LOTGEVALLEN
VAN DE LOOM
WAARIN BEST AA T ONZE Ter overden
CHRISTELIJKE LEVENSSTIJL?
„We ontvluchten de wereld niet-
We komen van de andere kant binnen..;'
WAT WIJ
GELOVEN
nu als boek
Vrij programma
Crisis
muziekfeuilieton
door
henri th. timmerman
DEZE WEEK
v
W/ïe zich nog de kleurrijke verhalen,
die om de figuur van keizer Karei de
Grote zijn geweven, herinnert, hoort in
gedachten hoe Roland als Frankisch aan
voerder op zijn tocht door de Pyreneeën
kort voor hij sneuvelde op de hoorn blies,
een hoorn gesneden uit een olifants
tand. Deze meestal prachtig versierde
olifantshoorn had in vele eeuwen een
sacrale betekenis, maar het instrument is
verloren gegaan. In de merkwaardige
wisselwerking tussen landen en volken is
na de vervaagde periode waarin de hoom
een meer religieuze dan muzikale of prak
tische betekenis had, de hoorn als instru
ment uit Engeland weer naar het vaste
land gekomen. Van Frankrijk uit begon
de grote verspreiding, die ook de langza
me technisch-instrumentale ontwikkeling
bevorderde. De hoorn is een heel bijzon
der instrument, in technisch opzicht één
van de lastigste instrumenten van de ko
persectie, zelfs nu de hoorn in de ontwik
keling van primitief maansacraal instrin-
ment tot signaal- en jacht- en posthoorn
is geëvolueerd tot de huidige hoorn in het
symfonieorkest. Het eigen karakter van
de hoorn, waaruit ook een voorliefde van
vele grote componisten is voortgevloeid,
is tegelijk het kwestbare punt in tech
nisch opzicht en bespeelbaarheid. Eerst
waren de hoorns in West-Europa altijd
instrumenten voor de jacht, daarna wer
den zij opgenomen in de militaire kapel
len, van Fransen zowel als Duitsers. Als
nevenfunctie kwam daarna de typische
posthoorn, bezongen in zo vele romanti
sche liederen. Maar het praktische ge
bruik van de talrijke hoorns, de jacht,
het signaal of de post, is toch achterge
bleven bij een heel andere functie van de
hoorn. Toen de mens nog veel dichter bij
de natuur stond dan tegenwoordig meest
al het geval is en ook veel nauwer be
trokken was met de natuur, werd de niet
meer achterhaalbare grondslag gelegd
voor een koppeling van natuurbeleving en
hoornklank. De hoorn werd eerst gebruikt
om een natuurstemming, een arcadisch
beeld, op te roepen en in een latere pe
riode met de natuur vereenzelvigd. De
hoorn met de typische gevoelig-weke
klank werd een muzikaal symbool, een
duidelijk associatiemiddel. Daardoor gin
gen de grootste componisten de hoorn als
een soort sleutel, een muzikaal herken
ningsmiddel gebruiken; eerst werd de
hoom als pittoresk-illustratief instrument
in programmatische muziek ingeschakeld
en daarop volgde het opnemen in de vrije
muziek, de absolute muziek. Maar toen
was de band tussen hoom en herkomst,
klank en symbool al zo sterk geworteld,
dat de hoornklanken bij de meeste mu
ziekliefhebbers onmiddellijk de gedachte
opwekken aan de natuur. Haydn, Mozart
en Beethoven, Von Weber en Mendels
sohn, Bruckner, Brahms, Wagner, Mahler
en Richard Strauss hebben de hoorn
meesterlijk gebruikt om een pastorale
sfeer te scheppen. Hedendaagse compo
nisten, in navolging van Debussy, ge
bruiken de hoorn meer om effecten te
krijgen, vaak met gestopte hoom, ge
dempt „en sourdine" wat een wonder
lijk suggestieve uitwerking kan hebben.
"UToornisten hebben vaak een ondankljiare
taak; niet door de klank van hun in
strument, ook niet door de muziek, want
in het grote orkest en de meesterwerken
van de symfonische muziek is de hoorn
allerminst misdeeld. Maar de hoom is
uiterst gevoelig en het is curieus, dat de
aandacht van de gemiddelde luisteraar
altijd sterk op passages voor hoornsolo is
gericht. Er zijn méér delicate instrumen
ten in het orkest, maar het lijkt alsof
menigeen zit te wachten of de hoornist
zijn solopassage gaaf speelt. Door het
tuitvormige mondstuk van de hoom, een
afwijkende vorm vergeleken bij de overi
ge koperinstrumenten, is de toon van de
hoorn in het pianissimo uitzonderlijk
mooi en rond. Maar de boventonen de
open tonen komen heel dicht bij el
kaar te liggen bij de hoom. Daaruit
vloeit onder meer voort, dat bij de ge
ringste afwijking van de lippenspanning
van de hoornist de toon „overslaat".
Dit is geen gebrek aan technische be
heersing, maar kan een gevolg zijn van
vermoeidheid van de lipspieren bijvoor
beeld. Uit het karakter van toon en klank
van de hoom en uit de hele bouw van
het prachtige instrument is het uiterst de
licate in de bespeling te verklaren. Hoe
kwetsbaar de hoornist in het symfonie
orkest ook is, de typische pastorale of
week-milde sfeer blijft haar eigen intro
verte kracht bewaren.
In het Rusland van de achttiende eeuw
heeft de hoornmuziek een episode
gehad, die uit menselijkoogpunt een na
vrant accent kreeg en zo typerend was
voor het leven van de Russische aristo
cratie dat zij beperkt blee'f tot de plaats
van haar ontstaan. Toch was het een
westeuropeaan, die het denkbeeld had
van de hoornmuziek. Anton Maresch was
een Tsjechisch musicus, die in 1748 naar
Petersburg kwam, in dienst van vorst
Naryschkin. Ongetwijfeld was Maresch
behalve een avontuurlijk man ook een
vindingrijk musicus, die veel met blaas
instrumenten» experimenteerde, speciaal
de hoom. In Rusland kende men toen nog
alleen een vrij primitieve jachthoorn. In
de geest van de rijke Russische aristo
craat stelde Maresch de eerste Russische
jachtmuziek samen, wat met de jacht
niets te maken had. De vinding van Ma
resch, die bij zijn adellijke broodheer
uiteraard geen bedreven hoornisten, maar
wel talrijke lijfeigenen vond, bestond er
uit, dat hij een orkest van twintig tot
tachtig hoorns samenstelde.
Maar elke hoom was zo geconstrueerd,
dat deze maar één toon voort kon bren
gen en elke blazer dus ook maar één
toon tot zijn beschikking had. Tachtig
hoornisten gaven dus tachtig verschillen
de tonen, verdeeld volgens de oude inde
ling in discant (sopraan), alt, tenor en
bas. Maresch ging nog verder en ging de
muziek, die destijds in Russische adellijke
kringen voor „westers" doorging, arrange
ren voor zijn hoornorkest. Ouvertures van
opera's, later zelfs symfonieën van Haydn
en Mozart golden in deze eigenaardige,
bijzonder ónartistieke bezetting voor hoof
se hofmuziek.
Tijdens een feest bij haar vriend, vorst
Naryschkin, werd de tsarina Elisabeth
Petrowna, dochter van Peter de Grote,
onthaald op het muzikaal schouwspel, dat
toen nog volkomen nieuw> was. Elisabeth
Petrowna, door een paleisrevolutie op de
troon gekomen, dacht haar macht en
aanzien te vestigen door het vertoon van
weelde en pracht op haar overdadige
feesten. Zij wilde onmiddellijk ook een
hoornorkest bezitten en de hoge adel volg
de slaafs haar voorbeeld, want alleen wie
over vele lijfeigenen kon beschikken had
de levende middelen voor een hoornor
kest.
De instrumenten konden worden ge
kocht, de lijfeigenen die als blazers dienst
moesten doen hadden slechts het bevel
van de kapelmeester op te volgen.
Het was een bizarre muziek die klonk.
De vele muziekpartijen waren door de ka
pelmeesters zodanig uitgeschreven, dat
elke hoornist alleen maar öp het aange
geven moment de toon van zijn eigen
hoorn hoefde aan te blazen, zacht of sterk.
Voor de muzikale lijfeigenen moet deze
wijze van muziek-maken een kwelling ge
weest zijn. De hoornisten stonden in vier
gescheiden groepen opgesteld, de hoorns
waren door hun toonhoogte van ver
schillende lengte, sommige waren zeven
meter lang.
Alleen door de onderlinge wedijver van
de adel bleef deze curieuze vorm van
muziek op de feesten nog bijna een eeuw
voortleven. Tijdens de regering van Ca-
therina II bereikte de verspreiding van
de hoornmuziek het hoogtepunt. Van vorst
Potemkin, die op het toppunt van zijn
macht als veldheer en staatsman in Zuid-
Rusland kort voor een bezoek van de
tsarina haastig schijn-dorpen liet neerzet
ten om de indruk van welvaart te geven,
overtroefde ook op het gebied van de
hoornmuziek de hele Russische adel. Ter
wijl de meeste ensembles van de rijke
grootgrondbezitters dertig tot veertig, een
enkele maal tachtig hoornisten telden,
had Potemkin een hoornorkest van drie
honderd lijfeigenen. Meer curieus dan
muzikaal en ook triest.
Deze week
Geluk is een tus
senstation tussen
te weinig en te veel
SAMEN
AAN TAFEL
IN HEMMEN
De hervormde kerk van Hemmen in de Betuwe staat
daar al vijfhonderd jaar. Op de hen gezette tijden nemen
voorgangers afscheid van de gemeente en hun naam
wordt dan bijgeschreven op het antieke bord in de con
sistorie. Zo gaat het sinds het begin van de vijftiende
eeuw, maar in de tijd rondom de kerkhervorming stokt
de regelmaat van deze eenvoudige geschiedschrijving
even. Het bord, waarop de namen van de pastoors staan,
blijft wel hangen, nuiar er komt een ander naast. Daarop
schrijft men voortaan de namen van de protestantse do
minees bij. Eeuwenlang leeft zo de kleine hervormde ge
meente van Hemmen verder, in de rustige zekerheid van
het aloude: we kennen elkaar en God kent ons.
3°an«*B
IÖ48>.
t*ar niaaaa SkuMmx*
Ifrcöïrtctt» jfrwtrrara.
105 V-*48
liSS—
Maar op deze zondag is er een Avondmaalsviering,
waarbij ook mensen aanzitten, die men in Hemmen nooit
eerder heeft gezien, die misschien niet hervormd of zelfs
maar protestant zijn. Niemand weet vanwaar zij komen
en waarheen zij straks weer zullen gaan. Bekend is alleen,
dat zij in het nieuwe oecumenisch pastoraal centrum
op een steenworp afstand van de kerk logeren en dat
is genoeg. In het gebed voor het Avondmaal zegt de
plaatselijke predikant, ds. WB. A. Smits: „Het kind
hoort thuis aan de tafel van zijn vader". Dat kan van
daag in de kerk van Hemmen ook een rooms-katholiek
kind zijn. Nu is het pas écht verleden tijd, dat de namen
van de pastoors en de dominees werden gescheiden op
het herdenkingsbord in de consistorie.
In het oecumenisch pastoraal centrum
te Hemmen praten we met dominee A.
F. L. van Dijk (64), tot voor kort her
vormd predikant in Purmerend en zijn
vrouw. Hij kreeg de dagelijkse leiding
hier toen zich vorig jaar de mogelijkheid
voordeed in een cadeau gekregen Hem-
mense villa te beginnen met het oecume
nische bezinningswerk. Voorlopig kunnen
er vijfentwintig mensen tegelijk terecht,
individueel of in groepen. Dat zijn dan
mensen die er eens even uit moeten om in
alle rust bij zichzelf na te gaan, hoe zij
er geestelijk voorstaan. „Innerlijke her
oriëntering", zegt de kleurige folder, die
er ook bij hoort. Dit met pastorale bege
leiding van ds. Van Dijk en in samen
spraak met anderen, anders denkenden
vaak.
Voorbeeld van een dagprogramma,
waarin vele punten zich laten variëren of
combineren:- drie maal per dag getijden
gebed, persoonlijke en groepsmeditatie,
grammofoonmuziek, gewoon wat praten,
buitenwerk, een paar brieven schrijven
waaraan je al een tijdlang niet was toe
gekomen. Er zijn jonge mensen die hier
hun huwelijk komen voorbereiden. Ande-
Ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartig
heden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig
en Code welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst.
Rom. 12 1
Wanneer feen artikel voor onze beurs te duur is dan nemen we
onze toevlucht tot namaak of surrogaat. Kunt u geen echt goud
betalen, dan maar doublé, geen zilver, dan maar keltum, geen edel
stenen, dan maar geslepen glas, geen antiek, dan maar namaak-
antiek. Maar zo is het ook op godsdienstig, geestelijk en zedelijk
gebied. Zo is het ook menigmaal met onze christelijke levensstijl.
Echte christelijke levensstijl is niets minder dan dagelijkse bereid
heid tot het offer, zelfverloochening, je zelf wegcijferen, liefhebben
tot je vijanden toe. Echte christelijke levensstijl is niets minden dan
leven door het Woord en de Geest van Christus, want christelijk
heeft alles met Christus zelf te maken en niet met een serie zeden
en gewoonten op zich zelf.
Paulus vermaant zijn broeders en zusters in Rome en ons in Ne
derland tot die levensstijl, die levenshouding en die levensinstel
ling, die hij typeert als een zichzelf geven als een levend, heilig of
fer, waarin God een welgevallen heeft. Nu, dat is een dure zaak. Dat
vraagt maar niet alleen een hoge prijs van je beurs, maar dat vraagt
de hoogste prijs van je hart. Het gaat niet om een stukje geslepen
glas, maar om een diamant. Het is alleen te koop met jezelf. Je zelf
in dienst geven. Disponibel zijn, ook als het je eigenlijk niet aan
staat en wanneer je er eigenlijk helemaal geen zin in hebt.
En tochdit is oorspronkelijk „wettig gedeponeerde", authen
tieke christelijke levensstijl. Het wettige merkteken van Christus
is er ingedrukt. En tochdit is pas uw redelijke eredienst.
Het is veel goedkoper onze eredienst alleen maar voor de zondag
Nin de kerk te reserveren. Dan ben je er voor de hele week weer
van af. We noemen dat zondagschristendom. Op de zondag je plicht
doen met de eredienst in de kerk en van maandag tot en met za
terdag weinig of niets merken van de redelijke eredienst in het ge
wone leven. Laten we allemaal eerlijk zijn en niet te gauw stenen
opnemen om naar anderen te gooien. Staan we allemaal niet diep
schuldig, omdat wij de prijs te hoog vinden om het goud van de
christelijke levensstijl te kopen? Dan maar namaak. Dat lijkt toch
veel op goud! En velen hebben het aiet eens door. En we lopen met
zoveel doublé rond en we hebben ons met zoveel namaak-stenen
opgesierd, dat we het amper bij onszelf of bij anderen merken.
Het is ons „welgevallig". Maar het is God niet welgevallig. Het is
ons al heilig genoeg, wanneer we niet al te zeer uit de toon vallen
van ons levensmilieu, maar dat is God niet heilig genoeg. Het gaat
om een levend, heilig en Gode welgevallig offer, een bereidheid
om lief te hebben, gelijk Christus ons heeft liefgehad. Nu verstaan
wij, dat „het christendom" en „de Kerk" alle eeuwen door zo diep
teleurgesteld hebben. „Je mag van iemand, die zich christen noemt
en die tweemaal per zondag naar de kerk gaat om de eredienst
mee te maken, toch wel wat anders verwachten", zegt men terecht.
Wat verwachten? Nu, de originele christelijke levensstijl, waar
Paulus het over heeft. Niet azen op eigen belang ten koste van an
deren, maar het belang van anderen vooral niet vergeten, ook al
kost dit in bepaalde situaties een offer, een zelfverloochening.
Wat is er 'n surrogaat, wat is er een namaak, wat is er een valse
ernst, die het zwaarwichtig of lichtvoetig ergens anders in zoekt
dan in deze christelijke offerbereidheid.
En nu kunnen we ons soms groen en geel ergeren aan anderen,
maar als we eerlijk voor God en voor onszelf worden, dan houden
we onze grote kritische mond wel een beetje, dicht. Hoeveel namaak-
goud en hoeveel valse stenen heb ik?
Laten we deze schuld voor God en mensen belijden. Nu zult u
zeggen: Alles goed en wel; zo liggen*de feiten, maar waar haal ik
de kracht vandaan tot zulk een christelijke levensstijl en waar haal
ik het geld vandaan deze „dure zaken" te kopen? Paulus antwoordt:
dat kim je halen bij de barmhartigheden Gods, die in Christus zulk
een unieke gestalte heeft gekregen, dat Hij voor ons, knoeiers en
surrogaathandelaren, het offer van verzoening tot aan het kruis,
gebracht heeft. Wie leeft van Gods barmhartigheid, zal ook weer
barmhartigheid uitdelen.
Wie leeft van het offer van Christus, begint iets in eigen leven te
verstaan om zichzelf ten offer te geven.
ren, die schijnbaar zonder enig doel ko
men maar wier handdruk bij het afscheid
zoveel te meer zegt.
Geen strak omlijnd programma dus,
noch voor een dag, noch voor een week,
noch voor de toekomst. Er wordt gezocht
naar nieuwe wegen. Soms kun je een
paar stappen doen met het risico 'n eind
je terug te moeten gaan. Maar je kunt
ook opeens een pad vinden dat onver
wacht in een goede richting leidt. En dat
verborgen blijft wanneer je altijd maar
op dezelfde plaats blijft staan. Ds. Van
Dijk zelf is met ha/t en ziel retraite-man.
Retraite, meer met gebed dan met dis
cussie. En niet als weg tot bekering,
maar als voorbereiding op het éénworden
van de kerken. Maar hij ihaakt toch van
die retraite geen hoofdpunt in het cen
trum wél van het leven naar de een
heid van de kerk.
Andere wegen: sommige leden van de
werkgroep, die het centrum heeft gesticht
willen helemaal de kant van de recreatie
op. De uiterste consequentie daarvan kan
zijn dat het centrum een soort camping
met caravans wordt.
Nog een gedachte uit de werkgroep: al
les helemaal zonder programma, want de
mensen zijn in hun dagelijks leven ook al
zo aan programma's gebonden. Ds. Van
Dijk over het een en het ander: .Wan
neer het hier ooit een recreatiepark gaat
worden is mijn taak hier afgelopen. En
wat het werken zonder programma aan
gaat: moet ik dan tegen de mensen zeg
gen dat ze er maar bij moeten komen
zitten, zonder meer? We geven werkelijk
al een bijzonder grote vrijheid, waarbij
de mensen zich prettig voelen."
Overigens wijzen deze tegengestelde
meningen met als uitersten de mon
nikscel en de caravan niet op besluite
loosheid of onenigheid bij werkgroep en
dagelijkse leiding. Het is al gezegd: sa
men met de mensen die hier komen wil
men nieuwe wegen zoeken, waarbij de
eenheid van de kerk en de pastorale zorg
oriënteringspunten blijven, altijd voor ie
dereen zichtbaar.
Veenendaal
Ds. J. Overduin
Niet alleen omdat het centrum nu
eenmaal het woord oecumenisch in
zijn vaandel schrijft, wordt bij het pas
torale werk in Hemmen zo sterk de na
druk gelegd op de eenheid van de ker
ken. Een persoonlijke mening van ds.
Van Dijk: „De crisis, die de kerk vol
gens velen tegemoet gaat, zal zich waar
schijnlijk afspelen op het stuk van die
eenheid. Wanneer we het op dat punt
niet halen zal een achteruitgang in
versneld tempo plaats vinden. Met ach
teruitgang bedoel ik niet, dat er steeds
minder mensen in de kerk komen.
Het gaat niet om zieltjes winnen, maar
om de vraag of je in en door een ge
meenschap nog iets voor de naaste
kunt betekenen. Daarvoor is het ook no
dig, dat de kerk behoorlijk haar doel
en wezen onder woorden weet te bren
gen. Veel mensen vervreemden van de
kerk, omdat zij het doel ervan niet
meer zien. Het doel, mede door de ere
dienst tot een gemeenschap te komen,
waarin men wel iets voor elkaar en
voor de ander kan zijn".
Is het moeilijk om over resultaten
te spreken, na bijna een jaar werken valt
wel iets te zeggen over de belangstelling.
De eveneens oecumenische VORMINGS-
centra kunnen daarbij niet als vergelij
kingsobjecten dienen. Daar immers ligt
de nadruk geheel op actie naar buiten:
gaande in de wereld, we moeten erover
praten, we moeten iets doen. In Hemmen
is de actie binnenwaarts gericht, het ant
woord op de vragen wordt gezocht in' ge
bed, meditatie en ook in heel gewone
rust. „We ontvluchten de wereld niet,
maar we benaderen al die dingen van een
andere kant", zegt ds. Van Dijk. En daar
is werkelijk belangstelling voor, voldoen
de om aan uitbreiding van de accommo
datie te denken.
Zo stil en zo vol beweging is het in het
oecumenisch pastoraal centrum. Vijf en
twintig, soms wat minder, komende en
gaande mensen. Bij het afscheid weten
zij misschien niet veel meer van elkaar
dan toen zij kwamen, maar wel iets meer
over zichzelf.
Hoeveel kan iemand alleen daardoor al
betekenen voor een ander weer zo'n
vraag, waarop in meditatie eerder het
antwoord wordt gevonden dan in discussie.
En Hemmen, Hemmen ziet hen ook ko
men en gaan, denkt er zo wat over na en
zegt tegen de vreemdelingen: ,,'t Is
Avondmaal vandaag, kom erbij zitten!"
Zo eenvoudig kan het óók zijn.
De discussie-interviews die de Veenen-
daalse publicist Rik Valkenburg ge
voerd heeft met een aantal vooraan
staande kerkelijke figuren in Neder
land zijn voor de lezer van deze pa
gina niet nieuw zonder twijfel
heeft men ze dikwijls met grote in
teresse gelezen. Daarom is het niet
verwonderlijk dat twintig van deze
interviews thans gebundeld zijn tot
een kloek boekwerk van 228 pagina's
(Uitgeverij J. P. van den ïol, Dor
drecht prijs f 14,90), want artike
len van deze kwaliteit verdienen
meer. dan de toch altijd vluchtige
krantepagina's.
Men kent de „techhiek" van Rik Val
kenburg: hij kiest een „slachtoffer"
uit, altijd een figuur in kerkelijk Ne
derland wiens denken representatief
geacht mag worden voor een grotere
of kleinere groep, hij verdiept zich
van te voren grondig in de gedach-
tenwereld van zijn aanstaande oppo
nent en dan gaat hij hem te lijf als
ware die opponent ook inderdaad zijn
(geestelijke) vijand. Hij formuleert
vragen die soms bijna op het beledi
gende af zijn maar hij heeft zijn
discussiepartner van te voren ge
waarschuwd en hij bereikt daarmee
dat inderdaad de fundamenten van het
denken bloot komen. Dat is een gro
te verdienste de bezwaren die de
ze techniek aankleven neemt men
dan op de koop toe.
Want bezwaren zijn er, dat is duide
lijk. In deze techniek richten de vra
gen zich altijd op controversiële pun
ten duidelijk wordt dan wel het
waarom en hoe van die controverse,
maar het totaalbeeld ontbreekt. En
soms blijkt er nauwelijks iets contro
versieels te zijn met als gevolg dat
het interview iets krijgt van een ge
zellig babbeltje. Zo het hoofdstuk Ok-
ke Jager hij mocht duidelijk niet
in de reeks ontbreken maar erg diep
graaft het allemaal niet. Het omge
keerde is het geval in het gesprek
met voorganger Van den Brink van
de Pinkstergemeenten: de gebedsge
nezing en alles wat daarmee samen
hangt wordt diepgaand besproken,
maar daarmee is bij lange na niet
het hele wezen van de Pinksterge
meenten gepeild.
Nu geloven we ook niet dat dit Valken -
burgs bedoeling is geweest. In zijn
voorwoord spreekt hij de wens uit
„dat deze openhartige gesprekken
over principes een bijdrage mogen
vormen tot een juister oriëntatie en
tot meer inzicht in eikaars overtui
ging". Hij veronderstelt dus een ze
kere kennis van zaken en het gaat
hem er om die kennis van zaken wat
uit te diepen. En dat is hem gelukt.
Het is de gewoonte van de interviewer
aan het eind van het gesprek zijn
partner de gelegenheid te geven tot
het maken van een slotopmerking
daarom zal Rik Valkenburg het ons
niet kwalijk nemen als wij die gele
genheid ook aangrijpen. Dan gaat
het ons hierom: zijn alle gestelde
vragen wel even dienstig aan het
doel van de schrijver meer begrip
te kweken voor eikaars opvattingen?
Kwesties als het al dan niet geoor
loofd zijn van het kijken naar televi
sie en dergelijke, kwesties dus van
levensstijl en van een zich steeds
veranderende levensstijl, zullen bij
sommige lezers meer weerstand dan
begrip oproepen. En dat is jammer
en onnodig.