Geen mens komt achter het geheim van het hoogbejaard liefdadigheidsgilde Oude Joodse wens (na 2000 jaar) in vervulling WSya E, S£S>t: J V Pacht betalen borrellie toe Smiles dus wat des gildes is, is ge heim. Uitgezonderd de traditionele maaltijd. Rond twee uur zetten de broeders zich rond de tafel. „Niet om te dikdakken, maar wel om stevig door te eten", zegt het oudste gil- delid Lettert Muider (77 jaar). De eerste gang bestaat uit grauwe erwten (kapucij ners) met vlees van de twaalfde rib van een rund. de tweede uit stokvis met aardappelen en de derde uit droge rijst met rozijnen en bruine suiker. Elke gang (en na de eerste happen ook elke kin) wordt rijkelijk beboterd. Om zes uur wordt het bokbier aangedragen, aangezet met eieren en brandewijn en opge warmd door de twee jongste gildebroeders, de servanten. die de, wat nederige diensten op de schouders moeten nemen. Om negen uur wordt nog een broodmaal tijd genuttigd. De laatste pachtbetaler is dan juist een half uur tevoren voor de administra tietafel geweest. De twaalf gezworenen van het Drentse dorp Dwingelo hebben hun jaarlijk se geheime happening weer achter de rug: de rogge-, de boter- en de geldpachten zijn geïnd, de gildebroeders hebben hun tradi tionele maaltijd van grauwe erwten, stokvis en rijst-met-rozijnen genuttigd, de heildronk met warm bokbier uitgebracht en de giften aan de minst draagkrachtigen van het dorp in alle stilte thuisbezorgd - zoals dat in dit dorp sinds tenminste 335 jaar op de zeven tiende dag van de eerste maand van het jaar behoort te worden gedaan, alle socia le zegeningen van de moderne tijd ten spijt. Gilde-administrateur Jan Dolfing Wzn., bladert in het eeuwenoude in perkament ge bonden gildewetboek, op zoek naar artikel drie: „Op dien Dagh (dien men Anthoni noemt) sullen alle Pagten, soo van Renten als van Booter en Rogge mitsgaarders die Huer van Verhuerde Behuysingen en Lan derijen, prontelijk betaalt worden door de Egyptenaren selfs". En artikel vier: „Op dien dagh sullen ook de ontfangen Pagten dadelijk aan de Armen uitgedeelt worden". O p het terzijde geplaatste tafeltje van de heer Dolfing staat naast een stapel eerbiedwaardige boeken, een houten geldbak met een stapeltje honderdjes en een bijna lege zak heerenbaai. de el betaalde boter- pacht: zestien pakjes van een half pond, neergezet door mevrouw K. Hummel, be woonster van een pand aan de Brink waar op van oudsher een jaarlijkse boterschuld rust. In twee slokken giet zij haar citroentje naar binnen en wacht met ongeduld op het tweede glaasje: de troostprijs waar iedere pachtbetaler volgens de gildewet aanspraak op kan maken. Het botert kennelijk niet zo best tussen mevrouw Hummel en het Sint-Anthoniusgil- de. Zij is de enige die haar pacht met een kwaad gezicht uittelt. Maar haar mokkerige houding helpt haar niet: betaald móét er worden, want alle pachten staan notarieel beschreven: „In feite probeert niemand on der die verplichtingen uit te komen", zegt gildebroeder Dolfing. D e - altijd besloten - zitting van het curieuze college is op dat moment al Gilde-administrateur J. Dolfing Wzn. rookt gouwenaar. twee uur aan de gang. Om precies tien uur, het door de wet voorgeschreven tijdstip, wa ren de gezworenen aanwezig. Er werden wettisch handen geschud, zelfs door elkaar mogelijk niet goed zettende gildebroeders, want op de 17de januari moeten alle vetes worden vergeten. Na tien uur 's avonds mo gen zij in het Dwingelose intermenselijke verkeer weer een rol gaan spelen. Vóór de broeders zich in geheime zitting terugtrekken wordt in de gelagkamer van hotel Wesseling een zeupie genuttigd. Aan de ovale tafel is nauwelijks plaats genoeg. De broeders zitten verholen plechtig te zit ten. Het valt niet mee onmiddellijk in de juiste stemming te komen. Mevrouw Wesse ling probeert dat proces te bevorderen met een „Wat bent u stil heren, zó erg onder de indruk?" Maar het is tevergeefs. „Geef mij maar een vermoetje", zegt ad ministrateur Doffing. „En ik lust wel een kojakkie". zegt zijn buurman. Zij krijgen vijf minuten om de gesuiker de vieux of jonge klare te roeren en vijf minuten om te nippen. Dan staat voorzitter Jan Dolfing Jzn. (al 46 jaar gildebroeder) op met een: „Kom jongens, we zullen beginnen". Achter elkaar verdwijnen zij in de verga derzaal. De schuifwand valt met een klik in het slot. Op de tafel liggen de lange Gou wenaars te wachten. De heer Dolfing heeft zijn zak met heerenbaai van voorbaande ja ren al klaar gezet. „Met een half pond doen we jaren", zegt hij. „We zitten niet de hele dèg te lurken". -Hotelbaas Wesseling zet intussen de buitendeur wat open. „Even luchten, want het ruikt hier naar de boerderij", zegt hij netjes, want hij bedoelt eigenlijk wat anders. „Het is wel niet zo erg, maar laten we het toch maar even laten wegwaaien". Achter de schuifwand worden in het ge heim de pachtprijzen van dit jaar vastge steld aan de hand van de prijs van een liter rogge, inclusief de regeringstoeslag. De bo ter moet nog wel in natura worden betaald. De roggepachten mogen evenwel met geld sommen worden voldaan. „Hoeveel pachters moeten iets betalen?" De heer Dolfing: „Dat is geheim". „Wat zijn de pachtsommen?" De heer Dolfing: „Dat zeg ik niet". „Hoeveel mensen krijgen vanavond of mor gen een geldelijke steun?" er een aantal gilde attributen (boeken, pachtgeld, Een enkele financieel zwakke dorpeling wordt 's avonds nog door één van de gilde broeders bezocht. De anderen krijgen de vol gende dag huisbezoek. Wat over is, wordt ge schonken aan het Groene Kruis of aan de plaatselijke afdeling van het Koningin Wilhel- minafonds. Centinus Boerma fiets jaarlijks 20 minuten om zijn pacht van drie gulden te vol doen. De twee ver plichte borrels smaken hem prima. De gildebnoeders aan de dis met kapucijners, stokvis en droge rijst. De heer Dolfing: „Dat mag niemand we ten". Het is moeilijk iets over de inter ne aangelegenheden van dit zo hoogbejaar de liefdadigheidsgilde aan de weet te komen. Ik krijg artikel zes van de gildewet onder m'n neus. „Int uytedeelen van deese gaven sal men groote Discretie gebruiken, om een yder nae de Grootheit sijnen behoefftigheit te subsideeren". De 59-jarige Centinus Boerma heeft twin tig minuten gefietst om zijn pacht te komen overhandigen. Hij bewoont een boerenstulp- je In Lheebroek. niet ver van de Dwingelo se radiotelescoop. In de woonkamer heeft hij nog een lemen vloer. „Hoe lang betaalt u al pacht?" „Drie gulden". „Nee. dat mag ik helemaal niet weten, hoe lèng betaalt u al?" „O jongen, zo lang als ik weet, ai jaren. Mijn pleegvader deed het ook al". „In feite is het werk van het gilde niet meer zo nodig", zegt administrateur Dolfing. „Het heeft nu een meer folkloristische dan een maatschappelijke betekenis. Toch moet het gilde blijven bestaan. Alleen al vanwege de eeuwenoude traditie is. het het waard om In stand te worden gehouden. Bovendien heeft niemand er zeggenschap over. Met rijk, pro vincie of gemeente hebben we niets te ma ken Wij zijn volledig autonoom. Zelfs de Duitsers durfden er niet aan te komen. Wij leven in een tijd waarin veel oude zaken worden opgeruimd. Maar deze traditie moet in ere worden gehouden. In 1632 gingen alle gildeboeken bij een brand verloren. Daarom weten zij niet hoe,oud het gilde precies is. pakjes boter) zijn jaarlijkse lange O p alles wat de twaalfgezwore nen bespreken, rust het zegel van geheim houding. Zolang iemand gildebroeder is, moet hij zijn mond op slot houden en dat is levenslang want alleen de dood kan iemand van het gilde scheiden. De opengevallen plaats moet dan door de oudste zoon van de overledene worden ingenomen. Is er geen directe erfgenaam, dan zoekt men een op volger onder zwagers, neven of schoonzoons. Er moet een belofte op de gildewet worden gedaan en een entreeprijs van een half mud rogge en een halve ton bier worden betaald. Bovendien moet de boterpacht worden be malen: in elk pakje boter moet een zilve ren geldstuk worden gedrukt - niet hygië nisch, maar toch onoverkomelijk, want de gildewet schrijft het voor. Maar een instituut van tenminste 335 jaar ruim je niet klakkeloos op". an tijd tot tijd wordt het Dwinge lose Sint-Anthoniusgilde door verenigingen en particulieren uit alle streken van het land om giften benaderd. Het is tevergeefs. Artikel vijf van de gildewet verbiedt dat ten streng ste. Het luidt: „Van deesen Almoesen sullen geen Participeeren als de Ingeseetenen des Kerspel Dwingelo en insonderheit sodanige behoefftigen welke niet bij de Huysen gaan om te Beedelen". Het guldengllde van het Drentse Dwingelo ie nog springlevend. r zijn weinig steden ter wereld met zo een lange geschiedenis als Jeruzalem. Weinig steden ook die het begrip vrede in hun naam dragen en het pre dikaat „stad van de vrede" hebben gekregen maar waar de gehele geschiedenis door, zo bloedig om is gestreden. Drieduizend jaar geleden bestempelde ko ning David de stad, die reeds in Abrahams tijd Salem (vrede) heette, tot de hoofdstad van zijn rijk, daarmee haar tot in onze dagen voor het Joodse volk als reli gieus centrum makend, mede door de nadien gebouwde eerste en tweede tempel. Herhaaldelijk werd de stad vernietigd doch door de Joden weer opgebouwd. Maar niet alleen een Joodse stad van betekenis zou Jeruzalem blijven. Tweeduizend jaar geleden werd zij ook voor het christendom van groot belang. Het bracht nadien opnieuw strijd mee, In het bijzonder nadat in 636 de Arabieren de stad veroverden en even eens haar heiligheid erkenden. In de twaalfde eeuw was Jeruzalem weer een christelijke stad; de Kruis vaarders hadden haar veroverd, de Joden waren ver strooid en de Arabieren hadden het onderspit moeter delven. Nadat drie eeuwen de Saracenen over Jeruzalem hadden geheerst kwam Jeruzalem In 1517 opnieuw in Islamitische handen. Maar een nieuwe stad werd ge bouwd. Joodse kolonisten begonnen daarmee in 1860 buiten de muren van de oude stad. Dat nieuwe Jeru zalem zou uitgroeien tot de hoofdstad van Israël. De stad werd door de vestiging van het parlement het re geringscentrum, een nieuwe universiteit werd gebouwd omdat de universiteit op de Scopusberg, de Israëlische enclave in het Jordaanse gebied, nauwelijks toeganke lijk was. Het Joodse volk had zich een nieuw Jeruza lem gebouwd, maar het hart bleef bij het oude, waar de westelijke Tempelmuur stond en 35 synagogen waaronder die dateren uit 1267. Nadat In 1948 de staat Israël was uitgeroepen was Jeruzalem een ge spleten stad: het oude deel had Jordanië tot zich ge trokken, het nieuwe bleef bij Israël behoren. De wereld berustte erin. Maar nadat Jordaanse mortieren het nieuwe Jeruzalem op 5 |unl 1967 begon nen te beschieten, veroverden de Israëlische troepen ook de oude stad. Een Joodse droom was na 2000 jaar in vervulling gegaan. De stad behoorde als onder koning David weer toe aan het Joodse volk. Kort na de verovering verklaarde Mosje Dajan: „Wij zijn te ruggekeerd naar de allerheiligste van onze heilige plaatsen en zullen er nooit meer van gescheiden wor den". Het is in de volgende weken en maanden door talloze Israëlische autoriteiten herhaald. Welke verschillen van opvatting er ook in Israëls regering en het Joodse volk mogen zijn, dat het ver enigd Jeruzalem onder Joods beheer moet blijven, wordt allerwegen ondersteund. De prijs van het bezit ten van Jeruzalem door Israël te betalen Is hoog. Het is niet onwaarschijnlijk, dat Jordanië om die reden liever een gehalveerd land bezit, dan vrede te sluiten met Israël in de wetenschap dat het zijn aanspraken op Jeruzalem moet opgeven. Want Israël heeft het niet bij woorden gelaten; op 29 juni 1967 werden de versperringen tussen de oude en de nieuwe stad opgeruimd. De Israëlische regering maakte bekend, dat zij geheel Jeruzalem als haar hoofdstad beschouwde. En rekening houdend met de protesten die uit vele landen hiertegen kwamen, reke ning houdend ook met de discriminatie die het Jor daanse bewind over Jeruzalem te zien had gegeven tegenover Islamieten in Israël en het Joodse volk, die geen toegang hadden tot de westelijke tempelmuur en waarvan 34 synagogen In de oude stad waren gesloopt, nam zij een wet aan, waarin het recht van „vrije toe gang voor leden van de verschillende religies tot de plaatsen die hun heilig zijn" werd verankerd. De Israëlische regering heeft sinds zij geheel Jeru zalem in bezit nam getoond, dat deze wet geen dode letter is gebleven. Maar In de laatste maanden is op de Israëlische regering met betrekking tot Jeruzalem veel kritiek geoefend. Een van de felste daarbij vorm de David Ben Goerion, die de eerste maal dat hij de oude stad bezocht, uitriep: „Dit is de grootste dag van mijn leven!" De kritiek brak over de Israëlische rege ring los, omdat zij wel Jeruzalem tot een „vrije en verenigde stad" had gemaakt, maar geen pogingen deed dat door bewoning te laten effectueren. Onmiddellijk, nadat de burgemeester van nieuw Je ruzalem zijn stad met het oude deel zag uitgebreid, werd in riolering, elektriciteit en waterleiding, voor een groot deel van de bewoners van de oude stad on bekende begrippen, voorzien. Maar de regering stond ondanks de op haar geoefende aandrang niet toe dat Joden in de oude stad gingen wonen. Het gaf velen het gevoel, dat het verenigd houden van de stad wel met woorden, maar niet met daden werd beleden. Dat laat ste. heeft de regering thans aangetoond, is beslist on juist. Jeruzalem blijft een Joodse stad. De regering heeft plannen bekend gemaakt die erin voorzien, dat in het jaar 2010 Jeruzalem wordt bewoond door 850.000 mensen tegen thans in nieuw Jeruzalem 265.000 en oud Jeruzalem 66.000. Van deze 850.000 zal de helft Joden zijn, opdat Jeruzalem een gemengd Ara- bisch-Joodse stad wordt. Reeds thans zal een begin worden gemaakt Joden de oude stad te laten bewonen. Nabij de Scopusberg heeft de Israëlische regering een terrein van 300 ha onteigend om er huizen te bouwen. Daarvoor is 26 miljoen gulden uitgetrokken. De hui zen zullen bestemd worden voor een Joodse bevolking van 20.000 zielen. Het zullen nieuwe immigranten zijn voor wie de aloude Joodse wens „volgend jaar In Je ruzalem" werkelijk in vervulling gaat. Na 20 eeuwen. t

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1968 | | pagina 11