DEZE WEEK: nader beschouwd
Weinig kans voor
op lossere band met Sovjet-Unie
11
Maak
de studenten mondig
Het inkomen van de Kroon
Dunne spoeling op het Damrak
In de knoei met de tijd
Onze militaire
medewerker schrijft
li
tz
Is
Door drs. H. J. Jordan, rector van bet
Montesori-lyceum te Utrecht
Ji
'TVtfecho-Slowakye, Polen en Oost-Duitsland vormen de
noordflank en uiteraard tezamen met de Sovjet-Unie
de harde kern van het Warschau Pact. Dit blijkt niet al
leen uit het feit, dat deze drie landen gemiddeld lVt pet.
meer van hun bruto nationaal produkt aan defensie uitge
ven dan de zuidelijke drie: Hongarije, Roemenië en Bul
garije, maar vooral uit hun militaire efficiency, geoefend
heid en de onderlinge samenwerking.
Dat juist in twee van deze „harde" landen, Tsjecho-
Slowakije en Polen ontevredenheid en verzet tegen de
ondergeschiktheid aan Moskou, het gebrek aan werkelijke
democratie en de economische gevolgen van het opgeleg
de communistische systeem rees, was reden om in de af
gelopen weken de strijdkrachten van deze landen in dit
blad eens door te lichten op hun sterkte, uitrusting, effi
ciency en loyaliteit tegenover het regime.
Ontegenzeglijk kunnen we verschillende tekenen van
desintegratie waarnemen, die er op wijzen dat er beslist
geen monolithisch blok onder leiding van de Sovjet-Unie
tegenover het Westen staat, maar een aantal landen die
elk voor zich en op hun eigen manier streven naar libera
lisering, democratisering en geringere afhankelijkheid van
de Sovjet-Unie.
Sommigen zien in de gebeurtenissen in deze landen en
eveneens in het gedrag van de Sovjet-Unie een fundamen
tele verandering in de doelstelling, anderen erkennen wel
een andere wijze van optreden maar zien daarin beslist
geen gewijzigde doelstellingen doch veeleer een verande
ring van tactiek. Sprak men onder Stalin over dreigen,
onder Chroestjev werd het dreigen en lokken, terwijl on
der Brezjnev, Kosygin de vreedzame coëxistentie wordt
misbruikt als infiltratie methode, zo zegt deze kritische
groep en men wijst dan vooral op de verhoging van de
defensiebudgets in deze landen (Rusland 15 pet, Oost-
Duitsland 62 pet., Polen 10 pet en H9ngarije 17 pet.), die
inderdaad in tegenspraak lijken met "een oprecht streven
naar coëxistentie.
XJoe staan de zaken er echter nu in Oost-Duitsland bij?
Heerst ook daar, bij het nog steeds voortgaande pro
ces van destalinisatie en desatellisatie, hoop op een wat
lossere band met de Sovjet-Unie en op liberalisering en
democratisering van het regime? Hoe staan de strijdkrach
ten er daar voor en in hoeverre zijn die strijdkrachten,
vanuit communistisch oogpunt bekeken, te vertrouwen.
Laten we allereerst eens enkele cijfers bezien. Cijfers,
die naar voren komen uit de objectieve en doorgaans be
trouwbare „Military Balance 1967-1968". Het is dan tevens
interessant (maar vooral leerzaam) om dan tegelijkertijd
deze Oostduitse sterktecijfers eens te vergelijken met die
van het NAVO-land West-Duitsland.
s
B
mm
3
2
B
o E
*2
2
i o
'7'O
4/ •!-»
a
he
c
n
•O s
5 B
a
F-
he
v
FO g
C 4*
SC _2
•■o
Oost-Duitsland 17,2
3,2 x
1063
3,3
1800
300
18 6
West-Duitsland 57,5
6,3 x
4625
3,6
2300
450
18 12
/"kpgemerkt dient dan te worden dat deze Oostduitse
cijfers golden voor de bekendmaking, dat de defen
sie-uitgaven met maar liefst 62 pet. zouden worden ver
hoogd. Vermoedelijk zal echter wel een groot deel van de
ze verhoging bestemd zijn als bijdrage in de kosten van
de Russische troepen op Oostduits gebied.
Reeds in vorige beschouwingen, wees ik u er op dat
deze cijfers voor wat de defensie-uitgaven betreft, zeer
moeilijk met het westen zijn te vergelijken. Deze officiële
Oosteuropese communistische cijfers vormen slechts een
deel van de totale defense-uitgaven aanzien vele defensie-
iSÉÉ
posten ondere andere ministeries vallen, de staatsbedrijven
zelfs beneden kostprijs leveren, geen invoerrechten of be
lastingen op militaire goederen drukken, terwijl het bruto
nationaal produkt niet is gebaseerd op wereldmarktprij
zen, maar arbitrair wordt vastgesteld en kunstmatig om
hoog wordt geschroefd. Het is daarom altijd beter het re
sultaat, de strijdkrachten zelf, te vergelijken. Dit wordt
hier zeer duidelijk gedemonstreerd door het feit, dat Oost-
Duitsland „slechts" een vierde uitgeeft van het bedrag dat
West-Duitsland aan defensie uitgeeft, maar... hiermede
brengt Oost-Duitsland 6 divisies op de been tegenover
West-Duitsland 12, terwijl de aantallen van de belangrijk
ste en kostbaarste wapens t.w. tanks en vliegtuigen, dit
nog eens onderstrepen.
lyfilitair gezien is dan ook het kleinere en dunner be-
volkte Oost-Duitsland, relatief gesproken, belangrijk
sterker dan West-Duitsland. Als we dan nog het feit in
beschouwing nemen dat het militante en beruchte Pruissen
in zyn totaliteit in Oost-Duitsland moet worden gezocht dan
zal het u niet verwonderen dat de discipline en de
mentaliteit van dit Oostduitse leger volkomen Pruissisch
is. De NVA de Volksarmee past bijvoorbeeld nog
steeds de beruchte ganzepas toe bij zijn vele parades en
ook het uniform lijkt bijzonder veel op het oude Duitse
Wehrmachtsuniform uit de Hitlertijd. Alleen de wapens
zijn volkomen Russische geworden.
Door deze moderne Russische uitrusting en de hoge
graad van geoefendheid en opleiding is een gevechtswaar-
de bereikt die de Russische vrijwel evenaart en (hoewel
geen Rus dit zal toegeven) in sommige gevallen zelfs voor
bijstreeft.
Sedert de Oostduitsers in 1961 begonnen intensief deel te
nemen aan de Warschau-Pact-oefeningen is de gevechts-
waarde met sprongen vooruitgegaan.
Tn hoeverre is dit leger echter betrouwbaar voor de
Russen en de Duitse communisten? 96 pet. van de
officieren, 43 pet. van de onderofficieren en 10 pet. van de
soldaten zijn partijlid. De officieren zijn jong, in vergelij
king met wat wij over het algemeen in het Westen zien.
Deze jonge ambitieuze mensen hebben een bevoorrechte
positie en hun positie staat of valt met het regime. Zij
hebben alles te verliezen en weinig te winnen als het om
liberalisering en democratisering gaat. Elke Oostduitse
troepencommandant heeft een politieke plaatsvervanger
naast zich terwijl bij de verschillende staven bovendien
nog eens tientallen politieke officieren zijn ingedeeld.
De taken van de politieke plaatsvervangers en politieke
officieren zijn in het algemeen:
het geven van politieke scholing
controle op de politieke en morele toestand
vorming en versterking van de gevechtsbereidheid
medezeggenschap in personeelsaangelegenheden
bijhouden kaderpolitieke gegevens
controle op de deelneming aan het politiek onderricht
voor officieren
controle op regelmatige deelneming aan avondcursussen
houding ten opzichte van „burgerlijke" kringen
controle op contact met het Westen
controle op het luisteren naar de westelijke radio of
het kijken naar de Westduitse televisie
controle op neiging naar individualisme
In elke eenheid vinden we bovendien geheime agenten
van de staatsveiligheidspolitie. De partijgreep op het mi
litaire apparaat is dan ook enorm te noemen. Nu is die
DDR een kunstmatige staat waar de bevolking de meest
elementaire democratische rechten wordt onthouden en
zouden vrije verkiezingen mogelijk zijn dan bestaat er
geen twijfel dat de overgrote meerderheid hereniging met
West-Duitsland, of het westen in het algemeen, zou wensen.
Er is wel degelijk sprake van een taai en stil verzet.
rl"V>ch heeft de bouw van de muur in 1961 enorme
veranderingen teweeggebracht Het vluchten van
grote aantallen jongeren naar West-Duitsland werd tot staan
gebracht en langzaam maar zeker had dit feit een heilza
me invloed op de economie van het land. De communis
tische leiders herkregen hun zelfvertrouwen en zagen dat
Enkele weken geleden gaf onze
militaire medewerker een analyse
van de machtsstrijd in Polen, ge
zien tegen de achtergrond van de
verschuivingen in het communisti
sche denken in de landen achter het
IJzeren Gordijn. Daarvóór wijdde
hij reeds een artikel aan de gebeur
tenissen in Tsjecho-Slowakije, waar
uit bleek dat dit land bezig is het
voorbeeld te volgen van Joego-Sla-
vië: communisme, maar een natio
naal communisme met een wat
Westerse inslag en niet meer met
handen en voeten gebonden aan
Moskou. Vandaag vervolgt onze mi
litaire medewerker zijn serie van
achter het IJzeren Gordijn met een
beschouwing over Oost-Duitsland
een van de partners van het War-
schau-pact.
zij weer een greep op de bevolking kregen. De muur was
voor deze categorie een symbool van veiligheid. Voor de
NIET communisten betekende de muur echter het wegne
men van een laatste hoop en een stemming van „we moe
ten er nu maar het beste van zien te maken", kwam er
voor in de plaats. De droom van unificatie met West-
Duitsland verdween en er ontstond iets van een nationaal
bewustzijn, bovendien gesterkt door een begrijpelijke trots
op een bereikte hoge levensstandaard, want de Oostduitse
levensstandaard is, hoewel ver achtergebleven bij West-
Duitsland, de hoogste van alle communistische landen in
clusief de Sovjet-Unie.. Men heeft het communisme min of
meer leren aanvaarden en de DDR heeft iets van zijn ka
rakter van een politiestaat verloren. De mensen beginnen
ook meer vrijuit te spreken. Bovendien is de economische
binding met de Sovjet-Unie groot. Meer dan 46 procent
van de export gaat naar de Sovjet-Unie en de DDR (het
sterk geïndustrialiseerde land van de Sovjet-partners) is
de grootste handelspartner van dit land. Aangezien West-
Duitsland Oost-Duitsland niet erkent, maar zich er mee
samen als één Duitsland beschouwt, zijn de EEG-heffingen
op goederen van buiten de EEG NIET van toepassing op
de goederen uit de DDR. Dit is voor de economie van de
DDR uiterst voordelig. Een vreemde manier om de DDR
niet nog afhankelijker van de Sovjet-Unie te maken.
lVof een andere omstandigheid oefent grote invloed uit.
Op Oostduitse bodem zijn momenteel 20 Russische
divisies, en een geheel luchtleger plus raketeenheden ge
stationeerd. Totaal meer, dan 400.000 Russische soldaten
met 7500 tanks en 1100 gevechtsvliegtuigen. Dat is meer
dan driemaal zoveel als de totale sterkte van de strijd
krachten van de DDR zelf en ongeveer 2 procent van de
totale Oostduitse bevolking. De DDR heeft op de troepen
bewegingen van de Russen op haar eigen grondgebied
geen enkel recht van inspraak en mag het Russische op
percommando slechts adviseren. De Russen nemen dan
ook maatregelen naar eigen goeddunken of opvatting.
TAe huidige generatie communistische leiders in Oost-
Duitsland stamt nog uit de tijd van Stalin. Deze
groep wordt door Rusland van harte gesteund omdat deze
leiders wars zijn van iedere liberalisatie en dit streven,
met name in Oost-Duitsland, door Rusland zeer wordt ge
vreesd. (Het idee dat de strijdkrachten van Oost- en West-
Duitsland ooit tot één geheel zouden worden samengevoegd
is voor de Sovjet-Unie en de overige Oosteuropese landen
een nachtmerrie). Omgekeerd is hierdoor de positie van de
huidige* Oostduitse machthebbers bijzonder sterk. Om hun
machtspositie te handhaven steunen zij gaarne op Rusland
en zo nodig op de enorme Russische troepenmacht in Oost-
Duitsland. Ik moge U in herinnering brengen dat deze
troepenmacht in Tsjecho-Slowakije geheel ontbreekt en in
Polen slechts twee Russische divisies aanwezig zijn.
Dat hierdoor tot nu toe in Oost-Duitsland de toch
ongetwijfeld aanwezige krachten die streven naar liberali
sering en een lossere band met de Sovjet-Unie, geen kans
hebben gekregen, zal duidelijk zijn. Ook verklaart het de
felle houding die de Oostduitse leiders aannemen tegen
over de gebeurtenissen in Tsjecho-Slowakije.
"pike dag vermelden onze dagbladen er-
gens studentenoproer. Het is zo lang
zamerhand een zo algemeen en internatio
naal verschijnsel geworden dat men er niet
meer met een schouderophalen aan voor
bij kan gaan. Men grijpt dan ook zo min
mogelijk met machtsmiddelen in, maar
geeft toe, en is in elk geval bereid tot een
gesprek.
Als er gepraat gaat worden weet men
inspraak, meer democratisering. Ik zal de
praten of komt de moderne dooddoener
„democratisering van het hoger onderwijs"
aan de orde. Abusievelijk en tot schade van
vele volkeren worden de studenten-belangen
gekoppeld aan die der arbeiders en geeft
deze in feite weinig doelgerichte oppositie
anarchistische elementen helaas de gele
genheid hun slag te slaan, waarmee nie
mand werkelijk gediend is.
Zoals meestal het geval is, houdt de pu
blieke opinie zich slechts bezig met de rand
verschijnselen van wat in wezen de uiting
is van een toenemend onbehagen bij veel
studenten in veel landen ter wereld
wil men dieper graven om iets aangaan
de de eigenlijke oorzaken van dit onbeha
gen te weten te komen, dan zal men geen
genoegen mogen nemen met de thans vaak
gehoorde argumenten der studenten: meer
laatste zijn die meent dat op dit gebied
laatste zijn die meent dat er op di tgebied
niet heel wat valt te verbeteren, maar
waag het te betwijfelen of dit op zichzelf
de oplossing zou geven, die het gesigna
leerde onbehagen zou wegnemen, terwijl 't
voor mij de vraag blijft of de studenten de
wezenlijke oorzaken ervan zelf kunnen door
zien.
Tn 1941 verscheen er een boek van de
-1- hand van Maria Montessori „Door het
kind naar een nieuwe wereld", waarin zij
er dan toe, of zij „een stempel" wat eer
der of later ontvangen?
een hoofdstuk wijdt aan de student en de
functie van de universiteit. Ik ben ervan
overtuigd dat zij daarin de spijker op zijn
kop slaat. Toch is er aan haar daarin ver
vatte aanwijzingen weinig aandacht ge
schonken. Ik geloof echter dat de oorsprong
van alle onrust in de studentenwereld te
vinden is in hetgeen het universitaire ge
zag in dit opzicht heeft nagelaten te doen.
Liefst zou ik grote delen van genoemd
hoofdstuk hier willen doen afdrukken, in
elk geval alle betrokkenen ter lezing en ern
stige overweging willen aanbevelen.
Montessori onderscheidt de opvoedingsin
stellingen in twee groepen: die der kinde
ren en opgroeiende jeugd enerzijds, en die
der volwassenen anderzijds. Gezien de ver
lenging van de studieduur is deze indeling
in onze dagen nog markanter dan toen het
boek geschreven werd ruim 27 jaar geleden.
Meer dan ooit zijn studenten volwassenen.
Maar, zegt Montessori dan: „De inrich
ting van de universiteit vertoont geen in
grijpende veranderingen in vergelijking
met andere scholen. Eigenlijk is slechts
de onmiddellijke voortzetting ervan. De
studenten aan de universiteit volgen ook
lessen, zij luisteren naar de woorden der
hoogleraren, zij doen examens welker uit
slag het succes van hun studie bepaalt.
Het enig zichtbare verschil is misschien
dat de studenten niet even streng over
hoord worden en niet meer in dezelfde zin
huiswerk krijgen. Bij personen, die tot dus
ver gewend waren aan rechtstreeks opge
legde arbeid, betekent dit veelal dat er
minder gewerkt wordt".
Voorts merkt Montessori op dat de stu
denten net- als schoolkinderen economisch
volkomen afhankelijk zijn van hun ouders,
die de examenresultaten uit een econo
misch standpunt beoordelen. Aan de uni
versiteit studeren dus volwassen mensen die
leven als onmondige kinderen! Kernachti
ger kan naar mijn mening de grondoorzaak
van alle protest niet uitgedrukt worden,
gerecht merkt Montessori op dat de stu-
versiteiten die in de Middeleeuwen
nog werkelijke cultuurcentra waren met
een universele invloed op de maatschappij,
meer en meer vakscholen aan het worden
zijn. De student voelt zich dan ook niet
meer drager van die cultuur, maar poogt
vaak op de gemakkelijkste manier zo
spoedig mogelijk zijn diploma te behalen.
Het zou echter van onschatbare waarde
zijn voor de student indien hij zich reeds
tijdens zijn studie economisch onafhanke
lijk kon maken, zo vervolgt Montessori el
ders. Vele jonge mensen geven particulie
re lessen, zijn journalist of kunstenaar, as
sistent of koopman, zelfs arbeider of kell-
ner. Deze werkers hebben veel grotere
kansen om te studeren ter wille van de
studie en eigen innerlijke verrijking, dan
zij die studeren met het onmiddellijke doel
zich op een beroep voor te bereiden. In
dien zij, die reeds onafhankelijk zijn, één
of twee jaar langer studeren doet het er
weinig toe. Hun studie zal immers nooit
eindigen. Zij moeten zich steeds van alles
op de hoogte blijven houden. Wat doet het
W/aar het naar mijn mening op aankomt
is in te zien dat de studenten in veel
te grote mate, en heden misschien nog meer
als toen ik zelf mocht studeren, onmondig
zijn! Terwijl hun geëngageerd-zijn met de
grote problemen van onze samenleving nog
toeneemt ten opzichte van die der rijpende
jeugd, hebben zij sociaa-maatschappelijk
praktisch* geen inbreng of enig gezag. Af
hankelijk van de financiën van hun ouders
of de goodwill der overheid (voorschotten,
studiebeurzen), onderworpen aan de voort
durende beoordeling van hun prestaties in
de vorm van tentamens en examens gelijk
een middelbare scholier, lopen zij de kans
pas op hun dertigste jaar als hoofd van een
gezin en bekleed met een ambt, volwaar
dig burger te zijn.
Dat de waardigheid van de mens daarte
gen in verzet komt, is in feite niet anders
dan een natuurwet, of moet ik zeggen psy-
schise wet, waarvan men de uitwerking tij
delijk kan onderdrukken, echter niet tot in
lengte van dagen en niet zonder schade.
Ik geloof daarom niet dat het in de eer
ste plaats van belang is dat de studenten
hun eigen docenten mogen benoemen, ik
acht dit zelf niet wenselijk. Maar dat
naast ons lager en middelbaar onderwijs
ook de universiteit dringend om hervor
ming schreeuwt daarvan ben ik meer dan
ookt overtuigd.
't Zij dan echter 'n hervorming van binnen
uit, een hervorming die aansluit bij de we
zenlijke behoeften van de jonge volwassene
die de student is, met zijn eigen mogelijk
heden, zijn eigen verantwoordelijkheden en
ook zijr. eigen maatschappelijke plichten,
wanneer onze gemeenschap een plaat* voor
de student zal hebben ingeruimd.
In de brief van de regering aan de Tweede Kamer over het inkomen van de Kroon
staat, dat het privéleven tegenwoordig met het staatsbelang ten nauwste is ver
weven. Dat onder zulke omstandigheden en gezien allerlei stijgende kosten een
nieuwe financiële regeling tussen het rijk en het koninklijk huis wordt voorgesteld,
is niet slechts logisch, het is rechtvaardig.
Geen land kan het zich met een gerust gemoed permitteren een staatshoofd voor
een flink deel op diens eigen beurs want dat gebeurt nu al jaren in Nederland!
te laten werken. De regeling die thans nog geldt, gaat terug tot 1961. Zij zou irt
1966 op de helling gaan toen politieke moeilijkheden leidden tot het wegschuiven
van het voorstel tot verbetering van de financiële regeling.
We staan thans zeven jaar na de grondwettelijke vaststelling van het inkomen van
de Kroon. De regeling die de regering nu voorstelt, is op vele punten aanvaard
baar, vooral omdat zij er op uit is te voorkomen dat de koningin inteert op eigen
vermogen ten gerieve van werkzaamheden die in de staatssfeer worden verricht.
Het verhaal dat zij fabelachtige bezittingen in het buitenland zou hebben is een
fabeltje de Koningin heeft geen buitenlandse bezittingen, zo min als zij behoort
tot de drie of vier rijkste mensen in ons land.
De vraag is nu of de regeling die de regering voorstelt, over enige jaren niet op
nieuw op de helling zal moeten. De vaststelling van het inkomen of iets minder
dan vijf miljoen gulden kan in de toekomst opnieuw leiden tot moeilijke situaties;
tot de noodzaak van nieuwe aanpassingen; tot mogelijkheden voor nieuwe onfrisse
discussies. Met moeilijke situaties moet men denken aan het vermoeden dat de
koningin in de tijd van vijf jaar meer dan tien miljoen gulden uit eigen vermogen
zou hebben bijgepast, omdat het inkomen dat zij van de staat ontving, te gering
was. Zo iets kan zich herhalen. Met nieuwe aanpassingen moet men denken aan
verder stijgende kosten. Met mogelijkheden tot nieuwe, onnodige discussies dient
gedacht te voorden aan de fantastische verhaaltjes over koninklijke bezittingen,
verhaaltjes die al te gauw komen in de onwaarachtige sfeer van de sprookjes die
niet passen bij ons koninklijk huis.
Om al deze reden zou een regeling van het inkomen van de Kroon de voorkeur
verdienen die minder afhankelijk zou zijn van politieke en sociaal-economische
discussies en toestanden.
Bij dit alles staat de waarde van de monarchie buiten discussie. Men mag zonder
meer aannemen dat een regeling, zoals thans wordt voorgesteld en die beoogt het
instandhouden van de functie van ons staatshoofd niet op kosten van de koningin
te doen gaan, in ons land zo goed als algemeen zal worden toegejuicht.
Vergeleken met een aantal jaren geleden is de beurssituatie radicaal gewijzigd.
Terwijl toen zo tijdens de jaren 1964-1966 kon worden gesproken van een
regelrechte baisse, kan nu het bordje hausse op de voordeur van de effectenbeurs
worden gehangen. Dit geldt niet alleen voor de pas achter ons liggende dagen of
weken, maar eigenlijk al gedurende anderhalf jaar en mogelijk nog voor geruime
tijd.
Elke hausse gaat vergezeld met de welbekende verschijnselen: oplopende beurs
koersen, toenemende belangstelling en voor het Damrak met een stijgend aantal
dagelijkse biedkoersen. Deze laatste markeren op duidelijke wijze het beeld dat de
Amsterdamse effectenbeurs nu al jaren vertoont: geen materiaal bij vraag, geen
kopers bij aanbod. Men ziet thans in Amsterdam met enige spijtige ogen naar
zijn New Yorkse zuster, waar de beurshandel gepaard gaat met enorme omzetten.
Ook op het Damrak zouden die aanzienlijk kunnen stijgen als er maar materiaal
voldoende was en als het systeem kon worden gewijzigd.
Een ander verschijnsel dat wat intensiteit betreft sterk aanleunt tegen de beurs-
hausse, is de vorming van beleggingsmaatschappijen of in de wandeling vaak de
„funds" genoemd. Deze funds schieten bij een mild beursklimaat meestal als padde
stoelen uit de grond. Dat was tijdens de grote internationale beurshausse van
1959-1963 het geval en dat is ook thans weer waarneembaar.
Voor de Europese beurzen bevinden de belangrijkste funds zich in Zwitserland en
Luxemburg, die vandaar uit hun aankopen binnen de EEG verrichten. Maar ook
bij ons wordt de activiteit op beleggingsterrein zichtbaar versterkt. Zo tracht de
Algemene Bank Nederland haar vorig jaar opgerichte „Beleggingspool" meer
reliëf te geven door de binding met de verzekeringsactiviteiten van de Nationale-
Nederlanden. Dezer dagen werd de komende verhandeling van aandelen en winst
obligaties van het Dual Fund bekendgemaakt, terwijl ook andere verzekerings
maatschappijen plannen hebben om hun activiteiten op aandelengebied in sa
menwerking met banken te versnellen.
Voor de Amsterdamse beurs heeft dit alles tot gevolg dat de spoeling nog dun
ner zal worden. Zowel de A.B.N. Beleggingspool als het Dual Fund blijkt al
belangrijke posten uit de beurs te hebben genomen. Deze posten blijven meestal
geruime tijd in portefeuille en worden dus aan de dagelijkse omloop onttrokken.
Mutaties hebben daarnaast vaak vrij langdurig aanbod of vraag tot gevolg, die een
normale handel ook al ontwricht en de koersvorming onevenwichtig en vooral on
overzichtelijk maakt. Het gevaar dat de Amsterdamse effectenbeurs de speelbal
van de „funds" wordt een stelling die de laatste tijd regelmatig ter beurze wordt
verkondigd wordt er in elk geval steeds minder academisch door.
Er is geen tijd geweest waarin de mensen zo met hun tijd hebben gezeten als in
onze tijd. Mens-nog-an-toe wat hebben we het allemaal druk. Het klinkt in alle
talen uit benauwde kelen: We houden geen tijd meer over, ik heb geen tijd, waar
moet ik de tijd vandaan halen. Tijd, tijd, tijd.
Probeer eens een afspraak te maken. Wederzijds worden dan de agenda's getrok
ken om een „gaatje" te vinden. Bel een belangrijk man op voor een afspraak. Dan
krijg je zijn secretaresse want hij heeft geen tijd om afspraken te maken. Secretares
ses zijn een verschijnsel van het geknoei met de tijd. Overigens: Zij vormen het
meest fleurige verschijnsel in het grauw van de tijd.
't Is geen wonder dat zoveel mensen afknappen. Zij struikelen over de tijd, leggen
het af tegen hun eigen dienstregeling.
Hoe komt dat toch? Zitten de werkuren te veel op elkaar gepakt door de vde uren
vrije tijd? Dat kan wel zijn. Maar het gekke is, dat zeer veel mensen in hun vrije
uren ook niet met hun vrije tijd uitkomen. Ze moeten dan „even" dit en „even"
dat. Dat kost vaak zoveel tijd, dat ze soms midden in de week aan hun chef moe
ten vragen: „Zou ik misschien een half uurtje eerder weg mogen want
Waar zit de ware oorzaak van deze tijdtrammelant? Die kan wel eens stammen uit
een heel ver verleden, toen iemand het onzalige idee kreeg op een paard te gaan
rijden. Of op een ezel. In ieder geval met de overgang van voetkracht op paarde-
kracht begon het gejakker. Dat was me een ommekeer: De mens kon sneller gaan
dan waartoe hij op eigen voeten in staat was. Dat betekende meer kunnen doen in
dezelfde tijd. Hup hier naar toe, hup daar naar toe. Door al dat gehuppel kwamen
onze voor-voorvaderen zwaar in tijdnood en zagen ze maar één uitkomst: Nog
sneller. Zo kwamen de mensen van gisteren in de mechanische paardekracht te
recht, waarvan we nu de complete tijdellende ondervinden.
Maar we zijn er nog niet. Nog lang niet. Wij misschien niet zo, maar onze kinderen
en kindskinderen zullen nog veel meer met de tijd in de knoei raken. Is er een
remedie? 't Is niet zo eenvoudig, maar we kennen oorzaak en gevolg. Als we er
eens over nadenken (als we tenminste tijd hebben). Het onderkennen van een
situatie is al een belangrijke stap.