iój met uoc^euje (h oJïCuze n Gesprek met Paul Van Vliet en Liselore Gerritsen issen Tjoenlip Taaim Engagement De kerk Frits Frits Zwolle Ontsporingen Afhankelijkheid Moeilijk We ZiJ belt mlj op met een zachte, maar heldere stem: of zij In opdracht van die en die over een uurtje een foto mocht komen nemen. Over een uurtje: nog geen zestig minuten om voorbereid te zijn op een zeer officiële foto. En dat niet alleen, maar om het werk dat juist onderhanden was in een ommezien af te maken en een laatste zorgende hand te leggen aan het interieur alvorens aan eigen restauratiewerkzaamheden te beginnen. Het wordt weer, als gewoonlijk, drie dingen tegelijk doen, en dat in versneld tempo. Maar er helpt geen lievemoederen aan: als dat trouwens ooit helpt. Er is trouwens geen alternatief anders wordt het weer een bezoek aan de portretfotograaf in zijn atelier. En dat is ronduit een beproeving door die onophoudelijke vriendelijke vermaningen, iets meer naar links en vooral niet vergeten in de lens te kijken en te glimlachen; juist naar links blijven kijken, de kin ja niet te star, gewoon heel ontspannen niet het hoofd draaien, niet laten zakken. De eindtoestand, als de sluiter dan toch werkelijk knipt, is meestal een bevroren glimlach, met strakke lippen, een houten gezicht met een ftarre blik die schijnt te smeken of het vogeltje nu eindelijk, eindelijk •ens tevoorschijn wil komen. Als het dan toch beslist moet, is een foto in de eigen entourage wel ro verkieslijk en ongedwongen. Het zit toch altijd iets rustiger op de eigen stoel achter de eigen schrijftafel. En het eigen gezicht behoeft niet de beproeving te doorstaan van een wandeling door de scherpe maartse wind, zodat er minstens een kwartiertje nodig is om de arme koude neus en tranende ogen op verhaal te laten komen. De zachte stem met toebehoren krijgt dus ten antwoord dat zij van harte welkom is. Als er prompt op tijd gebeld wordt, is het karwei aan kant, de tulpen staan te glimlachen in een huiselijk warme kamer, de helaas verkouden neus houdt zich letterlijk gedekt onder een discreet, maar afdoend laagje compact. Wat ik ook verwacht had: niet dit lieve, tengere maar zeer vlugge meiske, dat met een zwaar leren etui op mijn stoep staat en ten overvloede vraagt of het mij gelegen komt. Het is mijn eerste kennismaking met een vrouwelijk exemplaar van deze als zeer vrijmoedig bekend staande mensensoort en ik moet wel even omschakelen op een andere golflengte. Want dat dit beleefde, modieuze dametje nu haar brood met een camera verdient. Niet dat de mannelijke lensknippers mij ooit onheus hebben behandeld; verre van dat Zij waren Joviaal en meestal goedlachs, namen het karwei nogal jolig op, schoven nonchalant met meubels en gordijnen en klikten op het onverwachtst: ziezo, zij staat erop. Zonder eigenlijk veel aandacht besteed te hebben aan de conditie van het slachtoffer. Blijkbaar was dat evenmin nodig als bij een kast of een stoel, mits het licht maar wat gunstig viel. Maar dit vriendelijke en tegelijk doortastende juffertje neemt haar werk minstens even serieus, maar begint aan de kant van het levend object. Zij monstert kapsel, gezicht, toilet en houding met een kritisch oog, arrangeert de omgeving op het voordeligst, let op storende elementen van de achtergrond schuift nadenkend met de vaas tulpen tot die naar haar genoegen het beeld helpt vullen. Het is een routine-opdracht, maar zij is er zo helemaal in, alsof zij voor haar genoegen een plaatje gaat schieten. En onder de bedrijven door bewonder ik haar welverzorgde handen en haar modieuze verschijning in een smetteloos hooggesloten wit truitje onder een blauw pakje. Zij wandelt ook na afloop niet nonchalant de deur uit met haar tas over de rchouder geslingerd, maar is nog een kwartier lang genegen tot een praatje over haar werk en haar eigen persoon. Nee, een eigenlijke opleiding heeft zij niet gehad, maar na een paar jaar hard werken als assistente bij een persfotograaf achtte zij zichzelf wel voldoende in het vak thuis om voor eigen risico te beginnen. Dat zelfvertrouwen bleek niet ongegrond, want zij heeft sindsdien een paar aardige successen geboekt: opdrachten voor het samenstellen van een fotoboek van bedrijven, gemeentebesturen en musea. Die laatste twee vooral liggen haar goed, want zij heeft, verklaart zij onomwonden, een romantische Inslag, en is nooit gelukkiger dan met schilderachtige doorkijkjes, sierlijke geveltjes, stille besloten tuinen en hofjes. Om niet te spreken van haar voorliefde voor bloemen en het mooie wijze gezicht van oude mensen. Romantisch inderdaad. Zij behoeft haar glanzend hoogopgestoken kapsel nauwelijks te veranderen om voor een Biedermeier-schilderijtje te poseren. Zij bestaan dus nog, de beminnelijke, welgemanierde en welverzorgde jonge meisjes: het is niet alles lange ongekamde haarslierten en vale minijurken wat de klok slaat. Ik wens haar een goede dag aleer zij in haar wagentje duikt. De mijne ls het in ieder geval. Van 19 tot en met 26 april zal in Utrecht weer een internationaal concours voor vertolkers van muziek van onze tijd worden gehouden, georganiseerd door de Stichting Gaudeamus. Hieraan kunnen instrumentalisten, vocalisten en ensembles bestaande uit maximaal negen leden deelnemen. De jury bestaat uit Johan van den Boogert (Nederland) voorzitter, Georges Carael (België), Alexander Göhr (Engeland), dr. Siegfried Goslich Duitslanden Krzysztof Penderecky (Polen). 0 De zomeracademie voor organisten te Haarlem, waarvoor o.a. gebruik wordt gemaakt van het Müllerorgel in de Grote of St.-Bavokerk, het Friederichs- orgel in de Waalse kerk en het CavaUlé-Colt-orgel in het Gemeentelijk Concert gebouw vindt dit jaar plaats van 7 tot 26 juni. Docenten zijn: Marie-Claire Alain (Franse orgelmuziek), Anton Heiier (J. S. Bach en Nik. Brilhns), Luigi F. Tagliawini (Italiaanse en Spaanse orgelliteratuur) Siegfried Reda (Reger en moderne orgel muziek), Cor Kee (Improvisatie) en Gustav Leonhardt (Klavecimbel). Het Nederlands Koorfestival 1968 met koorcompetitie, georganiseerd door de Koninklijke Bond van Zang- en Oratoriumverenigingen in samenwerking met de AVRO, zal worden gehouden op vrijdag 10 mei, zaterdag 11 mei, zaterdag 18 mei en zaterdag 25 mei, in de grote zaal van de AVRO-studio te Hilversum. Er worden circa 100 koren verwacht De jury wordt gevormd door Frans van Amelsvoort, Piet Post en Iskar Aribo. O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O HET IS ECHT JE LEVEN" Zo, daar zijn we dan met „Tjoenlip Taaim" (niet te verwarren met „Tulip Time", ook al staan de krokussen, de va- rakussen, de troskussen en de avrokussen op dit ogenblik heerlijk te bloeien in de tuin van de studio). Ja, dames en heren, ook wij wilden zo graag eens een quiz doen, waarin iemand wordt gevraagd, of hij ons een aantal tunes, pardon: tjoens, van bekende radio- en televisieprogram ma's vóór kan zingen, fluiten, neuriën of wat dan ook. Netty Rosenfeld hebben we het voor de radio reeds horen doen en ook „Fenklup" heeft het een paar weken geleden gedaan. We hebben mejuffrouw Ita Item bereid gevonden, naar de studio te komen en zogezegd als slachtoffer te fungeren. Dag juffrouw Item. „Dag meneer Kastpar. Zegt u maar Ita, hoor". Zoals je wilt, Ita. Voel je je zenuwachtig? „Nou, een beetje...." Acht, het zal best meevallen, hoor. Je kent de spelregels? „Ik heb het u net aan de luisteraars horen vertellen". En wat denk je: zou het lukken? „Ik zal m'n best doen". Mooi zo. Alleen nog even dit: als je tien „tjoens" achter elkaar goed hebt gezon gen, gefloten of geneuried, krijg je een langspeelplaat. Daarna mag je doorgaan tot twintig. Zit je dan nóg goed, dan krijg je een tweede langspeelplaat. En zo na el ke tien tjoens. Begrepen? „Ja, meneer Kas- separ". Fijn zo. Dan beginnen we, om in te haken bij de rubrieken waarin anderen al eens eerder iets dergelijks hebben gedaan, met de tjoen van Netty Rosefeld. Ga je gang maar! „Die lieve Tiny, die lieve Tiny, die lieve Tiny, die lieve Tiny, die lie.... Moet lk doorgaan?" Nee hoor, zo is 't wel genoeg. En dan nu graag de tjoen van „Fenklup". „Tade, tade, tade, tade, tade, tade, ta- de. - Tade, tade, tade, tade, tade, tade, ta de. - Tade tade, tade, tade tade tade, tade. - Waauw!" „Ik bedoel: Moef!" „Ik bedoel: Oef!" Juist, Ita. Ik heb maar een beetje cle mentie met je gehad, want dit was pas het tweede melodietje en bovendien moet Zaterdagochtend (of vrijdagavond, ro u wilt) één uur in een hoekje van res taurant „Euridice" in Apeldoorn. Aan een tafeltje zit het grootste gedeelte van het Ca baret PePijn: leider Peul van Vliet (door Wim Kan onlangs de jeune premier van de Nederlandse kleinkunst genoemd), zijn vrouw Liselore Gerritsen, pianist Rob van Kreeveld en zijn vrouw, en enige assistenten van het gezelschap. De voorzitter van de Rotary komt de com plimenten van zijn vereniging overbrengen en de PePijners een consumptie aanbieden. Niet alleen de Rotarians, tnaar ook honder den andere Veluwenaren hebben enige uren geleden in schouwburg Orpheus" genoten van het programma ,,Dag en Nacht". PePijn is in Apeldoorn (en ook elders in „de pro vincie": de toernee heeft tot dusver alleen maar volle zalen opgeleverd) erg populair. Ook vorig jaar oogstte het gezelschap in de kunstburcht van de heer Deinum veel suc ces. Twee avonden bijval in de grote schouw burgzaal. En dat nog wel voor een groepje dat destijds is begonnen in „zo'n klein „theatertje". PAUL: „Ons vorige programma („Opus 2") was wel minder intiem van karakter dan het eerste. Het was meer voor een groot to neel gemaakt Maar we hebben gemerkt, dat dit toch nog niet alles was. We hebben heel lang moeten repeteren om het voor de gro te schouwburgen pasklaar te krijgen. Ja, het tempo bijvoorbeeld. Dat wordt in zo'n grote zaal vanzelf lager. Het publiek bepaalt mede het tempo. En de akoestiek is ook belang rijk. De schouwburgen van Enschede, Hen gelo en Eindhoven zijn langer dan de schouw burg in Apeldoorn. Wat je brengt, gaat alle maal trager naar achteren. En iedereen in de zaal moet toch in de gelegenheid worden gesteld om kennis te nemen van wat je zegt. Volgens mij heeft „Orpheus" veel sfeer. Als je hier op het toneel staat, hoor je de men sen goed. Er komt veel terug. Je hoort men sen in hun eentje lachen. Je hoort groepjes mensen grinniken of schateren..." LISELORE: „En „sssssssss" lachen, weet u wel?" PAUL: „Ja, ons cabaret is nogal mild. Maar zelfs bij ons zitten er nog altijd mensen die zich generen". LISELORE: „Ik vermoed, dat dat altijd wel zal blijven. Godsdienst en sex blijven nu eenmaal een beetje taboe". PAUL: „Er was laatst een vrouw, die al onze programma's had gezien. Ze had er van genoten. Maar ze vond, dat we in „De Bouw vergunning" (dat nummer over die kerk) het bidden toch wel belachelijk hadden ge maakt." PAUL: „Nee, ik voel me niet zo geënga geerd. De anderen hebben dat trouwens ook niet. Maar je voelt je natuurlijk wel betrok ken bij de tijd waarin je leeft. Je hebt heel duidelijk het besef van de beelden, die op je afkomen. Er is veel politiek geharrewar, maar ik voel me niet aangetrokken tot een bepaalde partij of een bepaalde richting. Dat komt in onze programma's natuurlijk ook tot uiting. Je kunt in 't cabaret niet liegen. Je kunt niet voor mensen, die dat graag zouden willen horen 'n vuil politiek nummer gaan neerzetten. Ik zou wel graag 'n nummer willen maken over de politieke verwarring. Kijk: ik registreer alles wel. Wat blijft han gen is echter niet de richting, maar eerder de indruk, dat niemand het meer weet. Ik voel me in zoverre betrokken bij de politieke ver warring, dat ook ik het niet meer weet. Ik voel me meer aangetrokken tot de menselij ke kanten van de politiek. De twijfel in de politiek vind ik interessanter dan de politiek zelf. Ferd (Ferd Hugas, die door de gevolgen van een verkeersongeval deze avond nog niet aanwezig kon zijn. v. d. K.) voelt zich ook niet zo bewogen. Ik voel me wel betrokken bij de twijfel in de godsdienst". LISELORE: „Ja, ik ben de dochter van een predikant. Nee, ik ga niet meer naar de de zendtijd vol, nietwaar? Tjoen nummer drie, graag. Van „Mies en Scène". „Jawel: How the stars are tonight? I don't know if it's cloudy or bright O nee, dat is de song „I only have eyes for you". Daar lijkt het wel een klein beetje op. Mag ik nog even opnieuw?" Nou, voor deze ene keer dan. „Goed: TjamtamTAA, diediedam. TjamtamTAATAA, diediedam. Mies en Scène. Mies en Scène". Goed zo. Nou, en dan nu natuurlijk „Voor de vuist weg", hè? „It's too darn hot - tjatamtamdada- dam". Het kan er mee door. Frits van der PoelZou dat ook lukken? „Trrrrt-pt-pt-pt-tsjtsjtsj-boem". Nu we toch in die hoek zitten: „Brandpunt". „Au!, die van der P....Au!, die Langeb....Au!, die Westerl....Au!, die van den H...Au!" En nu „Achter het nieuws" graag. „F-tik-e-tik-i-tik-t-tik-etik-n-tik-e-tik-n- tik-m-tik-e-tik-n-tik-i-tik-n-tik-g-tik-e-ti -n". Geweldig, geweldig! Nu gaan we het een beetje rustiger aan doen. „Coronation Street". „Taaaaaaa, dabadabbeldam. Taaaaa, dabadabbeldam. Taaaa, diediedèèèè..." In orde. „Koning Klant" nu, als het kan. „Oeioeioei, oeioeioei, oeioeioeioeioei. Bam. Tralaladalala, tralaladalala, trala- ladalal, dam. Laag-hoog, laag-hoog, laag- hoog, laag-hoog. Bam." Weet je, Ita, dat je dicht bij de lang speelplaat zit? „Nee, meneer Kasplant." Hier komt de tiende opgave namelijk al: ,3onanza". „O, da's gemakkelijk: tjatadadatata, Bonanza...." Proficiat! De eerste langspeelplaat is binnen. Wat doen we: doorgaan? „Natuurlijk." Oké, daar gaan we dan maar. „Rawhi de", alsjeblieft. „Rauwe huiuiuiuiuid! Rauwe huiului- uiuid!". Tjonge, jonge, het lijkt wel een recla me-shot. Tussen haakjes: de slottjoen van de STER-reclame, ken je die ook? „Jazeker." Laat maar eens horen, dan. „Some enchanted evening....ding- dong, dingdong..." Mooi zo. En dan nu dat lekkere walsje van „Eerste man", je weet wel: die serie met Rien van Nunen. Je mag ook wel eens fluiten, hoor! „Oké, dan zal ik dat maar doen: vu- vu-vu-vuuuu-vu.-vu-vu-vu..." Stop! Het spijt me, Ita, dit is niet de tjoen van „Eerste man", maar de tjoen van de Volks Universiteit. Jammer, hè? „Och ja..., maar 't was maar een spelletje." Zo is het, Ita. En in ieder geval heb je hier je langspeelplaat. Alsjeblieft. En wel bedankt voor je komst naar de stu dio! Zo, dames en heren, en dan gaan we nu...(Etc. etc.) De eerste aflevering van het program ma van Frits van der Poel is niet laaiend enthousiast ontvangen. Onze tv-criticus constateerde zelfs een rode draad door de delen van het drieluik heen: de weg. Zo ziet U maar weer: wie aan de weg tim mert, komt altijd wel een criticus tegen. Over timmeren gesproken: weet U dat Gert Timmerman voor het laatste gedeel te van Frits van der Poels triptiek een tune gaat schrijven? De titel: „Schom mel, m'n schommel-poel, beeld uit, beeld in." Het klapstuk van deze televisieweek was natuurlijk het optreden in de Corry Brokken-show van The Modern Vocal Group uit Zwolle. Men schrijft het onder meer aan Willem Duys toe, dat er binnen enkele dagen al enige honderden exem plaren van de l.p. van dit koor uit de stad van de Peperbus waren verkocht. There's no business like Peperbusiness! KASTPAR O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O kerk. Hoewel: ik geloof niet, dat je er ooit helemaal van loskomt. Of ik in de kleinkunst ben gegaan uit reactie op mijn opvoeding? Nee. Ik wilde altijd al naar de toneelschool. In het wereldje waarin ik als kind leefde (m'n vader was predikant in een heel klein plaatsje bii Zutphen. Wigmond heet het) was het vreemd, dat ik dat wilde. Als ik nu nog eens door m'n oude omgeving rijd, dan denk ik: fijn dat het waar geworden is, wat ik wou. Als ik daar dan een klein boeren meisje op een fiets zie rondrijden, dan vraag ik met af: wie weet, wat zij allemaal "wir. PAUL: „Ja, ik ben ook hervormd opge voed. Ik ben de enige in de familie die er minder aan doet, dat wil zeggen: die er praktiserend minder aan doet". LISELORE: „Het heeft geloof ik wel te maken met het feit, dat de werelden van cabaret en kerk zover uit elkaar liggen. Als je 's nachts pas om drie, vier uur in je bed ligt, moet je praktisch heel sterk zijn, om 's morgens om 10 uur weer in de kerk te kun nen zitten. Het komt er gewoon niet van". PAUL: „En omdat het er praktisch niet van komt en omdat je een beroep hebt, dat alles opslokt, komt er steeds minder van. Mensen die veel vrije tijd hebben, zitten eerder in de puree, hebben eerder behoefte om een leemte te vullen, gaan dus eerder naar de kerk". LISELORE: „Als wij verdrietig zijn, dan helpt het optreden ons. Als je je twee uur lang volkomen op een voorstelling hebt ge concentreerd, dan voel je je beter". PAUL: „Het is eigenlijk ook een soort kerkdienst. Je raakt er erg veel in kwijt". LISELORE: „Het is echt je leven". PAUL: „En dan is er geen ruimte voor andere dingen". LISELORE: „Maar dit wil natuurlijk niet zeggen, dat er geen ruimte is voor God!" PAUL: „Je bent altijd op zoek naar waar het niet klopt, naar ontsporingen. Daar be sta je van. Alle dingen die gladjes gaan, zijn niet interessant. „De mens achter de artiest", daarin moet je de uitwassen zoeken van de interviewers en het onrijpe talent. Voor „De sprookjes zijn de wereld nog niet uit" ben ik op zoek geweest naar de ontsporingen in het huwelijk. Dat zoeken is een tweede natuur van me geworden. Ik lig altijd op de loer: wat kan ik er mee doen? Als ik in de kerk kom krijg ik altijd de neiging om de kerk dienst te ontleden: zit er een nummer in? Na één week vakantie ben ik die gewoonte meestal wel kwijt. Maar als ik eenmaal uit gerust ben, dan ga ik weer de families op het strand liggen bekijken en dan begint het weer opnieuw. Het wordt gewoon een ziekte. Het zal wel altijd doorgaan. Je moet hier natuurlijk erg mee oppassen. Het passief ge nieten bestaat haast niet meer. Ik moet vaak tegen me-zelf zeggen: laat dat registreerap- paraat nou eens eventjes met rust. Liselore heeft dat niet..." LISELORE: „Nee. Als ik anderen zie op treden, dan denk ik: hoe durf je, voor zóveel mensen? Maar ik vind het fijn, als anderen voor mij spelen. Heerlijk, gewoon." PAUL: „Dat heb ik helaas niet direct. Van Toon Hermans ben ik pas na twee uur „weg". Een tijdje geleden waren we in een Frans dorpje. We zaten in een tent, op hou ten bankjes. Na de pauze kwam Aznavour op....Nou, dan vergeet je alles. Je moet je zelf open houden voor ontroering. Anders loop je tegen de muur op en word je een kille grappenmaker. Je kunt ook alleen maar num mers brengen, die vanuit een bepaalde ont roering geschreven zijn." LISELORE: „Ja, maar je moet het gevoel op kunnen roepen dat je al gevoeld hebt. Anders lukt het niet. Als je steeds nog maar dat eerste gevoel hebt, dan ga je dood." PAUL: „Bij de première vervelen ook al tijd het eerst de „technische" nummers. Je kunt een nummer nog zo mooi opvullen, nog zo feilloos instuderen, maar op een gegeven moment is de bevrediging van de presentatie eraf en dan moet er toch iets méér overb' ven. Je hoopt natuurlijk op een programma, waarin dat „iets meer" in alle nummers zit. LISELORE: „Het gekste is: eerst ben je er enorm bij betrokken. Daarna moet je er weer uit groeien. Dan moet je het verstande lijk bekijken. En dan moet je het weer over kunnen brengen. Je moet als het ware naast je eigen nummer gaan staan. Niets komt minder over dan een nummer van artiesten die zwelgen in hun eigen emoties. Als ik zo'n man zie, dan denk ik altijd: „Hij is geëmo tioneerd, ik niet." Vergeet niet: het blijft ac teren, het blijft spel. Het komt voort uit dat relativeren van me. Ik kan niet anders meer. Als ik een bepaald serieus nummer op een gekke manier doe, dan wordt het ook inder daad komisch." PAUL: „Neem nou nog eens „De mens achter de artiest." Dat chanson van die Ans Boon. Op een nacht schoot het me te binnen en ik vond het een heel mooi lied, over de wind enzo. We hebben het dan ook eerst als een serieus nummer gebracht. Maar na een maand kregen we er de slappe lach van. Toen hebben we het er uit gegooid. Li selore heeft het daarna „gejokerd" en ten slotte is het ingepast in „De mens achter de artiest." LISELORE: „Waar ik zowel naast als ach ter sta? „De sprookjes zijn de wereld nog niet uit." Maar ik kan het ook alleen maar brengen op déze manier. Het wordt voor mij serieus, het wordt voor mij écht, doordat ik het gegeven parodieer, doordat ik wat cy nisch doe, wat sarcastisch. Wanneer ik het als een mooi liedje zou zingen zou ik er niet in geloven." PAUL: „Dat heb ik met „Wonderlijke tij den, een ommetje door de zestiger jaren." Dat probeer ik altijd lichtvoetig, bijna vro lijk, verbaasd te brengen." LISELORE: „Ja, als iemand die bij een juxe-box staat te wiebelen en zich eigenlijk niet realiseert, wat ie hoort." PAUL: „Muziek is erg belangrijk voor me. Ik voel Rob gelukkig erg goed aan. Ik kan pas heel fijn werken, als er muziek bij komt. Ja, ik heb voor een paar nummers in „Dag en Nacht" ook zelf de muziek geschreven. Rob zegt tegen me: „Jozef" staat niet in een goede toonsoort. Dat komt omdat ik niet goed piano speel. Ik heb maar een heel be perkt muzikaal scala. Dat wonderlijke akkoor denschema is ontstaan, doordat ik m'n han den toevallig zo op de toetsen had." ater kun Je een nummer met een zwakke tekst nog fysiek, nog tastbaar opladen, kun- je de mensen nog een beetje in de luren leggen. Maar in een grote zaal gaat dat niet meer. De tekst van „The battle of the sexes" was bijvoorbeeld niet goed genoeg voor het grote toneel. Er bleef niets over van dat fysieke contact, dat je in een kleine zaal wel had. Daarom zijn we het gaan herschrij ven. PAUL: „Plannen? We willen graag een gro ter theater, waarin we meer uit de voeten kunnen dan op het kleine toneel. We zijn een beetje besmet door de grote zaal. Het liefst hebben we een kleine zaal voor zo'n vier- vijfhonderd mensen, met een groot toneel, waarop je kunt lopen en je kunt bewegen. Ik hou van lopen. Dan kun je even uit je zelf wegstappen en weer „nieuw" terugko men. Ik heb het gewoon nodig. Wim Kan zit graag aan een tafeltje, Toon Hermans staat graag achter de microfoon, ik loop graag. Mijn ideaal is een programma dat één geheel is. Ja, een soort musical, maar dan zonder verhaal". LISELORE: „Iets dat almaar doorvloeit, in en uit elkaar vloeit. Over menselijke relaties. Zoiets als Orpheus en Euridice, bijvoorbeeld: door omkijken kun je elkaar kwijtraken. Het kan absurd worden, maar het moet wel her kenbaar blijven, dat is een vereiste voor ca baret". PAUL: „Ja, ik zal daarbij wel af moeten zien van die registratie. Misschien dat ik dat nieuwe alleen vóór de pauze breng. Maar ik laat het idee voorlopig nog even liggen. Voor het volgende programma heb ik het geraam te al klaar. We beginnen met tfn drieën en elk krijgt een gedeelte waar hij zijn stempel op kan drukken, zijn eigen sfeer in kan scheppen, gastheer voor de anderen kan zijn. Naarmate je langer speelt, krijg je meer be hoefte aan zo'n eigen inbreng. In zo'n confé rence bijvoorbeeld kan ik m'n eigen wereldje neerzetten. Maar de anderen hebben die be hoefte ook". LISELORE: „Als ik nu een nummer breng is dat te kort. Ik heb te weinig tijd om mezelf te realiseren of ik heb opgeroe pen wat ik wilde oproepen. Belangrijk vind ik dat je zelf je sfeer bepaalt en daar ande ren in betrekt; hen onderhevig maakt aan jouw sfeer. Ik denk nu aan de tour-de-chant van Ramses Shaffy, waarin opeens Liesbeth even komt meezingen en daarna weer ver dwijnt. Dat werkt enorm." PAUL: „Het moet natuurlijk wel de moei te waard zijn om te laten zien. Of het lukt, dat hangt ook van de persoon af. Het zal uit jezelf moeten komen." LISELORE: „Of we daarvoor enigszins uit elkaar zullen moeten groeien? Misschien wel ja. Ik vind het belangrijk dat je in je vak je eigen werkgebied hebt. Je kunt je niet alsmaar ophangen aan een andere persoon, dat gaat niet." PAUL: „Dan ben je een acteur". LISELORE: „Jouw werkgebied mag de sfeer van de anderen natuurlijk niet versto ren. Je mag elkaar niet in de wielen rijden. Je moet toch het idee houden dat je het echt met z'n drieën doet." (Na een blik naar Rob van Kreeveld): „Met z'n vieren, hoor!" PAUL: „Ja, de muziek zal een heel eigen, belangrijke plaats innemen. Muziek verveelt ook nooit.*' LISELORE: „Het moet wel een duidelijke theatervorm hebben." PAUL: „Of ik afhankelijk ben van stem mingen of van actualiteiten? Ik geloof: van stemmingen EN van actualiteiten. Het gaat voor mij samen. Als er iets is, als je in een bepaalde sfeer bent, dan kom je tot je bes te dingen. Soms willen de woorden gewoon weg niet komen. Soms ook schrijf ik uit een overvloed. Hoe ik te werk ga? Ik krijg een idee. Ik schrijf een paar dingen op. Ik hoop altijd, het meteen te kunnen uitwerken, want als je zo iets laat liggen, is het niet goed: je kunt die sfeer niet terugkrijgen. Ik trek me altijd twee maanden terug, om dan het gehele program ma te kunnen maken. Ik begin steeds met de ouverture. Dat is gek als ik niet eerst de ouverture heb, kan ik niet verder. Ik heb in Frankrijk vijf weken op de ouverture zit ten zwoegen. Daarna kwamen er in één week tijds vier nummers! Als ik zo'n programma aan het maken ben, mag Liselore me niet afleiden. Ja, ik laat het haar later wel beoordelen. Ze heeft een buitengewoon gevoel voor wat wel en wat niet goed is. Ik heb iets dat ik zelf wel goed vond, wel eens maandenlang verdedigd. Maar daarna moest ik toegeven, dat zij toch gelijk had. Zij beoordeelt het werk niet textueel, maar gevoelsmatig". LISELORE: „Het publiek let er weliswaar niet op, of een nummer qua tekst goed in el kaar zit, maar het voelt dit wel aan". PAUL: „Op een groot toneel worden de teksten dan ook belangrijker. In een klein the- PAUL: „Of ik dan ook van die distantie zal moeten afgroeien? Dat zal voor mij wel moeilijk zijn. Ik ben een veelvraat gewor den. Ik zoek in alles aanknopingspunten. Door de onderkenning van het gevaar dat je niet passief meer kunt genieten ontstaat de behoefte om niet bij het noteren te blijven staan, om toe te komen aan dat waar het eigenlijk om draait. Ik moet dat bij mezelf vaststellen. Soms zit ik er dicht bij. Soms denk ik ook wel: ik ben er nog niet helemaal aan toe. Liselore is wat dit betreft al ver der dan ik. Zij is nooit een noteerder ge weest. Zij heeft zich altijd geconcentreerd op minder en tegelijk essentiëlere dingen. Wat voor mij dan essentieel is? Dat vind ik wel de moeilijkste vraag van de avond!" LISELORE: „Het is niet zo moeilijk. Je moet iets emotioneels, waar je jezelf niet bij betrokken voelt, op je eigen manier toch over brengen alsof je er emotioneel bij betrokken bent. Liefde, dood en leven wil ik niet dra matisch overbrengen, omdat ik daarvoor veel te relativerend ben. Bij jou (tegen Paul v. d. K.) zal dat „afstandelijker" werken dan bij mij." PAUL: „Liefde, dood, leven, bekrompen heid, jaloezie... Een regenboog van menselij ke eigenschappen en facetten. Ik voel wel dat het daar eigenlijk om draait. Maar dat registreren is voor mij ook essentieel. Ik word nooit een lyrisch cabaretier die over zulke dingen lyrisch gaat zingen. Ik zal wel altijd blijven proberen bepaalde begrippen te enten op een menselijke situatie. Ik zal nooit geëmotioneerd met m'n hele hebben en hou den op het toneel staan. Ik houd van af stand. Dat zal wel altijd zo blijven. De on derwerpen zullen wel meer verschillen dan de uitwerking ervan. Wat betreft de vorm zal ik streven naar die eenheid in het pro gramma. Maar de onderwerpen zullen an ders worden omdat ik nu wel voel... Stel, je wilt een nummer maken over jaloezie. Dan gaat dat heel anders dan »wanneer Je in de krant iets hebt gelezen over een nieuw soort roomklopper en je gaat naar aanleiding daarvan een nummer over de moderne keu ken maken. Ik denk dat zoiets niet meer in teressant zal zijn. Kijk: ik ben begonnen met de gedachte: ik wil dit vak doen. We zijn niet begonnen uit sociale bewogenheid of uit ergernis over politieke toestanden. Dat stadium, daar groei je gauw uit. Je wilt er niet alleen staan, maar je wilt er ook staan met nummers waar je helemaal ach ter staat." LISELORE: „Nee, ik hou niet van een soort one-woman-show. Dat gaat zo gauw de kant van de conférence op. Omdat ik veel te introvert ben, kan ik maar moeilijk contact leggen met vreemde mensen, zal ik het gesprek met de zaal nooit aankunnen. Daarom denk ik op het toneel ook altijd al leen aan wat ik daar doe. Natuurlijk: je kunt het publiek er niet bij missen, ik heb het nodig om te kunnen brengen, wat ik wil vertonen. Maar... inderdaad, ik ervaar hun aanwezigheid onbewust. Ik vraag in de pau ze dan ook altijd aan de anderen, of de men sen goed hebben gereageerd". PAUL: „Ik ben veel afhankelijker van het publiek. Misschien is het een soort machts wellust. Als ze niet terugpraten of teruglachen dan ga .k op een enorme manier af". LISELORE (tegen Paul): „Ja, maar dat heb je alleen bij de conférence. En een con férence zonder lach is nu eenmaal geen con férence". PAUL: „Dat is een lezing". LISELORE: „Ik ben op het toneel wel graag fijn bezig, maar niet met die mensen. Ik vind bijvoorbeeld een tour-de-chant, zoals Liesbeth List die brengt, erg fijn, omdat je je-zelf dan als persoon duidelijk kunt ma ken. Na een half uur weten de mensen dan wel ongeveer, wie daar gestaan heeft. Met al die afzonderlijke nummers van nu heb ik niet het idee, dat ik het publiek laat weten, wie ik ben .Ik denk nu na drie nummers altijd: gelukkig, er komen er nog zes!" J. VAN DER KLEIJ.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1968 | | pagina 10