„Spiegel in kijken ik mooi maken lipstick" Op Vlielands vuurtoren wordt niets aan het toeval overgelaten Geheimzinnige gebarentaal funest voor dovenonderwijs OOK BAKEN DOVENGETTO 13.000 ZINNEN ONDUIDELIJK MONDJE BIJ STORM RUZIE HAND IN HAND HARDE STRIJD WERKTIJDEN Alle schepen trekken aan Klaas Tot voorbij (Van onze medewerkster Monique Floor) De goliathlamp van 2000 Watt wordt nog 70 maal door lenzen versterkt. Vanaf de achttien meter hoge Vlielandse vuurtoren, die zelf weer staat op een veertig meter hoog duin (in totaal dus 58 m boven NAP), is bij helder weer de de 140.000 Watt-lichtsterkte in een straal van veertig kilometer zichtbaar. „Vlak onder de kant langs", d.w.z. binnen de 7.5 mijl, varen alle schepen van of naar de Oostzee, Scandinavië, Duitsland, Nederland en „bovenin" Engeland. Kustlichtwachter Klaas Tot (54) tuurt vanuit zijn hoge uitkijkpost met zijn scherpe ogen de zee af. Vaak pakt hij zijn kleine kijker; daarmee kan hij beweeglijker zijn dan met de vaststaande grote prismakijker. Doch zodra hij iets verdachts meent te zien. speurt hij met die knaap-van-een-kijker het wijde water af. Op zulke momenten heeft hij geen tijd herinneringen op te halen uit zijn jeugd. Wat was het dorp dat zich als een prachtig panorama aan het oog ontrolt toen anders. Er bestonden nog niet die lelijke blokken nieuwbouw. De tuintjes waren lieflijker en de sfeer was gezelliger. Vroeger was de natuur rijker, vooral veel vrijer. En wat is er voor een eilander mooier dan onbelemmerd door de duinen te lopen, zonder zo'n lastige pottekijkende politieagent- Oorspronkelijk van Terschelling afkomstig is vuurtorenwachter Tot sinds zijn zesde jaar op-en-top Vlielander. Direct na de lagere school (een andere opleiding bestond er toen niet op Vlieland) ging hij helm op het strand en in de duinen planten voor Rijkswater staat en later voor Staatsbosbeheer. Die twee instanties zijn nog belangrijke broodheren op Vlieland. Daarnaast biedt voor velen de recreatie een belangrijke bron van inkomsten. In Tot's jeugd waren er'een hotel en een pension op het eiland van 5100 ha, waarop 365 ha bos is geplant. Tegen woordig komen tienduizenden vakantie gangers naar het om zijn vogelrijkdom wereldberoemde plekje, dat ook miljoenen trekvogels fourageert. Van Staatsbosbeheer ging hij „naar boven", zoals hij zegt. Dat betekent natuurlijk dat hij op het Vuurboetsduin. even buiten de kern van het (enige Vlielandse) dorp ging wonen en ging werken op de vuurtoren! Op de Vuurboets duin stond tot in de negentiende eeuw een brandstofschuur (..boet" betekent schuur). Daaruit werden de kolen geschept, benodigd voor het grote vuur. dat op het duin voor de scheepvaart werd aangelegd. Nu wonen Tot en collega List (vader van Liesbeth) er in hun twee aangrenzende huisjes onderaan de machtige vuurtoren; vuurtorenwachter Roos woont in het dorp. „Nederland heeft de best verlichte kust", kan 1 ot voldaan vertellen. ..Praktisch al onze vuurtorens zijn bij helder zicht o,) gelijke afstand te zien, hoewel zij niet allemaal even sterk zijn. Hoe sterker de lampen zijn. des te beter priemen zij door slecht weer en nevel. Ameland heeft on/e sterkste lamp: met de lenzen mee 3.5 miljoen Watt; Terschelling geeft 3.2 miljoen; Texel 2.9 miljoen. „De lichtbundel valt nooit hoger dan 55 en nooit lager dan 60 m boven NAP. Wij zitten op een afstand van 21 km van dc Texelse en op 10 km van de Terschellinger vuurtoren. Op alle Waddeneilanden staat een toren en zo gaat het. telkens om de benodigde kilometers, de hele Nederlandse kust langs" Met ontzag zien wij de reusachtige gloeilamp. De vuurtorenwachter vervangt deze na 1000 branduren voor een nieuwe lamp om risico te vermijden. Hij draait hem in de fitting zoals wij een nieuwe lamp in een schemerlamp draaien, alleen het formaat is even anders! De vuurtoren is horizontaal geringd met rode en witte strepen. Die kleuren zullen (Van een onzer redacteuren) AMSTERDAM Communicatie is kommunikasie geworden. Steeds meer worden wij ervan doordrongen dat communicatie het meest wezenlijke van de mens is: de enige mogelijkheid om tot ontwikkeling van het denken te komen. De enige mogelijkheid om mens. medemens te worden. Voor communicatie is nodig: zien. horen en praten. Wie niet wil zien. horen en praten, is „uit". Maar wie het niet kan. óók. Doven missen een voor de communicatie onontbeerlijk orgaan. De tragiek is, dat dit gemis niet zichtbaar is. Zo op het eerste gezicht zijn doven niet gehandicapt. Het is belangrijk dat doven leren spreken en spraak-afzien (liplezen). Maar nog belangrijker is hen klaar te stomen voor een maatschappij die eist dat cr gepraat en verstaan wordt. Een maatschappij die geen tekens kent cn geen kromme taal, maar ook geen bloknootjes om lacunes op te vangen. Dr. R Th. M. Tervoort, gewoon hoogleraar in de Nederlandse hedendaagse taalkunde en hoogleraar in de toegepaste taalkunde aan de universiteit van Amsterdam, een kenner van de taalpro blematiek van de gestoorde mens. zegt: „Een zwakke leerkracht in dit soort onderwijs levert een mislukte leerling af die een ramp is voor zichzelf en voor de maatschappij. Veel meer dan in het gewone onderwijs, hangen de kinderen totaal van hem af". Niet alleen meent hij dat wij ervoor moeten waken dat de dove niet in de situatie van de doofstomme komt te verkeren, maar ook dat hij niet zijn toevlucht gaat nemen tot het „dovengetto" waar de voor de „normale mens geheimzinnige gebarentaal het gemis van communicatie met de „normale" maatschappij vervangt. Acht iaar lang is dr. Tervoort bezig geweest met een onderzoek naar de grammatica" van dove kinderen, die hetzij via de spreektaal (liplezen), hetzij via een combinatie van spreektaal cn gebaren, contact onderhouden met elkaar en soms zelfs ook met de „buiten wereld". Zijn onderzoek had betrekking op 48 pupillen van vier doveninstituten, twee in de Verenigde Staten, een te Groningen en een te Brussel. Op iedere school selecteerde hij twaalf kinderen van zeven tot dertien jaar. Hij lette erop dat zij qua doofheid en intelligentie vrijwel gelijk waren. Ieder jaar filmde hij tien minuten achtereen twee met elkaar „converserende" leeftijdgenootjes. Aan de hand van de film en met een uitleg van de kinderen zelf „vertaalde" hij de gebaren -en noteerde hij de zinnen die zij gebruikten. De statistische verwerking van een in de loop van zes jaren door zijn proefpersonen geuite 13.000 zinnen vergde nog eens twee jaar. Hij constateerde dat de kinderen die weinig of niet spraken en veel gebaren maakten toch in de loop der jaren langere en betere zinnen maakten. Tevens kwam tot uiting dat veel spreken en weinig gebaren maken, gepaard kan gaan met weinig of geen verbetering van de „grammaticaliteit". De belangrijkste conclusie van dr. Tervoort: spreken leren en taal leren, blijken nog steeds los van elkaar voor te komen in het onderwijs aan doven. In zijn rede bij het aanvaarden van zijn hoogleraarsambt zei hij: „Samen vattend kan worden gezegd dat er een duidelijke groei in het vocabulaire van de proefpersonen bleek en een overduide lijke groei in de syntactische kwaliteit van de zin. maar dat met name het spreken en sprekend gebruiken van de grammaticale woordcategorieën veel te wensen bleken over te laten". In 1953 kwam dr. Tervoort in zijn proefschrift, gebaseerd op het weten schappelijk werk in het instituut voor doven te St. Michielsgestel, al tot de conclusie dat dove kinderen, vooral als het onderwijs te kort schiet, de neiging hebben om. als ze onder elkaar zijn. meer op het visuele (dus op wat ze zien) dan op het auditieve de nadruk te leggen; zij gebruiken liever en sneller hun handen om iets duidelijk te maken dan zij woorden vormen en die van eikaars lippen lezen. In West-Europa, dus ook in Nederland, is het dovenonderzoek gebaseerd op het spreken en liplezen, waarbij voor 90 procent van de kinderen nog enigszins gebruik kan worden gemaakt van gehoorresten. Men gaat er namelijk bij die methode van uit, dat de doven daardoor veel meer mogelijkheden krijgen voor contact met de horende buitenwereld dan met de voor niet-gehan- dicapten abracadabra-achtige gebarentaal. De toenmalige student-jezuïet Tervoort heeft bij zijn promotie al proberen te bewijzen dat het communicatiesysteem, dat „natuurlijkerwijze" groeit bij doven als zij onder elkaar zijn. storend kan werken bij het op spreken en liplezen gebaseerde onderwijs. Een stelling die door zijn „mammoet-onderzoek" nog eens is bevestigd. Tegenstanders van de zuivere spreekmethode. in Amerika wordt grotendeels een gecombineerd systeem van spreken en gebaren bij het onderwijs aan doven gehanteerd, menen dat er grote moeilijkheden ontstaan wanneer het dove kind voor het verstaan alleen maar „op dat hele kleine, flauw en bij ledereen weer anders bewegende, mondje' mag letten. Gebaren moeten volgens hun mening worden gebruikt om tegenstellingen die in het normale akoestische taalsysteem zo fijn zijn te horen zoals tussen pootje en bootje, tussen bruid en brood, te laten „zien". „Het gecombineerde systeem garandeert snelheid in het contact, maar traint het kind niet om bijvoorbeeld de p en de b de o en de ui uit elkaar te houden omdat het kind de informatie dan niet krijgt uit het goed geobserveerde onder scheid tussen b en p. maar uit het begeleidende gebaar", zegt dr. Tervoort. Hij wijst erop dat tegenstanders van de gecombineerde, of wel simultane, methode zeggen: ...Ie ontneemt het kind de mogelijkheid liet spreken en liplezen goed onder de knie te krijgen". Welk systeem ook wordt toegepast, ono bepaalde omstandigheden schakelen veel kinderen altijd weer over op gebarentaal, vooral als ze geëmotioneerd zijn. als ze iets snel willen vertellen en als ze bezig zijn aan een spannend verhaal. Dan blijkt vooral welke moeilijkheden doven hebben met de grammaticale volgorde van hun taal (Engels of Nederlands), omdat ze in de gebarentaal, die van geval tot geval verschillepd is. niet de volgorde van de zin observeren. Zo spraken dove kinderen van „kast achter" en „tafel onder" waar wij „achter de kast" en „onder de tafel" zeggen. Ze zetten de kast er als het ware eerst neer voordat ze erachter kruipen. Een zin als „spiegel in kijken ik mooi maken lipstick" is in dat verband heel normaal. Veel hangt af van de juiste aanpak door de leerkrachten. Hoe het niet moet. ondervond dr. Tervoort eens in Amerika. beurten wacht. De derde heeft dan vrij. Heeft Tot van 's avonds 8 tot 12 dienst, dan kan hij tot 4 uur thuis gaan slapen. Van 4 tot 8 uur 's morgens is hij dan weer present. De collega loopt van 's middags half 4 tot 's avonds 8 en van 's nachts 12 tot 4 uur wacht. Een vuurtorenwachter raakt wel gewend aan een eigenaardige indeling van de slaaptijd! Meent de vuurtorenwachter op zee iets bijzonders waar te nemen, dan neemt hij naar eigen inzicht telefonisch contact op met redding- of sleepboot, met loodswezen of reder. „In de zomer zijn we op de dag ook op de toren om de duizenden bezoekers van het uitzicht te laten genieten", vertelt de heer Tot. die voor 1940 reeds hulpwachter was en na de oorlog in vaste dienst kwam. „Na het afleggen van een examen, waarbij vooral op seinenkennis wordt gelet, ontvang je de titel van kustlicht wachter. De seinen moet je uiteraard goed beheersen. Overdag kunnen de schepen met vlaggen, in het donker met lichtseinen contact, met ons opnemen". Alles wat „van buiten" komt vraagt om een loods (kosten hoogstens 20 gulden), die precies de door de Rijksbetonnings- dienst aangegeven vaarroute kent. De route is aangegeven door gasboeien die van witte of rode knipperlichten zijn voorzien en door zeer beweeglijke onverlichte boeitjes. Geregeld moeten bakens langs de wisselende vaargeulen worden verzet. „Vraagt een schip om een loods, dan geef ik dat telefonisch door aan het loodswezen, dat met de Rijksbetonnings- dienst en de kustwacht een lichaam vormt", vertelt Tot. Soms telt hij wel 45 schepen op een klein stukje zee. „Binnen een uur is de loods aan boord. Hebben twéé boten voor vertrek van de loodsboot al om een loods gevraagd, dan vertrekt die boot voorzien van een met een grote L gemerkte blauwe vlag altijd met drie loodsen aan boord naar zee". Bij stormweer staat de wachter bijna voortdurend achter de grote kijker. Dan is de wacht zwaar, al moet hij met best weer even attent zijn! Kortgeleden nog raakte bij prachtig weer een 7000-tonner aan de grond. Dat rapporteert hij onmiddellijk aan sleep- en redding wezen. Probeert de kapitein zélf op gang te komen dan lukt dat bijna nooit. Hij doet dan veelal juist de verkeerde dingen. Als zijn beide collega's begin volgend jaar wegens pensionering door twee jongeren worden vervangen, hoopt Klaas Tot dat de nieuwelingen bevaren personen zijn. Die kan hij rustig alleen laten; een ander zal hij terdege moeten inwijden. Tot. die ook vanuit zijn huis menigmaal zijn ogen over de zee laat gaan, heeft achttien jaar als instapper (roeier) op een van de beide Vlielandse roeired- dingsboten gezeten. „Jammer genoeg" beleefde hij geen spectaculaire reddingen. In 1953 maakte de laatste roeireddingboot van het eiland plaats voor een lijnwerp-wipperstoel, terwijl in 1946 in het dorp een motorvlet werd gestationeerd. Sinds 1960 ligt daar de speciaal voor Vlieland gebouwde teakhouten, zeer zeewaardige motorvlet „Oudendijk". „Je moet uit liefhebberij instappen", vindt Klaas Tot, die met twaalf vrijwillige roeiers in de reddingboot zat. terwijl de motorvlet met vier man uitrukt. „Je moet er nooit aan denken dat het je eigen leven kan kosten. Om het geld hooguit enkele guldens behoefde ik het niet te doen! De huidige schipper en de motordrijver zijn in vaste dienst: de twee opstappers zijn vrijwilligers". Als lid van de kustwacht kan Tot niet meer in de reddingboot stappen. Juist op zulke momenten is immers zijn aanwezigheid op de toren gewenst. Aan vastgestelde diensturen wordt dan niet gedacht, zoals bijvoorbeeld tijdens de stormramp van februari 1953, toen Noordzee en Waddenzee elkaar op een smal plekje van Vlieland bijna ontmoetten! Klaas Tot. die om de vijf jaar vooral op zijn ogen streng wordt gekeurd, zet af en toe een klein raampje open. Daardoor kan hij vooral bij sneeuw en regen beter zien en horen. Door het kleine raampje laat hij ook geregeld frissa zeelucht door zijn hoge uitkijkpost stromen. Die frisse zeelucht is voor hem een stukje vrije natuur, waarvan hij nog dagelijks geniet, ook vanuit de hoogte! Twee dove jongetjes hebben ruzie. Ze slaan erop los. De jongen die verliest, gaat huilend naar de onderwijzeres en zegt het helemaal van streek met gebaren. De juffrouw pakt zijn polsen beet en zegt: „You can talk!" (Je kunt toch praten), waarop het jongetje het gefrustreerd opgeeft. Daarna begint de juffrouw haar les over „Washington's birthday" (de verjaardag van Washington). „Kijk", zegt dr. Tervoort, „die verjaardag van zo'n man interesseert de kinderen niet. zeker niet op zo'n moment. Ze had dat gevecht moeten aangrijpen om haar les uit te bouwen. Eerst had ze de jongen met zijn gebaren moeten laten begaan vervolgens had ze een verhaal moeten vertellen over: „Tommy and Billy had a fight" Tommy en Billy hebben gevochten). Daarin had ze de kinderen allerlei nieuwe begrippen kunnen bijbrengen, bijvoorbeeld mooi het verschil tussen „fight" (gevecht) en „fist" (vuist) tot uitdrukking kunnen brengen volgens de spreekmethode". Een meer pedagogische manier om een overdaad aan gebarentaal te onderdrukken, vond dr. Tervoort op de Amerikaanse school, waar de kinderen hand in hand moeten lopen. „Zonder ogenschijnlijke dwang zijn de kinderen dan wel genoodzaakt om sprekend en spraak afziend te communiceren". Dat er in Amerika meer waarde aan het gebaar wordt toegekend dan in Nederland, heeft volgens hem twee redenen. De ene is: de volwassen doven integreren zich er minder gemakkelijk dan in Europa: in de Verenigde Staten groeperen doven zich veelal rond doveninstituten in clubs kerken of bepaalde beroepen, waardoor ze voor hun onderlinge communicatie nauwelijks spreektaal nodig hebben en zich er minder in trainen. De tweede reden is waarschijnlijk een taalkundige. De grammatica van de Germaanse talen is weliswaar moeilijker dan die van het Engels, maar Engels is misschien wel moeilijker van de lippen te lezen In de Engelstalige landen blijkt liplezen vaak slechter en het bouwen van zinnen beter te gaan dan bij ons. Over het algemeen gelooft dr. Tervoort dat de methode van zuiver spreken en liplezen de beste is, omdat de dove tenslotte volkomen in de horende maatschappij moet worden opgenomen. Het is echter ook de moeilijkste methode omdat de onderling aangeleerde gebaren een remmende invloed op de spreektaal kunnen hebben. Er moet een nimmer aflatende strijd tegen worden gevoerd. Nog moeilijker is het goed beleven en inhoud geven aan het spreeksysteem. „Het uiterste wordt van onze leerkrachten gevergd. Ze zullen op hun tenen moeten staan om succes te hebben", zegt hij. De kast met de apparatuur van de vuurtoren bestaat uit twee gelijke delen. Is één deel buiten werking, dan kan meteen van het andere gebruik worden gemaakt. En dan blijft altijd nog de zekerheid van gas achter de hand! 's Nachts loopt Tot met één collega om FOTO RECHTS Vlielands achttien meter hoge -vuurtoren, 58 meter boven Nieuw-Amsterdams Peil een baken voor de scheepvaart. erop blijven, want het karakter van een vuurtoren mag niet worden veranderd. Kleuren en vorm staan in de handleiding voor de scheepvaart. Zij zijn immers ook bakens. Bij helder zicht ziet de scheepvaart aan kleuren en vorm al op welke hoogte men vaart. Texel heeft bijvoorbeeld een ronde toren van steen. De van grote steenblokken opgebouwde Terschellinger „Brandaris" biedt een zeer vertrouwd silhouet! Het met zonsondergang volautomatisch ontstoken en met zonsopgang gedoofde vuurtorenlicht van Vlieland zal niet gemakkelijk verstek laten gaan. De moderne centrale bij het dorp. die ook de permanente en tijdelijke bewoners van stroom voorziet, levert de elektriciteit. Mocht de toevoer haperen, dan wordt automatisch op propaangas overgeschakeld. Daarmee worden ook de lichtboeien in het water gevoed. Is er een klein euvel aan de" apparatuur, dan slaan de dienstdoende vuurtorenwachters aan het repareren. In ernstiger gevallen gaat het defecte onderdeel naar het ten dienste van alle Nederlandse vuurtorens slaande proefstation te Scheveningen. FOTO LINKS Vuurtorenwachter Klaas Tot speurt met een kijker de zee af Zodra hij iets verdachts waarneemt, wordt er de grote prismakijker opgezet.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 17