Het gedenkteken 'n huismonument r c Het verhaal van de Veluwe in steen en brons Nu, aart de -vooravond van de bevrijdingsherdenking 1968 en 'drieëntwintig jaar na die bevrijding, heeft wel ongeveer iedere stad en ieder dorp zijn monument. Ook op de Veluwe waren er grote verschillen in de data, waarop zij werden onthuld én ver schillen in opvatting, hoe het monument het best de gedachten van de plaatselijke bevolking zou kunnen weergeven. Veel is er over gesproken, veel werk is ervoor gedaan, vooral in de geval len, waarin de bevolking zelf bijdroeg in de totstandkoming van het monument. In de meeste gevallen is het eenvoudig van vorm. Een grotere opzet was ook niet nodig, want in de veelal kleine Veluwse ge meenschappen leven oorlog en bevrijding voort in de eigen kring; naast wereldgebeuren was het een ramp in de familiekring van een gemeenschap. Zo werd het gedenkteken een huismonument. Er is ook vaak aan te zien, hoe die gemeenschap de oorlog 'doorgekomen is. In de onnoemelijk zwaar getroffen plaatsen, zoals bijvoorbeeld Putten, is het monument minder aan de be vrijding gewijd dan aan de herdenking van de vele slachtoffers. De zeshonderd, zoals op het gedenkteken staat, die niet terug kwamen. Daarbij de tekst uit het Boek der Openbaringen: „en God zal alle tranen van hunne oogen afwisschenIn een plaats als Garderen daarentegen alleen de dankbaarheid voor de bevrij ding: „God beschikte ons de dappere Canadezen ter bevrijding op 18 april 1945." De Woeste Hoeve weer geheel gewijd aan de massamoord op de 8ste maart van het laatste oorlogsjaar. Rondom deze monumenten, ongeacht of zij aan de bevrijding of aan de gevallenen van de oorlog zijn gewijd, verweeft onze generatie de verhalen, die worden meegegeven aan de jongeren van dezelfde gemeenschap. Mede als kernpunt van die verhalen zullen onze monumenten jaar in jaar uit hun grote betekenis houden. De kern van het verhaal, zoals men het in Garderen meegeeft aan de jongeren: „God beschikte ons de dappe re Canadezen ter bevrijding." De eeuwige vlam daarmee geeft Nunspeet in grote eenvoud de gedachten van de inwoners weer. Hoog oprijzend, maar eenvoudig ge- J aan de dorpsgenoten, die de bevrijding bleven: het beeld van Epe, gewijd J niet hebben gezien. Na de onderdrukking steekt de be vrijde Nederlander de vlag omhoog. Sommige monumenten spreken door massiviteit. Apeldoorn koos een zekere beslotenheid van vormgeving voor het beeld in het Oranjepark. Het oude profetenwoord van Joël staat op het grote monument met de namen van vele gevallenen in Ede: Is dit geschied in uwe dagen of opfe in de dagen uwer vaderen? Vertelt uwen kinderen daarvan en laat het uwe kinde ren vertellen en derzelver kinderen aan een volgend geslacht Tussen het groen aan de ene kant en een toenemend aantal parkerende Niet alleen voor de Puttenaren zelf, maar ook voor de velen die passeren over auto's blijft bij het gemeentehuis in Heer- de grote weg, staat hier het beeld van de in haar verdriet verstilde weduwe, de het gedenkteken, voor ieder die even Eerst bij de bevrijding zou Putten weten, hoe groot de ramp was, die het dorp had stil wil staan, zeggen: „Die waarlijk le- getroffen. Zeshonderd mannen kwamen niet terug. ven, sterven niet." Beide staan zij op de top van de Grebbeberg: aan de ene kant, bij het militaire kerkhof, het gedenkteken voor de gevallenen van de meidagen 1940, aan de andere kant dit monument met zijn indrukwekkend stuk geschiedschrijving: Bij De Woeste Hoeve liggen nog de kransen en verwelkte bloemstukhen, die daar bij de herdenking van 8 maart _,Vijf dagen en de vrijheid ging verloren vijf jaren en eerst toen werd zij her boren zo moeizaam triomfeert gerech tigheid aan dit besef zij deze groné gewijd." zijn neergelegd. Geen herinnering aan be vrijding, maar aan een dieptepunt van de nacht. In Otterlo trekt het monument de lijn door van de eigen geschiedenis. Het gedenkteken zelf is gewijd aan het elfhonderdjarig bestaan van het dorp, in 1955. Ter herinnering aan de evacués uit Arnhem werd er een plaquette aan beves tigd. i

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1968 | | pagina 11