Fraaie Italiaanse
tekeningen in
Amsterdam
oJfttuze*
VERNIETIGING
IN EEN FEEST
VOL KLEUR
Communicatie (I)
Hoe lang nog?
(B)Elles (II)
Getrouwd
(B)Elles (I)
Communicatie
Ja, zuster
Nieuwe omroep
Ook de missers
Mm
issen
Als we voor de laatste keer van dit Jaar de gordijnen
dichttrekken, moet men ons maar vergeven, dat wij daar even
mee talmen en met de hand aan het koord blijven staan. De laatste avond
van het jaar, dat wij met zoveel hoop en goede voornemens begonnen en
waarvan over een paar uur niets anders overblijft dan een leeggescheurde
kalender.
Alles gaat voorbij en wordt herinnering. Dat is een moeilijk te verwerken
gedachte, zelfs al wacht achter onze rug een warme besloten huiskamer.
Al staan in de keuken de schalen met eigen gebakken appelflappen te
wachten en trekt de bisschop naar grootmoeders recept zachtjes op de
kachel.
Er is iets dat onze hand tegenhoudt om die gordijnen dicht te schuiven
«n alle lampen aan te knippen. Om de tafel te gaan dekken voor het laatste
feestelijke maal van het jaar. Er moet ergens iets zijn dat wij verzuimd
hebben, dat nu uit het lege donker buiten verwijtend op ons afkomt.
Hebben wij wel gedaan wat wij schuldig waren te doen
"T)e dringende vraag die wij op dit stille ogenblik tussen licht en donker
niet kunnen en niet willen ontwijken. Wij hebben er dit hele jaar
amper tijd voor gehad. Onze dagen waren immers overbezet. Met het
zorgen voor huis en gezin, met onze drukke baan en alle verantwoordelijkheid
daarvan, met onze verenigingen en liefhebberijen.
Het spijt me werkelijk, maar ik kan er op het ogenblik niets bij doen,
lk heb de handen meer dan vol. Dat hebben wij zo vaak gezegd en het was
Immers de eerlijke waarheid. Wij hebben gekookt en afgewassen, bedden
opgemaakt en lessen overhoord, voor een klas gestaan of achter een
schrijfbureau gezeten, kinderpostzegels verkocht of met een collectebus
gelopen.
rPoch is er nog iets dat wij, volkomen onopzettelijk, verzuimd hebben. Het
schemerdonker buiten brengt het ons weer te binnen: het ademt zo'n
grote eenzaamheid.
Eenzaam wij hebben het ons dit hele jaar door geen ogenblik gevoeld,
maar hoeveel mensen zijn niet zo gelukkig geweest? Het dringt in het
dagelijks doen meestal niet tot ons door, totdat een bericht in de krant, een
brief in een vrouwenblad er ons pal voorzet. In ons kleine land, waar wij
met ons twaalf miljoenen, dicht opeengepakt zitten, leiden schrikbarend veel
mensen een volslagen eenzaam bestaan.
Wij herinneren ons verhalen over alleenstaande bejaarden, over chronisch
zieken die nooit bezoek en nog geen regeltje post krijgen. Maar het zijn
niet alleen de uitgerangeerden, die door hun leeftijd of lichamelijke toestand
buiten het maatschappelijk en menselijk verkeer zijn geraakt. Zij hebben
zich in bescheiden mate vaak weten te verzoenen met hun eenzaamheid.
En door hun hulpbehoevendheid lopen zij meer kans dat zij af en toe uit
hun isolement worden gehaald. Al was het maar in groter verband met
uitstapjes of feestavonden.
TV Jaar wie bekommert zich om de eenzamen in de kracht van hun leven,
mannen en vooral vrouwen, die op deze Oudejaarsavond niemand
hebben aan wie zij ook maar een woord kwijt kunnen. Niemand die zo
maar eens komt binnenstappen en tegenover haar gaat zitten in die leg#
kamer.
De vrouw die, volkomen onverwacht, door haar man in de steek is gelaten
voor een jong, berekenend schepseltje dat zich niet afvraagt wat voor
verwoestingen zij in het verlaten gezin aanricht
De vrouw die, volkomen onverwacht, haar man zienderogen ziet ontaarden
in een willoos, stuurloos, onbetrouwbaar wezen.
De vrouw wier man in arrest zit, omdat hij zich vergrepen heeft aan
een kind of erger. Ieder van hen is alleen gebleven met de vreselijke
ontgoocheling, de wanhoop, de schande en de wurgende zorg om het
bestaan. Wat heeft zij toch misdaan om dit te verdienen
^ij heeft zich vandaag zo lang mogelijk goed gehouden voor de kinderen,
om hun althans de huiselijke gezelligheid te geven waarop zij recht
hebben, vooral op deze avond. Maar als zij naar bed zijn blijft zij alleen
achter in de lege kamer en vol herinneringen, verlangt zij wanhopig
naar wat menselijk contact. Een vriendelijk gezicht tegenover haar, iemand
die rustig en meelevend weet te luisteren, of alleen maar gezelschap te
houden.
Zij zou toch zo zielsgraag eens praten over wat haar benauwt. Het zou haar
eindelijk opluchten na al dat verkroppen terwille van de kinderen en de
nieuwsgierige buitenwacht. Het zou haar eindelijk opluchten en misschien zou
zij dan eens één nacht kunnen slapen. Van dat piekeren wordt zij anders
nog ziek en wat moet er dan van de kinderen worden?
T aten wij haar op Oudejaarsavond tenminste het meeleven in gedachten
gunnen. Hier enkel op papier, zodat zij het aan die lege tafel kan lezen.
En, als het mogelijk is, in het nieuwe jaar metterdaad.
Het kan heel goed zijn, dat zo'n eenzame als zij niet ver van ons af
woont, misschien zelfs pal naast onze deur. Er is wat durf voor nodig om naar
haar toe te stappen: wij zijn immers maar al te beducht ons op te dringen,
of een botte weigering te incasseren. Maar wij moeten het er maar op wagen;
tact en oprecht meeleven weten altijd wel een aannemelijke reden te bedenken
voor zo'n bezoek. Al was het maar een kleine wederdienst vragen.
Een vergeten adres of een recept of, een breipatroon. Zij zal misschien
even verbaasd staan maar dan stellig de kans tot praten niet afwijzen.
En dat gaat al breiend zo gemakkelijk.
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
,,De vinger op
de wang"
een modelstudie,
die Van Dongen
tussen 1905 en
1910 schilderde.
Typerend zijn de
grote amandeivor
mige ogen.
De glorietijd van Rees van Dongen
De Frans-Nederlandse kunstschilder Kees
van Dongen is op het ogenblik dat de
ze recensie wordt geschreven ernstig ziek.
Dat maakt de tentoonstelling van zijn werk
in het Museum Boymans-Van Beuningen in
Rotterdam bijzonder actueel. Zij krijgt bij
na het karakter van een herdenkingstentoon
stelling, een „in memoriam". Nieuw werk is
er immers al sinds enige jaren niet meer van
hem te verwachten.
Nu zien we hier, in een collectie die is bij
eengebracht in samenwerking met het Mu-
sée National d'Art Moderne te Parijs, wel
werk uit zijn „grote" periode: de tijd tussen
1905 en 1940. Dat werk maakt zijn betekenis
duidelijk. Aan de ene kant is hij de grote
chroniqueur van het dolle leven in Parijs
rr
heeft tevens een bepaalde voornaamheid,
een grote mate van flair. Daardoor ontwa
pent hij oók.
mgm
91
Televisie is een communicatiemedium.
Een waarheid als een koe, die echter' nog
lang niet voldoende in praktijk wordt ge
bracht. Goed, we krijgen „de wereld"
Iedere avond in onze huiskamer en wan
neer regisseurs als Bob Rooyens met de
mogelijkheden van het beeldoppervlak aan
het stoeien zijn, gebeurt er echt iets met
dat kastje in de hoek van die huiskamer.
Maar het aantal malen dat de kijkers
werkelijk innerlijk en ook uiterlijk in be
weging worden gebracht is nog veel te
zeldzaam. In negatieve zin zijn de men
sen van „Zo is het" en „Hoepla" er wel
eens in geslaagd. In positieve zin houdt
Mies Bouwman nog altijd het record met
haar opwekking, tot steun aan de actie
„Open het dorp". Mies kan het ook nu
nog niet laten, van haar programma's zul
ke opwekkingssamenkomsten te maken.
Vorige week vrijdagavond adviseerde zij
eerst de Kamerleden, ook maar eens vra
gen te stellen over de mogelijkheid tot
adoptie van Viëtnamese kinderen, zulks
naar aanleiding van de indringende „Ach
ter het nieuws"-documentaire over deze
jongens en meisjes, die aan haar program
ma vooraf was gegaan. Vervolgens deed
zij haar uiterste best om een verzoening
tussen de wielrenners Post en Pfenninger
te bewerkstelligen. En tenslotte gaf zij de
wens van „stoelganger" Ton Lutz om
meer rijkserkenning van de Amsterdam
se Toneelschool nog een klein duwtje.
Kijk, dat is nou een positief gebruik van
de televisie als communicatiemedium.
Hup, Mies!
nuchter reageren als het elfjarige meisje
dat zaterdagavond deel uitmaakte van het
gezelschap waarin ik naar Toon Hermans
keek en dat de hele avond ernstig keek,
om tenslotte alleen maar te constateren:
„Ik vind Toon Hermans niks-an. Die man
lacht steeds om z'n eigen grapjes".
Diezelfde zaterdagavond kwam er een
onderbreking in het NTS-journaal, toen dat
net met een boodschap van paus Paulus
VI bezig was. Ook wie niet luisterde, zal
wel gedacht hebben, dat die boodschap
wel weer over vrede zal zijn gegaan. Het
storingsbordje vermeldde namelijk de
woorden: „Even geduld a.u.b."
Dorus op schoot", waarmee de VARA de
andere omroepverenigingen probeert de
overtreffen. Speelden die andere omroep
verenigingen Elles Berger door het hoofd,
toen zij haar vragen stelde? Ik weet het
niet. Maar in ieder geval reageerde zij,
toen de huisvrouw aan de andere kant
van de lijn een goede spelprestatie had
geleverd, in eerste instantie met de kreet:
„Ik vind wel, dat u TROS op u-zelf mag
zijn".
Een andere mevrouw die aan het spel
letje meedeed, vroeg Elles Berger naar
de juiste uitspraak van haar huidige ach
ternaam, want zoals men weet, heet zij
eigenlijk mevrouw E. Hughes-Berger.
Veel mensen blijken met de uitspraak
van de naam „Hughes" nogal last te heb
ben. Daarom adviseerde Elles haar tele
foongesprekspartner, maar gewoon
„Joeks" of „Hughes" te zeggen. Ik hou
het voorlopig maar op Hugges. Joeks is
immers Klink Klaar Kluk Kluk!
In diezelfde „Mies-en-scène"-uitzending,
ja zelfs in datzelfde interview met Ton
Lutz, kwam echter ook duidelijk tot uiting
dat de televisie in veel gevallen als com
municatiemiddel tekortschiet. Vooral waar
het gaat om de band tussen toneel en pu
bliek. Ton Lutz verklaarde, dat tv-toneel
naar zijn mening niet bestaat. Volgens
hem is er wel een soort dramatische kunst
die voor de tv wordt „vertaald" in een
eigen vormgeving, maar het resultaat
daarvan staat dichter bij de film dan bij
het toneel.
Inderdaad wie ook maar één keer Toon
Hermans in levende lijve in de schouwburg
heeft gezien zal moeten toegeven dat 't ge
zegde „Bij de televisie heb ik thuis mijn
eigen schouwburg" niet opgaat. Al zit het
scherm (in een ander geval) nog zo vol
met mooie kleuren en al weet een regis
seur als Jef de Groot een show van Toon
nog zo aardig in beeld te brengen het
kijkkastje blijft een stuk materie, de Toon
die er in te zien is, is niet de hele Toon
met zijn concrete aanwezigheid en met de
sfeer die hij schept, doordat hij de aan
wezigen als het ware zijn liedjes en con
ferences laat meescheppen, wat dan weer
een enorm gezamenlijk plezier tengevolge
heeft. Slechts wie dit nooit in de schouw
burg, bij de levende Toon en de levende
bezoekers, heeft mee-gemaakt, kan zo
Als ik huisvrouw was, zou ik iedere
dinsdagmorgen tussen tien en twaalf het
derde radionet inschakelen om te luiste
ren naar „Klink-klaar" van Elles Berger,
Joop Smits en Erik van Reijendam. Tot
dusver heb ik er twee keer een gedeelte
van gehoord: enige weken geleden en de
ze week op de morgen van tweede kerst
dag.
Op twee gebieden waren er tussen bei
de uitzendingen parallellen. Allereerst op
het gebied van de grammofoonplaatjes.
Beide keren werd bewezen, hoeveel voor
treffelijke lichte muziek er de laatste tijd
op de markt (en niet in het minst dank
zij VARA's derde -netprogramma's ook in
de huiskamer) komt. Die eerste keer no
teerde ik de namen van Mat Monroe
(fraaie song, „Toast to my lady"), Jean
Ferrat, The Bee Gees en Astrud Gilberto.
Van-de-week kregen we binnen een half
uur zomaar eventjes Barbra Streisand, Ni-
na Simone, Jules de Corte, Henk Elsink,
Lex Goudsmit, Wes Montgomery en Bing
Crosby (juist: „White Christmas") voor
geschoteld. Mooi zo!
Er was echter ook een parallel op het
gebied van de versprekingen. Vertelde
Joop Smits enige weken geleden, dat hij
na de geboorte van zijn zoontje niet „Hier
is Hilversum 1, de VARA", maar „Hier
is Hilversum 1, de vader" had gezegd,
dinsdagmorgen zorgde Elles Berger voor
een verspreking, die nogal Freudiaans
aandeed, hoewel zij op het eerste gehoor
niets met sex te maken had. Tijdens het
spelletje „Geen ja, geen nee" (niet te ver
warren met „Ja zuster, nee zuster" of
„Ja, nee, geen mening") vroeg zij een
huisvrouw naar haar mening over pro
gramma's als de Forsyte Sage en „Bij
Over Pi po gesproken: Willy Ruys, mis
schien beter bekend als de Dikke Deur, is
dezer dagen in het huwelijk getreden. La
ten we hopen, dat het huwelijk hem nim
mer zal nopen tot de uitroep: „Ooooooh.
wat heb ik weer een péééééch!".
Zuster Klivia en Jet de pruikenmaak
ster: twee (be)schermengelen.
Eldorado Reldorado?
KASTPAR.
Op maandag 15 januari 1968 zal in het
Circustheater te Scheveningen de pre
mière plaatsvinden van de kluchtige opera
„Verboden Inrij" van Wim Thysse, met
tekst van Alain Teister.
De muzikale leiding is in handen van Jan
van der Waart, de regie ts van Mieke Le-
lyveld. Medewerking wordt verleend door
het Zuid-Hollands Orkest en door solisten
Rosemary Round, sopraan; Jeanette van
Dijk, sopraan; Rijke Wolleswinkel, alt; Jos
Barelli, bariton; Tabe Bas, tenor; Bernard
Kruysen, bariton; George Groenewold, te-
tussen twee wereldoorlogen, aan de andere
kant de virtuoos, die met kleur speelt en in
dat spel verrukkelijke stillevens en land
schappen te voorschijn tovert.
"Van Dongen als chroniqueur maakt ont
hullende, vernietigende portretten van
al wie in het Parijs van zijn glorietijd be
langrijk is of wil zijn: sieraden, kleding, le
ge ogen, een stukje huid, een zinnelijke of
wrede mond. Van Dongen die met kleur
speelt, tovert stillevens en bloemstukken te
voorschijn. Dan is er ook nog Van Dongen
de man; hij schildert naakten in houdingen,
zo provocerend dat ze schandaal veroorza
ken en de doeken van tentoonstellingen wor
den verwijderd. Hij leeft zijn zinnelijkheid in
zijn schilderijen onbekommerd uit. Dat werkt
voor de buitenwereld vaak meer afstotend
dan aantrekkend; het doet eerder aan als
een ontluistering dan als een verheerlijking.
Zo'n schilderij zegt intussen precies wat
Van Dongen bedoelt: die vrouw is een tijde
lijke partner in een fel avontuur en niet
meer dan dat. Zelfs in zijn portretten valt af
en toe op te merken, hoezeer hij die kant
van een vrouw al schilderend taxeert.
Is dat nu de enige betekenis van het werk
van Van Dongen? Nee, natuurlijk niet; maar
het is wel de kant die het meeste opvalt, een
die tegelijkertijd de meeste weerstanden op
roept. Daarom noem ik die het eerst; dan
is daarmee alvast afgerekend, wanneer de
andere aspecten van Van Dongen aan de or
de komen.
Die andere aspecten: de jongen, die in
1877 in Delfshaven geboren wordt, bij brave
leraren aan de Rotterdamse academie stu
deert doch al vroeg heel persoonlijk te werk
gaat. Tekeningen uit die tijd hebben iets van
het „fin de siècle"; ze herinneren aan Stein-
len en Toulouse Lautrec, maar ze missen de
bewogenheid om de mens mensen zijn in
de eerste plaats dingen om te tekenen. Een
schilderij van Dordrecht uit 1903 wordt in
wat korte, driftige toetsen op het doek ge
smeten. Een vroeg ding uit Parijs herinnert
even aan Vincent van Gogh.
Zo zijn er meer invloeden. Nieuwe indruk
ken worden gulzig opgenomen en verwerkt.
Vooral stort hij zich gulzig in de kleuren-
orgie van de Fauves. Steeds driftiger gaat
zijn penseel over het doek. De vorm lost als
het ware op in de kleur nooit helemaal,
want op het laatste moment remt zijn Hol
landse aard hem toch weer.
Sociale bewogenheid ik weet niet,
of Van Dongen die ooit heeft gekend, of hij
zich niet in zijn latere werk terdege en bit
ter heeft gewroken voor het feit, dat hij ooit
in de Parijse Hallen als sjouwer heeft moe
ten werken om in leven te blijven. In elk ge
val heeft de gesjochten jongen uit Delfshaven
de vangst ruimschoots binnengehaald, toen
het getij gunstig was om te vissen. Toen Van
Dongen eenmaal de modeschilder van Parijs
was geworden, heeft .hij zijn sujetten ruim
schoots laten betalen voor de eer, door hem
te worden geportretteerd. Bovendien ver
schafte hij zich door het geven van rijke
feesten, „waarop hij alleen water schonk",
het materiaal voor zijn verbijsterend wrede
portretten.
Alweer dus: de ontluistering. Kende Van
Dongen dan niets anders? Ja, natuurlijk w«fl.
Hij kende de vreugde van een ontmoeting
met een klein kind; hij heeft prachtige ver
tederde en vertederende kinderportretten ge
maakt. Hij kende ook het feest van de kleur;
hij schilderde bloemstillevens waarin hij
zwelgde in de kleur, waar het vuur aan al
le kanten afspat. Hij kende het landschap
en genoot er op zijn wijze van, door het in
razend snelle verftoetsen op zijn doek te om
schrijven.
Van Dongen hoefde trouwens niet meer
te leren, wat hij met kleur kon doen, ook al
was hij intiem bevriend met de belangrijk
sten onder de Fauves: De Vlaminck en De-
rain. Hij was Fauvist, maar net even meer
dan dat, omdat de kleur bij hem toch altijd
middel bleef. Hoe brutaal en sensueel zijn
manier van schilderen ook kan zijn ze
Zijn werk kan zelfs een magistrale monu
mentaliteit hebben, zonder ooit te verstarren.
Soms evenwel laat al zijn meesterschap hem
in de steek en dan wordt een schilderij als
het ware dichtgeschilderd, de kleur grauwig,
een schaduwpartij troebel. Het is een ge
lukkige omstandigheid, dat dergelijke mis
sers ook in Rotterdam te vinden zijn. Ze ma
ken des te duidelijker, hoe belangrijk het an
dere werk is. Het zijn er trouwens niet veel.
Onwillekeurig dringt zich de vergelijking
met Jan Sluyters op, die net als Van Don
gen in het begin van deze eeuw naar een
felle kleur zocht en zijn inspiratie vond in
het rosse Parijse nachtleven. Sluyters is na
dien veel gedempter gaan schilderen, vooral
in de tijd dat hij in Staphorst zat. Ik heb
intussen het gevoel, dat hij in zijn kleurigste
schilderijen toch nog valer van tint is dan
Van Dongen en dat hij het ook in brutaliteit
tegen hem moet afleggen. Hij is meer Hol
lands gebleven. In zijn portretten neigt hij
trouwens meer naar het representatieve ele
ment. Van Dongen gaat ook wel bij het staat
sieportret te rade zie vooral zijn portret
van de gravin van Noailles maar hij ge
bruikt die formule, om zijn sujetten des te
genadelozer te kunnen neerzetten in de waar
de die ze voor hem in werkelijkheid hebben:
lege schillen, waardeloze representanten van
een verziekte samenleving.
Het is een grootse tentoonstelling in Rot
terdam, die zelfs voor de directie van het
museum nog verrassingen bracht„We
wisten wel, dat we tekeningen van Van Don
gen hadden, maar niet dat ze mooi waren",
hoorde ik op een gegeven moment zeggen.
Dat lijkt me een plezierige ontdekking!
D. P. VAN WIGCHEREN
Hoofd van een man met tulband een te
kening, die Rafael in zijn jonge jaren heeft
gemaakt. Vermoedelijk is het een schets voor
een figuur op een schilderij in het Museo Brera
te Milaan.
Jean Baptists Wicar heeft ooit de pretentie
gehad, een van de grote kunstenaars van
Frankrijk te worden. Hij studeerde bij de be
langrijkste schilders van zijn tijd, onder an
deren bij Jacques Louis David, de chroni
queur van de Franse revolutie en het napo
leontische keizerrijk. Nadien werkte hij,
eerst onder de hoede van David, later zelf
standig, in Italië. Daar deed hij de inspiratie
en de vormkennis op voor het werk, waar
mee hij later tevergeefs zou proberen, roem te
oogsten. Hoeveel hij in die jaren ook mag
hebben gemaakt aan historiestukken, aan re
ligieuze uitbeeldingen, aan portretten, zelfs
aan reprodukties van Florentijnse meester
werken voor een groot platenboek over het
kunstbezit van Florence als kunstenaar is
Wicar volkomen vergeten. Terecht. Zijn
werk is dor en vervelend en getuigt van artis
tieke onmacht.
rT,och is in zijn geboorteplaats Rijssel een
-*■ museumzaal naar hem vernoemd, een
wat merkwaardige eer voor een man, die
als artiest weinig te betekenen heeft en als
voorvechter van de revolutie door zijn tijd
genoten werd geminacht en zelfs gehaat.
Maar die postume hulde dankt hij dan ook
niet aan zijn artistieke kwaliteiten, doch aan
zijn werk als verzamelaar.
Wicar heeft in zijn leven een enorme col
lectie Italiaanse tekeningen uit de tijd van
de late gotiek, de renaissance, het late ma
niërisme en de barok bijeengebracht Hoe
wel een deel hem is ontstolen en door de die
ven naar Engeland is verkocht, hoewel hij
later zei feen deel aan een Britse verzame
laar heeft overgedaan, is er toch nog genoeg
overgebleven om als verzameling-Wicar de
roem van talloze kunstkenners te verwer
ven, vooral door de luisterrijke groep teke
ningen van Rafael.
TVTu komt Wicar bepaald geen onverdeelde
lof toe. Men weet dat hij tussen 1796 en
1799 in Italië is geweest als lid van de com
missie, die alom kunstwerken bijeenbracht
voor plaatsing in het Louvre te Parijs. Op
tal van plaatsen is hij geweest, overal druk
doende met het rekwireren, uitzoeken, doen
inpakken en verzenden van schilderijen,
beeldhouwwerken, handschriften, cameeën
en dergelijke. Hij heeft daarbij een ijver aan
de dag gelegd, die hem niet ten onrechte
berucht heeft doen worden.
Lang heeft men vermoed, dat hij bij die
gelegenheid ook van de kans gebruik heeft
gemaakt, zijn collectie tekeningen te vor
men. Maar volgens de jongste ontdekkingen
had hij een groot deel van zijn verzameling
en juist dat deel werd hem ontstolen al
bij elkaar voordat hij zijn rooftocht door be
zet Italië begon. Veel later heeft hij een
groot deel van het gestolene voor een be
trekkelijk kleine som van de dieven kunnen
terugkopen, nadat hij jarenlang tevergeefs
had geprobeerd, terug te krijgen wat naar
Engeland was verhuisd.
Wicar, die aanvankelijk legatering ?an het
Louvre had overwogen, heeft later zijn hele
verzameling aan de stad Rijssel vermaakt,
waar zij nu de roem van het Paleis van Scho
ne Kunsten uitmaakt. Lang heeft de groot
ste zaal van het gebouw Musée-Wicar gehe
ten. Nu worden de tekeningen evenwel niet
meer tentoongesteld. Zij zijn volgens moderne
opvattingen in dozen opgeborgen, beschut te
gen de invloeden van licht, lucht en vocht.
Hoe belangwekkend de verzameling-Wicar
is, kan men op het ogenblik in het prenten
kabinet van het Rijksmuseum in Amsterdam
(tot 11 februari, daarna tot 7 april in de Ko
ninklijke Bibliotheek te Brussel) gaan zien.
Deze beide musea hebben namelijk een keui
gemaakt uit de hele collectie, waarbij de na
druk is komen te vallen op de groepen teke
ningen van Rafael en Fra Bartelommeo. Een
paar landschappen van Guardi vormen de
afsluiting.
Hoe groot de belangstelling van Wicar
voor de Florentijnse kunst dus ook is ge
weest, in zijn collectie tekeningen komen
niet alleen Florentijnen, maar ook Venetia-
nen en Romeinse kunstenaars voor. In het
algemeen heeft Wicar snelle schetsen en eer
ste notities verkozen boven meer uitgewerk
te tekeningen. Dat maakt, dat zijn collectie
een zeer frisse indruk achterlaat. Bovendien
komen er tekeningen in voor van minder be
kende meesters, vaak van bijzondere kwali
teit. Ook daardoor is de verzameling van be
tekenis. De Rafaels vormen intussen de top;
zij zijn er in een ongewoon mooie kwaliteit
aanwezig.
Hoewel de collectie juist de laatste jaren
opnieuw diepgaand is bestudeerd, zodat
daardoor nieuw licht is geworpen op de de
tails van de ontwikkeling der Italiaanse beel
dende kunst tijdens renaissance en maniëris
me, ligt de waarde voor mijn gevoel toch
allereerst in de schoonheid van de afzonder
lijke bladen. Wicar heeft met bijzonder veel
smaak zijn objecten gekozen. Natuurlijk is
hier de classicist aan het werk geweest, die
in de eerste plaats werd gedreven door zijn
belangstelling voor de Romeinse oudheid.
Hij zal dus hebben gekozen, wat hem aan
die oudheid herinnerde en eraan verwant
leek.
Aan de andere
kant koos hij
uit de achttien
de eeuw veel
wat dicht bij
zijn eigen tijd
stond.
Alleen zo kan
ik zijn belang
stelling voor
Guardi verkla
ren.
Dwars door al
deze vooropge
zette „schoon-
heidsregels"
heen heeft zijn
gevoel voor
schoonheid van
lijn en vorm en
van de manier
van zien hem
geleid bij het
kopen van zijn
tekeningen.
Vandaar dus de
grote groep Ra
faels, de groep
tekeningen van
Filippo Lippi
en zijn atelier,
die van Fra
Bartelommeo,
van Guercino,
van Perugino,
van Zucarelli.
Dit alles ziende
verbaas ik me
te meer over de
dorheid van
zijn eigen werk.
Enkele portret-
schetsen mogen
iets aantrekke
lijks hebben
steriele schools
heid van de
rest steekt er
des te erger bij
af.