en Toon de Kievit wMmm •'»- VAN DE „HUKES" EN „SIJKES" Al eeuwen bemoeien de Friezen zich met de kievit en het is geen wonder dat zij deze charmante figuur van polder en greide in de loop der tijden als een «oort nationale vogel zijn gaan beschouwen. Ik durf niet te zeggen een „provinciale" vogel, want gaat niet elk jaar, als het geluk dient, het eerst-gevonden ei naar de Koningin? Gewoonlijk volgen later H.M.'s Commissaris en de een of andere burgemeester, sinds 1963 compleet met oorkonde, als kostelijke herinnering voor de gelukkige vinder. Vroegere generaties knipten het berichtje uit de Leeuwarder of Hepkema en bewaarden het trots in de bijbel bij advertenties van geboorte, trouw en dood. Omdat ze er zelden de datum op schreven, vertegenwoordigen zulke bewijsstukken voor een wetenschappelijk archief of ernstige snuffelaar slechts geringe waarde. Anderen echter hebben de eerste vind- datum met lokaliteit trouw genoteerd en wel van 1897 af met slechts een hiaat, dus dit heeft een goéd fundament. Dat men zo'n lijst van belang acht, blijkt wel uit het feit, dat zij bewaard en bijgehouden wordt op het Rijksmuseum v. Natuurlijke Historie te Leiden en dat het KNMI te De Bilt er meteorologische studies aan ontleent, wijl er verband zou bestaan tussen de temperatuur en het leggen van het eerste ei. Het aardige boekje, uitgegeven door de Leeuwarder Courant, gaat tot in onderdelen de achtergronden van deze merkwaardige weidevogel na. Voor wie zich daarin verdiept, komt er van allerlei kijken en ik bewonder de journalist C. J. van Dijk, die alles, wat hij op zijn speurtocht ontmoette, tot een smakelijk verhaal over de cultuur historie, de landelijke betekenis, de populariteit, de folklore, de volkssport van het eieren zoeken en nog veel meer aan elkaar wist te breien. Het verhaal is volks in de goede zin des woords, vlot van stijl en gezellig van voortvaren door de plm. 150 bladzijden met de vele tientallen illustraties. We leren die hobby van de Friezen door een geheel andere bril dan de dagelijkse bekijken en staan al spoedig niet meer vreemd tegenover de titel, want „Hijkes" zijn mannelijke en „Sijkes" vrouwtjeskieften. Zozeer is het noordervolk met deze lente-herauten verweven en vergroeid, dat het er verscheidene namen voor gebruikt, zoals voor de mannetjes „hij", „aldhij" en „doffert", voor de wijfjes „douke", „Ijipke" en „jokje". Ge hoort er een vriendelijke klank en goedhartige toegenegenheid in. Ik wil hier meteen maar inlassen, dat in deze pocket overigens slechts zeer ten dele de Friese taal wordt gehanteerd, zodat niemand zich behoeft te laten afschrikken door hinderlijk chauvinisme. Van welk een betekenis de kievit voor de Friezen jong en oud is, blijkt uit de boeken van de poeliers, die in het voorjaar de eieren verhandelen. Dit is echt een haastwerk, want wat 's ochtends werd ontvangen (vooral door schoolkinderen van het platteland mee gebracht), moet 's avonds liefst de deur uit zijn. Bij een bekend poelier uit Leeuwarden, de fa. P. de Jong, kwamen er in het topseizoen 1958 liefst 178.000 kievitseieren binnen, doch men beleefde toen een zacht voorjaar. In 1967 lag de totale aanvoer aldaar rond de 100.000; voor de gehele provincie berekent men globaal 400.000 k 500.000 bij een kievitenstand van ongeveer 20.000 k 25.000 paartjes. De eerste dezer delicatessen kosten f 7,50 k f 5, daarna zakken ze al gauw af en komt de prijs op f 4,- en f 3,50 tot f 1,50. Midden Wanneer de raaptijd voorbij Is, zitten vele honderden vogels veilig voor het vertrap pen der eieren door het weidevee te broe den, veelal dank zij de vogelwachters. Het is bewezen, dat het aanbrengen van zulke nestbeschermers van groot belang is. Dat de kievit er zich niets van aantrekt, bewijst deze opname van J. T. Hendriksma. april kosten ze 40 cent en wat later een kwartje of nóg^lager, doch een prijs van drie stuivers loont niet meer voor de vinders, want de vrachtrijder rekent reeds vijf cent per stuk! Overigens spelen voor poelier en klant de huidige verzendkosten (haast altoos gaan de kistjes per expresse) een belangrijke rol en wat men vroeger voor drie kwartjes kon versturen, kost thans f 3,50. Een zendinkje van 12 of 25 stuks naar Curasao per KLM. ter waarde van zes of dertien gulden, komt aan vracht op plm. veertig gulden! Wat er bij vaderlandslievende firma's in deze materie kan gaan ontstaan, blijkt uit een bestelling, eens geplaatst door de bekende zaak van Nooitgedagt te IJlst bij gelegenheid van een jubileumviering, toen zij liefst 1400 kistjes k 4 eieren liet verzenden! Van zulke anekdotes en schamplichtjes staat v. Dijk's kievit paperback vol; bij elke nieuwe vondst zal hij evenveel plezier hebben beleefd als de rechtgeaarde zoeker, die „ljeppend efter de ljip aon" alweer een kwartet der felbegeerde kleinoden op het korte groene gras ontdekt. Het eerste ei kan veelal omtrent de lentedag worden verwacht, maar een zachte maart verschilt van een koude; de 15e is vroeg, maar oude rijmpjes door de auteur over het hoofd gezien zeggen dat de 17e of de 25e het spel aanvangt: Eens leden de Friezen een gevoelige ne derlaag tegen Toon de Kievit, toen deze 16 maart 1933 het eerste kievitsei In de Geld. Vallei raapte en traditiegetrouw H.M. de Koningin aanbood. Clinge Doorenbos maakte er een curieus gedicht op, dat hij „Leg-overleg" noemde. De man, die de op schudding veroorzaakte, staat hier ergens tussen Veenendaal en Wageningen in het veld bij het nest van een kieft. ft Er waren Friezen, die zich zo verwant voel den met de weidevogels, dat men er af beeldingen van op oude grafstenen vindt, zoals deze van A° 1750 toont. Er onder staat: „Een Liep, een Schrie, een Tjirk Staen op dese Zierk". Dit zijn respectievelijk kievit, grutto en tu reluur. ..Mel St. Geartrüd (17/111) Moat de Ijeap syn eartste ael der ilt Al is't ek op irt skosse lis De kiwt bliuwt dochs allike wiis De voorzichtigen stellen de begindatum een goede week later: „Morridai un 'd feest Ha de liepen fjhwer aeijer ün 't neest" (Morridai: Maria Boodschap: 25 lente maand). Ook had ik gaarne de schibbolet zien opgenomen, die omstreeks 1500, toen de Saksers, die weer eens voor de zoveelste keer met hun buren overhoop lagen, hun gevangen genomen vijanden lieten uitspreken: „Fjouwer lottre kleare Ijeap-aeyen op yen fenneherne yn ien nest" Alleen inboorlingen kunnen deze zin met de juiste intonatie en klemtoon uitspreken. Hij kan vrij worden vertaald met „Vier verse zuivere kievitseieren op de hoek van een weiland in één nest". In de middeleeuwen wordt voorts gewag gemaakt van zogenaamde Selse kieviten, die het eerst leggen, namelijk in de Seltijd, welke van februari af zes weken duurt. In april zouden de overige pas gaan leggen. Er bleef uit die oude tijd een weinig bekend rijmpje bewaard: „De Selle-ki 't komt voor uyt. En maeckt haer nesje in een cluyt, Daer sy wat eyeren vergaert. Die niet soo goed sijn als in Maerf*. De schrijver noemt het weliswaar niet, doch ik meen, dat het Fries nog Selle (moanne) kent, maar merkwaardiger acht ik het, dat de kievit toen al zo vroeg placht te broeden en dat men dit zó gewoon vond, dat men die eerstelingen een aparte naam gaf. Ondanks het ijverig nestenzoeken weten de kieften zich redelijk te handhaven, ook al lijden ze op de trek ernstig van zogenaamde „jagers" (Frankrijk), die er tienduizenden neerschieten. Zij hebben zelfs een spreekwijs: Qui n'a mangé de vanneaux, Ne sait ce que gibier vaut Cultuurtechnische maatregelen van velerlei aard in het vaderland belemmeren het doen en laten der vogels evenzeer, maar de grote Bond van Friese Vogelwachten (12.000 leden), die het in stand houden en de uitbreiding der in het wild levende avifauna van de provincie krachtig bevordert, heeft veel invloed op 't platteland en bij de overheid. Nooit zal de laatste kievit het loodje leggen Ik zei al dat de auteur niet aan een blinde vooringenomenheid met zijn vaderland mank gaat. Hij kijkt ook over de grenzen en vond er in de Gelderse Vallei: De Zwervende zoeker Toon van wie een welgelijkend geschreven portret ontstond, dat mij dit reeds langer dan een kwarteeuw geleden gestorven type weer voor ogen voerde. Tientallen keren ontmoette ik tussen Rhenen- Wageningen-Veenendaal deze wonderlijke figuur, die zichzelf Toon de Kievit V - v-- V:>:X "«I v mh- JE "V'vX,, „Sijke" bij het nestje van vier. noemde en de kunst van het eizoeken evengoed verstond als de bedreven Friezen. In 1933 verwekte het heel wat beroering in onze noordelijke provincie, toen Toon op 16 maart het eerste eitje in de Gelderse Vallei vond en naar de Koningin deed zenden. Hij werd trouwens zélf op 12 maart 1966 overtroffen, toen H. Dekker in het Maanderbroek aldaar de gelukkige was, doch onder Lunteren was het in 1959 op 8 maart pas echt een record. We zagen Toon het hele jaar niet; hij kwam en verdween zo te zeggen met de kieviten. Als geen mens nog aan hem dacht, de schaapherder noch de slootschoner, de boer noch de beurtschipper De Gooyer, liep hij plotseling met de polsstok door de wijde wanvelden gelijk een levend geworden Ahasveros met gesloten aard en scherpe ogen. Wij aanvaardden zijn stage terugkeer, zoals we de komst der gekuifde vogels opmerkten: beide behoren bij half-maart in de nog winterse Meenth, Kraats en Overgriftse hooilanden, waar we vijf of zes weken Toon de Kievit weder zien vagebonderen, die uit een wellicht onbegrepen atavisme in woelende drang riek of spade achter zich wierp, om de vrijheid van veekamp en onland te ondergaan. Deze kleine, iets voorover gebogen zestiger fascineerde ons buitenge meen en hij vertrouwde ons zozeer dat hij zich zelfs tot het maken van een foto liet overhalen, mits hij er „onherkenbaar" op kwam! Hoe dit zo goed en kwaad als 't kan aan J. v. d. Peppel gelukte, ziet ge hiernevens; een ander portret bestaat er niet. maar enkele van zijn brieven bewaar ik nog zuinig. En nu vind ik het plezierig dat deze eenvoudige man met zijn stille bestaan en primitief, dwingend natuurgevoel, vereeuwigd werd in een op Friese sentimenten stoelend boek, terwijl hij eender vreugden zocht en vond in de lage landen tussen de Veluwe en het Sticht, want hij wist eveneens alles van „Hijkes" en „Sijkes"! A. B. Wigman O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O de Duitse soldaten Men mag niet zeggen dat het een typisch Duits euvel is: iedere mens bekent moeilijk zijn ongelijk. Omdat het ongelijk van de meeste Duitsers die tussen 1933 en 1945 volwassen waren zo erg duidelijk is geweest, schijnt het voor sommige Duitsers van nu dubbel moeilijk te zijn het grove ongelijk te bekennen. De gemiddelde Duitser is natuurlijk wel bereid althans in het openbaar toe te geven dat er merkwaardige dingen zijn gebeurd in de nazitijd „De Jodenvervolging is natuurlijk nooit goed te praten, ik persoonlijk heb daar echter nooit iets van geweten". maar een eigen bijdrage aan het gruwelijke drama wordt door de meeste Duitsers nog steeds hardnekkig ontkend. Vaklieden Vooral de (oud-)militairen in Duitsland zijn tn deze verdediging bijzonder actief. Zij blijven de oorlog voorstellen als een eerzaam bedrijf, dat door vaklieden volgens vastgestelde regels werd uitgevoerd. Dat politici zich van dat handwerk hebben bediend en dat de meeste militairen geen belangstelling hebben getoond voor de toepassingen van hun vakwerk, ligt ook in 1967 nog buiten de belangstelling van vele Duitse militairen. Een typisch voorbeeld van deze menta liteit is te vinden in het Westduitse tijdschrift „Zeitgeschichte" (Geschiedenis van deze tijd), waarin Friedrich-Karl von Plehwe een deel van het najaarsnummer 1967 vult met een uiteenzetting van de Duitse operatie in 1944 die grote delen van Nederland deed overstromen met zeewater. Vooral Zeeland en Zuid-Holland zijn van deze eerste Duitse inundaties het slachtoffer geworden. Verloren Plehwe, thans hoofdambtenaar op het ministerie van Defensie in Bonn, was tijdens de oorlog eerste officier bij de generale staf van de 719e infanterie divisie, die in de buurt van Dordrecht lag. Deze hoge officier schrijft dat hij al eind 1940 tot de overtuiging kwam dat de oorlog voor Duitsland was verloren. Hij acht het echter vanzelfsprekend dat hij als soldaat jarenlang zijn best bleef doen. Toen in 1943 de angst bij de Duitsers voor de verwachte geallieerde invasie groteske vormen aannam, kreeg stafofficier Plehwe van Hitiers hoofdkwartier de opdracht aan do Nederlandse kust de dijken op de blazen om de geallieerde invasie te bemoeilijken. De opdracht luidde zo schrijft Plehwe dat er niet op economische gevolgen mocht worden gelet Behalve de verdorven politici bemoeiden ook de eerlijke militairen zich met het plan. Het legerhoofdkwartier gaf Plehwe in 1943 te verstaan dat geen enkele beperking van het overstromingsplan zou worden geduld. Plehwe ging daarop in 1943 een rapport opstellen waarin hij schreef: „De Hollanders zijn vredige lieden. In de bijna vierjarige bezetting zijn er bijna geen sabotagedaden voorgekomen. Ook bij de overstromingen behoeft men geen sabotage van de Hollanders te verwachten." Iets vergeten Dat publiceert meneer Plehwe in 1967 in een Westduits tijdschrift! Hij vertelt er in dat artikel niet bij dat de huidige ereburger van een Westduitse stad, Christiansen, in de oorlog de hoogste bezettingsmilitair in Nederland, honderden onschuldige Nederlanders als honden heeft laten neerknallen ter vergelding van Neder landse verzetsdaden. De Westduitser van 1967 krijgt door Plehwe de in druk dat Nederland de Duitse bezetting nog zo kwaad niet vond... Het opblazen van de Neder landse dijken ging in 1944 toch niet door, want Plehwe legt in het artikel uit dat er niet voldoende springstof voorhanden was. Daarom liet Plehwe de sluizen openen zodat het zeewater toch naar binnen kon komen. In het artikel beschrijft Plehwe een onderhoud op Hitiers hoofdkwartier, waar in 1943 werd verondersteld dat de geallieerden wel niet op de Nederlandse kust zouden landen, „omdat zij dat koningin Wilhelmina niet zullen aandoen". De militair Plehwe glimlacht in 1967 nog om deze naïviteit. leger heeft Nederland In 1944 gespaard en de Nederlanders hebben tijdens de oorlog het eervolle Duitse leger gerespecteerd en gewaardeerd. Een andere Duitser, die ook na 25 jaar zijn ongelijk maar niet kan bekennen, ia Gert Buchheit, eertijds officier bij de Duitse Geheime Dienst (Abwehr), die aan zijn gelijk een heel boek heeft gewijd dat door Boekerij in Baarn in Nederlandse vertaling werd uitgegeven: „De Duitse Geheime Dienst." Hoofdstrekking van het boek: „Wij militairen hebben nooit aan politiek gedaan wij deden slechts onze eerlijke soldatenplicht". Planeet Deze eerlijke soldatenplicht begon voor de Abwehr onder keizer Wilhelm II, zij kwam na Versailles wat tot stilstand, vond echter toch een dubbel geheime voortgang tijdens de Weimar-republiek en diezelfde eerlijke soldatenplicht vierde de hoogste triomfen tijdens de nazi-tijd. Op de afgezonderde planeet van de Abwehr die met de politiek van de nazi's niets van doen had is het na 25 jaar voor Buchheit nog heerlijk toeven: „Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, toen alleen Duitsland en Rusland beschikten over een net van agenten met radio-verbindingen, droeg de Abwehr wezenlijk bij aan de Duitse Blitz-overwinningen". Dat heeft die Abwehr dan toch maar eventjes fijn gedaan. Buchheit is er nog trots op. Dat die Blitz-overwinningen van Hitier alleen al in Nederland ruim honderdduizend joden het leven zouden kosten, vermeldt oud-officier Buchheit natuurlijk niet in zijn boek, want dat is een politieke zaak. Het schijnt zowel Plehwe als Buchheit als alle andere Westduitse troubadours van het eerlijke soldatenbedrijf in 1967 nog steeds te ontgaan dat zij zichzelf tot hersenloze robotten degraderen, die niet in staat mogen worden geacht een millimeter verder dan hun bekrompen en bloedige handwerk te kijken. Viktoria Lulse Met meer begrip kan men een derde Duitse bijdrage aan eigentijdse geschiedenis bezien: de enige dochter van keizer Wilhelm II heeft zich laten overhalen haar memoires te publiceren, die in Nederland vertaald werden uitgegeven door De Forel, Terheijden N.B.: „Viktoria Luise, memoires van do dochter van de Duitse keizer." Wanneer de thans in West-Duitsland levende, 75-jarige prinses zich had beperkt tot persoonlijke herinneringen, had het best een lief en aardig boek kunnen worden. Zij matigt zich echter ook politiek# oordelen aan en hiervoor mist zij duidelijk zowel het portuur als de vereiste objectiviteit Volgens de prinses is haar vader een model-keizer geweest boordevol met goede bedoelingen, helaas echter gedwarsboomd. De bulderende blunders van Wilhelm II worden door de prinses, zoals het een goed dochter betaamt, met de mantel der liefde bedekt of verzwegen. Vergoelijkend schrijft zij over de minderwaardige houding van Wilhelm II tijdens de Duitse inval in Nederland in 1940: de man die in 1918 in Nederland bescherming had gevonden toen bijna de hele wereld hem aan de galg wilde hebben, ging in 1940, toen Nederland verpulverd werd door de Duitse legermachinerie, als een potsierlijke worm voor Hitler in het stof kronkelen. 19401945: mensen opgejaagd „Dankbaar" Plehwe besluit zijn artikel met ontroerende staaltjes van dankbare Nederlandse boeren en sluiswachters, die in 1944 opgewekt het zee water de polders lieten instromen, omdat ze het zo op prijs stelden dat Plehwe de dijken had gespaard. Over de zinloze vernieling van de polderdijken rondom het IJsselmeer in 1945, toen er kennelijk wel voldoende dynamiet was. schrijft Plehwe niet. Conclusie in 1967: Dat trouwe Duitse levens verwoest goederen geroofden toch zijn we dankbaar

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 23