Paas zekerheid Een overdenking in de Stille Week DE OVERLEVENDE Ook uit communistische latiden Meer dan een Wie da n wel Doorgaan plaatje Wm LITERAIRE KRONIEK Unieke expositie van St. Gabriël en Bijbelgenootschap toont in filatelie 'n nieuwe dimensie door WctÜU-, Dit is onze Paaszekerheid: Ik weet: mijn Losser leeft! Dit belijden wij: Jezus leeft! Ik weet klinkt dat niet eigenwijs, klinkt dat niet aanmatigend? Wie zegt dat nog in deze tijd: ik weet? De grondtoon van het moderne levens gevoel is: ik weet niet. Tenminste als het gaat om zaken van geloof en godsdienst. Ik weet - wat weten we in vredesnaam op Pasen? Moeten we niet overal vraagtekens achter zetten? Achter het lege graf? Is het geen inbeelding, of bedrog? Achter die boodschap dat Jezus leeft? Is het niet zottepraat? Regeert niet de macht van de dood? Het geweld? En moet ik geen vraagteken zetten achter die boodschap: Jezus leeft voor Voor mij in wie de dood werkt? Allemaal vraagtekens! Wat weten we op Pasen? Dit ene, dit geweldige: ik weet, mijn Losser leeft! Zo mag u het heel persoonlijk zeggen, misschien met een snik, met een brok in de keel, maar toch: mijn Losser leeft! Weet u wie dit het eerst heeft gezegd? Wie het ons voor heeft gezegd? Job. Welnu, als er iemand was die het niet meer wist dan was het wel Job. Als er iemand was die moest zeggen: ik weet het niet meer, God is dood, dan was het wel Job. Job zit volkomen in het moeras. Hij is door allen verlaten. Hij verliest zijn bezit, zijn kinderen, in feite ook zijn vrouw en zijn vrienden. Heeft God hem ook verlaten? Hij vecht met duizend vraagtekens en raadsels en komt er niet uit, wijst hij ons niet heen naar de grote Lijder, Jezus onze Heer? Die ook van allen verlaten werd. Die ook de bitterheid proefde dat zijn vrienden zich van hem distanti eerden. Ja, die moest ervaren dat de Vader Hem verliet. En in de bitterheid van zijn ziel uitriep: „Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?" Maar toch: Hij houdt aan de Vader vast als Hij uitroept: „Mijn God, mijn God". En even later: „Vader, in Uwe handen beveel Ik mijn geest". Zo gaat het ook met Job. 't Is een en al vraagtekens voor hem. Maar dan ineens spreekt hij dat geweldige geloofswoord: „Maar ik weet: mijn Losser leeft". Ik weet. Met de nadruk op „ik". Ik voor mij. Dat is zijn blijde Paaszeker heid. Volkomen onlogisch. Niet te beredeneren. Niet te bewijzen. Alles getuigt er tegen: Job, je God is dood, je Losser. Er is niemand meer, die het voor je opneemt. Maar nee, met ogen vol tranen belijdt hij het: „Wat jullie ook zeggen of doen: mijn Losser leeft". Hij weet het door de Heilige Geest. Die overtuigt hem, verzekert hem. Die Geest doet hem ge loven dwars tegen alles in. Diezelfde Geest die ook ons tot het geloof brengt. Dwars tegen dood en graf in. Tegen de macht van de boze in. En tóch geloof ik. Mijn Losser leeft. Die het voor mij opneemt in het rechtsgeding van God met de wereld. Mijn Verdediger. Mijn Verlosser. Mijn Borg. Mijn Heer en mijn God! Mijn Losser. Heel persoonlijk. Die het voor mij opneemt. Mijn Losser lééft. Dat is de climax. Job voelt de macht van de dood in zich werken. Maar midden in die benauwdheid breekt hij opeens door tot die heerlijke belijdenis dat zijn Verlosser lééft. Dat is Pasen. Dat is onze Paaszekerheid. Jezu- mijn Verlosser leeft! Hoe dan ook. Hoe zondig ik ook ben, hoe aan de dood onderworpen. Het is geen vaag „misschien". Het een zeker weten. Ik weet Wien ik geloofd heb! Jezus Christus is gestorven, is verrezen ook voor mij! Hij maakt het heden zalig. Hij maakt ook de toekomst heerlijk. Hij laat mij niet staan bij de poort van de dood. Nee, Hij de beste Vriend in nood vergezelt ons over graf en dood. Hij zegt tegen mij: „Ik leef en gij zult leven!" Nu jaagt de dood geen angst meer aan. want alles, alles is volbracht. Wie in geloof op Jezus ziet die vreest voor dood en helle niet! Hij staat naast me. Hij treedt voor mij in bij God, mijn Borg en mijn Middelaar. Hij is mijn hoop. *k Ben van Zijn liefde zeker. O. prijst Hem, mijn gezangen! Ik blijf Zijn komst verlangen: Hij is mijn lust! AMERONGEN. Ds. G. KAASTRA Drie voorbeelden van zegels met Bij belse motieven. De afbeelding rechts van de Christus und Johannes-Gruppc (afkomstig uit Ober-Schwaben en be waard in het Staatsmuseum van Berlijn) is te zien op een Westduitse zegel. Hier boven een aantal zegels uit Suriname die de hemelvaart als motief hebben. Hier naast een driedubbele zegel dia met Kerstmis in Malta is uitgegven* DE BIJBEL IN POSTZEGELS T\e bijbel een zendbrief voor alle vol- ken der aarde dan is een postzegeltentoonstelling ter gelegen heid van Pasen niet zo'n vreemde ge dachte. De filatelisten vereniging St.- Gabriël en het Nederlandsch Bijbelge nootschap raakten daarover in gesprek en het resultaat was, dat er deze week een tentoonstelling rondom het Paas- gebeuren is geweest in het gebouw van het Genootschap te Amsterdam. Voor het Nederlandsch Bijbelgenootschap wat dat een goede gelegenheid om een nieuw element aan zijn propaganda toe te voegen, voor St.-Gabriël bete kende het een naar buiten optreden op grotere schaal dan men in het ver leden deed; tot dusver bepaalde men zich meestal tot het opluisteren van andere postzegeltentoonstellingen. Het is ook een begin van meer acti viteiten in het openbaar en de filatelis ten van St. Gabriël hebben deze gele genheid gaarne aangegrepen, om ande re verzamelaars iets te vertellen over hun streven. Met tweehonderd man maken zij in Nederland deel uit van 'n internationale vereniging, die zich uit sluitend toelegt op het verzamelen van postzegels met bijbelse en christelijke motieven. Het idee niet meer als van ouds te verzamelen met het land van herkomst als uitgangspunt, is op zich zelf niet nieuw: er is al specialisatie in sport, techniek, natuur, ruimtevaart en zo nog het een en ander. Met de bij belse en christelijke motieven is ech ter een nieuw gebied aangeboord dat niet alleen grote mogelijkheden biedt, maar dat ook aldus St. Gabriël verdieping van bijbelkennis, kerkge schiedenis en het werk van zending en missie geeft. Zo is het in sterke mate mogelijk, een verzameling aan te leg gen die weerklank vindt in eigen leven en levensbeschouwing. Een proeve van resultaat is bijvoor beeld een hele bijbel in postzegels. Het bestuurslid H. van Hulst uit Amster dam laat zien, hoe hij dat gedaan heeft. Hij koos met zorg zegels van overal, die samen de bijbel vormen van Gene sis tot de Openbaringen en schreef er verbindende teksten onder. Geen klei nigheid, want hoe bijbelvast de heer Van Hulst ook is, voor deze onderne ming heeft hij vrijwel de gehele bijbel nog eens aandachtig moeten doorlezen, bij stukjes en beetjes. Telkens een ge deelte zodra hij weer een postzegel had die van een onderschrift moest worden voorzien. Zo schreef hij onder een Is raëlische postzegel met een rijkbeladen schip de tekst uit de Spreuken: „Zij doet haar brood van verre komen" en het Onze Vader vond een plaats onder een prachtige Spaanse zegel. Het We- reldvluchtelingenjaar leverde passende zegels op voor de vlucht uit Egypte. Ook de communistische landen zijn in deze postzegelbijbel ruim vertegenwoor digd: Oost-Duitsland en Tsjecho-Slowa- kije namen bijv. een flink deel van de illustraties bij de gelijkenissen uit de evangeliën voor hun rekening. De kruis wegstatie tenslotte komt uit Jordanië, maar dat is een apart verhaal. Jorda nië speelt namelijk bewust op de han del in postzegels en drukt er veel meer van dan nodig is voor het postverkeer. De gedachtengang daarbij is als volgt: als er nu eens 6 miljoen postzegelver zamelaars zijn öp de wereld en we drukken een oplaag van 2V2 miljoen, dan zal er net iets te weinig zijn voor iedereen die de zegels wil hebben, dus houden ze toch hun waarde. De inter nationale controle-instantie van de fila telisten kan daar een stokje voor ste ken wanneer het te erg wordt, maar op 't ogenblik is deze handel nog in volle gang. Vele verzamelaars vinden het trouwens niet zo erg. want hoe dan ook, de Jordaniërs maken prachtige zegels. in mijn postzegelbijbel bijvoorbeeld pla ten uit de schilderijenserie van Dres den. Van alles kom je tegen". In tegenstelling tot hetgeen de naam kan doen vermoeden, is St. Gabriël geenszins een rooms-katholieke vereni ging. Aan de bestuurstafel wordt nog wel eens over die naam gesproken, maar katholieken en protestanten kun nen het dan eens worden met een ge moedelijk: „Och, als Gabriël nog niet heilig is, wie dan wel?" Belangrijker dan de naam vindt men het, dat de ver eniging in haar hele wezen krachtig oecumenisch is ingesteld. Wie zich voor de bijbel en zijn voorstellingen interes seert is welkom, al zou hij een Moham medaan zijn. Wat niet wegneemt, dat men bij deelname aan tentoonstellingen rekening houdt met de omgeving. In de hervormde kerk te Alkmaar bijvoor beeld, waar St. Gabriël meedeed aan een manifestatie, werden zegels met betrekking tot de Mariaverering niet al te geprononceerd gebracht. In een rooms-katholieke omgeving wordt geen sterke nadruk gelegd op calvinistische motieven. „Daar moeten de mensen nu ook weer niet te veel achter zoeken", aldus een bestuurslid, „we zien dat ge woon als een kwestie van beleefdheid". Er is trouwens ook een hechte samen werking met andere verenigingen van filatelisten. Men ziet elkaar niet als concurrenten, maar als mogelijke nieu we ideeënbronnen, waaruit elke dag nieuwe verrassingen kunnen opwellen. „Als je op deze manier verzamelt ben je met veel meer bezig dan met postzegels, je vindt het niet meer zo belangrijk of het een plaatje is dat al le tandjes nog heeft of niet meer heeft", zegt de heer Van Hulst. „Ieder een kan dit op zijn eigen manier en naar eigen inzicht doen, je krijgt een persoonlijke benadering met grote nu ances. Ik geloof wel, dat we zo een nieuwe dimensie in de filatelie hebben gevonden. Een aantrekkelijk kantje is ook, dat we op deze manier goedkoper kunnen werken. Je hoeft maar zelden complete series te kopen, je pakt uit iedere serie wat je kunt gebruiken. lm series waarvan niemand het zou ver wachten kun je soms opeens een prach tige bijbelse voorstelling vinden. Ik heb De Paastentoonstelling in het Bijbel huis heeft St. Gabriël weer aanzienlijk meer imtroduktie opgeleverd bij filate listen en andere belangstellenden dan men tot dusver had. Voor de vroeger wat teruggetrokken levende vereniging zelf is het ook goed geweest, er weer eens bij te worden bepaald dat zij echt iets te vertellen heeft en dat daar be- lamgstelling voor bestaat. Dóórgaan is nu het parool, dat de bestuursleden el kaar vol vertrouwen toeroepen. Zo zul len zij op 20 april in Harderwijk ver schijnen, waar Philatelica dan een gro te ruildag houdt. Andere plannen voor optreden in het openbaar zijn in voor bereiding. Opdat minder vaak gebeurt wat men nu nog meemaakt: de ont moeting met een verzamelaar, die al lang bezig was met zoiets, maar het contact met een gespecialiseerde ver eniging miste omdat hij niet wist dat die bestond. Eens zag ik het leven van Jezus, zijn geboorte en dood, branden in de ramen van de Dom in Milaan, de geboorte in stralend, vloeiend aquamarijn, de dood in het diepe paars, toch fonkelend in een brandpunt van licht. En in die zelfde stad het vage, verweerde en toch nog zo sprekende „Laatste avondmaal", dat Leonardo da Vinei eens schilderde op de muur van het reflectorium in het Dominicanerklooster. Jezus spreekt er met zachte stem: „Ik zeg dat één van u mij zal verraden". Verbazing, schrik, protesten van zijn volgelingen. Judas duikt weg. stoot het zoutvat om. Achter Jezus komt door het venster licht van de hof van Gethsemane. Ik heb mij, nog niet lang geleden, in Jezus' tijd ver diept, toen ik in Jeruzalem was, langs de Jordaan reisde, van Capernaum tot waar eens Sodom was. langs het meer van Galilea en de Doze Zee, toen ik in Bethlehem was en in Nazareth. Ik zag hem als een jongen spelende met de kleine Johannes, groter geworden aandachtig in de synago ge de leerlingen in zich opnemend van Mozes en de profe ten, op de markt de handel volgen en praten met het een voudige volk. En ik zag hem aan het meer van Galilea bij de vissers en in Capernaum in de synagoge, mens onder de mensen, liefde en vrede verkondigen en met zijn innerlijke krachten genezing en verzoening brengen. Nu, in de stille dagen voor Pasen, komen enige kunste naars in mijn herinnering, die mij nader tot hun scheppin gen brengen, vooral die der middeleeuwen, waarin devoti* de meesters nog plaatst boven de werkelijkheid, een wer kelijkheid, die later in de renaissance zou worden omhan gen met rijke gewaden en in de composities schouwspelen werden van hun fantasie. Ik denk aan het primitieve kruisbeeld in het stille, ver scholen kerkje van San Damiona van een onbekende mees ter. Peilende, dwingende ogen zien de mens en de wereld aan. In de 12e eeuw knielde Franciscus van Assisië voor deze ogen en zij riepen hem uit het rijke, weelderige leven naar zijn bruid, de armoede, zoals Dante in de elfde Pa radijszang de armoede noemde. Het Christusbeeld heeft in die duistere middeleeuwen 'n licht ontstoken door de kunstenaars, die tot het bovenzin nelijke, boven de realiteit, ja, tot het astrale waren uitge stegen, die in hun visioenen de werkelijkheid in schemer- gestalten zagen, en daarin de geest als een goddelijk geheimnis deden leven. Onder hen blijft voor mij Fra Giovanni, de Domincaner monnik in het klooster van San Marco in Florence uit het begin der 15e eeuw, de meest vergeestelijkte kunstenaar. Als ik in Florence kom, is mijn eerste weg naar de Uffizie, naar zijn Madonna, pure, ab stracte schoonheid, een visioen van een verheven moeder schap in gouden licht. Voor hem was de stille kloostercel de omraming van zijn visioenen; de wanden openden zich en hij zag in zijn mateloze geesteswereld de madonna he mels, de Kruisdood op Golgotha als een wegglijden in de rust van het eeuwige, als een zucht... In Uwe handen.... Een courant heeft haar beperking, anders zou ik hier vvillen gaan naar Colmar, naar het altaar van Matthias Grünewald; naar Brugge in het St. Jans-hospitaal waar de Graflegging is van Memling; naar Toledo in de kathe- Iraal, Jezus ontkleed, van El Greco; naar Madrid, naar de Kruisiging en de Mater dolorosa van Titiaan. Binnen die beperking van de courant moge ik nog even zijn in het Louvre te Parijs bij het wonder der Opstanding, de ontmoeting van de herrezen Christus met de mensen, de twee, die opgingen naar Emmaus en er Jezus ontmoet ten. Welk een lichtend wonder heeft Rembrandt hier ver tolkt in dat bescheiden doek, het gelaat van Jezus, 't ma gische licht, dat van hem uitstraalt, de stille handen, die het brood breken, de verwondering op het gelaat der beide pelgrims, een herberg-scène, die Rembrandt boven de werkelijkheid uit zag als een mystieke, transcendentale verschijning. Bij die verschijning zou Jezus gezegd kunnen hebben: „Zie, Ik ben met U alle dagen..." En ten besluite van deze Raas-overdenking ben ik nog De Maler Do lorosa de moeder der smar ten, zoals Titiaan haar zag (Madrid). Mts door Johan Wesselink even in de „Academia" te Florence, bij de onvoltooide Pièta van Michelangelo, die diep in de tachtiger jaren nog eens terugkeerde naar zijn eerste Pièta in de St. Pieter te Rome. Hij heeft het beeld, dat zijn grafzerk zou zijn, niet voltooid. De oude meester dacht aan de eeuwige rust, na een leven van strijd, van arbeid en ontgoocheling. Zoals later Delacroi en Vincent van Gogh hun levensmoeheid aitten in dit symbool: Pietè. O, hunkering naar eindelijke ontspanning schreef lenriette Roland Holst. En wat schreef Michelangelo zelf? Penseel noch beitel kunnen vree meer geven 't Hart tot de hoogste liefdebon gewend, Die aan het Kruis ontfermend de armen breidt Fd Hoornik, geboren 1910, is voorname lijk als dichter en essayist bekend. Reeds voor de tweede wereldoorlog be hoorde hij tot onze belangrijkste poëzie- schrijvers. Zijn vers is anekdotisch-gevoe- lig, in die tijd ook vaak sociaal of politiek bewogen, en spreekt gemakkelijk aan. In 1938 vestigde hij zijn naam als dichter voorgoed met het prachtig episch-lyrische werkstuk „Mattheus". Het episch element is ook na de oorlog sterk in zijn poëzie aanwezig gebleven. Men denke daarbij o.a. aan zijn groot gedicht „Dé Vis", dat enkele jaren geleden het licht zag. Hoor nik heeft ook toneel geschreven en en kele televisiestukken, maar behalve een aantal kritische beschouwingen bestaat er nauwelijks literair proza van zijn hand. Wat dit betreft herinneren wij ons, uit 1953, „De Man in de Stad". De verhalende toon die voor veel van Hoorniks poëzie kenmerkend is moet niet temin de overgang tot proza voor hem niet moeilijk maken. In zijn dichtkunst is de prozaïst reeds enigszins aanwezig. Hij heeft een duidelijke epische aanleg. Die verhalende neiging is nu uitgedrukt in een klein prozawerkje van zijn hand, „De Overlevende", verschenen bij Meu- lenhoff, Amsterdam een aangrijpend verhaal dat qua thematiek geheel en al aansluit bij de hoofdmotieven van Hoor niks na-oorlogse poëzie. Dat zijn de mo tieven van angst, dood en schuld, waarbij de auteur met zijn gevoelens en gedach ten telkens weer naar de onvoorstelbare ellende van het beruchte concentratie kamp Dachau terugkeert, zijn afschuwe lijke verblijfplaats tijdens de nazi-bezet ting. Die opsluiting onder de gruwelijkste om standigheden heeft innerlijke wonden ver oorzaakt, waar de auteur zich niet meer van kan losmaken. Het merendeel van zijn na-oorlogse poëzie is van dat lijden een getuigenis, niet met wrok of zelfbe klag, maar als een aanklacht tegen de on menselijkheid in het algemeen en een ver scheurdheid over het laaggezonkene, zo als onze tijd van zogenaamde beschaving dat nog te zien gegeven heeft. Daaruit stijgen dan vanzelf de onver mijdelijke en pijnlijke vragen over Go< en 's mensen gemaskerde wreedheid er. meedogenloosheid op, en problemen over zonde en vernietiging. Het zijn de vragen en de problemen van de overlevende die geleerd heeft te sterven, die met de dood en de meest helse gruwelen vertrouwd is geworden, en daardoor bevreemd in deze wereld staat, eigenlijk nooit wezenlijk be vrijd. Gehard en schijnbaar gevoelloos, maar toch met een nooit aflatende veront rusting, ziet de overlevende het spel van de mensheid aan, dat een dodelijk spel blijft en waarvan hij als een eenzame de waanzin beseft. TJe hoofdpersoon van de roman „De Overlevende" is een man die als eni ge gast in een groot hotel aan de Spaan se kust logeert. Alle andere vakantiegan gers zijn gevlucht omdat er een destruc tief gevaar dreigt. Een Amerikaans mili tair vliegtuig heeft daar namelijk voor de kust per ongeluk een kernbom in zee la ten vallen. Er worden pogingen gedaan om het vernietigingswapen op te vissen en onschadelijk te maken, maar als het verhaal begint, zijn de duikers daar nog niet in geslaagd. De lezer zal zich herin neren dat dit motief van Hoorniks verhaal op een werkelijke gebeurtenis gebaseerc is. In zijn eenzaamheid en onder deze drei ging, die de enig overgebleven hotelgast meer obsedeert dan angstig maakt, ko men herinneringen aan het Duitse concen tratiekamp bij hem boven, waar hij als politiek gevangene de dood nauwelijks ontkomen is. Die herinnering wordt ver sterkt door een recente ontmoeting in het vliegtuig, op weg hierheen, met een jonge vrouw en een kind, en vooral de angst in haar ogen als het toestel bij slecht weer door remous plotselinge valbewegingen maakt. Die angst heeft hij ook in de ogen van zo'n jonge vrouw in het kamp gezien toen zij door een gril en de willekeur van pen SS-kamparts met haar jonger broer tje naar de gaskamers werd geidirigeerd. Maar de gedachte aan die dagen wordt nog eens extra verhevigd wanneer in het hotel een Duitse toeriste opduikt, even min bevreesd voor de kernbom, die hij met een hardvochtige kampbewaakster uit de nazi-hel vereenzelvigt. De omstandigheden leiden er toe dat hij zich erotisch tot haar voelt aangetrokken, hoewel hij niettemin vervuld is van haat en afkeer. In een koortsdroom beleeft hij alles wat zich in het concentratiekamp heeft afgespeeld weer opnieuw, waarbij hij soms zichzelf als een SS-officier ziet, en andermaal opnieuw doormaakt hoe hij door zich tussen een stapel lijken van lotgenoten te verbergen aan de selec tie voor de gaskamers ontsnapt. Met de Duitse vrouw heeft hij, op het strand aan de kust, waar diep in het wa ter nog altijd de kernbom als teken van de dood verborgen ligt, een gesprek over Spaanse stierengevechten. Ook dit spel met de dood en een soms zeldzame gena de voor het slachtoffer wordt in zijn ver beelding en discours als het ware tot een allegorie van de werkelijkheid der men- senmoordem, waarvan hij de geschonden getuige geweest is. De stier, die door de torero op een zeker moment gespaard wordt, die genade ontvangt, wordt terug gekeerd op zijn ranch, ook tot een eenling en overlevende met nutteloze horens en dode plekken in zijn hukt „Genade", zegt Kuyll (dat is de naam van de hoofdfiguur in de roman) „genade is niet meer dan kwijtschelding van verdere straffen: de schuld blijft, die kan niemand van ons af nemen." De schuld van de beulen, maar ook de schuld der overlevenden, al was het alleen maar omdat immers ook zij mensen zijn en daarin gelijk aan de moor denaars onder ons. Werkelijkheid, symbolen, herinneringen en hallucinaties mengen zich in de roman dooreen, in een suggestieve en bewonde renswaardige compositie, zo trefzeker en pregnant, dat men hier in de prozaïst dui delijk de dichter herkent, wiens poëtisch scheppen immers ook uit het ontdekken van werkelijkheid achter de gewone, tast bare werkelijkheid bestaat. Het verhaal krijgt daardoor iets adembenemends, met een gedurig stijgende climax aan huive ringwekkende dramatiek. Tegen het einde van de roman komt dan het verlossende radiobericht dat de vermiste kernbom gevonden is en het ge vaar geweken. De hotelgasten keren te rug, er wordt een feest gegeven en de twee die onder de dreiging van de dood gebleven waren, Kuyll en de Duitse toe- riste. worden als helden gehuldigd. Wat Kuyll overblijft is een leegte in zijn borst. Het leven gaat weer gewoon verder, als altijd. Tot dit gewone leven teruggeroepen wordt het twijfelachtig of de Duitse toeris te inderdaad wel de gewezen Aufseherin uit het nazi-kamp was, bijgenaamd de doodsengel, waarvoor de eenzame gast haar heeft aangezien. Doet het er wat toe? Ook uit deze bevrijding houdt men slechts een gevoel van schuld en doodsbe sef over, als een genade die dode plekken op de huid laat. pd. Hoornik heeft ons met deze kleine en bijzonder sterk geschreven roman een menselijke getuigenis gegeven, die bij de lezer lang naklinkt. Het boek maakt de indruk met vaart en onder heftige spanning geschreven te zijn, maar ver toont toch een zorgvuldige woordkeus en een heldere, wei-geconstrueerde stijl, waardoor het zowel naar zijn innerlijke betekenis en geïnspireerdheid als wat be treft de uiterlijke vorm tot een zeer be gaafd literair werkstuk geworden is. Als motto koos de auteur een in dit ver- >and bijzonder passend woord uit Jesaja (9:19): „Geen genade/Men hakt naar rechts /en houdt honger/en naar links en wordt niet zat./Men eet het vlees op/van zijn eigen arm."

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1968 | | pagina 13