DEZE WEEK: nader beschouwd Weinig kans voor op lossere band met Sovjet-Unie 11 Maak de studenten mondig Het inkomen van de Kroon Dunne spoeling op het Damrak In de knoei met de tijd Onze militaire medewerker schrijft li tz Is Door drs. H. J. Jordan, rector van bet Montesori-lyceum te Utrecht Ji 'TVtfecho-Slowakye, Polen en Oost-Duitsland vormen de noordflank en uiteraard tezamen met de Sovjet-Unie de harde kern van het Warschau Pact. Dit blijkt niet al leen uit het feit, dat deze drie landen gemiddeld lVt pet. meer van hun bruto nationaal produkt aan defensie uitge ven dan de zuidelijke drie: Hongarije, Roemenië en Bul garije, maar vooral uit hun militaire efficiency, geoefend heid en de onderlinge samenwerking. Dat juist in twee van deze „harde" landen, Tsjecho- Slowakije en Polen ontevredenheid en verzet tegen de ondergeschiktheid aan Moskou, het gebrek aan werkelijke democratie en de economische gevolgen van het opgeleg de communistische systeem rees, was reden om in de af gelopen weken de strijdkrachten van deze landen in dit blad eens door te lichten op hun sterkte, uitrusting, effi ciency en loyaliteit tegenover het regime. Ontegenzeglijk kunnen we verschillende tekenen van desintegratie waarnemen, die er op wijzen dat er beslist geen monolithisch blok onder leiding van de Sovjet-Unie tegenover het Westen staat, maar een aantal landen die elk voor zich en op hun eigen manier streven naar libera lisering, democratisering en geringere afhankelijkheid van de Sovjet-Unie. Sommigen zien in de gebeurtenissen in deze landen en eveneens in het gedrag van de Sovjet-Unie een fundamen tele verandering in de doelstelling, anderen erkennen wel een andere wijze van optreden maar zien daarin beslist geen gewijzigde doelstellingen doch veeleer een verande ring van tactiek. Sprak men onder Stalin over dreigen, onder Chroestjev werd het dreigen en lokken, terwijl on der Brezjnev, Kosygin de vreedzame coëxistentie wordt misbruikt als infiltratie methode, zo zegt deze kritische groep en men wijst dan vooral op de verhoging van de defensiebudgets in deze landen (Rusland 15 pet, Oost- Duitsland 62 pet., Polen 10 pet en H9ngarije 17 pet.), die inderdaad in tegenspraak lijken met "een oprecht streven naar coëxistentie. XJoe staan de zaken er echter nu in Oost-Duitsland bij? Heerst ook daar, bij het nog steeds voortgaande pro ces van destalinisatie en desatellisatie, hoop op een wat lossere band met de Sovjet-Unie en op liberalisering en democratisering van het regime? Hoe staan de strijdkrach ten er daar voor en in hoeverre zijn die strijdkrachten, vanuit communistisch oogpunt bekeken, te vertrouwen. Laten we allereerst eens enkele cijfers bezien. Cijfers, die naar voren komen uit de objectieve en doorgaans be trouwbare „Military Balance 1967-1968". Het is dan tevens interessant (maar vooral leerzaam) om dan tegelijkertijd deze Oostduitse sterktecijfers eens te vergelijken met die van het NAVO-land West-Duitsland. s B mm 3 2 B o E *2 2 i o '7'O 4/ •!-» a he c n •O s 5 B a F- he v FO g C 4* SC _2 •■o Oost-Duitsland 17,2 3,2 x 1063 3,3 1800 300 18 6 West-Duitsland 57,5 6,3 x 4625 3,6 2300 450 18 12 /"kpgemerkt dient dan te worden dat deze Oostduitse cijfers golden voor de bekendmaking, dat de defen sie-uitgaven met maar liefst 62 pet. zouden worden ver hoogd. Vermoedelijk zal echter wel een groot deel van de ze verhoging bestemd zijn als bijdrage in de kosten van de Russische troepen op Oostduits gebied. Reeds in vorige beschouwingen, wees ik u er op dat deze cijfers voor wat de defensie-uitgaven betreft, zeer moeilijk met het westen zijn te vergelijken. Deze officiële Oosteuropese communistische cijfers vormen slechts een deel van de totale defense-uitgaven aanzien vele defensie- iSÉÉ posten ondere andere ministeries vallen, de staatsbedrijven zelfs beneden kostprijs leveren, geen invoerrechten of be lastingen op militaire goederen drukken, terwijl het bruto nationaal produkt niet is gebaseerd op wereldmarktprij zen, maar arbitrair wordt vastgesteld en kunstmatig om hoog wordt geschroefd. Het is daarom altijd beter het re sultaat, de strijdkrachten zelf, te vergelijken. Dit wordt hier zeer duidelijk gedemonstreerd door het feit, dat Oost- Duitsland „slechts" een vierde uitgeeft van het bedrag dat West-Duitsland aan defensie uitgeeft, maar... hiermede brengt Oost-Duitsland 6 divisies op de been tegenover West-Duitsland 12, terwijl de aantallen van de belangrijk ste en kostbaarste wapens t.w. tanks en vliegtuigen, dit nog eens onderstrepen. lyfilitair gezien is dan ook het kleinere en dunner be- volkte Oost-Duitsland, relatief gesproken, belangrijk sterker dan West-Duitsland. Als we dan nog het feit in beschouwing nemen dat het militante en beruchte Pruissen in zyn totaliteit in Oost-Duitsland moet worden gezocht dan zal het u niet verwonderen dat de discipline en de mentaliteit van dit Oostduitse leger volkomen Pruissisch is. De NVA de Volksarmee past bijvoorbeeld nog steeds de beruchte ganzepas toe bij zijn vele parades en ook het uniform lijkt bijzonder veel op het oude Duitse Wehrmachtsuniform uit de Hitlertijd. Alleen de wapens zijn volkomen Russische geworden. Door deze moderne Russische uitrusting en de hoge graad van geoefendheid en opleiding is een gevechtswaar- de bereikt die de Russische vrijwel evenaart en (hoewel geen Rus dit zal toegeven) in sommige gevallen zelfs voor bijstreeft. Sedert de Oostduitsers in 1961 begonnen intensief deel te nemen aan de Warschau-Pact-oefeningen is de gevechts- waarde met sprongen vooruitgegaan. Tn hoeverre is dit leger echter betrouwbaar voor de Russen en de Duitse communisten? 96 pet. van de officieren, 43 pet. van de onderofficieren en 10 pet. van de soldaten zijn partijlid. De officieren zijn jong, in vergelij king met wat wij over het algemeen in het Westen zien. Deze jonge ambitieuze mensen hebben een bevoorrechte positie en hun positie staat of valt met het regime. Zij hebben alles te verliezen en weinig te winnen als het om liberalisering en democratisering gaat. Elke Oostduitse troepencommandant heeft een politieke plaatsvervanger naast zich terwijl bij de verschillende staven bovendien nog eens tientallen politieke officieren zijn ingedeeld. De taken van de politieke plaatsvervangers en politieke officieren zijn in het algemeen: het geven van politieke scholing controle op de politieke en morele toestand vorming en versterking van de gevechtsbereidheid medezeggenschap in personeelsaangelegenheden bijhouden kaderpolitieke gegevens controle op de deelneming aan het politiek onderricht voor officieren controle op regelmatige deelneming aan avondcursussen houding ten opzichte van „burgerlijke" kringen controle op contact met het Westen controle op het luisteren naar de westelijke radio of het kijken naar de Westduitse televisie controle op neiging naar individualisme In elke eenheid vinden we bovendien geheime agenten van de staatsveiligheidspolitie. De partijgreep op het mi litaire apparaat is dan ook enorm te noemen. Nu is die DDR een kunstmatige staat waar de bevolking de meest elementaire democratische rechten wordt onthouden en zouden vrije verkiezingen mogelijk zijn dan bestaat er geen twijfel dat de overgrote meerderheid hereniging met West-Duitsland, of het westen in het algemeen, zou wensen. Er is wel degelijk sprake van een taai en stil verzet. rl"V>ch heeft de bouw van de muur in 1961 enorme veranderingen teweeggebracht Het vluchten van grote aantallen jongeren naar West-Duitsland werd tot staan gebracht en langzaam maar zeker had dit feit een heilza me invloed op de economie van het land. De communis tische leiders herkregen hun zelfvertrouwen en zagen dat Enkele weken geleden gaf onze militaire medewerker een analyse van de machtsstrijd in Polen, ge zien tegen de achtergrond van de verschuivingen in het communisti sche denken in de landen achter het IJzeren Gordijn. Daarvóór wijdde hij reeds een artikel aan de gebeur tenissen in Tsjecho-Slowakije, waar uit bleek dat dit land bezig is het voorbeeld te volgen van Joego-Sla- vië: communisme, maar een natio naal communisme met een wat Westerse inslag en niet meer met handen en voeten gebonden aan Moskou. Vandaag vervolgt onze mi litaire medewerker zijn serie van achter het IJzeren Gordijn met een beschouwing over Oost-Duitsland een van de partners van het War- schau-pact. zij weer een greep op de bevolking kregen. De muur was voor deze categorie een symbool van veiligheid. Voor de NIET communisten betekende de muur echter het wegne men van een laatste hoop en een stemming van „we moe ten er nu maar het beste van zien te maken", kwam er voor in de plaats. De droom van unificatie met West- Duitsland verdween en er ontstond iets van een nationaal bewustzijn, bovendien gesterkt door een begrijpelijke trots op een bereikte hoge levensstandaard, want de Oostduitse levensstandaard is, hoewel ver achtergebleven bij West- Duitsland, de hoogste van alle communistische landen in clusief de Sovjet-Unie.. Men heeft het communisme min of meer leren aanvaarden en de DDR heeft iets van zijn ka rakter van een politiestaat verloren. De mensen beginnen ook meer vrijuit te spreken. Bovendien is de economische binding met de Sovjet-Unie groot. Meer dan 46 procent van de export gaat naar de Sovjet-Unie en de DDR (het sterk geïndustrialiseerde land van de Sovjet-partners) is de grootste handelspartner van dit land. Aangezien West- Duitsland Oost-Duitsland niet erkent, maar zich er mee samen als één Duitsland beschouwt, zijn de EEG-heffingen op goederen van buiten de EEG NIET van toepassing op de goederen uit de DDR. Dit is voor de economie van de DDR uiterst voordelig. Een vreemde manier om de DDR niet nog afhankelijker van de Sovjet-Unie te maken. lVof een andere omstandigheid oefent grote invloed uit. Op Oostduitse bodem zijn momenteel 20 Russische divisies, en een geheel luchtleger plus raketeenheden ge stationeerd. Totaal meer, dan 400.000 Russische soldaten met 7500 tanks en 1100 gevechtsvliegtuigen. Dat is meer dan driemaal zoveel als de totale sterkte van de strijd krachten van de DDR zelf en ongeveer 2 procent van de totale Oostduitse bevolking. De DDR heeft op de troepen bewegingen van de Russen op haar eigen grondgebied geen enkel recht van inspraak en mag het Russische op percommando slechts adviseren. De Russen nemen dan ook maatregelen naar eigen goeddunken of opvatting. TAe huidige generatie communistische leiders in Oost- Duitsland stamt nog uit de tijd van Stalin. Deze groep wordt door Rusland van harte gesteund omdat deze leiders wars zijn van iedere liberalisatie en dit streven, met name in Oost-Duitsland, door Rusland zeer wordt ge vreesd. (Het idee dat de strijdkrachten van Oost- en West- Duitsland ooit tot één geheel zouden worden samengevoegd is voor de Sovjet-Unie en de overige Oosteuropese landen een nachtmerrie). Omgekeerd is hierdoor de positie van de huidige* Oostduitse machthebbers bijzonder sterk. Om hun machtspositie te handhaven steunen zij gaarne op Rusland en zo nodig op de enorme Russische troepenmacht in Oost- Duitsland. Ik moge U in herinnering brengen dat deze troepenmacht in Tsjecho-Slowakije geheel ontbreekt en in Polen slechts twee Russische divisies aanwezig zijn. Dat hierdoor tot nu toe in Oost-Duitsland de toch ongetwijfeld aanwezige krachten die streven naar liberali sering en een lossere band met de Sovjet-Unie, geen kans hebben gekregen, zal duidelijk zijn. Ook verklaart het de felle houding die de Oostduitse leiders aannemen tegen over de gebeurtenissen in Tsjecho-Slowakije. "pike dag vermelden onze dagbladen er- gens studentenoproer. Het is zo lang zamerhand een zo algemeen en internatio naal verschijnsel geworden dat men er niet meer met een schouderophalen aan voor bij kan gaan. Men grijpt dan ook zo min mogelijk met machtsmiddelen in, maar geeft toe, en is in elk geval bereid tot een gesprek. Als er gepraat gaat worden weet men inspraak, meer democratisering. Ik zal de praten of komt de moderne dooddoener „democratisering van het hoger onderwijs" aan de orde. Abusievelijk en tot schade van vele volkeren worden de studenten-belangen gekoppeld aan die der arbeiders en geeft deze in feite weinig doelgerichte oppositie anarchistische elementen helaas de gele genheid hun slag te slaan, waarmee nie mand werkelijk gediend is. Zoals meestal het geval is, houdt de pu blieke opinie zich slechts bezig met de rand verschijnselen van wat in wezen de uiting is van een toenemend onbehagen bij veel studenten in veel landen ter wereld wil men dieper graven om iets aangaan de de eigenlijke oorzaken van dit onbeha gen te weten te komen, dan zal men geen genoegen mogen nemen met de thans vaak gehoorde argumenten der studenten: meer laatste zijn die meent dat op dit gebied laatste zijn die meent dat er op di tgebied niet heel wat valt te verbeteren, maar waag het te betwijfelen of dit op zichzelf de oplossing zou geven, die het gesigna leerde onbehagen zou wegnemen, terwijl 't voor mij de vraag blijft of de studenten de wezenlijke oorzaken ervan zelf kunnen door zien. Tn 1941 verscheen er een boek van de -1- hand van Maria Montessori „Door het kind naar een nieuwe wereld", waarin zij er dan toe, of zij „een stempel" wat eer der of later ontvangen? een hoofdstuk wijdt aan de student en de functie van de universiteit. Ik ben ervan overtuigd dat zij daarin de spijker op zijn kop slaat. Toch is er aan haar daarin ver vatte aanwijzingen weinig aandacht ge schonken. Ik geloof echter dat de oorsprong van alle onrust in de studentenwereld te vinden is in hetgeen het universitaire ge zag in dit opzicht heeft nagelaten te doen. Liefst zou ik grote delen van genoemd hoofdstuk hier willen doen afdrukken, in elk geval alle betrokkenen ter lezing en ern stige overweging willen aanbevelen. Montessori onderscheidt de opvoedingsin stellingen in twee groepen: die der kinde ren en opgroeiende jeugd enerzijds, en die der volwassenen anderzijds. Gezien de ver lenging van de studieduur is deze indeling in onze dagen nog markanter dan toen het boek geschreven werd ruim 27 jaar geleden. Meer dan ooit zijn studenten volwassenen. Maar, zegt Montessori dan: „De inrich ting van de universiteit vertoont geen in grijpende veranderingen in vergelijking met andere scholen. Eigenlijk is slechts de onmiddellijke voortzetting ervan. De studenten aan de universiteit volgen ook lessen, zij luisteren naar de woorden der hoogleraren, zij doen examens welker uit slag het succes van hun studie bepaalt. Het enig zichtbare verschil is misschien dat de studenten niet even streng over hoord worden en niet meer in dezelfde zin huiswerk krijgen. Bij personen, die tot dus ver gewend waren aan rechtstreeks opge legde arbeid, betekent dit veelal dat er minder gewerkt wordt". Voorts merkt Montessori op dat de stu denten net- als schoolkinderen economisch volkomen afhankelijk zijn van hun ouders, die de examenresultaten uit een econo misch standpunt beoordelen. Aan de uni versiteit studeren dus volwassen mensen die leven als onmondige kinderen! Kernachti ger kan naar mijn mening de grondoorzaak van alle protest niet uitgedrukt worden, gerecht merkt Montessori op dat de stu- versiteiten die in de Middeleeuwen nog werkelijke cultuurcentra waren met een universele invloed op de maatschappij, meer en meer vakscholen aan het worden zijn. De student voelt zich dan ook niet meer drager van die cultuur, maar poogt vaak op de gemakkelijkste manier zo spoedig mogelijk zijn diploma te behalen. Het zou echter van onschatbare waarde zijn voor de student indien hij zich reeds tijdens zijn studie economisch onafhanke lijk kon maken, zo vervolgt Montessori el ders. Vele jonge mensen geven particulie re lessen, zijn journalist of kunstenaar, as sistent of koopman, zelfs arbeider of kell- ner. Deze werkers hebben veel grotere kansen om te studeren ter wille van de studie en eigen innerlijke verrijking, dan zij die studeren met het onmiddellijke doel zich op een beroep voor te bereiden. In dien zij, die reeds onafhankelijk zijn, één of twee jaar langer studeren doet het er weinig toe. Hun studie zal immers nooit eindigen. Zij moeten zich steeds van alles op de hoogte blijven houden. Wat doet het W/aar het naar mijn mening op aankomt is in te zien dat de studenten in veel te grote mate, en heden misschien nog meer als toen ik zelf mocht studeren, onmondig zijn! Terwijl hun geëngageerd-zijn met de grote problemen van onze samenleving nog toeneemt ten opzichte van die der rijpende jeugd, hebben zij sociaa-maatschappelijk praktisch* geen inbreng of enig gezag. Af hankelijk van de financiën van hun ouders of de goodwill der overheid (voorschotten, studiebeurzen), onderworpen aan de voort durende beoordeling van hun prestaties in de vorm van tentamens en examens gelijk een middelbare scholier, lopen zij de kans pas op hun dertigste jaar als hoofd van een gezin en bekleed met een ambt, volwaar dig burger te zijn. Dat de waardigheid van de mens daarte gen in verzet komt, is in feite niet anders dan een natuurwet, of moet ik zeggen psy- schise wet, waarvan men de uitwerking tij delijk kan onderdrukken, echter niet tot in lengte van dagen en niet zonder schade. Ik geloof daarom niet dat het in de eer ste plaats van belang is dat de studenten hun eigen docenten mogen benoemen, ik acht dit zelf niet wenselijk. Maar dat naast ons lager en middelbaar onderwijs ook de universiteit dringend om hervor ming schreeuwt daarvan ben ik meer dan ookt overtuigd. 't Zij dan echter 'n hervorming van binnen uit, een hervorming die aansluit bij de we zenlijke behoeften van de jonge volwassene die de student is, met zijn eigen mogelijk heden, zijn eigen verantwoordelijkheden en ook zijr. eigen maatschappelijke plichten, wanneer onze gemeenschap een plaat* voor de student zal hebben ingeruimd. In de brief van de regering aan de Tweede Kamer over het inkomen van de Kroon staat, dat het privéleven tegenwoordig met het staatsbelang ten nauwste is ver weven. Dat onder zulke omstandigheden en gezien allerlei stijgende kosten een nieuwe financiële regeling tussen het rijk en het koninklijk huis wordt voorgesteld, is niet slechts logisch, het is rechtvaardig. Geen land kan het zich met een gerust gemoed permitteren een staatshoofd voor een flink deel op diens eigen beurs want dat gebeurt nu al jaren in Nederland! te laten werken. De regeling die thans nog geldt, gaat terug tot 1961. Zij zou irt 1966 op de helling gaan toen politieke moeilijkheden leidden tot het wegschuiven van het voorstel tot verbetering van de financiële regeling. We staan thans zeven jaar na de grondwettelijke vaststelling van het inkomen van de Kroon. De regeling die de regering nu voorstelt, is op vele punten aanvaard baar, vooral omdat zij er op uit is te voorkomen dat de koningin inteert op eigen vermogen ten gerieve van werkzaamheden die in de staatssfeer worden verricht. Het verhaal dat zij fabelachtige bezittingen in het buitenland zou hebben is een fabeltje de Koningin heeft geen buitenlandse bezittingen, zo min als zij behoort tot de drie of vier rijkste mensen in ons land. De vraag is nu of de regeling die de regering voorstelt, over enige jaren niet op nieuw op de helling zal moeten. De vaststelling van het inkomen of iets minder dan vijf miljoen gulden kan in de toekomst opnieuw leiden tot moeilijke situaties; tot de noodzaak van nieuwe aanpassingen; tot mogelijkheden voor nieuwe onfrisse discussies. Met moeilijke situaties moet men denken aan het vermoeden dat de koningin in de tijd van vijf jaar meer dan tien miljoen gulden uit eigen vermogen zou hebben bijgepast, omdat het inkomen dat zij van de staat ontving, te gering was. Zo iets kan zich herhalen. Met nieuwe aanpassingen moet men denken aan verder stijgende kosten. Met mogelijkheden tot nieuwe, onnodige discussies dient gedacht te voorden aan de fantastische verhaaltjes over koninklijke bezittingen, verhaaltjes die al te gauw komen in de onwaarachtige sfeer van de sprookjes die niet passen bij ons koninklijk huis. Om al deze reden zou een regeling van het inkomen van de Kroon de voorkeur verdienen die minder afhankelijk zou zijn van politieke en sociaal-economische discussies en toestanden. Bij dit alles staat de waarde van de monarchie buiten discussie. Men mag zonder meer aannemen dat een regeling, zoals thans wordt voorgesteld en die beoogt het instandhouden van de functie van ons staatshoofd niet op kosten van de koningin te doen gaan, in ons land zo goed als algemeen zal worden toegejuicht. Vergeleken met een aantal jaren geleden is de beurssituatie radicaal gewijzigd. Terwijl toen zo tijdens de jaren 1964-1966 kon worden gesproken van een regelrechte baisse, kan nu het bordje hausse op de voordeur van de effectenbeurs worden gehangen. Dit geldt niet alleen voor de pas achter ons liggende dagen of weken, maar eigenlijk al gedurende anderhalf jaar en mogelijk nog voor geruime tijd. Elke hausse gaat vergezeld met de welbekende verschijnselen: oplopende beurs koersen, toenemende belangstelling en voor het Damrak met een stijgend aantal dagelijkse biedkoersen. Deze laatste markeren op duidelijke wijze het beeld dat de Amsterdamse effectenbeurs nu al jaren vertoont: geen materiaal bij vraag, geen kopers bij aanbod. Men ziet thans in Amsterdam met enige spijtige ogen naar zijn New Yorkse zuster, waar de beurshandel gepaard gaat met enorme omzetten. Ook op het Damrak zouden die aanzienlijk kunnen stijgen als er maar materiaal voldoende was en als het systeem kon worden gewijzigd. Een ander verschijnsel dat wat intensiteit betreft sterk aanleunt tegen de beurs- hausse, is de vorming van beleggingsmaatschappijen of in de wandeling vaak de „funds" genoemd. Deze funds schieten bij een mild beursklimaat meestal als padde stoelen uit de grond. Dat was tijdens de grote internationale beurshausse van 1959-1963 het geval en dat is ook thans weer waarneembaar. Voor de Europese beurzen bevinden de belangrijkste funds zich in Zwitserland en Luxemburg, die vandaar uit hun aankopen binnen de EEG verrichten. Maar ook bij ons wordt de activiteit op beleggingsterrein zichtbaar versterkt. Zo tracht de Algemene Bank Nederland haar vorig jaar opgerichte „Beleggingspool" meer reliëf te geven door de binding met de verzekeringsactiviteiten van de Nationale- Nederlanden. Dezer dagen werd de komende verhandeling van aandelen en winst obligaties van het Dual Fund bekendgemaakt, terwijl ook andere verzekerings maatschappijen plannen hebben om hun activiteiten op aandelengebied in sa menwerking met banken te versnellen. Voor de Amsterdamse beurs heeft dit alles tot gevolg dat de spoeling nog dun ner zal worden. Zowel de A.B.N. Beleggingspool als het Dual Fund blijkt al belangrijke posten uit de beurs te hebben genomen. Deze posten blijven meestal geruime tijd in portefeuille en worden dus aan de dagelijkse omloop onttrokken. Mutaties hebben daarnaast vaak vrij langdurig aanbod of vraag tot gevolg, die een normale handel ook al ontwricht en de koersvorming onevenwichtig en vooral on overzichtelijk maakt. Het gevaar dat de Amsterdamse effectenbeurs de speelbal van de „funds" wordt een stelling die de laatste tijd regelmatig ter beurze wordt verkondigd wordt er in elk geval steeds minder academisch door. Er is geen tijd geweest waarin de mensen zo met hun tijd hebben gezeten als in onze tijd. Mens-nog-an-toe wat hebben we het allemaal druk. Het klinkt in alle talen uit benauwde kelen: We houden geen tijd meer over, ik heb geen tijd, waar moet ik de tijd vandaan halen. Tijd, tijd, tijd. Probeer eens een afspraak te maken. Wederzijds worden dan de agenda's getrok ken om een „gaatje" te vinden. Bel een belangrijk man op voor een afspraak. Dan krijg je zijn secretaresse want hij heeft geen tijd om afspraken te maken. Secretares ses zijn een verschijnsel van het geknoei met de tijd. Overigens: Zij vormen het meest fleurige verschijnsel in het grauw van de tijd. 't Is geen wonder dat zoveel mensen afknappen. Zij struikelen over de tijd, leggen het af tegen hun eigen dienstregeling. Hoe komt dat toch? Zitten de werkuren te veel op elkaar gepakt door de vde uren vrije tijd? Dat kan wel zijn. Maar het gekke is, dat zeer veel mensen in hun vrije uren ook niet met hun vrije tijd uitkomen. Ze moeten dan „even" dit en „even" dat. Dat kost vaak zoveel tijd, dat ze soms midden in de week aan hun chef moe ten vragen: „Zou ik misschien een half uurtje eerder weg mogen want Waar zit de ware oorzaak van deze tijdtrammelant? Die kan wel eens stammen uit een heel ver verleden, toen iemand het onzalige idee kreeg op een paard te gaan rijden. Of op een ezel. In ieder geval met de overgang van voetkracht op paarde- kracht begon het gejakker. Dat was me een ommekeer: De mens kon sneller gaan dan waartoe hij op eigen voeten in staat was. Dat betekende meer kunnen doen in dezelfde tijd. Hup hier naar toe, hup daar naar toe. Door al dat gehuppel kwamen onze voor-voorvaderen zwaar in tijdnood en zagen ze maar één uitkomst: Nog sneller. Zo kwamen de mensen van gisteren in de mechanische paardekracht te recht, waarvan we nu de complete tijdellende ondervinden. Maar we zijn er nog niet. Nog lang niet. Wij misschien niet zo, maar onze kinderen en kindskinderen zullen nog veel meer met de tijd in de knoei raken. Is er een remedie? 't Is niet zo eenvoudig, maar we kennen oorzaak en gevolg. Als we er eens over nadenken (als we tenminste tijd hebben). Het onderkennen van een situatie is al een belangrijke stap.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1968 | | pagina 10