Paas
zekerheid
Een overdenking in de Stille Week
DE OVERLEVENDE
Ook uit
communistische
latiden
Meer dan een
Wie da n wel
Doorgaan
plaatje
Wm
LITERAIRE KRONIEK
Unieke expositie
van St. Gabriël en
Bijbelgenootschap
toont in filatelie
'n nieuwe dimensie
door
WctÜU-,
Dit is onze Paaszekerheid: Ik weet: mijn Losser
leeft! Dit belijden wij: Jezus leeft! Ik
weet klinkt dat niet eigenwijs, klinkt dat niet
aanmatigend? Wie zegt dat nog in deze tijd:
ik weet? De grondtoon van het moderne levens
gevoel is: ik weet niet. Tenminste als het gaat
om zaken van geloof en godsdienst. Ik weet -
wat weten we in vredesnaam op Pasen? Moeten
we niet overal vraagtekens achter zetten?
Achter het lege graf? Is het geen inbeelding, of
bedrog? Achter die boodschap dat Jezus leeft?
Is het niet zottepraat? Regeert niet de macht
van de dood? Het geweld? En moet ik geen
vraagteken zetten achter die boodschap: Jezus
leeft voor Voor mij in wie de dood werkt?
Allemaal vraagtekens! Wat weten we op Pasen?
Dit ene, dit geweldige: ik weet, mijn Losser leeft!
Zo mag u het heel persoonlijk zeggen, misschien
met een snik, met een brok in de keel, maar
toch: mijn Losser leeft!
Weet u wie dit het eerst heeft gezegd? Wie het
ons voor heeft gezegd? Job. Welnu, als er
iemand was die het niet meer wist dan was het
wel Job. Als er iemand was die moest zeggen:
ik weet het niet meer, God is dood, dan was
het wel Job. Job zit volkomen in het moeras.
Hij is door allen verlaten. Hij verliest zijn bezit,
zijn kinderen, in feite ook zijn vrouw en zijn
vrienden. Heeft God hem ook verlaten? Hij
vecht met duizend vraagtekens en raadsels en
komt er niet uit, wijst hij ons niet heen naar de
grote Lijder, Jezus onze Heer? Die ook van
allen verlaten werd. Die ook de bitterheid
proefde dat zijn vrienden zich van hem distanti
eerden. Ja, die moest ervaren dat de Vader Hem
verliet. En in de bitterheid van zijn ziel
uitriep: „Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij
Mij verlaten?" Maar toch: Hij houdt aan de
Vader vast als Hij uitroept: „Mijn God, mijn
God". En even later: „Vader, in Uwe
handen beveel Ik mijn geest".
Zo gaat het ook met Job. 't Is een en al
vraagtekens voor hem. Maar dan ineens spreekt
hij dat geweldige geloofswoord: „Maar ik weet:
mijn Losser leeft". Ik weet. Met de nadruk
op „ik". Ik voor mij. Dat is zijn blijde Paaszeker
heid. Volkomen onlogisch. Niet te beredeneren.
Niet te bewijzen. Alles getuigt er tegen:
Job, je God is dood, je Losser. Er is niemand
meer, die het voor je opneemt. Maar nee, met
ogen vol tranen belijdt hij het: „Wat jullie
ook zeggen of doen: mijn Losser leeft".
Hij weet het door de Heilige Geest. Die overtuigt
hem, verzekert hem. Die Geest doet hem ge
loven dwars tegen alles in.
Diezelfde Geest die ook ons tot het geloof
brengt. Dwars tegen dood en graf in. Tegen de
macht van de boze in. En tóch geloof ik. Mijn
Losser leeft. Die het voor mij opneemt in
het rechtsgeding van God met de wereld. Mijn
Verdediger. Mijn Verlosser. Mijn Borg. Mijn
Heer en mijn God! Mijn Losser. Heel persoonlijk.
Die het voor mij opneemt. Mijn Losser lééft.
Dat is de climax. Job voelt de macht van de
dood in zich werken. Maar midden in die
benauwdheid breekt hij opeens door tot die
heerlijke belijdenis dat zijn Verlosser lééft.
Dat is Pasen. Dat is onze Paaszekerheid. Jezu-
mijn Verlosser leeft! Hoe dan ook. Hoe zondig
ik ook ben, hoe aan de dood onderworpen.
Het is geen vaag „misschien". Het een zeker
weten. Ik weet Wien ik geloofd heb!
Jezus Christus is gestorven, is verrezen ook voor
mij! Hij maakt het heden zalig. Hij maakt ook
de toekomst heerlijk. Hij laat mij niet staan bij
de poort van de dood. Nee, Hij de beste Vriend
in nood vergezelt ons over graf en dood. Hij
zegt tegen mij: „Ik leef en gij zult leven!"
Nu jaagt de dood geen angst meer aan. want
alles, alles is volbracht. Wie in geloof op Jezus
ziet die vreest voor dood en helle niet! Hij
staat naast me. Hij treedt voor mij in bij God,
mijn Borg en mijn Middelaar. Hij is mijn hoop.
*k Ben van Zijn liefde zeker.
O. prijst Hem, mijn gezangen!
Ik blijf Zijn komst verlangen:
Hij is mijn lust!
AMERONGEN. Ds. G. KAASTRA
Drie voorbeelden van zegels met Bij
belse motieven. De afbeelding rechts
van de Christus und Johannes-Gruppc
(afkomstig uit Ober-Schwaben en be
waard in het Staatsmuseum van Berlijn)
is te zien op een Westduitse zegel. Hier
boven een aantal zegels uit Suriname die
de hemelvaart als motief hebben. Hier
naast een driedubbele zegel dia met
Kerstmis in Malta is uitgegven*
DE BIJBEL
IN POSTZEGELS
T\e bijbel een zendbrief voor alle vol-
ken der aarde dan is een
postzegeltentoonstelling ter gelegen
heid van Pasen niet zo'n vreemde ge
dachte. De filatelisten vereniging St.-
Gabriël en het Nederlandsch Bijbelge
nootschap raakten daarover in gesprek
en het resultaat was, dat er deze week
een tentoonstelling rondom het Paas-
gebeuren is geweest in het gebouw van
het Genootschap te Amsterdam. Voor
het Nederlandsch Bijbelgenootschap
wat dat een goede gelegenheid om een
nieuw element aan zijn propaganda
toe te voegen, voor St.-Gabriël bete
kende het een naar buiten optreden
op grotere schaal dan men in het ver
leden deed; tot dusver bepaalde men
zich meestal tot het opluisteren van
andere postzegeltentoonstellingen.
Het is ook een begin van meer acti
viteiten in het openbaar en de filatelis
ten van St. Gabriël hebben deze gele
genheid gaarne aangegrepen, om ande
re verzamelaars iets te vertellen over
hun streven. Met tweehonderd man
maken zij in Nederland deel uit van 'n
internationale vereniging, die zich uit
sluitend toelegt op het verzamelen van
postzegels met bijbelse en christelijke
motieven. Het idee niet meer als van
ouds te verzamelen met het land van
herkomst als uitgangspunt, is op zich
zelf niet nieuw: er is al specialisatie in
sport, techniek, natuur, ruimtevaart en
zo nog het een en ander. Met de bij
belse en christelijke motieven is ech
ter een nieuw gebied aangeboord dat
niet alleen grote mogelijkheden biedt,
maar dat ook aldus St. Gabriël
verdieping van bijbelkennis, kerkge
schiedenis en het werk van zending en
missie geeft. Zo is het in sterke mate
mogelijk, een verzameling aan te leg
gen die weerklank vindt in eigen leven
en levensbeschouwing.
Een proeve van resultaat is bijvoor
beeld een hele bijbel in postzegels. Het
bestuurslid H. van Hulst uit Amster
dam laat zien, hoe hij dat gedaan heeft.
Hij koos met zorg zegels van overal,
die samen de bijbel vormen van Gene
sis tot de Openbaringen en schreef er
verbindende teksten onder. Geen klei
nigheid, want hoe bijbelvast de heer
Van Hulst ook is, voor deze onderne
ming heeft hij vrijwel de gehele bijbel
nog eens aandachtig moeten doorlezen,
bij stukjes en beetjes. Telkens een ge
deelte zodra hij weer een postzegel had
die van een onderschrift moest worden
voorzien. Zo schreef hij onder een Is
raëlische postzegel met een rijkbeladen
schip de tekst uit de Spreuken: „Zij
doet haar brood van verre komen" en
het Onze Vader vond een plaats onder
een prachtige Spaanse zegel. Het We-
reldvluchtelingenjaar leverde passende
zegels op voor de vlucht uit Egypte.
Ook de communistische landen zijn in
deze postzegelbijbel ruim vertegenwoor
digd: Oost-Duitsland en Tsjecho-Slowa-
kije namen bijv. een flink deel van de
illustraties bij de gelijkenissen uit de
evangeliën voor hun rekening. De kruis
wegstatie tenslotte komt uit Jordanië,
maar dat is een apart verhaal. Jorda
nië speelt namelijk bewust op de han
del in postzegels en drukt er veel meer
van dan nodig is voor het postverkeer.
De gedachtengang daarbij is als volgt:
als er nu eens 6 miljoen postzegelver
zamelaars zijn öp de wereld en we
drukken een oplaag van 2V2 miljoen,
dan zal er net iets te weinig zijn voor
iedereen die de zegels wil hebben, dus
houden ze toch hun waarde. De inter
nationale controle-instantie van de fila
telisten kan daar een stokje voor ste
ken wanneer het te erg wordt, maar op
't ogenblik is deze handel nog in volle
gang. Vele verzamelaars vinden het
trouwens niet zo erg. want hoe dan ook,
de Jordaniërs maken prachtige zegels.
in mijn postzegelbijbel bijvoorbeeld pla
ten uit de schilderijenserie van Dres
den. Van alles kom je tegen".
In tegenstelling tot hetgeen de naam
kan doen vermoeden, is St. Gabriël
geenszins een rooms-katholieke vereni
ging. Aan de bestuurstafel wordt nog
wel eens over die naam gesproken,
maar katholieken en protestanten kun
nen het dan eens worden met een ge
moedelijk: „Och, als Gabriël nog niet
heilig is, wie dan wel?" Belangrijker
dan de naam vindt men het, dat de ver
eniging in haar hele wezen krachtig
oecumenisch is ingesteld. Wie zich voor
de bijbel en zijn voorstellingen interes
seert is welkom, al zou hij een Moham
medaan zijn. Wat niet wegneemt, dat
men bij deelname aan tentoonstellingen
rekening houdt met de omgeving. In
de hervormde kerk te Alkmaar bijvoor
beeld, waar St. Gabriël meedeed aan
een manifestatie, werden zegels met
betrekking tot de Mariaverering niet al
te geprononceerd gebracht. In een
rooms-katholieke omgeving wordt geen
sterke nadruk gelegd op calvinistische
motieven. „Daar moeten de mensen nu
ook weer niet te veel achter zoeken",
aldus een bestuurslid, „we zien dat ge
woon als een kwestie van beleefdheid".
Er is trouwens ook een hechte samen
werking met andere verenigingen van
filatelisten. Men ziet elkaar niet als
concurrenten, maar als mogelijke nieu
we ideeënbronnen, waaruit elke dag
nieuwe verrassingen kunnen opwellen.
„Als je op deze manier verzamelt
ben je met veel meer bezig dan met
postzegels, je vindt het niet meer zo
belangrijk of het een plaatje is dat al
le tandjes nog heeft of niet meer
heeft", zegt de heer Van Hulst. „Ieder
een kan dit op zijn eigen manier en
naar eigen inzicht doen, je krijgt een
persoonlijke benadering met grote nu
ances. Ik geloof wel, dat we zo een
nieuwe dimensie in de filatelie hebben
gevonden. Een aantrekkelijk kantje is
ook, dat we op deze manier goedkoper
kunnen werken. Je hoeft maar zelden
complete series te kopen, je pakt uit
iedere serie wat je kunt gebruiken. lm
series waarvan niemand het zou ver
wachten kun je soms opeens een prach
tige bijbelse voorstelling vinden. Ik heb
De Paastentoonstelling in het Bijbel
huis heeft St. Gabriël weer aanzienlijk
meer imtroduktie opgeleverd bij filate
listen en andere belangstellenden dan
men tot dusver had. Voor de vroeger
wat teruggetrokken levende vereniging
zelf is het ook goed geweest, er weer
eens bij te worden bepaald dat zij echt
iets te vertellen heeft en dat daar be-
lamgstelling voor bestaat. Dóórgaan is
nu het parool, dat de bestuursleden el
kaar vol vertrouwen toeroepen. Zo zul
len zij op 20 april in Harderwijk ver
schijnen, waar Philatelica dan een gro
te ruildag houdt. Andere plannen voor
optreden in het openbaar zijn in voor
bereiding. Opdat minder vaak gebeurt
wat men nu nog meemaakt: de ont
moeting met een verzamelaar, die al
lang bezig was met zoiets, maar het
contact met een gespecialiseerde ver
eniging miste omdat hij niet wist dat
die bestond.
Eens zag ik het leven van Jezus, zijn geboorte en dood,
branden in de ramen van de Dom in Milaan, de
geboorte in stralend, vloeiend aquamarijn, de dood in het
diepe paars, toch fonkelend in een brandpunt van licht.
En in die zelfde stad het vage, verweerde en toch nog zo
sprekende „Laatste avondmaal", dat Leonardo da Vinei
eens schilderde op de muur van het reflectorium in het
Dominicanerklooster. Jezus spreekt er met zachte stem:
„Ik zeg dat één van u mij zal verraden". Verbazing,
schrik, protesten van zijn volgelingen. Judas duikt weg.
stoot het zoutvat om. Achter Jezus komt door het venster
licht van de hof van Gethsemane.
Ik heb mij, nog niet lang geleden, in Jezus' tijd ver
diept, toen ik in Jeruzalem was, langs de Jordaan reisde,
van Capernaum tot waar eens Sodom was. langs het meer
van Galilea en de Doze Zee, toen ik in Bethlehem was en
in Nazareth. Ik zag hem als een jongen spelende met de
kleine Johannes, groter geworden aandachtig in de synago
ge de leerlingen in zich opnemend van Mozes en de profe
ten, op de markt de handel volgen en praten met het een
voudige volk. En ik zag hem aan het meer van Galilea bij
de vissers en in Capernaum in de synagoge, mens onder de
mensen, liefde en vrede verkondigen en met zijn innerlijke
krachten genezing en verzoening brengen.
Nu, in de stille dagen voor Pasen, komen enige kunste
naars in mijn herinnering, die mij nader tot hun scheppin
gen brengen, vooral die der middeleeuwen, waarin devoti*
de meesters nog plaatst boven de werkelijkheid, een wer
kelijkheid, die later in de renaissance zou worden omhan
gen met rijke gewaden en in de composities schouwspelen
werden van hun fantasie.
Ik denk aan het primitieve kruisbeeld in het stille, ver
scholen kerkje van San Damiona van een onbekende mees
ter. Peilende, dwingende ogen zien de mens en de wereld
aan. In de 12e eeuw knielde Franciscus van Assisië voor
deze ogen en zij riepen hem uit het rijke, weelderige leven
naar zijn bruid, de armoede, zoals Dante in de elfde Pa
radijszang de armoede noemde.
Het Christusbeeld heeft in die duistere middeleeuwen 'n
licht ontstoken door de kunstenaars, die tot het bovenzin
nelijke, boven de realiteit, ja, tot het astrale waren uitge
stegen, die in hun visioenen de werkelijkheid in schemer-
gestalten zagen, en daarin de geest als een goddelijk
geheimnis deden leven. Onder hen blijft voor mij Fra
Giovanni, de Domincaner monnik in het klooster van San
Marco in Florence uit het begin der 15e eeuw, de meest
vergeestelijkte kunstenaar. Als ik in Florence kom, is mijn
eerste weg naar de Uffizie, naar zijn Madonna, pure, ab
stracte schoonheid, een visioen van een verheven moeder
schap in gouden licht. Voor hem was de stille kloostercel
de omraming van zijn visioenen; de wanden openden zich
en hij zag in zijn mateloze geesteswereld de madonna he
mels, de Kruisdood op Golgotha als een wegglijden in de
rust van het eeuwige, als een zucht... In Uwe handen....
Een courant heeft haar beperking, anders zou ik hier
vvillen gaan naar Colmar, naar het altaar van Matthias
Grünewald; naar Brugge in het St. Jans-hospitaal waar
de Graflegging is van Memling; naar Toledo in de kathe-
Iraal, Jezus ontkleed, van El Greco; naar Madrid, naar de
Kruisiging en de Mater dolorosa van Titiaan.
Binnen die beperking van de courant moge ik nog even
zijn in het Louvre te Parijs bij het wonder der Opstanding,
de ontmoeting van de herrezen Christus met de mensen,
de twee, die opgingen naar Emmaus en er Jezus ontmoet
ten. Welk een lichtend wonder heeft Rembrandt hier ver
tolkt in dat bescheiden doek, het gelaat van Jezus, 't ma
gische licht, dat van hem uitstraalt, de stille handen, die
het brood breken, de verwondering op het gelaat der beide
pelgrims, een herberg-scène, die Rembrandt boven de
werkelijkheid uit zag als een mystieke, transcendentale
verschijning. Bij die verschijning zou Jezus gezegd kunnen
hebben: „Zie, Ik ben met U alle dagen..."
En ten besluite van deze Raas-overdenking ben ik nog
De Maler Do
lorosa de
moeder der smar
ten, zoals Titiaan
haar zag (Madrid).
Mts
door
Johan
Wesselink
even in de „Academia" te Florence, bij de onvoltooide
Pièta van Michelangelo, die diep in de tachtiger jaren nog
eens terugkeerde naar zijn eerste Pièta in de St. Pieter te
Rome. Hij heeft het beeld, dat zijn grafzerk zou zijn, niet
voltooid. De oude meester dacht aan de eeuwige rust, na
een leven van strijd, van arbeid en ontgoocheling. Zoals
later Delacroi en Vincent van Gogh hun levensmoeheid
aitten in dit symbool: Pietè.
O, hunkering naar eindelijke ontspanning schreef
lenriette Roland Holst. En wat schreef Michelangelo zelf?
Penseel noch beitel kunnen vree meer geven 't Hart tot
de hoogste liefdebon gewend,
Die aan het Kruis ontfermend de armen breidt
Fd Hoornik, geboren 1910, is voorname
lijk als dichter en essayist bekend.
Reeds voor de tweede wereldoorlog be
hoorde hij tot onze belangrijkste poëzie-
schrijvers. Zijn vers is anekdotisch-gevoe-
lig, in die tijd ook vaak sociaal of politiek
bewogen, en spreekt gemakkelijk aan. In
1938 vestigde hij zijn naam als dichter
voorgoed met het prachtig episch-lyrische
werkstuk „Mattheus". Het episch element
is ook na de oorlog sterk in zijn poëzie
aanwezig gebleven. Men denke daarbij
o.a. aan zijn groot gedicht „Dé Vis", dat
enkele jaren geleden het licht zag. Hoor
nik heeft ook toneel geschreven en en
kele televisiestukken, maar behalve een
aantal kritische beschouwingen bestaat er
nauwelijks literair proza van zijn hand.
Wat dit betreft herinneren wij ons, uit
1953, „De Man in de Stad".
De verhalende toon die voor veel van
Hoorniks poëzie kenmerkend is moet niet
temin de overgang tot proza voor hem
niet moeilijk maken. In zijn dichtkunst is
de prozaïst reeds enigszins aanwezig. Hij
heeft een duidelijke epische aanleg.
Die verhalende neiging is nu uitgedrukt
in een klein prozawerkje van zijn hand,
„De Overlevende", verschenen bij Meu-
lenhoff, Amsterdam een aangrijpend
verhaal dat qua thematiek geheel en al
aansluit bij de hoofdmotieven van Hoor
niks na-oorlogse poëzie. Dat zijn de mo
tieven van angst, dood en schuld, waarbij
de auteur met zijn gevoelens en gedach
ten telkens weer naar de onvoorstelbare
ellende van het beruchte concentratie
kamp Dachau terugkeert, zijn afschuwe
lijke verblijfplaats tijdens de nazi-bezet
ting.
Die opsluiting onder de gruwelijkste om
standigheden heeft innerlijke wonden ver
oorzaakt, waar de auteur zich niet meer
van kan losmaken. Het merendeel van
zijn na-oorlogse poëzie is van dat lijden
een getuigenis, niet met wrok of zelfbe
klag, maar als een aanklacht tegen de on
menselijkheid in het algemeen en een ver
scheurdheid over het laaggezonkene, zo
als onze tijd van zogenaamde beschaving
dat nog te zien gegeven heeft.
Daaruit stijgen dan vanzelf de onver
mijdelijke en pijnlijke vragen over Go<
en 's mensen gemaskerde wreedheid er.
meedogenloosheid op, en problemen over
zonde en vernietiging. Het zijn de vragen
en de problemen van de overlevende die
geleerd heeft te sterven, die met de dood
en de meest helse gruwelen vertrouwd is
geworden, en daardoor bevreemd in deze
wereld staat, eigenlijk nooit wezenlijk be
vrijd. Gehard en schijnbaar gevoelloos,
maar toch met een nooit aflatende veront
rusting, ziet de overlevende het spel van
de mensheid aan, dat een dodelijk spel
blijft en waarvan hij als een eenzame
de waanzin beseft.
TJe hoofdpersoon van de roman „De
Overlevende" is een man die als eni
ge gast in een groot hotel aan de Spaan
se kust logeert. Alle andere vakantiegan
gers zijn gevlucht omdat er een destruc
tief gevaar dreigt. Een Amerikaans mili
tair vliegtuig heeft daar namelijk voor de
kust per ongeluk een kernbom in zee la
ten vallen. Er worden pogingen gedaan
om het vernietigingswapen op te vissen
en onschadelijk te maken, maar als het
verhaal begint, zijn de duikers daar nog
niet in geslaagd. De lezer zal zich herin
neren dat dit motief van Hoorniks verhaal
op een werkelijke gebeurtenis gebaseerc
is.
In zijn eenzaamheid en onder deze drei
ging, die de enig overgebleven hotelgast
meer obsedeert dan angstig maakt, ko
men herinneringen aan het Duitse concen
tratiekamp bij hem boven, waar hij als
politiek gevangene de dood nauwelijks
ontkomen is. Die herinnering wordt ver
sterkt door een recente ontmoeting in het
vliegtuig, op weg hierheen, met een jonge
vrouw en een kind, en vooral de angst in
haar ogen als het toestel bij slecht weer
door remous plotselinge valbewegingen
maakt. Die angst heeft hij ook in de ogen
van zo'n jonge vrouw in het kamp gezien
toen zij door een gril en de willekeur van
pen SS-kamparts met haar jonger broer
tje naar de gaskamers werd geidirigeerd.
Maar de gedachte aan die dagen wordt
nog eens extra verhevigd wanneer in het
hotel een Duitse toeriste opduikt, even
min bevreesd voor de kernbom, die hij
met een hardvochtige kampbewaakster
uit de nazi-hel vereenzelvigt.
De omstandigheden leiden er toe dat hij
zich erotisch tot haar voelt aangetrokken,
hoewel hij niettemin vervuld is van haat
en afkeer. In een koortsdroom beleeft hij
alles wat zich in het concentratiekamp
heeft afgespeeld weer opnieuw, waarbij
hij soms zichzelf als een SS-officier ziet,
en andermaal opnieuw doormaakt hoe hij
door zich tussen een stapel lijken van
lotgenoten te verbergen aan de selec
tie voor de gaskamers ontsnapt.
Met de Duitse vrouw heeft hij, op het
strand aan de kust, waar diep in het wa
ter nog altijd de kernbom als teken van
de dood verborgen ligt, een gesprek over
Spaanse stierengevechten. Ook dit spel
met de dood en een soms zeldzame gena
de voor het slachtoffer wordt in zijn ver
beelding en discours als het ware tot een
allegorie van de werkelijkheid der men-
senmoordem, waarvan hij de geschonden
getuige geweest is. De stier, die door de
torero op een zeker moment gespaard
wordt, die genade ontvangt, wordt terug
gekeerd op zijn ranch, ook tot een eenling
en overlevende met nutteloze horens en
dode plekken in zijn hukt „Genade", zegt
Kuyll (dat is de naam van de hoofdfiguur
in de roman) „genade is niet meer dan
kwijtschelding van verdere straffen: de
schuld blijft, die kan niemand van ons af
nemen." De schuld van de beulen, maar
ook de schuld der overlevenden, al was
het alleen maar omdat immers ook zij
mensen zijn en daarin gelijk aan de moor
denaars onder ons.
Werkelijkheid, symbolen, herinneringen
en hallucinaties mengen zich in de roman
dooreen, in een suggestieve en bewonde
renswaardige compositie, zo trefzeker en
pregnant, dat men hier in de prozaïst dui
delijk de dichter herkent, wiens poëtisch
scheppen immers ook uit het ontdekken
van werkelijkheid achter de gewone, tast
bare werkelijkheid bestaat. Het verhaal
krijgt daardoor iets adembenemends, met
een gedurig stijgende climax aan huive
ringwekkende dramatiek.
Tegen het einde van de roman komt
dan het verlossende radiobericht dat de
vermiste kernbom gevonden is en het ge
vaar geweken. De hotelgasten keren te
rug, er wordt een feest gegeven en de
twee die onder de dreiging van de dood
gebleven waren, Kuyll en de Duitse toe-
riste. worden als helden gehuldigd. Wat
Kuyll overblijft is een leegte in zijn borst.
Het leven gaat weer gewoon verder, als
altijd. Tot dit gewone leven teruggeroepen
wordt het twijfelachtig of de Duitse toeris
te inderdaad wel de gewezen Aufseherin
uit het nazi-kamp was, bijgenaamd de
doodsengel, waarvoor de eenzame gast
haar heeft aangezien. Doet het er wat
toe? Ook uit deze bevrijding houdt men
slechts een gevoel van schuld en doodsbe
sef over, als een genade die dode plekken
op de huid laat.
pd. Hoornik heeft ons met deze kleine
en bijzonder sterk geschreven roman
een menselijke getuigenis gegeven, die bij
de lezer lang naklinkt. Het boek maakt
de indruk met vaart en onder heftige
spanning geschreven te zijn, maar ver
toont toch een zorgvuldige woordkeus en
een heldere, wei-geconstrueerde stijl,
waardoor het zowel naar zijn innerlijke
betekenis en geïnspireerdheid als wat be
treft de uiterlijke vorm tot een zeer be
gaafd literair werkstuk geworden is.
Als motto koos de auteur een in dit ver-
>and bijzonder passend woord uit Jesaja
(9:19): „Geen genade/Men hakt naar
rechts /en houdt honger/en naar links
en wordt niet zat./Men eet het vlees
op/van zijn eigen arm."