T na JLo< oen ik als jochie van een jaar of res op een schoolvrije woensdagmiddag in de winter, die te kil en te regenachtig was voor spelen op straat, voor het eerst met grote aandacht aan de tafel in de huiskamer de details van een sfeervolle interieurtekening op een Anton Pieck- kalender in me zat op te nemen, dacht ik (omdat zijn werk ook toen al het stempel van grootmoeders tijd droeg): „Die Anton Pieck is vast een heel oud mannetje met wit krulhaar en een brilletje op het puntje van zijn neus, die in een atelier over zijn tafel gebogen zit om heel nauwkeurig, beetje voor beetje, zijn tekeningen te maken". Een kwart eeuw later zit ik op een soortgelijke „donkere middag voor kerstmis" aan een tafeltje in restaurant „Euridice" te Apeldoorn tegenover diezelf de Anton Pieck. Of eigenlijk niet diezelfde Anton Pieck, want deze Anton Pieck (de echte!) is ook in 1967 nog geen oud, krom gebogen mannetje met wit krulhaar en een brilletje op het puntje van zijn neus. Hij is een zeer vitale, vrij rijzige zeventiger, die nog volop in de running is. Drie dagen verblijft hij in Apeldoorn, waar hij (we leven woensdag 13 december) druk doende is om een handje te helpen bij het inrichten van zijn tentoonstelling, die tot en met 21 januari in de bovenzaal en de benedenzaal .van de Gemeentelijke Van Reekumgalerij te Apeldoorn wordt gehouden. Anton Pieck is, om het met zijn eigen woorden te zeggen, „niet zo tentoon- stellerig". Dat is ook niet nodig, want zijn „Pieck-fijne" werk is in de loop der jaren door vele duizenden, zo niet tienduizenden handen gegaan en door even zovele ogen bewonderd. Misschien hebben al die mensen zich, net als ik een kwart eeuw geleden, een verkeerde voorstelling van deze kunstenaar gemaakt. „Karei Appel kennen we beter dan zijn werk. maar bij Anton Pieck is het net andersom", zei een collega met wie ik vóór het interview over Anton Pieck sprak. Daarom ben ik op deze december- middag van 1967 in „Euridice" maar eens tegenover hem gaan zitten om er achter te komen, wie de man achter al die sfeervolle tekeningen is. Het valt niet mee om het te ontdekken. Niet omdat deze kunstenaar stug zou zijn, of bang voor journalisten, maar omdat hij de bescheidenheid zelve is. Maar leest u liever zijn eigen woorden, gaat u in gedachten liever zelf even naast me aan dat tafeltje zitten om te horen wat Anton Pieck buiten zijn werk om (maar nauw daarmee verbonden!) te zeggen heeft: „Ik werd op 19 april 1895 geboren in Den Helder. Mijn vader was daar bij de marine. Ik heb er tot mijn elfde jaar gewoond, toen verhuisden we naar Den Haag. Het was een sombere tijd. Er waren nog weinig attracties voor de jeugd. Een potlood en een randje van de krant vormden m'n enige plezier. Met mijn tweelingbroer Henri ging ik al vroeg naar tekenles. Wij waren de enige kinderen. Onze beroepskeuze was voor onze ouders geen probleem. Of het tekenen in de familie zat? Een grootvader van mijn vader deed er aan. Er moeten ook in de zeventiende en de achttiende eeuw tekenende Piecks geweest zijn. In de tweede wereldoorlog is zelfs nog een uit 1600 daterend stadsgezicht van een zekere Coenraad Pieck in Nijmegen vernietigd. Onze leraar was de heer J. B. Mulder, die later nog tekenleraar in Steenwijk is geweest. Als jongen van elf jaar maakte ik al een ijsgezichtje. Er is sindsdien in mijn pmcKfijn mentaliteit niet zoveel veranderd. We moesten op les potten, stoven en vergieten tekenen. Dat deden we met enorm veel plezier. Ik vind aardewerk nog altijd charmant. Ik hou verschrikkelijk van het stilleven. Waarom? Daar kan ik alleen maar op antwoorden: omdat ik er van hou. Toen we in Den Haag woonden, had ik het als kind erg druk. Overdag moesten m'n broer en ik naar de lagere school en 's avonds moesten we naar de academie. Dat betekende drie kwartier lopen heen en drie kwartier terug. De weg naar en van de academie was voor ons, jongens, echter altijd een bron van vermaak. Op veertienjarige leeftijd behaalde ik mijn lagere akte tekenen, op zeventien jarige leeftijd de middelbare akte. M'n broer ging daarna naar de academie in Amsterdam, maar ik begon les te geven bij Bik en Vaandrager, waar ik was opgeleid voor de lagere akte. 'JMjdens de eerste wereldoorlog moest ik in dienst. Ik had een grote hekel aan het militaire leven. Ook toen zag ik echter nog kans, etsen en tekeningen te maken. Ik was gelegerd in Amersfoort. Overdag marcheerde ik er door de straten, 's avonds ging ik er heerlijk tekenen en schilderen in de achterbuurtjes. In de eerste wereldoorlog maakte ik ook kennis met Felix Timmermans. Hij was uit Vlaanderen naar Scheveningen gevlucht en had een ets gemaakt, waar hij geen raad mee wist We werden heel goede vrienden. Ik heb trouwens toch veel Vlaamse vrienden, ik hou van de Vlaamse gezelligheid. Met architect Flor van Reeth, een vriend van Felix Timmermans, ben ik nu nog bevriend. Een enorm geestige man, die al zijn invallen zomaar weggeeft aan zijn vrienden. Hij heeft enorm veel gedaan voor anderen en nooit aan zichzelf gedacht. Van Reeth heeft ook de naam „Pallieter" uitgevonden voor een van Timmermans' boeken, het eerste boek dat ik illustreerde, omstreeks 1922 was dat. Mijn vriendschap met Felix Timmermans heeft geduurd tot de tweede wereldoorlog. In die oorlog had hij nogal wat vrienden in Duitsland. Wij hadden veel Joodse vrienden. Mijn broer heeft vier jaar in Buchenwald gezeten, daar heeft hij veel tekeningen gemaakt. Van 1920 tot 1960 ben ik leraar geweest aan het Kennemer Lyceum te Bloemendaal Ik heb er duizenden leerlingen gehad. Ik werkte er 29 uur per week. Dat oetekende dus zo'n vijf uur per dag. Ik neb er altijd zoor gezorgd, dat ik na schooltijd nog tien uur over hield om voor mezelf te werken. Die geestelijke vrijheid is, vind ik, heel erg belangrijk. Ik hoefde nooit opdrachten aan te nemen die me niet lagen. Ik wilde alleen dat maken, waar ik me met een feu sacré op toe kon leggen. Het is zo belangrijk, dat je onafhankelijk voor jezelf kunt zorgen, dat je niet in korte tijd de huur bij elkaar hoeft te tekenen. Dat m'n broer en ik al jong zo onafhankelijk moesten zijn, beschouw ik als een voorrecht. Als je denkt aan al die gezinnetjes, waarin je tot je twintigste moet doen wat pa zegt. Het zou me benauwen. 'JVgenwoordig worden kindertekeningen in Japan geëxposeerd. Dat was in mijn jeugd nog 'niet in de mode. Ik vind dat men vandaag de dag wel erg veel werk maakt van die kindertekeningen. Zeker, ze zijn vaak wel aardig, maar ach. In de eerste klas van het lyceum tekenen ze vaak wel leuk. Maar daarna verloopt het meestal. Dat komt omdat ze die kinderen maar wat hebben laten smeren. Als je ze een beetje techniek leert, houden ze het veel langer vol. In het andere geval krijgen ze teveel zelfkritiek en houden ze er mee op. U moet ook niet vergeten: toen ik als kind in Den Helder woonde, was er nog geen tv. Je plezier was de concentratie op het viooltje, het bloemblaadje dat je moest tekenen, dat was je emotie. Zoiets leidt natuurlijk veel gemakkelijker tot de concentratie, die je bij het tekenen nodig hebt. Vroeger tekende de jeugd veel meer consciëntieus. Voor invaliden, etc., is de televisie wel goed. Maar ik betreur het, dat ontzettend veel jonge mensen hun avond besteden door te kijken naar wat anderen uitvoeren. Ik ben altijd een heel ouderwetse tekenleraar geweest. Tot 1960 heb ik ze potten, pannen en perspectief leren tekenen. Ontzettend veel van die jongens hebben dat met de grootste lol gedaan, waren er beslist niet in hun zieltje door gekwetst. Tegenwoordig denken ze vaak :„Als ik zomaar wat smeer, krijg ik een 10, als ik het anders doe een 3". Ik heb gemerkt, dat ook de kinderen van nu, ondanks de geest van deze tijd, sympathiek tegenover mijn produkten staan. Van jonge mensen tussen de vijftien en twintig heb ik ontzettend aardige adhesiebetuigingen gekregen. Ook de jongeren van vandaag zijn gevoelig voor een zekere romantiek. Jn de vakanties werkte ik ook in het buitenland. Ik reisde naar Italië. Parijs. België, Engeland, Ierland en kort na de eerste wereldoorlog ook naar Berlijn. Naar Zweden. Marokko en Polen. Mijn zogenaamde kerstkaarten hebben met het kerstfeest nleti te maken. Ik voel er niets voor om alsmaar van die verlichte kerkjes enzo te tekenen. Het illustreren van boeken vereist een enorme hoeveelheid documentatie. Voor je de eerste lijn gefcet hebt, is er al heel wat werk verzet. Ze zeggen wel eens: die Anton Pieck zèl wel rijk zijn. Maar ze weten niet hoeveel tijd er in m'n werk gaat zitten. Voor die documentatie moet ik bijvoorbeeld eerst naar het bakkerijmuseum. Dat is zo aardig: ieder ander handwerk dat ik wil tekenen, opent weer nieuwe perspectieven. Ik hou er van. te werken zoals de oude handwerksman dat deed. Men moet er niet teveel woorden als „artistiek" enzo bijhalen. De oude smid en de oude meubelmaker, dat waren artiesten. Maar ze hadden het woord nog nooit gehoord. Daar zat zo'n enorm brok gezondheid in! De hoofdzaak is, dat je tracht een fatsoenlijke tekening te maken. Je zou m'n werk in twee werelden kunnen indelen: boeken als „Duizend-en- één-nacht" (dat maak je achter je werktafel, er komt veel documentatie bij te pas) en werktekeningen, die ik als het ware zo van de straat haal. Hoewel ik voor „Duizend-en-één-nacht" wel veel aan m'n reisschetsen heb gehad. Mijn vrouw tekent ook. Maar ze heeft een enorm sterke zelfkritiek, dat kan een rem zijn. Zij is er zo een van: is het geen Da Vinei, dan maar helemaal niets. Zo zou ik natuurlijk ook kunnen redeneren. Maar ik doe het niet, want ik zou het tekenen toch niet kunnen laten. Ik ben altijd heel gelukkig geweest. Ik heb nog steeds eên prima gezondheid. Mijn werk heeft altijd goed gelopen. Ik heb er nooit mijn best voor hoeven te doen om het te verkopen. Ik ben geen zakenman. Ik heb graag de lessen op school erbij gedaan, om die geestelijke vrijheid van tien uur per dag te kunneif behouden. Al waardeer ik nu ook erg al die dagen zonder de school. Tot m'n veertigste, vijftigste jaar heb ik altijd veel belangstelling gehad. Toen kwam er een tijd, dat iemand die romantiek pleegde erger was dan iemand die stal, inbrak of vermoordde. De laatste tien jaar is dat weer veranderd. Als je bedenkt, dat Van Gogh altijd hard doorgewerkt heeft zonder erkenning, dan vind ik mezelf wel een zondagskind. JJoe ik denk over de hedendaagse beel dende kunst? Ik moet u eerlijk zeggen: ik leef niet zo erg in deze tijd, ik let er niet eens zo erg op. Bovendien vind ik, dat^ je als tekenaar nooit iets mag veroordelen waar je zelf niet voor voelt. Alle richtingen waarin geen charlatannerie wordt bedreven, zijn goed. Er wordt me wel vaker gevraagd: hoe denkt u over moderne kunst? Eerlijk; ik denk er helemaal niet over, het pakt me niet. Ik voel me wat de ismen betreft iemand die overal naast hangt, omdal ik van jongsaf- aan zo heb gewerkt, omdat ik zo ben. „Dan ben jij toch maar een echte burgerman", zeggen ze dan wel eens. En dan zeg ik: je hebt gelijk. Ik vind het ontzettend belangrijk, dat je je eigen persoonlijkheid bewaart. Het wereldje in mijn werk is een uitvloeisel van mijn eigen persoonlijkheid. Jk hou ontzettend van romantiek. In Den Helder was voor ons, kinderen, geen andere attractie dan een enkel «peeltuintje. „De Tuintjes" heette het. Daarachter waren wat duintjes, er was een gammel draaimolentje, er stond een gekleurde pop.... Het was niks, maar het is me m'n hele leven bijgebleven, omdat het sfeer had. Ik ben er sterk van overtuigd, dat alle prachtig ingerichte speeltuinen van vandaag, die aan alle fysieke eisen beant woorden, de kinderen toch tekort doen, door gebrek aan sfeer. Toen Peter Reynders en ik aan De Efte- ling in Kaatsheuvel begonnen, streefden we er naar, de kinderen van nu een speeltuin en een sprookjestuin te geven, die hen zou bijblijven. Typerend is het, dat 1.300.000 mensen per seizoen naar De Efteling komen. Het verlangen naar romantiek zit zelfs in de meest zakelijke mensen. Ik kreeg eens •en brief van een onbekende man die fn een wolkenkrabber in New York woont. Hij was wèg van een vap m'n tekeningen. Di« mensen missen daar sfeer. Ik weet het wel: de wereld draait verder. Het is allemaal noodzakelijk, wat er komt Vooruitgang en verandering zijn niet tegen te houden. Maar met een wereldje waar romantiek in zit, geef je de kinderen iets wat ze bij blijft. Ik heb ook heel veel gezellige dingen bij mij thuis in Overveen. Perzisch aardewerk, Romeins glas, een enorm grote etspers in m'n atelier.... f Ik zit graag tussen oude dingen. Ik ben stapel op de tijd rond 1900: Breitner, de Haagsche School. Toen ik in Den Haag d« vrij zware opleiding voor de m.o.-akte volgde, had ik vrienden uit die school. Dat betekende een enorme compensatie voor de technische sfeer van die m.o.-studie. Eigenlijk heb ik het gevoel dat het verle den mijn wereld is. Ook het verleden van omstreeks 1850. Ik heb erg veel in Enge land gewerkt en er musea met oude postkoetsen en locomotieven bezocht. Daar ben ik gek op. Ik hou van Dickens en van de Camera Obscura. Waarom? Ik hou ervan. Dat is het enige wat ik er van zeggen kan. In kleine stadjes heb ik veel dingen vastgelegd, die verdwenen zijn. Het gaat allemaal heel hard. Zó teken je een oud huil en een paar jaar later staat er een rijwielstalling. Juist in verband met de documentaire waarde verkoop ik mijn reistekeningen niet. Ik geef ze meestal maar aan mijn vrouw cadeau, dan zijn ze safe. Jk vertoef graag in de minste buurten van Amsterdam en Parijs. In de achterbuurten zijn de mensen nog spontaan en grof. Ik heb er altijd plezierige contac ten mee gehad, nooit moeilijkheden. Door het praten met die mensen leer je de sfeer van zo'n straatje nog veel beter kennen. Op een winterdag zat ik voor een oud huis aan de Bloemgracht eens te schilderen. Achter een raam zaten twee kleine meisjes toe te kijken. Ze waren jarig. Binnen was het een armoedige boel. Ze hadden geen cadeautjes gekregen. Na het eten heb ik ze wat laten kopen. Ze kwamen terug met knalgele en roze taartjes. Het werd een geweldige fuif. Ik heb nog nooit zulke slechte taartjes bij zulke stralende gezichtjes gezien. Een klein meisje van een jaar of negen stond 'eens aandachtig naar me te kijken, toen ik aan het werk was. Ze vroeg me: „Heb je dat nou wel helemaal alleen gedaan? Heeft je moeder je daar nou hele maal niet mee geholpen?" Velen herkennen mijn werk ook aan m'n handschrift. In Amsterdam kwam eens een collega naast me staan. Hij bekeek m'n werk eens kritisch en zei vervolgens: „Het la een goeie tekening, maar u krijgt er last mee. Jawel, een goeie tekening, maar een volkomen imitatie van Anton Pieck". De kobolden, spoken en draken in mijn werk? Ik vind het heerlijk om ze te tekenen. Heksenverhalen.... heerlijk. Ik heb ook mensen aan de galg getekend. Ik ben gek op Gustave Doré, op die sfeer Maar ik zal zelf geen wesp kwaad doen. D' dood tegenover dat sfeervolle wereldje van mij? Iedereen krijgt zijn tijd. Gebruik je tijd. Ik geloof ook niet, dat ik nooit dood zou willen gaan. Het klinkt misschien heel naïef, maar ik heb het idee dat ik m'n eigenlijke werk nog moet maken. Wat dat worden moet? Ik wil nog meer aan schilderen doen. Kijk eens: je hebt in je leven je werk gehad, waar veel fantasie in zat. Maar als je tegen de tachtig loopt, wil je je weer beperken tot het stilleven, tot eenvoudige dingen als een bloem, waar je als kind al mee begon. Stel dat ik niet meer zou kunnen lopen. Dan zou een stilleven voor mij nog de hele wereld kunnen zijn. Ik zou ook niet zoveel meer willen reizen. Reizen heeft het gevaar van teveel oppervlakkigheid. Als ik veel uitnodigingen krijg om op reis te gaan, heb ik opeens enorme zin om gewoon een citroen te gaan schilderen". J. VAN DER KLEIJ. il

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 17