Meesterlijk boek over
de geheimen van
onze Veluwse wildbaan
Boeiend wetenschappelijk
speurwerk in Harderwijk
H
Dr. Purves van het British Museum in
Londen, een van de meest ervaren wal
visanatomen ter wereld, is eigenlijk samen
met dr. Dudok van Heel, de animator ge
weest van het nieuwe onderzoek - het eerste
onderzoek op dit gebied dat door de overheid
gesubsidieerd wordt. Beide geleerden zoch
ten naar een mogelijkheid tot het doen van
fundamenteel speurwerk naar de voort
beweging van dolfijnen. In Engeland was
hiervoor geen gelegenheid, trouwens ook
geen belangstelling. In Harderwijk wel en een
aanvraag bij ZWO om subsidie werd terstond
verleend. Het onderzoek zal dus in Neder
land plaats vinden.
Dr. DUDOK VAN HEEL
Hl jarenlang zijn zoölogen en specialisten op het
gebied van de hydrodynamica bezig met studies over de voort
beweging van dolfijnen. Verschillende theorieën zijn in die
jaren naar voren gekomen, allerlei veronderstellingen werden
geuit, maar eigenlijk is pas kort geleden een geheel nieuw con
cept gegeven over een van de vele raadsels die het leven van
de dolfijn omgeven. In samenwerking met het Watrloopkundig
Laboratorium „De Voorst" in de Noordoost-polder en het
Scheepsbouwkundig proefstation te Wageningen is de curator
van het Dolfinarium te Harderwijk, dr. W. H. Dudok van Heel,
begonnen met een hydrodynamisch onderzoek, welke studie
gesubsidieerd wordt door de Nederlandse Organisatie voor
Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek.
De belangen van dit fundamentele onderzoek zijn evident, want
het gaat bij dit onderzoek in grote lijnen - populair gezegd -
om die ene grote vraag: Hoe is het mogelijk dat de dolfijn,
die een betrekkelijk gering vermogen kan ontwikkelen in zijn
spieren en verhoudingsgewijs dezelfde „output" van zijn kracht
heeft als een goed getrainde atleet, zo'n enorme snelheid in het
water kan ontwikkelen. Berekeningen die tot nu toe door zoölo
gen en anatomen gemaakt zijn, spreken van een spiervermogen
van de dolfijn in de orde van ongeveer een kwart paarde-
kracht, waarmee het dier zich met een enorme snelheid - onge
veer 28 kilometer per uur - door het water kan verplaatsen.
Ook bij andere walvisachtigen valt de, naar onze begrippen,
wonderlijke verhouding tussen spierkracht en snelheid op. De
grote blauwe vinvis bijvoorbeeld - een gevaarte van dertig
meter lengte en een gewicht van 100.000 kilogram - kan bij een
„output" in de orde van ongeveer 62 paardekrachten een snel
heid ontwikkelen van tegen de dertig kilometer per uur. Een
onderzeeër, eveneens van dertig meter lengte en een gewicht
van 100 ton, zou voor dezelfde snelheid zeker 1000 tot 1500
paardekrachten moeten hebben.
Aanvankelijk hebben de geleerden die zich met hydrodynamica
van de walvisachtigen bezig hielden, gedacht dat de walvis
achtigen toch over een enorme, nog onbekende spierkracht
beschikken moesten. Het tegendeel bleek waar te zijn. Walvis
achtigen hebben namelijk niet meer spierkracht dan andere
zoogdieren.
De snelle Dolfijn
Men had geen betere gelegenheid kunnen
krijgen, want binnenkort zal juist in Harder
wijk de opening plaats vinden van 's werelds
grootste dolfinarium, dat nu, door de bouw
van een dolfijnenstadion met vensters onder
water voor studie-doeleinden, tegelijkertijd
de beschikking heeft gekregen over diverse
bassins waarin behalve training ook weten
schappelijke studies kunnen plaats vinden.
Op en (via dikke spiegelruiten) ook onder
water zullen zoölogen en specialisten op het
gebied van de hydrodynamica in staat zijn
de gedragingen van de dolfijnen te obser
veren en die te toetsen aan proeven in de
laboratoria. Een staartmodel van een dolfijn
is inmiddels gereed voor onderzoekingen in
het Waterloopkundig Laboratorium „De
Voorst" en met een nauwkeurig nagemaakt
model van een hele dolfijn zullen in het kader
van het ZWO-onderzoek in het Scheepsbouw
kundig proefstation van Wageningen vele an
dere experimenten worden ondernomen.
Dr. Dudok van Heel, specialist op het ge
bied van de zintuigfysiologie van wal
visachtigen, onder wiens curatorschap het
Dolfinarium van Harderwijk in korte tijd
wereldvermaardheid kreeg, heeft ons iets
over het onderzoek naar de voortbewegingen
van dolfijnen verteld.
Het is dus niet zo, zegt hij, dat de dolfijn
over bijzondere spierkracht beschikt waar
mee hij zich door het water kan voortbewe
gen en dan nog wel met zo'n enorme snel
heid. Toen de theorie van de extra grote
kracht onjuist bleek te zijn, kon geen ande
re conclusie overblijven dan dat de dolfijn op
•en of andere wijze een bijzonder sterk ver
minderde weerstand ondervindt in water.
Waarom gaan ze anders zo uiterst snel, ter
wijl onze schepen, die bovendien als het op
pervlakte-schepen zijn, veel minder weer
stand in de lucht ondervinden, zo langzaam
gaan? Men is toen gaan zoeken in de rich
ting van de ideale stroomlijn de zogenoem
de laminaire stromingen, waarbij geen of
nauwelijks sprake is van turbulentie van het
water. Die turbulentie ondervindt een schip
heel sterk. Achter elke lasnaad, elk klinkna
geltje of oneffenheidje van 'n schip wervelen
de stroompjes die tenslotte hele stukken van
het vermogen opslokken.
Maar op welke wijze ziet dan de dolfijn
kans die turbulenties van het water tot een
minimum te besperken? Het model van het
dier kan dan wel zeer fraai hydrodynamisch
zijn (zoals wij bijvoorbeeld bij auto's, vlieg
tuigen of vogels spreken van een fraaie aëro
dynamische vorm) - er moeten toch méér
factoren meespelen in die bijzondere snel
heid van de dolfijn bij een betrekkelijk ge
ring vermogen.
Op een congres in Amerika een jaar of
vijf geleden werd met betrekking tot de
snelle dolfijn nog gesproken over de „power-
full down-stroke" van het dier. Het was dui
delijk dat de dolfijn zich voortbewoog met
zijn staart en aangenomen werd dat juist de
neerslag van de staart het dier zijn grote
snelheid geeft. Gezegd werd toen, dat die
down-stroke" zó krachtig is, dat de staart
naar boven omkrulde.
Merkwaardig dat een zo logische redene
ring nog geen vijf. jaar later geheel werd
ontkracht door verdere onderzoekingen. Dr.
Turves kwam tot de conclusie dat niet de
néérslag van de staart de voortbeweging ver
oorzaakt, maar de opslag. De neerslag is al
leen maar een wat genoemd wordt „reco
very-stroke".Na de opslag moet immers voor
een nieuwe opslag een neerslag van de
staart volgen.
Uit nauwkeurige onderzoekingen op dode
dieren is gebleken dat de spierbundels van de
dolfijn niet alle even sterk zijn. De opslag
spieren aan de rugzijde van de wervelkom
zijn namelijk ongeveer twee maal zo
sterk als de neerslagspieren.
Dr. Dudok van Heel vertelde ons dat
waarschijnlijk verschillende factoren mee
werken aan het feit dat de dolfijn zo snel is
in vergelijking tot de kracht die het dier ont
wikkelen kan. Niet alleen, de prachtige romp-
vorm van de dolfijn is doorslaggevend. Ook
niet uitsluitend de wijze waarop de dolfijn
zich met een krachtige opslag van de staart
vin voortbeweegt en ook niet alleen de wijze
waarop de andere vinnen de rugvin en de
zijvinnen, die als stabilo's werken - funge
ren. Een combinatie van verschillende facto
ren zal het zijn. Wat niet zeggen wil dat de
wetenschap met deze voorlopige conclusie
content kan zijn.
We zijn eigenlijk nog maar een heel klein
stapje op weg, zegt dr. Dudok van
Heel. Neem bijvoorbeeld de rugvin van de
dolfijn. Er is geen enkel zoogdier bekend dat
een rugvin draagt ook de zeehond niet.
Waarom heeft de dolfijn die dan wel? Uit
een aantal voorlopige onderzoekingen is ge
bleken, dat die vin op - naar menselijke
maatstaven gerekend werkelijk geniale wij
ze de waterstroom aan de bovenkant van de
dolfijn In twee gedeelten breekt, zodat een
andere stroom die langs het dier gaat en on
geveer in het midden van de romp schuin
naar boven wordt afgebogen door de felle op
slag van de staartvin, niet met de stroom
over de rug gaat botsen waardoor turbulen
ties zouden ontstaan.
Dr. Dudok van Heel die na jarenlange
onderzoekingen op zee en in de laboratoria,
in 1962 promoveerde op een proefschrift over
het bijna ongeloofwaardig scherpzinnige ge
hoororgaan van dolfijnen, verwondert zich
nog dagelijks over dit bijzondere dier van
de schepping - eens een landzoogdier, nu
een van de wonderen van de zee. Nu hij be
zig is met het hydrodynamisch onderzoek en
stap-voor-stap tracht binnen te dringen in de
uitermate boeiende wetenschap van de voort
beweging der walvisachtigen, blijft zijn ver
wondering groeien. Het moet voor hem en
dr. Purves een grote voldoening zijn dat de
aanvankelijke veronderstellingen, die alleen
maar voor de wetenschap van belang zijn als
ook nauwgezette berekeningen en proefne
mingen die veronderstellingen kunnen waar
maken, zo fascinerend kloppen met de wet
ten van de hydrodynamica.
et eerste onderzoek van dr. Dudok van
Heel richt zich nu allereerst op de vraag
in hoeverre de rompvorm, inclusief de staart
van invloed is op de zo gunstig mogelijke
stroming. In de rompvorm ontdekte dr. Purves
typische kenmerken, die tot nu toe nimmer in
de voortstuwingsbeschouwingen werden be
trokken. Om te beginnen de staartvin.
Die vin is plat van boven en bolvormig
van onderen, nét een omgekeerde vliegtuig
vleugel. De slag naar boven wordt dus uit
gevoerd met de vlakke kant van de staart
vin.
Hoewel de spierkracht van de dolfijn, in
tegenstelling tot de vroegere theorieën niet
exorbitant groot is, was toch de vraag, hoe
het mogelijk Is dat de vlakke kant van de
vin oncor invloed van twee krachtige bun
dels van de rugspieren, niet doorbuigt en
hoe is het mogelijk dat diezelfde vin bij de
neerslag onder invloed van een veel minder
krachtige, kleine rugspier wél doorbuigt (voor
de recovery).
Bij de anatomie van de staartvin kon
aanvankelijk geen oplossing gevonden wor
den. Onderzoekingen van de weefsels aan
beide kanten van de vin met de fase-con
trastmicroscoop toonden echter twee volledig
verschillende weefselstructuren aan. De bo
venkant van de „omgekeerde vliegtuigvleu-
gel" vertoont vezels die recht verlopen, waar
door zij onder druk vlak blijven, terwijl de
vezels aan de onderkant van de vin een
harmonikapatroon laten zien en derhalve de
hele onderkant van de vin in staat stelt door
te buigen.
Pre-natale studies van de dolfijn hebben uit
gewezen, dat 't hier niet gaat om zómaar een
toevallige aanwezigheid van die vezels, maar
om een doelbewuste aanleg. De opslag
theorie werd na deze onderzoekingen nog
eens bevestigd.
De staartvin kan dus vergeleken worden
met een verstelbare schroef, die bovendien
onder een andere hoek functioneert naarma
te de dolfijn snelheid krijgt. Na een felle ac
celeratie bij de start worden de slagen van
de staartvin steeds korter, hetgeen een gun
stig effect heeft op een „gladde" en gelijk
matige stroming van het water rondom het
lichaam van de dolfijn.
Bij de anatomie van het dier door dr.
Purves zijn nog andere, tot nu toe onbe
kende feiten met betrekking tot de hydro
dynamica aan het licht gekomen, zo o.m. de
bijzonderheid dat de onderhuidse verstevi
gingen van de dolfijn parallel lopen aan de
stroom van het water rondom het lichaam
dat van onderen naar boven gezien een
prachtige druppelvorm heeft.
Op het ogenblik wordt door de onderzoe
kers gewerkt aan een zeer nauwkeurig mo
del van de hele dolfijn. De moeilijkheid bij
dit werk dat uiterst precies zal moeten ge
beuren, is, dat men er geen dood model voor
gebruiken kan. Het levende weefsel dat de
spanningen in dit ingenieus gebouwde model
als het ware vasthoudt, kan men niet mis
sen. Een geluk is. dat de getrainde dolfijn
zich overigens bijzonder gemakkelijk laat
„behandelen" In een later stadium hoopt men
ook het levende dier in de experimenten te
betrekken.
Natuurlijk zijn het niet alleen de zoölogen
en anatomen die met belangstelling uit
zien naar de resultaten van het hydrodyna
misch onderzoek op dolfijnen. Scheepsbou
wers en de wetenschapsmensen van „Wage
ningen" zijn bijzonder geïnteresseerd in de
problemen van de hydrodynamica waarin de
mens als men kracht en snelheid van een
dolfijn vergelijkt nog maar heel spaar
zaam en ondiep is doorgedrongen
Dr. Dudok van Heel is een van de dol
fijnenexperts op de wereld, die men - sa
men op de vingers van één hand kan tel
len. Hij raakt er niet op uitgestudeerd en
als wij samen met hem aan de rand van
de bassins in Harderwijk staan, kan hij uren
vertellen om dan tot de conclusie te komen
dat we van deze dieren eigenlijk nog zo wei
nig weten en begrijpen. Een paar duizend
jaar geleden zei de Griekse wijsgeer Plutar-
chus van de dolfijn: „Alleen aan een dol
fijn heeft de natuur het beste geschonken
dat een filosoof kan denken: belangeloze
vriendschap. Ofschoon hij - de dolfijn - In
geen enkel opzicht de mens nodig heeft, is
hij een echte vriend voor allen
Misschien kunnen dr. Dudok van Heel en
dr. Purves tweeduizend jaar later van de
dolfijn zeggen dat de natuur de dolfijn het
beste heeft geschonken dat specialisten op
het gebied van sonar en hydrodynamica kun
nen wensen
En dan nóg, veronderstelt dr. Dudok van
Heel, zal de natuur nog maar een fractie
van haar geheimen hebben prijs gegeven
ondanks het feit dat de mens, misschien
heel binnenkort al, kans gezien heeft een
soortgenoot op de maan te zetten
sprankelende geest van Maliepaard en zijn
diepe toegenegenheid tot het Veluwse land
schap met zijn haar- en vederwild tintelt
op menige bladzijde door zijn geloof in
aangename harmonie en afwijzing van
eenzijdigheid, specialisatie en partijdig
heid.
IVa een korte inleiding van algemene
aard over het sinds 1954 door het
Staatsbosbeheer ingestelde „Faunabeheer"
zwakke vertaling van „Wildlife Mana
gement", stokpaardje der natuurlievende
Amerikanen waarbij vooral de aan
dacht wordt gevestigd op het noodzakelijke
evenwicht in de trits bosbouw, wildbe-
schouwing en recreatie (dit moet zodanig
wezen, dat de dierenbevolking haar eigen
levensruimte niet in gevaar brengt) wijdt
de schrijver aparte hoofdstukken aan het
in 't Staatswildreservaat e.a. revieren
voorkomende grof-, roof- en veerwild. Om
te beginnen leven in de vrije Veluwse na
tuur dus omrasterde banen (kroondo
mein en de Hoge Veluwe) buiten beschou
wing gelaten ongeveer 700 herten en
Maliepaard weet over deze vrijheren van
het Gelderse gewest, hun gedrag zintui
gen en levensgewoonten, zowel voor des
kundige als leek veel te vertellen. Ik wil
best weten, dat ik er interessante, boei
ende beschouwingen in heb aangetroffen,
die mij nauwelijks bekend waren, zoal3
die over het menu. De noodzaak van een
bonafide, weidelijk jachtbedrijf neemt hij
vrijmoedig onder de loep en ook in de vol
gende hoofdstukken over zwijn, ree, moef
lon e.a. blijft hij nuchter, realistisch en
gelukkig geenszins zweverig.
Voerwacht mag worden, dat velen van
de nu reeds 20.000 bezoekers van de
wildtoren nader kennis zullen willen ma
ken met het doen en laten van de grote
viervoeters, die zich voor hun verrukte
ogen vertoonden. Wel, lk zou geen beter
hulpmiddel kunnen aanraden dan „Waar
vindt men nog zo'n land...!", al draagt
het nergens een propagandistische ten
dens.
We komen het woord „wildtoren" zelden
tegen, want het is nieuw voor ons taalge
bied. Hoe het op de Veluwe burgerrecht
heeft verkregen? Wel, zegt Maliepaard,
het kwam van de lippen van een vrouwe
lijke gedienstige in hotel „De Cantharel"
(Ugchelen) en dit uit de volksmond stam
mende woord vonden wij zo aardig, dat we
het maar hebben ingevoerd. Ik heb zo'n
uitkijk nu en dan wildgalerij genoemd;
jachtkansel, hoge zit of hoge zetel dekken
het begrip niet, want zij zijn voor slechts
enkele personen bestemd en dienen meer
een speciaal doel, terwijl er op de wildto
ren ongeveer negentig kunnen plaats
nemen. Wie erbij geweest is, zal de er
varingen met wild en publiek geïnteres
seerd en geamuseerd lezen.
Han zijn ze de velevenissen met de
everzwijnen en wildzeugen. Toen ik
nog in Hoenderloo vlakbij het Staatswild
reservaat woonde en de varkens zelfs wei
eens in de border en op het gazon kreeg,
had het hele dorp er plezier in, dat zo'n
zog haar kraamkamer vestigde in de tuin
der Zusters van Barmhartigheid, die een
paar zwerfzwijnen plachten te voeren.
Op een goede morgen kwam de trotse
moeder haar vijf gezonde baby's aan de
vertederde religieusen voorstellen, die de
kraamvrouw aanstonds met lekkere hap
jes verwenden. Er werd wel over dit voor
val gelachen. In 't geheel geen reden tot
vrolijkheid schonk evenwel het drama, dat
het zwartwild trof door de zwijnepest, over
welke catastrofe in dit blad uitvoerige
berichten hebben gestaan. Op voorstel van
de chef-wildschut Van Loenen besloot
men te proberen, de dieren in slagkooien
te vangen, in te enten en in een veilige
jonge dennencultuur in quarantaine te
houden. Maliepaard noemt dit moeizame
werk een soort epos in de wildernis. Men
vond meer dan 80 kadavers; er konden
50 varkens met succes worden gevacci
neerd en deze herstelden zich zo volko
men, dat in de erop volgende herfst al
weer 180 oude zwijnen en baggels door
het revier omzwierven! Zulke en vele an
dere vaak schilderachtige, anekdotische
ie het goed meent met landschap en
fauna van ons Veluwse gewest, zal
ongetwijfeld met grote voldoening het ver
schijnen begroeten van een originele, wél-
gefundeerde en daarbij bijzonder boeiend
geïllustreerde uitgave over dit onderwerp.
Dit kan ook trouwens nauwelijks anders,
want de tekst van „W aar vindt
men nog zo'n lan d!?" (uitg.
Forumboekerij 's-Gravenhage; f 24,90) is
van de bevoegde hand van ir. C. H. J.
Maliepaard, de in begin 1967 afgetreden
directeur van het Fauna-beheer en de fo-
to-documentatie in zwart/wit en kleur
werd verzorgd door F. F. Hazelhoff en
D. A. C. van den Hoorn, die aan de top
van onze weinige wild-fotografen
staan. Hun opnamen zijn vaak een open
baring van techniek en artisticiteit. Wie
van de moeilijke materie op de hoogte is,
bekijkt dit meesterlijke werk met ontzag
en respect, omdat hij weet, wat er aan
kennis, geduld en toegenegenheid voor
moest worden opgebracht.
Ik was in de gelegenheid het werken van
zulke lichtbeeldkunstenaars vaak van na
bij te volgen, zelfs al van jaar-en-dag ge
leden. toen viervoeter en vogel met on
geschikte apparatuur, zo goed en kwaad
als het ging, benaderd moesten worden
en telelenzen een onbekend begrip waren.
De pioniers Tepe (Apeldoorn), Steenhui
zen („Artis"), Burdet, Strijbos en v.d.
Peppel hadden het niet zo gemakkelijk en
velerlei deceptie kruiste hun wildpad en
vogelvlucht. Niettemin bereikten zij resul
taten, die nog altoos gezien mogen wor
den.
Z"1 e moet uit het vorenstaande echter
niet afleiden, dat de afbeeldingen in
dit Veluwe-boek voornafner zouden wezen
dan de tekst. Ze schenken er evenwel het
fundament en de achtergrond aan, treffen
u eerder dan het geschreven woord en
reeds de kleurenplaat van het omslag
(wild zwijn in 't ochtendlicht) doet naar
de inhoud verlangen, zowel wat betreft
de tekstverlokking als de foto-betovering.
Vaak zegt men alevel „het oog wil ook
wat hebben" en laat zich voorlopig door
de illustraties meeslepen.
Wat zou dit geven: „l'appétit vient
en mangeant" en na het voorgerecht zal
ook de eigenlijke maaltijd u wel bekomen.
Beide dist de auteur u op met vakbe
kwaamheid, liefde tot het levende schep
sel in een vrije natuur en vaak gekruid
met humor of een grappig verhaal van te
kenende voorvallen. Het zijn deze, die aan
dit wild- en bosboek een levendig cachet
verlenen; een droge zoölogische verhande
ling is het dan ook allerminst, neen, de
toevoegingen maken, dat de aandacht van
de lezer niet verslapt en dat hij en pas
sant heel wat wetenswaardigs opsteekt
over wildakkers, populaire biologie, histo
rie, rustgebieden, recreatie en aanverwan
te zaken.
Dan is hij terdege door woord en beeld
voorbereid, als hij uit de onherbergzaam
geworden, deprimerende stenen woestij
nen, waartoe onze steden meer en meer
vervallen, vredig kan ronddolen door de
gebieden van ons Staatswildreservaat met
zijn rust en sfeer en er zich wellicht over
zal verwonderen, dat men binnen de pa
len van mijn en dijn „nog zo'n land
vindt..."
A. B. Wigman.
IR. MALIEPAARD