor. Wij zeggen nu Rijks Ideeën
Organisatie, die voor 120.000 gulden op
de begroting van Binnenlandse Zaken
staat genoteerd en die op ieder depar
tement en onderdeel een eigen ideeën-
commissie heeft.
Behalve defensie, de grootste produ
cent van ideeën, dat uit veiligheids
overwegingen het roer in eigen hand
houdt.
Er zijn wel eens meer prijsvragen
zij het kleine uitgeschreven. Dat is
niet best bevallen. De onderwerpen
leenden zich er ook niet toe, erkent de
secretaris. „Wij hadden het over be
sparing van papier, over het drogen
van brandslangen en we hebben gepro
beerd de dames van de overheid wat
op te peppen. Zij hebben het laten af
weten. Niet eens zo gek als je be
denkt dat de meesten typiste zijn en
die doen nu niet bepaald ideeënrijk
werk".
„Ik voel met net een directeur van
een warenhuis", vertelt de heer Walra
ven. „Je moet steeds stunts verzinnen
om de mensen te stimuleren. Ja, waar
om stuurt de een in en de ander niet.
Over het algemeen is de Nederlander
bang zich belachelijk te maken of voor
een uitslover te worden versleten".
Maar bij de overheid komt over 't alge-
liteit dan bij de industrie, zeggen som
mige mensen. „Ook onzin", zegt de se
cretaris, terwijl hij een greep doet in
de nonsensmap. „Hier een meneer met
294 stellingen over de godsdienst en de
wijsbegeerte. Een juffrouw die voor
stelde ijsbergen van de Noordpool naar
Israël te vervoeren voor de irrigatie in
dat land en een dame die voorstelt een
speciale stofzuiger te ontwerpen om
het Haagje van hondeuitwerpselen te
vrijwaren.
De heer Walraven haast zich te zeg
gen dat deze inzenders toevallig geen
ambtenaren zijn, maar zo maar een
paar verdwaalde particulieren.
Ambtenaren hebben wel afgeleerd lo
ze kreten als „ze moeten dit" en „ze
moeten dat" het Binnenhof op te jagen.
Wel gaat bij een verhoging van het aan
tal inzendingen de kwaliteit achteruit,
maar bij elkaar leveren de ideeën toch
een besparing van twee miljoen gulden
per jaar op.
antwoordelijkheid geven" zijn de motie
ven achter elk „ja". Zoals gezegd: de
opleiding tot vlieger is opmerkelijk ge
democratiseerd. Op aandringen van
majoor Van Kemenade is het starre
systeem van vroeger verlaten. Alle zo
genaamde „slow starters" (jongeman
nen die zich door aanpassingsmoeilijk
heden langzamer dan anderen ver
trouwd maken met de vliegerij en die
vroeger al snel uit de opleiding vie
len) krijgen op langere termijn en met
extra aandacht de mogelijkheid uit te
groeien tot capabele vliegers. Dat is be
wezen.
De aanpassing van de opleiding aan
het tempo van de leerling blijft uiter
aard binnen bepaalde grenzen. „Je
kunt tepslotte niet eeuwig aan een vent
blijven sleutelen." De resultaten zijn
goed: er zijn meer gebrevetteerden, en
tijdens de voortgezette opleiding is be
wezen dat de kwaliteit van de „slow
starters" later niet minder is dan die
van anderen. Majoor Van Kemenade:
We beginnen de vent een mentale in
stelling bij te brengen die overeen
stemt met de eisen voor jachtvlieger.
Dat gebeurt al tijdens de grondoplei-
ding."
„In de eerste tien weken worden vlie
gerervaringen mondjesmaat toegedeeld
tijdens de vier vluchten van een half
uur. Het aanpassingsvermogen van de
leerling in de lucht is erg zwak. Het is
voor de* meesten een vreemde situatie.
Er is praktisch niemand die in de eer
ste vluchten iets in zich opneemt. Later
worden tochtjes met de kleine, gele
Fokker S-ll leskisten vertrouwder.
We gaan ervan uit, dat 95 procent
van de cursisten, die we hier krijgen
wel vliegaanleg heeft, en dat de jongens
de juiste mentale instelling hebben het
te willen leren. Als zij dan nog voldoen
de handigheid, coördinatievermogen en
aandachtsverdeling kunnen opbrengen,
dan kunnen wij hun 't vliegen wel bij
brengen," zegt de majoor.
Aan leerlingen die achterblijven
wordt speciale aandacht besteed. De in
structeur is vrij om met de jongeman
te experimenteren. Hoeveel uur er aan
wordt besteed is zijn zaak, uiteraard
binnen de limieten van de opleiding en
die zijn ruim genoeg gesteld om te we
ten wat de leerling kan. Er worden ex
tra tripjes met de S-ll gemaakt. Zono
dig wordt van instructeur gewisseld
als onverhoopt mocht blijken dat beide
naturen van instructeur en cursist
niet bij elkaar passen.
Gaat het dan nog niet helemaal naar
wens, dan komt de vluchtcommandant
er aan te pas. Die gaat ook een paar
uur met de „achterblijver" vliegen.
Zijn laatste kans krijgt hij van majoor
Van Kemenade zelf.
Niet altijd is het een uitgemaakte
zaak tijdens de eerste vlucht. De ma
joor 'n schoolvoorbeeld van loyali
teit gaat dan nog eens met de leer
ling vliegen. „Blijkt het dan nog niet
te gaan, dan wordt er gepraat. Mees
tal beseffen ze zelf wel dat ze er beter
mee kunnen stoppen. Maar velen vech
ten tot het eind als leeuwen om te kun
nen blijven," aldus majoor Van Keme
nade.
Wat is de oorzaak van dat falen in
sommige gevallen?
Majoor v. Kemenade (die de tgd van de
Gloster Meteor nog heeft meegemaakt)
zegt er dit van: „Meestal zijn ze men
taal niet hard genoeg, er is sprake van
onvoldoende coördinatievermogen en
aandachtsverdeling." In de cockpit van
de S-ll een charmant ratelend prop-
vliegtuigje moet de leerling soms tien
dingen doen binnen een paar seconden.
„Als je alleen maar gefixeerd bent op
het vliegen en je vergeet je instrumen
ten, dan ga je tien tegen één binnen de
kortste keren onderuit als een schaat
senrijder. En iemand die in de S-ll
niet geconcentreerd genoeg kan vliegen,
lukt dat helemaal niet In de Fouga
straaltrainer op Brustem in België, de
Tee-bird op Woensdrecht, laat staan de
nog ingewikkelder jets als Thunder-
streak en Starfighter."
Een middel om de jonge vlieger nog
meer mentaal te harden is de zogenaam
de „combat survival", een overlevings-
oefening, waarbij wordt aangenomen
dat de vlieger boven vijandelijk gebied
heeft moeten springen. In een stikdon
kere nacht worden de leerlingen uit hun
bed gelicht en ergens in Gelderland of
Limburg „gedropped". Het enige wat
zij bij zich hebben is een vliegermes en
een stuk parachutekoord waarvan een
strik moet worden gemaakt. Instructeurs
gaan op een afstand mee.
„Als zij die strik goed geplaatst heb
ben, krijgen ze een konijntje of een kip
(die al dood zijn). Die moeten ze daar
na eigenhandig slachten, boven 'n hout
vuurtje braden en opeten. Dat hebben
ze hier uitvoerig geleerd", zegt de ma
joor. De jonge vliegers komen tenslot
te te voet terug.
Daarmee wordt de opleiding afgeslo
ten. Vervolgens zijn Brustem en Woens
drecht met de jetperiode aan de beurt.
„Ze snappen op het laatst precies waar
het om gaat hoe groot het probleem
ook wordt, ze moeten er doorheen. Dat
betekent: aanpakken. We leren hun de
wil op te brengen om te overleven. Dat
kan later van pas komen", constateert
majoor van Kemenade.
Gilze Rijen is de eerste en de beste
basis van de Koninklijke Luchtmacht.
Letterlijk en figuurlijk.
Ringnumer 2032631 heeft zojuist een
auto gewonnen. Daar heeft de baas een
klein borreltje op geschonken voor de
hele buurt, hoewel de baas wel het een
en ander gewend is. Ik mag wel zeggen,
een half huishouden vlóóg er binnen in
vyf jaar, want het waren de postdui
ven die de twee waiscombinaties won
nen voor de heer Hendrikus Overbee-
ke in Hoogerheide.
En dat bankstel en die stofzuiger én
die twee tv-toestellen en die keuken-
uitzet, dat gouden horloge, dat scheen-
apparaat, die radio, die twee splinter
nieuwe fietsen, die zeven duiveklokken
en dan af en toe nog een klein handje
vol bank biljetjes.
Pas kwam daarbij dan nog die Opel
Kadett, met een snelheid van 95 kilome
ter per uur bij elkaar gevlogen door
ringnummer 2032651 ofwel de duif Del-
bar Horemans Jansen. „Maar", zegt de
heer H. Overbeeke, „wij noemen dat
normaal gewoon: een blauwe".
Ik dacht dat postduivenhouders zich zo
graag sportmensen noemden, zeg ik de
heer Overbeeke, die 43 jaar is en vracht
wagenchauffeur is bij de Brabantse
Buurt Autodiensten in Bergen op Zoom.
Maar als ik u hoor, valt er aan die
sport vaak ook aardig wat te verdienen.
„Hebt u nooit van de poule ge
hoord", vraagt hij. Eerlijk gezegd: nee,
ik wist niet dat er bij postduivenvluch-"
ten ook nog in een soort toto kon worr
den gespeeld, maar meteen ligt er al 'n
stapel poule-formulieren voor mijn
neus. Keizersprijs, lees ik, Snoepje van
de Week, Wat de Pot Schaft, Eerste Ge
tekende. En dan zijn er hokjes met be
dragen die lopen van vijf cent tot vijf
gulden.
„Ik heb een oom, man alleen, gepen
sioneerd, dat is een echte liefhebber",
vertelt hij. „Van duiven dan. Hij
speelt wel mee in de poule, maar altijd
maar met een inzet van vijf centjes.
Als zijn duif toevallig wint, dan vangt
hij 20 oent. Voor die man is het genoeg
als hij kan zeggen: Kijk nou eens, wat
hebben die beestjes van mij weer een
prachtige tijd gemaakt".
En u, meneer Overbeeke, die altijd
alles invult, bent u nu ook een echte
duivenliefhebber of hebt u de duiven
vanwege de poule?
„Een echte liefhebber, dat kan ik van
mezelf moeiiyk beweren niet?" vindt hg,
maar zijn ogen geven aan dat het ant
woord zeer zeker „ja" is.
„Want", vult hij aan, „die duiven heb
ik genomen omdat ik me thuis in de
tuin liep te vervelen. Ik zeg tegen mijn
vrouw: raad eens wat ik ga doen, ik ga
duiven nemen. Van die poule had ik
toen nog nooit gehoord".
„Ik kom een keer in het café met on
ze vereniging en ik zie allerlei mannen
een tientje of vijftien gulden op tafel
leggen. Ik denk: betalen, zoveel, mens
dat kan ik nooit opbrengen, ik dacht
dat duiven niks met prijzen te maken
hadden".
Maar, vertelt de man die in een van
de dichtstbevolkte duivenmelkersgebie-
den van Nederland woont, hij won een
paar keer een klein prijsje in geld op
tentoonstellingen, een paar van zijn dui
ven werden generaal kampioen van de
club „De Luchtklievers" in Hoogerhei
de en hij kreeg nog een paar prijsjes
uitgekeerd.
Dat geld stopte hij in een potje, hij
zette een keer 75 gulden in 'tijdens een
vlucht die vanuit Engeland werd ge
maakt (door de duiven dan) en een van
zijn vliegers werd een nationaal kam
pioen.
„En zo ging het verder", weet hij.
„Het lijkt al een beetje op gokken niet?
Of, nee eigenlijk. Gokken, daar zou ik
nooit aan beginnen.
Ik heb mijn duivenpotje en alleen daar
uit neem ik het geld voor de wedstrij
den, want je moet nog inschrijfgeld be
talen ook, natuurlijk".
„Voor de laatste vlucht, toen ik die
auto won, heb ik vier duiven meegege
ven fiaar Chateauroux, in Frankrijk",
vertelt hij. „Een won dan die auto en
nog eens wat geld, de tweede werd 36e
internationaal, maar die twee andere
heb ik nooit kunnen klokken. Die heb ik
nooit meer teruggezien, dat is ons nor
male risico".
TEL AVIV. „Ik hoorde in Egypte niets anders
dan dat de Israëlische bevolking er ellendig aan toe
was. Dat ze in tenten leefde, geen werk had en hon
ger leed. Ik geloofde het. Ik geef toe dat ik ook
het slachtoffer ben geweest van de Egyptische pro
paganda. Maar het was het enige dat ik ooit over
Israël hoorde".
De Israëlisch-Arabische oorlog heeft het leven
van de Egyptische Jood Abraham een nieuwe rich
tinggegeven. Dank zij zijn Italiaanse nationaliteit
werd hij door tussenkomst van de Italiaanse am
bassade in Cairo tgdens de oorlog uit het interne
ringskamp voor Joden ontslagen en rechtstreeks op
de boot gezet naar Italië.
Sinds kort is hij met zijn vrouw in Israël.
„Schrijft u mijn echte naam niet in de krant. Ik
heb nog familie in de Egyptische kampen", zegt
hij. „Ik heb niets meer van ze gehoord".
Abraham werd vijf uur na het uitbreken van de
oorlog met 450 andere mannelijke Egyptische Jo
den door de geheime Egyptische politie gearres
teerd.
„Ze hadden geen opdracht ons te vermoorden.
Maar we werden wel gemarteld en om het uur
- rv- r»
gepropt was veel te klein. We konden er niet zitten.
Als vee stonden we tegen elkaar, 's Nachts sliepen
we op elkaar. Overdag moesten we uren achter
een in de brandende zon „lang leve Gamal Nasser"
roepen tot we erbij neervielen".
Trillend van woede vertelt Abraham dat een
Egyptische soldaat een ingenieur vroeg wat zijn
beroep was. „Oh, ingenieur, zei hij. „Dan werk je
met je handen hè? Leg die dan maareéns neer". Met
zijn laarzen stampte de soldaat de handen van de
ingenieur kapot.
Negen juni werd Abraham uit het kamp gehaald
en naar Alexandrië gebracht. Het Egyptische le
ger was toen reeds in de Sinaï-woestijn verslagen.
„De Egyptische soldaat die me naar de boot
bracht pochte dat Tel-Aviv en Haifa in Egyptische
handen waren gevallen. „Ik schrdk. Ik geloofde
hem", zegt Abraham.
„Waarom word je zo bleek?" vroeg de Egypti
sche soldaat. „Wees blij. We hebben de oorlog ge
wonnen".
Abraham vertelt dat het leven voor de kleine
Joodse gemeenschap in Cairo 2500 zielen on
draaglijk was geworden. De machtige geheime po-
HH'o BoH -frirtrl pon Hnc'or T1^ von
mijn werk naar huis. Ik was bang op straat. Het
was zelfs gevaarlijk familie te bezoeken. Die zag ik
zelden", zegt hij.
Vooral de Egyptische jeugd is volgens Abraham
fel anti-joods, „Dag in dag uit wordt ze op school
en door de televisie met anti-joodse propaganda
overstroomd. Iedere dag worden er joden op straat
in Cairo beledigd. Ook christenen worden door de
moslims wegens hun blanke huid voor joden ge
houden en uitgescholden".
Ook voor de Egyptenaren wa( het leven de laat
ste jaren steeds moeilijker geworden, vertelt Abra
ham. „Brood, groenten, rijst en olie waren moeilijk
te krijgen. Zeep maakte Ik thuis".
Daarentegen leefden de officieren en andere
gunstelingen van Nassers regime in luxe. De winke
liers sidderden voor de officieren, die naar Abra
ham zegt, vaak goederen uit winkels meenamen
zonder te betalen.
Ondanks het feit dat Abraham een vervormd beeld
had van Israël is hij nu blij „thuis" te zijn zoals
hij zegt „In het begin dwaalde ik uren achtereen
door de straten van Tel-Aviv. Ik was versuft door de
Israëlische werkelijkheid. Ik kon het niet verwer-
Maar u hebt dus erg goede vliegers,
meneer Overbeeke, als al die anderen
lang niet zoveel prijzen winnen als u?
„Ja", zegt hij en straalt tot aan zijn
kortgeknipte grijze haren. „Kijk het
ene jaar kan het allemaal erg tegenval
len, dan wint er niet één duif of je
raakt er onderweg veel kwijt. Maar je
moet vooral veel geduld hebben".
„Ik heb die dikke rooie, die deed als
jaarling niets, die deed met twee jaar
niets, opeens, in het derde jaar, bom,
bom, middenin de prijzen. Je hebt men
sen, die hebben geen geduld, die zeg
gen: Weg met die duif. Vroeger
want mijn vader had ook duiven was
er een buurman, die werd zo driftig
als zijn duiven te laat waren of zich
niet lieten pakken om te worden ge
klokt, die man werd zo kwaad dat we
tenslotte eerst de kop naar buiten zagen
vliegen en daarna het lichaampje".
Zoiets gebeurt nog wel, weet hij en
laat zien dat hij zéér verbolgen is.
Meneer Overbeeke, vraag ik, wordt
u kwaad als ik „duivenmelker" tegen
u zeg?
„Wat dat melken precies betekent,
waar het woord vandaan komt. weet ik
ook niet. Het staat niet in mijn boeken.
Maar ik kan heel goed hebben dat de
mensen roepen: „Hé, heb je je emmer
volgekregen", als ik met mijn kame
raad een half uur bij de duiven heb ge-