Zelf ruimte maken voor wereld van morgen
kruispunt op de
lange weg
naar de ander
zaterdag 3 februari 1968
De Hunneschans:
Die jongen heette Ma-
rletje tenminste, in het bedrijf waar
hij werkte noemden ze hem zo, omdat
hij lang haar had en altijd een broek
met beschilderde pijpen droeg. Na
een paar dagen in De Hunneschans
bleek hij opeens Piet te heten en toen
bleef het ook Piet. Belangrijk? Och
nee, op zichzelf niet. Maar wat was
er eigenlijk gebeurd? Bij de ontmoe
ting in De Hunneschans te Uddel,
ver van het bedrijf waarin zij werkten,
ihadden de jongens allerlei mogelijk
heden van elkaar ontdekt. Vooral
waren zij gaan zien, dat zij eigenlijk
maar weinig van elkaar verschilden.
Op basis van de gedachte „hij is
eigenlijk net zo als ik zelf ben" was
in de groep een soort waardering van
de een voor de ander ontstaan, zoals
die in de gewone werksfeer meestal
niet tot stand komt. En dat is wèl
belangrijk. Want wie Marietje-Piet
ook te, samen met anderen maakt hij
de maatschappij van morgen uit. In
die samenleving zal, wellicht meer
dan ooit tevoren in de geschiedenis,
de een de ander nodig hebben. Daar
voor moet je elkaar kennen, of ten
minste elkaar érkennen. Een ont
moeting in een sfeer, waarin leder
een helemaal zichzelf kan zijn, kan
de eerste stap zijn op 'n lange weg.
Bijna drie jaar werkt De
Hunneschans in Uddel -n- nu al weer
tot de herfst volgeboekt aan het
tot stand brengen van die ontmoe
ting. Directeur J. Brobbel: „we zitten
nog volop in het experiment, en laat
het alstjeblieft experiment blijven.
Want zodra we zeggen, dat we het
gevonden hebben en dat we nu pre
cies weten hoe het moet, gaan we
weer een lijn volgen, die ook weer
alleen voor bepaalde mensen opgaat.
Dan ontaardt de ontmoeting in dis
cussie en hadden we er helemaal
niet aan hoeven te beginnen. We heb
ben natuurlijk wel programmaroutine
gekregen, waarmee we veel kunnen
doen, maar het programma Is hier
middel en vooral geen doel. Het werk
zelf moet experimenteel blijven. Alle
bezoekers zijn immers steeds weer
anders dan de anderen. De verschei
denheid in leven en maatschappij is
zo groot, dat men zich er elke dag op
nieuw bij moet aanpassen. Bij elke
groep heeft dit huis weer een andere
functie. Het zal wel moeilijk zijn, ons
werk van buitenaf te identificeren.
Maar moet dat dan? We zijn nu een
maal niet „iets van dit" of „iets van
dat", we begeleiden jonge mensen
op de wegen die zij zoeken en we
zien, dat het goed gaat."
Een hoofdpuntde sfeer
scheppen, waarin de ontmoeting
plaats kan vinden. Dat is niet de sfeer
van de maatschappij, waarin ieder
een die ergens binnenkomt, zich met
een moet realiseren, dat daar regels
zijn, waaraan hij zich te houden heeft.
Het is ook niet de sfeer van het tra
ditionele jeugdkamp met het zingen
aan 't ontbijt en het verplicht vrolijk
zijn. Voor elke groep moét iets wor
den gevonden, dat daar tussenin ligt
en dat zich moeilijk laat definiëren.
De programmakeuze is daarbij een
belangrijk ding. waarbij de jongeren
zelf ook nauw worden betrokken. Een
paar voorbeelden. Twee groepen uit
verschillende bedrijven interviewen
elkaar aan de hand van zelfgemaakte
maquettes van de bedrijven, waarin
zij werken. Ze doen dat daarna nog
eens over de stad, waarin zij wonen.
Een bedrijfsapostolaat en een gospel
groep gaan samen ter jeugdmis en
vervolgens naar een gospelhappe
ning. Een groep uit het Jongenshuis
Hoenderloo komt op het idee, voor
blinde jongens uit de „tegengroep"
een dambord te maken, dat door
blinden kan worden gebruikt. Ge
sprekken over de vraag „waarom is
er een ander?". Vrije expressie. Een
duidelijke ervaring is: na een paar
dagen lopen de meesten In De Hun
neschans rond alsof ze er al jaren
hebben gewoond. Hebben ze al ge
hoord, dat in het kader van de „Zil
veren Regels" alles mag, zelfs het
huis afbreken in de praktijk voelen
de meesten zich schuldig, als ze tij
dens hun verblijf in Uddel niet iets
hebben gedaan aan het opknappen
van het huis of de terreinen. Dat is
de sfeer, waarin jongeren van van
daag zichzelf zijn en anderen leren
erkennen in hun anders gerichte
aard.
In dit vrije spel van men
selijke krachten heeft de leiding van
De Hunneschans vooral een bege-
leidende taak. Directeur Brobbel
over die taak: „We moeten weten
wat er omgaat in deze jongeren en
dat moeten we onder woorden bren
gen, het een naam geven, zou je
kunnen zeggen. Maar wanneer we
dat verbaal maken naar de normen,
die wij als ouderen hebben, schieten
we er weer naast. We moeten hun
gedachten een naam geven, die zij
zelf in hun maatschappij van nu en
van morgen kunnen gebruiken. Wan
neer dat vandaag lukt, hebben we
al een stuk realiteit. Anderzijds is
het ook goed, dat de jongeren te
weten komen, waarom ouderen an
dere „namen" hebben voor allerlei
dingen, op basis van hun normen als
ouderen. Maar voor alles gaat, dat
de toekomst voor de jongeren is en
dat zij zelf hun denkbeelden opbou
wen. Wij kunnen hen daarbij helpen."
Jezelf ontmoeten In een
ander, die eigenlijk net zo is die
steeds weer terugkerende gedachte
vindt men op De Hunneschans ook
sterk bij de ontmoetingen tussen ge
handicapten en „de anderen". Het is
ontstellend, hoe onbeholpen goed-
willenden vaak met gehandicapten
omgaan. De bedoeling is goed, maar
men kent elkaar niet. Hier is een
citaat uit een brief, die een bewoner
van Het Dorp in Arnhem aan .de
Stichting Zilveren Jeugdcentra
schreef:
„Er gaat een gehandicapte over
straat in zijn wagentje. Hij is een
entwintig jaar oud. Hij passeert een
dame van middelbare leeftijd. Ze
staat stil en strijkt hem over zijn
„bolletje". Aangezien de gehandicap
te een gezond verstand heeft denkt
hij: ik wou dat het een leuk meisje
was, maar ja Een valide man van
dezelfde leeftijd loopt ze straal voor
bij. De dame bedoelt het goed en dat
moeten wij ook begrijpen, maar ze
doet het hartstikke verkeerd." Aldus
de brief.
In De Hunneschans zijn er ontmoe
tingen geweest, waarbij de goede wil
jegens gehandicapten de steun kreeg
van het begrip, dat de een net zo was
als de ander en graag ook zo tege-
moetgetreden wil worden. Bouwstof
voor de maatschappij van morgen,
waarin de jongeren van nu het samen
moeten opknappen. Zonder er een
hoofdpunt van te maken alles moet
immers de gewoonste zaak van de
wereld blijven is in De Hunne
schans uitgebreide accommodatie
voor gehandicapten aangebracht, om
het contact te vergemakkelijken.
Nog moeilijker is het con
tact tot stand te brengen met so
ciaal gehandicapten. Hier nog ster
ker een aarzelend begin, een aftas
ten van het geestelijke terrein, eerst
binnen de grenzen van eigen „veilig
heid", daarna de verrassing dat het
zo'n groot terrein is. Jammer, dat het
op 't ogenblik nog moeilijk is, een
„tegengroep" voor deze jongeren te
vinden. Des te groter de winst, wan
neer het gelukt is en de twee groe
pen zich bij het afscheid tot één ver
enigd blijken te hebben.
„Ontmoet elkaar, leer elkaar ken
nen, leer met elkaar leven, bouw sa
men aan een leefbare wereld," zei
koningin Juliana, toen zij en prins
Bernhard vijf jaar geleden het natio
nale geschenk bij hun zilveren huwe
lijksfeest bestemden voor de oprich
ting van de stichting Zilveren Jeugd
centra. In De Hunneschans te Uddel
en Het Zilveren Schor te Arnemuiden
wordt die opdracht nu uitgevoerd.
Nog steeds als experiment, om even
bij de woorden van directeur Brobbel
te blijven. Maar juist op die los-vaste
bodem blijkt het allemaal enorm te
groeien. De kleine wereld van de
eenling wordt groter, omdat hij de
ander leert zien. Zo maken onze kin
deren op hun eigen manier de ruimte
voor elkaar, die zij straks hard nodig
zullen hebben.
Het heel gewoon met
elkaar omgaan, trefzeker uitgetekend
in dit verslag van twee meisjes, die
met hun klas van de huishoudschool
een groep blinde jongens ontmoet
ten in De Hunneschans:
ledereen heeft natuurlijk wel eens
een blinde gezien. Wij kunnen moei
lijk begrijpen wat dit voor hen be
tekent. Zo was er bijv. een jongen bij
die blind geboren was. We vroegen
hem wat hij nu zag. „Niks," was het
antwoord. „Ja, wat is niks, donker
of zwart". „Ik weet niet wat een kleur
is," was het antwoord. „Ja, alleen de
namen, maar hoe ze er in werkelijk
heid uitzien, nee dat blijft voor mij
iets onmogelijks". „Ken je dan
geen verschil tussen donker en licht,"
vroegen we verder. „Nee, want ik heb
nooit licht gezien." Zoiets kunnen wij
ons niet voorstellen. We vroegen hem
ook hoe hij het vond om blind te zijn:
„Nou, Ik vind het helemaal niet erg",
was het antwoord. „Als ik door een
ziekte of ongeval blind was gewor
den, was dit veel erger, want dan
weet je wat je mist. Maar nu mis Ik
het niet, omdat ik immers nooit ge
zien heb. Maar aan de andere kant is
het wel vervelend om blind te zijn,
want als men het over kleuren heeft,
bijv. de modekleuren zijn geel en
oranje, dan zou ik liever toch wel een
ongelukje gehad willen hebben en
daarna blind geworden. Dan kan Ik
tenminste -de kleuren voor me halen.
Maar echt missen, nee dat beslist
niet. Ik kan nu lezen en schrijven en
leren wat anderen óók kunnen van
mijn leeftijd. Muziek is mijn hobby,
ik heb les in accordeon, dus Ik kan
alles zo'n 6eetje wat een ander ook
kan."