„Alle dingen
nieuw
als kernthema
.HORRIBLE TANGO'
„Nieuw links"
botst ook in
de kerken op
„oud rechts"
Het jaar dat ging
bewees bet duidelijk:
Leken, leken
Geen zin
Het jaar dat komt
kijkt naar Uppsala
LITERAIRE KRONIEK
V
door
r„.,
(Van een medewerker)
TjV is beweging in de kerken dat moet de con-
clusie zijn over het voorbije jaar 1967.
Slaperigheid kan men ze waarlijk niet verwijten.
Er is ondanks alles iets gaande. Men vraagt zich
af of de bestaande kerkstructuren nog wel deu
gen. Men zet ziqh hoe langer hoe meer (en dat
is ook een teken van leven!) tegen elkaar af. Men
durft elkaar de dingen in het gezicht te zeggen.
Men huldigt al lang niet meer het „quieta non
movere", die laffe zinspreuk van wijlen Nicolaas
Beets, die vond dat je vooral rust moest hand
haven, in de staat zo goed als in de kerk.
Er is beweging in de kerken. Die beweging gaat
twee kanten uit. Enerzijds zijn er de verontrus
ten die naar de bedreigde wallen snellen, omdat
de vijand bezig is daarin bijbelkritische en dog
ma's aantastende bressen te schieten. In de Her
vormde Kerk scharen de bezwaarden zich achter
de 24 schrijvers van de „Open Brief", die in een
volgende zitting van de synode definitief aan de
orde zal komen. In de gereformeerde hoek valt
de oprichting te constateren van een landelijke
verenigirjg van gereformeerde verontrusten, die
beducht zijn dat de waarheid van de H. Schrift
wordt aangetast. In beide gevallen zou men, met
een variatie op de verhoudingen in zekere politie
ke partij, niet van „nieuw links", doch van
„oud rechts" kunnen spreken. t
Zo'n „nieuw linkse" stroming valtoverigens ook
in de (bewegende) kerken te constateren. Wat
een radicale uitingen vallen er de laatste tijd al
niet te beluisteren. Terwijl de Arnhemse gerefor
meerde kerkeraad na zware discussie toch nog^
maar besloot de traditionele afvaardiging naar'
militaire parades te handhaven, gingen de Hil-
v.ersumse gereformeerden een heel andere kant
uit; zij riepen hun synode op het verzet te steu
nen tegen de moderne (atomaire, bacteriologische,
chemische) oorlog. Tegelijkertijd bewees de her
vormde kerkeraad van Groningen, dat ook daar
de jongste kerkelijke vredesweek doorwerkt.
De Groningse kerkeraad zond aan de hervormde
synode een soortgelijke brief.
Nog meer symptomen van kerkelijke roerigheid in
„nieuw links"-trant! Op een bijeenkomst te Drie
bergen, ter voorbereiding van de komende as-
semblée van de Wereldraad van Kerken (Uppsa
la 1968), heeft men zich volgens een verslag in
„Trouw" onder luid applaus aldus uitgesproken:
„Indien het juist is dat vrijwel de hele officiële
delegatie van de Nederlandse kerken naar de
assemblée uit theologen bestaat, dan verzoeken
wij de betrokken kerken dringend dit te verande
ren. En wel zo dat tenminste de helft van de
afgevaardigden uit niet-theologen bestaat".
Leve dus de mondigheid der leken, ook bij de pro
testanten. Merkwaardig is in dit verband hoe in
een rapport van het pastoraal concilie over „Ge-
zagsopvattingen en gezagsbeleving" afscheid wordt
genomen van het oude hiërarchische pries
tergezag. Dominee Landsman, de secretaris-ge
neraal van de Hervormde Kerk, heeft de laatste
dagen in woord en geschrift op het belang van
dat rooms-katholieke rapport ook voor de pro
testanten gewezen. Hij gaf de strekking ervan
aldus enthousiast weer: „Men neemt het eenvou
dig niet meer, dat „geestelijken" die hun „ge
zag" ontlenen aan een „wijding", het in de kerk
alleen voor het zeggen hebben en dat zij, zonder
inspraak van anderen, altijd en overal het laatste
woord hebben".
Dominee Landsman, die daarbij misschien onwille
keurig ook aan de hardnekkige dominocratie in
eigen kring zal hebben gedacht, heeft in de jong
ste zitting van de hervormde synode het r.-k.
rapport eveneens aangehaald. Vijftien kerkelijke
jongeren (neen, geen onkerkelijke!) mochten die
synodezitting meemaken en daar het resultaat
bekend maken van de actie „Kerk 66-2200". Met
behulp van die actie wilde men te weten komen
wat voor kerkelijke vernieuwingen de hervormde
jongeren wensen. Het waren nogal tamme ver
langens: dominee Landsman reageerde daar fel
op. „Het katholieke rapport is veel radicaler dan
jullie! Wij zullen", zei hij, „nog dieper moeten
graven. Allerwegen is een gezagscrisis gaande.
Het is de vraag of wij het kunnen volhouden
met de huidige structuren van de kerk en of wij
daarmee de toekomst kunnen ingaan".
Alweer een „nieuw links"-geluid! Het stelt heel
radicaal de vraag aan de orde of dingen als
„kerk", „gemeente" „preek" en „godsdienst
oefening" in hun huidige gestalte hun tijd mis
schien niet gel.ad hebben! In „Zie", het lustig
voortlevende opstandige kerkelijke jongerenblad
wordt die vraag met zoveel woorden bevestigend
beantwoord. Inhakende op de „Open Brief" der
befaamde 24 mannen van „oud rechts" (waarin
zo dierbaar over de oude gemeentestructuur werd
gesproken) -fulmineert in dat „Zie" de heer A.
v.d. Meiden aldus: „Is het u werkelijk ontgaan,
dat wij als gewone gemeenteleden tegenwoordig
waarachtig meer adressen hebben om pastoraat
te halen: goede vrienden en psychiater? Dat een
overvloed van media ons de waarheid op heel
andere manier brengt dan twintig jaar geleden?
Staat u wel eens stil bij het nuchtere feit, dat
we de prediking zo maar, op het beeld of via
de radio, goed verpakt thuis krijgen? En dat we,
omdat we overdag in andere „opvretende" verban
den leven, 's zondags bepaald geen zin hebben
om plotseling in dat één-uur-per-weekse verband
van de gemeente te gaan leven? Een verband
van mensen die we niet kennen en nooit zullen
leren kennen? Zou u toch niet wat meer naar
de moderne sociologen moeten luisteren?"
Voeg bij dit alles de bijna onthutsende en „voor
barige" snélheid waarmee van onderop de toe
komstige „tweede hervorming" en eenheid van
de christelijke kerken en confessies reeds in
praktijk wordt gebracht (gezamenlijke protes
tants-rooms eucharistieviering te Amsterdam en
Venhuizen, gezamenlijke hervormd-gerefor
meerd-katholieke kerkbouw te Emmeloord, bis
schop Bluyssens begrijpende houding tegenover
uitgetreden priesters, de bereidheid van de her
vormde kerkeraad van Oegstgeest om de eigen
Willibrord-kerk voor een rooms-katholieke mis
viering beschikbaar te stellen enz. enz.) en men
zal toch waarlijk niet kunnen volhouden dat de
V»,T.nrrirt<7 yiiri
Er wordt veel verwacht van het jaar dat wij zijn ingegaan;
1968 wordt immers het jaar van Uppsala, de Zweedse stad waar
eens Nathan Södenblom aartsbisschop was en waar nu, in juli,
de Wereldraad van Kerken zijn vierde grote vergadering zal
houden. Van Uppsala zal iets moeten uitgaan. Iets? Van Upp
sala zal moeten uitgaan, dat het Evangelie, Gods blijde bood
schap, nog niets aan blijdschap heeft ingeboet. Integendeel,
dat die boodschap juist in deze wereld van nu vernieuwend,
verlossend kan werken.
„Alle dingen nieuw" is het thema dat de wereldraad voor
deze wereldwijde conferentie heeft gekozen en hiervan uitgaan
de zullen de 800 afgevaardigden (uit alle werelddelen) plus de
500 andere deelnemers, (waarnemers, adviseurs, vertegenwoor
digers van de wereldjeugd) zich moeten bezinnen op de alles
beheersende vraag hoe men de hoop en de kracht die in dit
geweldige woord besloten liggen, waar kan maken aan de we
reld.
Twintig jaar bestaat nu de Wereldraad in zijn huidige vorm.
Toen in 1948 in Amsterdam tot oprichting werd besloten door
351 vertegenwoordigers van 147 kerken, luidde het thema van
de conferentie „Menselijke wanorde en Gods plan" het was
een zoeken naar Gods bedoeling na een alles verwoestende oor
log. Zes jaar later, in 1954, kwam men bijeen in Evanston
er waren 160 kerken vertegenwoordigd door 502 afgevaardigden.
Het thema luidde „Christus, de hoop van de wereld" noem
het een zich bezinnen op de oude christelijke waarheden in een
wereld, die zich voor het eerst duidelijk geconfronteerd zag met
de „deterrent", de afschrikwekkende kracht van de kernexplosie.
Daarna kwam in 1961 New Delhi 181 kerken vertegenwoordigd
door 577 afgevaardigden. New Delhi had duidelijk, hoewel niet
helemaal zo bedoeld, een ander karakter dan de voorgaande
vergaderingen. Organisatorisch voltrok zich toen namelijk de
samenvoeging van Wereldraad en Internationale Zendingsraad,
twee loten van dezelfde stam, namelijk de Internationale Zen
dingsconferentie van Edinburgh in 1919, maar tot 1961 toe als
twee organisaties opererend. Bovendien traden in New Delhi
vier grote orthodoxe kerken tot de Wereldraad toe. Zij brachten
weliswaar de oude tradities van het Oosters christendom mee,
maar accentueerden daarmee ook het nog lang niet op elkaar
afgestemd zrjn van de deelnemende kerken. Het thema luidde
„Jezus Christus, het licht van de wereld" de grote vraag bleek
hoe men in eenheid als spiegel kon dienen om dat goddelijke
licht zo wijd mogelijk te doen stralen.
Dat zoeken naar eenheid isnog niet voltooid op geen stuk
ken na. Maar toch waagt de Wereldraad het er op „Alle dingen
nieuw" is de kernwaarheid, waarmee men nu de wereld opnieuw
wil overtuigen van de alles-vernieuwende kracht van het Evan
gelie. In een wereld die .steeds minder van God lijkt te willen
weten, lijkt het een waagstuk dit bijbelwoord aan te heffen
maar voor wie gegrepen wordt door de geweldige kracht van
die woorden, is het haast vanzelfsprekend, dat men dit waagstuk
begint, ondanks alle onvolkomenheden
Er is een boekje verschenen, oorspronkelijk in het Engels, maar
in vele talen vertaald en in Nederland uitgegeven in de Carillon
reeks van W. Ten Have N.V. te Amsterdam. Dit boekje is be
doeld als wegwijzer naar de komende vergadering in Uppsala.
Meer dan een wégwijzer eigenlijk, want de laatste regels van het
geschrift luiden „De vergadering is uw vergadering en daarqm
moet ge haar boodschap uitdragen. Laat ons samen denken en
handelen tot eer van God". Nu is samen denken en samen han
delen slechts mogelijk als men voldoende op de hoogte is wie
deze 96 pagina's met aandacht gelezen heeft (en het is geen
moeilijke kost) Is op de hoogte. Op duidelijke wijze is hem ver
teld wie en wat de Wereldraad van Kerken is, welke zijn doel
stellingen zijn en hoe men in de afgelopen periode getracht heeft
die doelstellingen te bereiken. Hij kent (uiteraard oppervlakkig)
de ideeër en de organisatie van de Raad en dat stelt hem in
staat mee te denken over die veelheid van onderwerpen, die in
Uppsala aan de orde zullen komen.
Om een idee te geven van alles wat de afgevaardigden in
Uppsala te wachten staat, de hiervolgende opsomming van de
zes 'secties met heel in het kort een paar punten van de sectie
agenda.
Sectie I De eenheid van de kerk in een kleiner wordende
wereld. Gesteld wordt „De wereld groeit naar een bewuste
eenheid van geschiedenis, een eenheid voortkomend uit angst
voor een universele catastrofe, maar ook uit aller hoop op
vooruitgang. Wat op een bepaalde plaats gebeurt, kan over
de hele wereld zijn invloed hebben. Straalvliegtuigen en
satellieten maken onze wereld klein. En tegelijkertijd worden
de mogelijkheden tot communicatie steeds groter. De eenheid
GOD,
Wij danken U dat Gij ons hebt geroepen,
want, uw roeping gaf zin aan ons leven,
en wij kregen een taak in uw plan met de wereld.
Wij erkennen het:
wij waren blind
voor wat Gij uitwerkt in de wereld,
we legden lusteloos de handen in de schoot,
wij zijn arm aan inspiratie,
de ene dag komt kleurloos na de ander.
Toon ons de ware opdracht van ons leven,
wat werkelijk voorrang hebben moet,
de rechte weg naar het ware doel.
Toon ons, verstrikt in problemen van organisatie
het enige dat werkelijk telt,
het heil en de vrede die Gij wilt voor alle mensen.
Wij bidden voor allen
die de vergadering van Uppsala voorbereiden,
voor alle deelnemers.
Help hen op het verlangend vragen der mensen te
antwoorden
niet met lege woorden,
maar met de duidelijkheid en kracht
van uw vernieuwende Geest.
Help hen te denken en te handelen in het bewustzijn
dat uw kracht juist bij zwakheid tot zijn recht komt.
Wij bidden voor alle kerken binnen de oecumenische
beweging
en ook voor allen die eerlijk menen
dat zij zich afzijdig moeten houden
van de beweging in zijn huidige vorm.
Versterkt overal de krachten der vernieuwing,
help ons te leren van elkander
en schenk ons allen uw leiding.
Wij bidden voor heel uw volk
dat staat in een tijd van secularisatie
vol kansen en gevaren.
Wij vragen uw hulp vooral voor hen
die het geloof in U ervaren als onmogelijk of
onbelangrijk.
Eens hebt Gij U bekend gemaakt
aan Mozes en zijn volk in de woestijn,
laat nu uw stem met nieuwe kracht opklinken
in de woestijnen van ons hart.
Maak ons één in uw waarheid.
Vorm ons door uw Zoon,
in de kennis van uw naam.
Geef ons meer liefde,
niet alleen voor onze christen-broeders
maar voor al onze medemensen.
Maak onze kerken kerken voor de ander.
Leer ons in gehoorzaamheid en met meer vreugde leven.
Help ons!
Wij zoeken nieuwe vormen voor maatschappij
en internationale satnenleving,
geleid door het inzicht en de kracht
gelegen in het goede Nieuws omtrent uw Zoon,
in wiens naam wij U bidden.
AMEN.
der kerken is een levensnoodzaak voor het getuigenis dat
God alles in Christus wil samenbrengen".
Sectie II Kerk en zending. Hier een zich bezinnen op het f^it
dat het de kerken aan missionaire geest schijnt te ontbreken
en op de vraag hoe daarin verbetering is te brengen.
Sectie III De rol van de kerken in de sociale en economische
ontwikkeling. Hier gaat het over problemen als rijkdom en
armoede, ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden, wel
vaart en vrede.
Sectie IV De rol van de kerken in de internationale betrek
kingen. Vraag is welke rol de kerken kunnen spelen in de
strijd om vrede tussen de volkeren jn rechtvaardigheid en
vrijheid.
Sectie V De eredienst in een geseculariseerde tijd. Vragen
niet alleen van liturgische aard, maar zelfs over het bestaans
recht van de kerk in haar huidige organisatievorm.
Sectie VI Naar een nieuwe levensstijl. Hier wordt gesteld
„Deze sectie zal zich rechtstreeks moeten bezighouden met
het verlangen van de hedendaagse mens naar een menselijke
en dus zinvolle wijze van leven. Hier moet het probleem van
„de nieuwe moraal" onbevangen besproken worden".
Inderdaad, de wereld kijkt dit jaar naar Uppsala. Gezien de
vragen die aan de orde komen, is het een goede gedachte om
via dit boekje de voorbede van elke christen in de wereld te
vragen. Bidden om wijsheid is heel hard nodig.
Foto en gebed, hierboven en hiernaast zijn aan het boekje
ontleend.
en groot deel van het moderne Neder-
landse proza kan gerekend worden tot
de z.g. bekentenis-literatuur. Het is de li
teratuur van de biecht, en van de afreke
ning met persoonlijke complexen of con
flicten, gelegen buiten de sfeer van wat er
aan algemene problematiek in de wereld
omgaat, of zelfs in die van de mens in het
algemeen. Het is misschien typerend voor
onze volksaard, dat dit soort romans hier
veel meer voorkomt dan elders, buiten on
ze grenzen; veel meer zelfs dan in het taal
verwante en nabije Vlaamse gebied.
Het is alsof onze jonge schrijvers in de
ze nieuwe wereld met zijn ander, opener
uitzidht, meer dan in andere landen moei
te hebben zich aan een bepaald jeugdmi
lieu van bekrompenheid te ontworstelen,
aan een al te streng en benauwd aangelegd
korset van calvinisme of de tucht van het
vroegere seminarium.
Hun afrekening daarmee biedt, een af
wisselend psychologisch interessant en deer
niswekkend schouwspel van overschreeu
wing of het wild doorslaan naar een an
der uiterste. Over het algemeen geeft het
een deel onzer hedendaagse letteren ech
ter ook iets provinciaals en ongezonds
hoe gezond zo'n innerlijke katharsis op
zichzelf misschien ook wezen moge. Goed
beschouwd heeft het met literatuur weinig
of niets te maken, behalve in het uitzon
deringsgeval dat de biechteling over een
sterk schrijftalent en een opvallend beel
dend vermogen beschikt, zoals bijvoor
beeld iemand als Jan Wolkers.
Dat Wolkers het medium van taal en
Stijl in bijzondere' mate beheerst, staat bui
ten twijfel. In zoverre kan men hem met
recht een „letterkundige" noemen. Zo
langzamerhand bestaat er evenwel toch
reden tot twijfel over de vraag of hij ons
daardoor ook met literatuur verrijkt, in
die zin dat zijn romans en verhalen zich
boven het particularisme van zijn conflict
stof verheffen, en dat hij die stof tot een
thema van algemeen-menselijke problema
tiek sublimeert.
Wolkers blijft steeds maar bezig met de
„afrekening" van hetgeen hij in zijn jeugd
ervaren heeft, in een bekrompen, klein
burgerlijk en calvinistisch milieu.
Al zijn werk valt daartoe terug te bren
gen, en dit zou vervelend zijn als hij toe
vallig niet zo goed en suggestief schrijven
kon. Op den duur krijgt die beperking
voor de lezer echter toch iets armetierigs
en mistroostigs.
(~)ok in zijn nieuwe roman, bij Meulen-
hoff verschenen, blijft de auteur bin
nen het oude zeer ingekapseld, ditmaal
met betrekking tot een soort schuldcom
plex over de dood van een oudere broer,
waar. wij in zijn eerder werk ook al mee
bezig gehouden zijn. Het boek heet „Hor
rible Tango" en vertelt van een ik-figuur
die met een weelderige jonge vrouw sa
menleeft (of gehuwd is, dat wordt niet dui
delijk), waarbij de seksuele* details ons niet
worden bespaard.
De jongeman komt toevallig in aanra
king met een neger uit Guadaloupe, die
vergeefs werk zoekt en hongerig langs 's
heren dreven zwerft. Hij besluit hem te
helpen en een baantje te zoeken, terwijl
hij hem bovendien in zijn huis opneemt.
De neger krijgt inderdaad na veel moeite
een betrekking, in een opslagplaats voor
oud-papier. Maar intussen begint de man
die hem onderdak verschaft zich hitsige
voorstellingen te maken over een moge
lijke seksuele relatie tussen de uitheemse
gast en zijn minnares (of echtgenote); hij
zet het tweetal daar zelfs geraffineerd toe
aan.
Tussen dit verhaal door krijgen wij dan
fragmenten te lezen over een jeugderva
ring van de vreemdsoortige minnaar en
gastheer in een liefdesconflict met een
Hongaars meisje tussen hem en zijn oude
re broer, die later bij een auto-ongeluk
het leven verliest. De dood van die broer,
wie hij het meisje betwistte; bezorgt hem
een schuldcomplex, dat kennelijk een
voorname rol speelt in zijn relatie tot de
neger en zijn wens om zijn geliefde met
die gastarbeider te delen. Hoewel daar in
de praktijk niets van komt, voelt hij zich
tenslotte gedwongen de neger te ver
moorden, maar als ik het nógal vaag ge
houden verhaal goed begrepen heb, ge
beurt dat alleen maar in zijn fantasie en
zoekt hij voor zijn gast eenvoudig een an
der kosthuis.
De moord, of de verbeélde moord, op de
neger maakt de ik-figuur los van een
jeugdcomplex, ontstaan na de dood van
zijn oudere broer. „Ik voelde dat ik vrij
was."
|~teze historie wordt door Wolkers in een
eigenaardige staccato-stijl verteld,
met korte zinnetjes, en hij weet dank zij
zijn natuurlijk schrijftalent hier en daar
een dramatische scène zeer indringend
voor ons op te roepen. Dit neemt niet weg
dat het totaal van de roman iets onwezen
lijks heeft. Het fragmentarisch karakter
van de verteltrant laat de lezer dikwijls
in het duister over wat er eigenlijk aan
de hand is of zich afspeelt. Zowel de per
sonages als de situaties behouden als ge
heel een schimmig karakter. Het verhaal
lijkt inderdaad op een biecht, een zielsuit-
storting, maar dan voornamelijk als van
iemand die hoof zakelijk tot zichzelf
spreekt, of tot een ingewijde, waarbij de
lezer zich enigszins buitengesloten voelt.
Zo'n roman stelt des te meer teleur, als
men bedenkt wat met zo'n meesterschap
over de taal als Wolkers bezit bereikt zou
kunnen worden wanneer de auteur maar
eens buiten zijn kleine eenzelvigheden
trad. Het is natuurlijk wel zo, dat iedere
roman de persoon van de schrijver ademt,
"zoals ieder waar kunstwerk een heel ei
gen en unieke expressie vormt, die alleen
aan zijn schepper toebehoort. Scheppen,
d.w.z. kunst creëren, geschiedt niet vanuit
de buitenwereld maar uit een persoonlijk
heid. Het grote kunstenaarschap onder
scheidt zich echter dèarin, dat het vanuit
die eigen persoonlijkheid het universele
raakt of benadert, dat de medemens tot
herkenning en ontroering dwingt.
Dit aspect zoekt men in het prozawerk
van Wolkers vrijwel altijd tevergeefs. Het
blijft steken in een nauwbegrensd indivi
dueel gemier en gewroet, waarvan wij het
gevoel hebben dat het ons niet of nauwe
lijks aangaat.
Het betreft hier overigens een proza-
verschijnsel dat men althans in onze ei
gen, moderne vaderlandse letteren, ook
sterk bij anderen aantreft, zoals Cam-
pert, Mulisch en Vinkenoog. Dit maakt een
goed deel van onze hedendaagse proza-
letteren, in eigen kring of kliek obligaat
toegejuicht, vergeleken bij de buitenland
se produktie, tot zevende rangs literatuur
van (als in het geval Wolkers) potentieel
eersterangs schrijvers, althans wat hun
stilistische kwaliteiten betreft.
De biechtwoede om uit een bekrompen
verleden te ontvluchten, daarmee af te re-
kenén, brengt een nieuw soort bekrom
penheid voort.
Die bekrompenheid heeft ook nog een
enigszins pretentieuze kant, bijvoorbeeld
in de geheimzinnig klinkende titel van de
roman: „Horrible Tango", op een der laat
ste bladzijden van het boek als een sym
bolisch incident naar voren komend wan
neer de hoofdfiguur in de opperste crisis
van zijn conflict met de neger, die hij wil
doden, uit de hoorn van een ouderwetse
grammofoon blikkerig de klank van een
„afschuwelijke demonische dans" hoort,
„een horlepijp van de dood". De maat
van de muziek is krachtig en fel, en de
rivalen bewegen zich dreigend om elkaar
heen „als krabben in de paringsdans". De
horrible tango duidt dus op het thema van
het boek: erotiek, dood, en een oud
schuldgevoel.
Alles bijeen voegt deze roman niets
nieuws of verrassends aan het vorige
werk van Wolkers toe. Het boek sluit er
op een ietwat vermoeiende en teleurstel
lende wijze bij aan. Op de achterzijde van
de uitgave heeft men de auteur breed-uit
afgebeeld, in een zwart singletje. Van dat
ondergoed hebben wij nu al genoeg ge
zien. Hij staat ergens, het lijkt wel op een
stuk duin, naar te staren. Wij zouden ein
delijk wel eens willen meekijken naar zo'n
uitzicht enig wijder uitzicht, hoe of
wat dan ook---
JAN WOLKERS