LOTGEVALLEN VAN DE LOOM WAARIN BEST AA T ONZE Ter overden CHRISTELIJKE LEVENSSTIJL? „We ontvluchten de wereld niet- We komen van de andere kant binnen..;' WAT WIJ GELOVEN nu als boek Vrij programma Crisis muziekfeuilieton door henri th. timmerman DEZE WEEK v W/ïe zich nog de kleurrijke verhalen, die om de figuur van keizer Karei de Grote zijn geweven, herinnert, hoort in gedachten hoe Roland als Frankisch aan voerder op zijn tocht door de Pyreneeën kort voor hij sneuvelde op de hoorn blies, een hoorn gesneden uit een olifants tand. Deze meestal prachtig versierde olifantshoorn had in vele eeuwen een sacrale betekenis, maar het instrument is verloren gegaan. In de merkwaardige wisselwerking tussen landen en volken is na de vervaagde periode waarin de hoom een meer religieuze dan muzikale of prak tische betekenis had, de hoorn als instru ment uit Engeland weer naar het vaste land gekomen. Van Frankrijk uit begon de grote verspreiding, die ook de langza me technisch-instrumentale ontwikkeling bevorderde. De hoorn is een heel bijzon der instrument, in technisch opzicht één van de lastigste instrumenten van de ko persectie, zelfs nu de hoorn in de ontwik keling van primitief maansacraal instrin- ment tot signaal- en jacht- en posthoorn is geëvolueerd tot de huidige hoorn in het symfonieorkest. Het eigen karakter van de hoorn, waaruit ook een voorliefde van vele grote componisten is voortgevloeid, is tegelijk het kwestbare punt in tech nisch opzicht en bespeelbaarheid. Eerst waren de hoorns in West-Europa altijd instrumenten voor de jacht, daarna wer den zij opgenomen in de militaire kapel len, van Fransen zowel als Duitsers. Als nevenfunctie kwam daarna de typische posthoorn, bezongen in zo vele romanti sche liederen. Maar het praktische ge bruik van de talrijke hoorns, de jacht, het signaal of de post, is toch achterge bleven bij een heel andere functie van de hoorn. Toen de mens nog veel dichter bij de natuur stond dan tegenwoordig meest al het geval is en ook veel nauwer be trokken was met de natuur, werd de niet meer achterhaalbare grondslag gelegd voor een koppeling van natuurbeleving en hoornklank. De hoorn werd eerst gebruikt om een natuurstemming, een arcadisch beeld, op te roepen en in een latere pe riode met de natuur vereenzelvigd. De hoorn met de typische gevoelig-weke klank werd een muzikaal symbool, een duidelijk associatiemiddel. Daardoor gin gen de grootste componisten de hoorn als een soort sleutel, een muzikaal herken ningsmiddel gebruiken; eerst werd de hoom als pittoresk-illustratief instrument in programmatische muziek ingeschakeld en daarop volgde het opnemen in de vrije muziek, de absolute muziek. Maar toen was de band tussen hoom en herkomst, klank en symbool al zo sterk geworteld, dat de hoornklanken bij de meeste mu ziekliefhebbers onmiddellijk de gedachte opwekken aan de natuur. Haydn, Mozart en Beethoven, Von Weber en Mendels sohn, Bruckner, Brahms, Wagner, Mahler en Richard Strauss hebben de hoorn meesterlijk gebruikt om een pastorale sfeer te scheppen. Hedendaagse compo nisten, in navolging van Debussy, ge bruiken de hoorn meer om effecten te krijgen, vaak met gestopte hoom, ge dempt „en sourdine" wat een wonder lijk suggestieve uitwerking kan hebben. "UToornisten hebben vaak een ondankljiare taak; niet door de klank van hun in strument, ook niet door de muziek, want in het grote orkest en de meesterwerken van de symfonische muziek is de hoorn allerminst misdeeld. Maar de hoom is uiterst gevoelig en het is curieus, dat de aandacht van de gemiddelde luisteraar altijd sterk op passages voor hoornsolo is gericht. Er zijn méér delicate instrumen ten in het orkest, maar het lijkt alsof menigeen zit te wachten of de hoornist zijn solopassage gaaf speelt. Door het tuitvormige mondstuk van de hoom, een afwijkende vorm vergeleken bij de overi ge koperinstrumenten, is de toon van de hoorn in het pianissimo uitzonderlijk mooi en rond. Maar de boventonen de open tonen komen heel dicht bij el kaar te liggen bij de hoom. Daaruit vloeit onder meer voort, dat bij de ge ringste afwijking van de lippenspanning van de hoornist de toon „overslaat". Dit is geen gebrek aan technische be heersing, maar kan een gevolg zijn van vermoeidheid van de lipspieren bijvoor beeld. Uit het karakter van toon en klank van de hoom en uit de hele bouw van het prachtige instrument is het uiterst de licate in de bespeling te verklaren. Hoe kwetsbaar de hoornist in het symfonie orkest ook is, de typische pastorale of week-milde sfeer blijft haar eigen intro verte kracht bewaren. In het Rusland van de achttiende eeuw heeft de hoornmuziek een episode gehad, die uit menselijkoogpunt een na vrant accent kreeg en zo typerend was voor het leven van de Russische aristo cratie dat zij beperkt blee'f tot de plaats van haar ontstaan. Toch was het een westeuropeaan, die het denkbeeld had van de hoornmuziek. Anton Maresch was een Tsjechisch musicus, die in 1748 naar Petersburg kwam, in dienst van vorst Naryschkin. Ongetwijfeld was Maresch behalve een avontuurlijk man ook een vindingrijk musicus, die veel met blaas instrumenten» experimenteerde, speciaal de hoom. In Rusland kende men toen nog alleen een vrij primitieve jachthoorn. In de geest van de rijke Russische aristo craat stelde Maresch de eerste Russische jachtmuziek samen, wat met de jacht niets te maken had. De vinding van Ma resch, die bij zijn adellijke broodheer uiteraard geen bedreven hoornisten, maar wel talrijke lijfeigenen vond, bestond er uit, dat hij een orkest van twintig tot tachtig hoorns samenstelde. Maar elke hoom was zo geconstrueerd, dat deze maar één toon voort kon bren gen en elke blazer dus ook maar één toon tot zijn beschikking had. Tachtig hoornisten gaven dus tachtig verschillen de tonen, verdeeld volgens de oude inde ling in discant (sopraan), alt, tenor en bas. Maresch ging nog verder en ging de muziek, die destijds in Russische adellijke kringen voor „westers" doorging, arrange ren voor zijn hoornorkest. Ouvertures van opera's, later zelfs symfonieën van Haydn en Mozart golden in deze eigenaardige, bijzonder ónartistieke bezetting voor hoof se hofmuziek. Tijdens een feest bij haar vriend, vorst Naryschkin, werd de tsarina Elisabeth Petrowna, dochter van Peter de Grote, onthaald op het muzikaal schouwspel, dat toen nog volkomen nieuw> was. Elisabeth Petrowna, door een paleisrevolutie op de troon gekomen, dacht haar macht en aanzien te vestigen door het vertoon van weelde en pracht op haar overdadige feesten. Zij wilde onmiddellijk ook een hoornorkest bezitten en de hoge adel volg de slaafs haar voorbeeld, want alleen wie over vele lijfeigenen kon beschikken had de levende middelen voor een hoornor kest. De instrumenten konden worden ge kocht, de lijfeigenen die als blazers dienst moesten doen hadden slechts het bevel van de kapelmeester op te volgen. Het was een bizarre muziek die klonk. De vele muziekpartijen waren door de ka pelmeesters zodanig uitgeschreven, dat elke hoornist alleen maar öp het aange geven moment de toon van zijn eigen hoorn hoefde aan te blazen, zacht of sterk. Voor de muzikale lijfeigenen moet deze wijze van muziek-maken een kwelling ge weest zijn. De hoornisten stonden in vier gescheiden groepen opgesteld, de hoorns waren door hun toonhoogte van ver schillende lengte, sommige waren zeven meter lang. Alleen door de onderlinge wedijver van de adel bleef deze curieuze vorm van muziek op de feesten nog bijna een eeuw voortleven. Tijdens de regering van Ca- therina II bereikte de verspreiding van de hoornmuziek het hoogtepunt. Van vorst Potemkin, die op het toppunt van zijn macht als veldheer en staatsman in Zuid- Rusland kort voor een bezoek van de tsarina haastig schijn-dorpen liet neerzet ten om de indruk van welvaart te geven, overtroefde ook op het gebied van de hoornmuziek de hele Russische adel. Ter wijl de meeste ensembles van de rijke grootgrondbezitters dertig tot veertig, een enkele maal tachtig hoornisten telden, had Potemkin een hoornorkest van drie honderd lijfeigenen. Meer curieus dan muzikaal en ook triest. Deze week Geluk is een tus senstation tussen te weinig en te veel SAMEN AAN TAFEL IN HEMMEN De hervormde kerk van Hemmen in de Betuwe staat daar al vijfhonderd jaar. Op de hen gezette tijden nemen voorgangers afscheid van de gemeente en hun naam wordt dan bijgeschreven op het antieke bord in de con sistorie. Zo gaat het sinds het begin van de vijftiende eeuw, maar in de tijd rondom de kerkhervorming stokt de regelmaat van deze eenvoudige geschiedschrijving even. Het bord, waarop de namen van de pastoors staan, blijft wel hangen, nuiar er komt een ander naast. Daarop schrijft men voortaan de namen van de protestantse do minees bij. Eeuwenlang leeft zo de kleine hervormde ge meente van Hemmen verder, in de rustige zekerheid van het aloude: we kennen elkaar en God kent ons. 3°an«*B IÖ48>. t*ar niaaaa SkuMmx* Ifrcöïrtctt» jfrwtrrara. 105 V-*48 liSS— Maar op deze zondag is er een Avondmaalsviering, waarbij ook mensen aanzitten, die men in Hemmen nooit eerder heeft gezien, die misschien niet hervormd of zelfs maar protestant zijn. Niemand weet vanwaar zij komen en waarheen zij straks weer zullen gaan. Bekend is alleen, dat zij in het nieuwe oecumenisch pastoraal centrum op een steenworp afstand van de kerk logeren en dat is genoeg. In het gebed voor het Avondmaal zegt de plaatselijke predikant, ds. WB. A. Smits: „Het kind hoort thuis aan de tafel van zijn vader". Dat kan van daag in de kerk van Hemmen ook een rooms-katholiek kind zijn. Nu is het pas écht verleden tijd, dat de namen van de pastoors en de dominees werden gescheiden op het herdenkingsbord in de consistorie. In het oecumenisch pastoraal centrum te Hemmen praten we met dominee A. F. L. van Dijk (64), tot voor kort her vormd predikant in Purmerend en zijn vrouw. Hij kreeg de dagelijkse leiding hier toen zich vorig jaar de mogelijkheid voordeed in een cadeau gekregen Hem- mense villa te beginnen met het oecume nische bezinningswerk. Voorlopig kunnen er vijfentwintig mensen tegelijk terecht, individueel of in groepen. Dat zijn dan mensen die er eens even uit moeten om in alle rust bij zichzelf na te gaan, hoe zij er geestelijk voorstaan. „Innerlijke her oriëntering", zegt de kleurige folder, die er ook bij hoort. Dit met pastorale bege leiding van ds. Van Dijk en in samen spraak met anderen, anders denkenden vaak. Voorbeeld van een dagprogramma, waarin vele punten zich laten variëren of combineren:- drie maal per dag getijden gebed, persoonlijke en groepsmeditatie, grammofoonmuziek, gewoon wat praten, buitenwerk, een paar brieven schrijven waaraan je al een tijdlang niet was toe gekomen. Er zijn jonge mensen die hier hun huwelijk komen voorbereiden. Ande- Ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartig heden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Code welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst. Rom. 12 1 Wanneer feen artikel voor onze beurs te duur is dan nemen we onze toevlucht tot namaak of surrogaat. Kunt u geen echt goud betalen, dan maar doublé, geen zilver, dan maar keltum, geen edel stenen, dan maar geslepen glas, geen antiek, dan maar namaak- antiek. Maar zo is het ook op godsdienstig, geestelijk en zedelijk gebied. Zo is het ook menigmaal met onze christelijke levensstijl. Echte christelijke levensstijl is niets minder dan dagelijkse bereid heid tot het offer, zelfverloochening, je zelf wegcijferen, liefhebben tot je vijanden toe. Echte christelijke levensstijl is niets minden dan leven door het Woord en de Geest van Christus, want christelijk heeft alles met Christus zelf te maken en niet met een serie zeden en gewoonten op zich zelf. Paulus vermaant zijn broeders en zusters in Rome en ons in Ne derland tot die levensstijl, die levenshouding en die levensinstel ling, die hij typeert als een zichzelf geven als een levend, heilig of fer, waarin God een welgevallen heeft. Nu, dat is een dure zaak. Dat vraagt maar niet alleen een hoge prijs van je beurs, maar dat vraagt de hoogste prijs van je hart. Het gaat niet om een stukje geslepen glas, maar om een diamant. Het is alleen te koop met jezelf. Je zelf in dienst geven. Disponibel zijn, ook als het je eigenlijk niet aan staat en wanneer je er eigenlijk helemaal geen zin in hebt. En tochdit is oorspronkelijk „wettig gedeponeerde", authen tieke christelijke levensstijl. Het wettige merkteken van Christus is er ingedrukt. En tochdit is pas uw redelijke eredienst. Het is veel goedkoper onze eredienst alleen maar voor de zondag Nin de kerk te reserveren. Dan ben je er voor de hele week weer van af. We noemen dat zondagschristendom. Op de zondag je plicht doen met de eredienst in de kerk en van maandag tot en met za terdag weinig of niets merken van de redelijke eredienst in het ge wone leven. Laten we allemaal eerlijk zijn en niet te gauw stenen opnemen om naar anderen te gooien. Staan we allemaal niet diep schuldig, omdat wij de prijs te hoog vinden om het goud van de christelijke levensstijl te kopen? Dan maar namaak. Dat lijkt toch veel op goud! En velen hebben het aiet eens door. En we lopen met zoveel doublé rond en we hebben ons met zoveel namaak-stenen opgesierd, dat we het amper bij onszelf of bij anderen merken. Het is ons „welgevallig". Maar het is God niet welgevallig. Het is ons al heilig genoeg, wanneer we niet al te zeer uit de toon vallen van ons levensmilieu, maar dat is God niet heilig genoeg. Het gaat om een levend, heilig en Gode welgevallig offer, een bereidheid om lief te hebben, gelijk Christus ons heeft liefgehad. Nu verstaan wij, dat „het christendom" en „de Kerk" alle eeuwen door zo diep teleurgesteld hebben. „Je mag van iemand, die zich christen noemt en die tweemaal per zondag naar de kerk gaat om de eredienst mee te maken, toch wel wat anders verwachten", zegt men terecht. Wat verwachten? Nu, de originele christelijke levensstijl, waar Paulus het over heeft. Niet azen op eigen belang ten koste van an deren, maar het belang van anderen vooral niet vergeten, ook al kost dit in bepaalde situaties een offer, een zelfverloochening. Wat is er 'n surrogaat, wat is er een namaak, wat is er een valse ernst, die het zwaarwichtig of lichtvoetig ergens anders in zoekt dan in deze christelijke offerbereidheid. En nu kunnen we ons soms groen en geel ergeren aan anderen, maar als we eerlijk voor God en voor onszelf worden, dan houden we onze grote kritische mond wel een beetje, dicht. Hoeveel namaak- goud en hoeveel valse stenen heb ik? Laten we deze schuld voor God en mensen belijden. Nu zult u zeggen: Alles goed en wel; zo liggen*de feiten, maar waar haal ik de kracht vandaan tot zulk een christelijke levensstijl en waar haal ik het geld vandaan deze „dure zaken" te kopen? Paulus antwoordt: dat kim je halen bij de barmhartigheden Gods, die in Christus zulk een unieke gestalte heeft gekregen, dat Hij voor ons, knoeiers en surrogaathandelaren, het offer van verzoening tot aan het kruis, gebracht heeft. Wie leeft van Gods barmhartigheid, zal ook weer barmhartigheid uitdelen. Wie leeft van het offer van Christus, begint iets in eigen leven te verstaan om zichzelf ten offer te geven. ren, die schijnbaar zonder enig doel ko men maar wier handdruk bij het afscheid zoveel te meer zegt. Geen strak omlijnd programma dus, noch voor een dag, noch voor een week, noch voor de toekomst. Er wordt gezocht naar nieuwe wegen. Soms kun je een paar stappen doen met het risico 'n eind je terug te moeten gaan. Maar je kunt ook opeens een pad vinden dat onver wacht in een goede richting leidt. En dat verborgen blijft wanneer je altijd maar op dezelfde plaats blijft staan. Ds. Van Dijk zelf is met ha/t en ziel retraite-man. Retraite, meer met gebed dan met dis cussie. En niet als weg tot bekering, maar als voorbereiding op het éénworden van de kerken. Maar hij ihaakt toch van die retraite geen hoofdpunt in het cen trum wél van het leven naar de een heid van de kerk. Andere wegen: sommige leden van de werkgroep, die het centrum heeft gesticht willen helemaal de kant van de recreatie op. De uiterste consequentie daarvan kan zijn dat het centrum een soort camping met caravans wordt. Nog een gedachte uit de werkgroep: al les helemaal zonder programma, want de mensen zijn in hun dagelijks leven ook al zo aan programma's gebonden. Ds. Van Dijk over het een en het ander: .Wan neer het hier ooit een recreatiepark gaat worden is mijn taak hier afgelopen. En wat het werken zonder programma aan gaat: moet ik dan tegen de mensen zeg gen dat ze er maar bij moeten komen zitten, zonder meer? We geven werkelijk al een bijzonder grote vrijheid, waarbij de mensen zich prettig voelen." Overigens wijzen deze tegengestelde meningen met als uitersten de mon nikscel en de caravan niet op besluite loosheid of onenigheid bij werkgroep en dagelijkse leiding. Het is al gezegd: sa men met de mensen die hier komen wil men nieuwe wegen zoeken, waarbij de eenheid van de kerk en de pastorale zorg oriënteringspunten blijven, altijd voor ie dereen zichtbaar. Veenendaal Ds. J. Overduin Niet alleen omdat het centrum nu eenmaal het woord oecumenisch in zijn vaandel schrijft, wordt bij het pas torale werk in Hemmen zo sterk de na druk gelegd op de eenheid van de ker ken. Een persoonlijke mening van ds. Van Dijk: „De crisis, die de kerk vol gens velen tegemoet gaat, zal zich waar schijnlijk afspelen op het stuk van die eenheid. Wanneer we het op dat punt niet halen zal een achteruitgang in versneld tempo plaats vinden. Met ach teruitgang bedoel ik niet, dat er steeds minder mensen in de kerk komen. Het gaat niet om zieltjes winnen, maar om de vraag of je in en door een ge meenschap nog iets voor de naaste kunt betekenen. Daarvoor is het ook no dig, dat de kerk behoorlijk haar doel en wezen onder woorden weet te bren gen. Veel mensen vervreemden van de kerk, omdat zij het doel ervan niet meer zien. Het doel, mede door de ere dienst tot een gemeenschap te komen, waarin men wel iets voor elkaar en voor de ander kan zijn". Is het moeilijk om over resultaten te spreken, na bijna een jaar werken valt wel iets te zeggen over de belangstelling. De eveneens oecumenische VORMINGS- centra kunnen daarbij niet als vergelij kingsobjecten dienen. Daar immers ligt de nadruk geheel op actie naar buiten: gaande in de wereld, we moeten erover praten, we moeten iets doen. In Hemmen is de actie binnenwaarts gericht, het ant woord op de vragen wordt gezocht in' ge bed, meditatie en ook in heel gewone rust. „We ontvluchten de wereld niet, maar we benaderen al die dingen van een andere kant", zegt ds. Van Dijk. En daar is werkelijk belangstelling voor, voldoen de om aan uitbreiding van de accommo datie te denken. Zo stil en zo vol beweging is het in het oecumenisch pastoraal centrum. Vijf en twintig, soms wat minder, komende en gaande mensen. Bij het afscheid weten zij misschien niet veel meer van elkaar dan toen zij kwamen, maar wel iets meer over zichzelf. Hoeveel kan iemand alleen daardoor al betekenen voor een ander weer zo'n vraag, waarop in meditatie eerder het antwoord wordt gevonden dan in discussie. En Hemmen, Hemmen ziet hen ook ko men en gaan, denkt er zo wat over na en zegt tegen de vreemdelingen: ,,'t Is Avondmaal vandaag, kom erbij zitten!" Zo eenvoudig kan het óók zijn. De discussie-interviews die de Veenen- daalse publicist Rik Valkenburg ge voerd heeft met een aantal vooraan staande kerkelijke figuren in Neder land zijn voor de lezer van deze pa gina niet nieuw zonder twijfel heeft men ze dikwijls met grote in teresse gelezen. Daarom is het niet verwonderlijk dat twintig van deze interviews thans gebundeld zijn tot een kloek boekwerk van 228 pagina's (Uitgeverij J. P. van den ïol, Dor drecht prijs f 14,90), want artike len van deze kwaliteit verdienen meer. dan de toch altijd vluchtige krantepagina's. Men kent de „techhiek" van Rik Val kenburg: hij kiest een „slachtoffer" uit, altijd een figuur in kerkelijk Ne derland wiens denken representatief geacht mag worden voor een grotere of kleinere groep, hij verdiept zich van te voren grondig in de gedach- tenwereld van zijn aanstaande oppo nent en dan gaat hij hem te lijf als ware die opponent ook inderdaad zijn (geestelijke) vijand. Hij formuleert vragen die soms bijna op het beledi gende af zijn maar hij heeft zijn discussiepartner van te voren ge waarschuwd en hij bereikt daarmee dat inderdaad de fundamenten van het denken bloot komen. Dat is een gro te verdienste de bezwaren die de ze techniek aankleven neemt men dan op de koop toe. Want bezwaren zijn er, dat is duide lijk. In deze techniek richten de vra gen zich altijd op controversiële pun ten duidelijk wordt dan wel het waarom en hoe van die controverse, maar het totaalbeeld ontbreekt. En soms blijkt er nauwelijks iets contro versieels te zijn met als gevolg dat het interview iets krijgt van een ge zellig babbeltje. Zo het hoofdstuk Ok- ke Jager hij mocht duidelijk niet in de reeks ontbreken maar erg diep graaft het allemaal niet. Het omge keerde is het geval in het gesprek met voorganger Van den Brink van de Pinkstergemeenten: de gebedsge nezing en alles wat daarmee samen hangt wordt diepgaand besproken, maar daarmee is bij lange na niet het hele wezen van de Pinksterge meenten gepeild. Nu geloven we ook niet dat dit Valken - burgs bedoeling is geweest. In zijn voorwoord spreekt hij de wens uit „dat deze openhartige gesprekken over principes een bijdrage mogen vormen tot een juister oriëntatie en tot meer inzicht in eikaars overtui ging". Hij veronderstelt dus een ze kere kennis van zaken en het gaat hem er om die kennis van zaken wat uit te diepen. En dat is hem gelukt. Het is de gewoonte van de interviewer aan het eind van het gesprek zijn partner de gelegenheid te geven tot het maken van een slotopmerking daarom zal Rik Valkenburg het ons niet kwalijk nemen als wij die gele genheid ook aangrijpen. Dan gaat het ons hierom: zijn alle gestelde vragen wel even dienstig aan het doel van de schrijver meer begrip te kweken voor eikaars opvattingen? Kwesties als het al dan niet geoor loofd zijn van het kijken naar televi sie en dergelijke, kwesties dus van levensstijl en van een zich steeds veranderende levensstijl, zullen bij sommige lezers meer weerstand dan begrip oproepen. En dat is jammer en onnodig.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1968 | | pagina 11