VOLWASSENDOOP
in de Geref. Kerken
ter discussie
De mens en zijn rentmeesterschap
Wat heeft
hij er van
terecht
gebracht
HER VORMDE
PREDIKANTEN
BIJ DE
KRIJGSMACHT
Vakantie, ook van je geloof?
Als 'n „wildeman"
„Naar zijn hand"
Is de kinderdoop
fundamenteel
leerstuk
Ds. K. G. IDEMA
Feiten over
uitgetreden
priesters
Worden de voorstanders van de volwas-
sendoop in de Gereformeerde Kerken als
volwaardige leden bechouwd?
Zoals bekend, hebben de Gereformeer
de Kerken altijd het goed recht van de
kinderdoop verdedigd. Zij kennen de vol-
wassendoop wel, maar alleen voor hen,
die om met het opschrift boven het vroe-
niet werden gedoopt. Dat betreft degenen,
die om met het opchrift boven het vroe
gere formulier voor de volwassendoop te
spreken, „in hun jonkheid, hetzij door na
latigheid of door dwaling hunner ouders"
niet gedoopt zijn en „tot de jaren huns
ver stands gekomen zijnde, begeren de
„christelijken" Doop te ontvangen"
Maar ouders die hun kinderen niet wil
len laten dopen, omdat zij voorstanders
zijn van de volwassendoop, komen in con
flict met Zondag 27 van de Heidelbergse
Catechismus, waar de vraag of men ook
de jonge kinderen zal dopen, bevestigend
wordt beantwoord.
Gaat dat nu veranderen De laatste sy
node van de Gereformeerde Kerken is met
het probleem nog eens opnieuw geconfron
teerd door een vraag van drie leden van
de kerk van Eindhoven, die bezwaren heb
ben tegen de kinderdoop en daarom ont
heffing kregen van hun benoeming tot
ouderling. Zij wilden dat er ruimte werd
gelaten voor volgens hen schriftuurlijke in
zichten ten aanzien van de doop na het
doen van belijdenis. Dan zou artikel 24
van de kerkorde moeten worden herzien
evenals de besluiten van de synode van
Den Haag (1914) en van Assen (1957). Zou
dat gebeuren, dan zouden zij die de doop
van volwassenen door onderdompeling voor
schriftuurlijk houden, ook ambten kunnen
bekleden.
W/Taren het vroger slechts enkele leden
die de kinderdoop verwierpen, het
aantal van de voorstanders van de vol
wassendoop in de Gereformeerde Kerken
neemt toe onder invloed van stromingen
als de Pinksterbeweging. De synode ging
het probleem dan ook niet uit de weg en
heeft besloten een onderzoek te laten in
stellen naar de plaats van de gelovigen
die de kinderdoop afwijzen en de volwas
sendoop voorstaan.
Verschillende synodeleden zeiden duide
lijk dat ze het een moeilijk vraagstuk von
den. Een geweldige moeilijkheid, noemde
ds. K. G. Idema te Wilsum (Did.) het en
hij wees op de miljoenen Baptisten in de
wereld. Is de kinderdoop wel een funda
menteel leerstuk? vroeg hij. Is de kwestie
van het tijdstip van de doop wel zo be
slissend als men in de christelijke kerk
altijd denkt? Mag deze kwestie zoveel ver
deeldheid bewerken
Ds. Idema kreeg bijval. Ds. J. R. Hom
mes te Groningen-West wilde het vraag
stuk van de kinderdoop ook niet zo heel
spoedig een fundamenteel stuk van de^be-
lijdenis noemen. Ds. E. J. Oomkes, te
Leeuwarden, de rapporteur van de com
missie die de synode erover adviseren
moest, had evenzeer een oog voor de ge
compliceerdheid van deze kwestie. Kan
iemand die de kinderdoop verwerpt ambts
drager zijn Ds. Oomkes vond dat niet
zo'n eenvoudige zaak. Laten we opdracht
geven tot een onderzoek1 naar de vraag
welke plaats in de kerk moet worden toe
gekend aan gelovigen die de kinderdoop
afwijzen, had ds. Idema gezegd en ds.
Oomkes voelde wel voor die suggestie.
De synode ook, want zij besloot deputaten
te benoemen om het bovengenoemde on
derzoek in te stellen en de wijze van lopen-
besprenging, begieting of onderdompeling-
in de vrijheid der kerken te laten.
lïetekent dat nu geen kent^ing in de
opvattingen? Dat hebben wij nog
eens aan ds. Idema gevraagd. Men moet
wel bedenken, was zijn antwoord, dat de
synode het recht van de kinderdoop niet
indiscutabel heeft gesteld. Zij heeft een
geschrift over de Pinksterbeweging uitge
geven en is daarin nog eens opgekomen
voor de kinderdoop. De leden van de kerk
van Eindhoven hadden ook een bestrijding
van de kinderdoop aan de synode gezon
den, maar zij is daar niet op ingegaan.
De vraag is echter welke houding men
moet aannemen tegenover hen die de kin
derdoop niet kunnen aanvaarden. De Ge
reformeerde Kerken hebben op deze men
sen nooit tuchtmaatregelen toegepast.
Buiten de kerk hebben zij hen nooit geslo
ten. Ze hebben hen wel geduld, doch dan
ook allee nmaar geduld. Is dat nu echter
wel juist?
Want, zegt ds. Idema, het gaat niet al
leen om de Gereformeerde Kerken en om
de vraag wat die met sommige leden zul
len doen. Neen, het gaat om de Kerk van
Jezus Christus. Horen de vele Baptisten
die er op de wereld zijn, daar niet in thuis?
Ds. Idema herinnert aan artikel 27 van
de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Daar
staat dat de kerk een heilige vergadering
is „der ware Christgelovigen, al hun zalig
heid verwachtende in Jezus Christus".
Daar behoren ook de Baptisten toe. Dat
zijn geen randleden, van wie men zich
afvraagt of ze wel christenen zijn, maar
mensen die met hart en ziel in Christus
geloven. Ds. Idema noemt de namen van
Bunyan en Spurgeon. Het zwaard van de
kinderdoop snijdt hier door het hart van
het lichaam van Christus. Zo komt de
kerk dus in moeilijkheden met haar eigen
belijdenis. Hier schrijnt iets. Het gaat in
deze kwestie om de ruimte van de kerk.
A cht u het mogelijk dat er dan nu in
de Gereformeerde Kerken ruimte
komt voor de Baptisten?
Ik hoop dat de deputaten die het onder
zoek instellen, ook deze mogelijkheid onder
ogen zien. Het zal op zichzelf niet ondenk
baar zijn dat mensen die uiteengaan om
de kwestie van de kinderdoop, toch vanwe
ge de eenheid in Christus tot een gemeen
schap proberen te komen, waarin die een
heid tot uitdrukking komt tot en met ge
meenschappelijke kerkdiensten toe. In de
ze kerkdiensten zou dan ook het avond
maal kunnen worden gevierd. Maar men
kan zich dan afvragen welk verschil er is
tussen zo'n gemeenschap en een kerk met
vrijheid op het punt van de doop. Die
vraag moet men onderzoeken.
Maar als u ruimte wilt scheppen voor de
voorstanders van de volwassendoop, dan
moet u dat ook doen ten opzichte van die
gelovigen die op andere punten van de
leer van de Gereformeerde Kerken afwij
ken.
Inderdaad. De vraag rijst of de kerk de
leden van het Leger des Heils niet de
vrijheid moet geven het bevel van Christus,
om de sacramenten te vieren, niet op te
volgen. U ziet wel dat deze zaak niet zo
erg eenvoudig is.
Eigenlijk is er volgens ds. Idema, nog
een kwestie in het geding. De kerken
worden namelijk gedrongen tot concentra
tie op die stukken van de waarheid waar
mee een kerk staat of valt. Met andere
woorden: zijn alle punten van de leer
even fundamenteel? Die vraag behoeft be
paald niet voort te komen uit een tendens
tot relativering. De kinderdoop is een
punt waarop die concentratie concreet
wordt. U merkt wel, aldus ds. Idema, dat
hier zoveel vragen opkomen en zich zoveel
moeilijkheden voordoen dat er alle aanlei
ding is voor een onderzoek. Ds. Idema
heeft de synode dan ook daarom gevraagd
en zij heeft aan dit verzoek voldaan.
Per 15 juni 1968 bedroeg het aantal
hervormde predikanten bij de krijgs
macht: 75, t.w. 16 vlootpredikanten, 17
luchtmachtpreikanten en 42 legerpredikan-
ten. Dit laatste aantal is iets geflatteerd,
omdat 5 predikanten, die zich voor één
jaar hebben verbonden, op 1 mei jl. in
dienst zijn getreden, terwijl 3 predikanten
die reeds een jaar in dienst zijn, per 1
juli a.s. weer teruggaan naar de gemeen
te.
De voornaamste mutaties in het afgelo
pen jaar zijn:
Bij de Kon. Marine: ds. A. L. van Mel-
le is teruggekeerd van de Nederlandse
Antillen en is geplaatst als vlootpredikant
in Vlissingen.
Bij de Kon. Landmacht: ds. C. A. ter
Linden nam een beroep aan naar de ge
meente Hoogvliet. Zijn ambtstermijn als
predikant voor buitengewone werkzaam
heden eindigde 30 maart 1968. Ds. P.
Talsma en ds. M. Jansen hebben hun
jaarverband verlengd. Ds. R. E. Kuus is
op 16 oktober 1967 als tijdelijk legerpre-
dikant zijn werkzaamheden begonnen in
de Legerplaats Nunspeet. Als predikanten
voor ruim een jaar zijn in dienst getre
den op 6 mei 1968: ds. C. Baas, thans
werkzaam in Oirschot, ds. D. P. Rijpma,
thans werkzaam in Steenwijkerwold, ds.
P. Siderius, thans werkzaam in 's-Herto-
genbosch, ds. H. Stoof, thans werkzaam in
Wezep.
Bij de Kon. Luchtmacht: ds. J. A. de
Waard te 't Harde is beroepen als predi
kant voor buitengewone werkzaamheden
en is met ingang van 17 april 1968 ge
plaatst in Nijmegen.
„De r.k. overheden beschouwen deze
zaak nog te veel als ietsdat alleen de
priesters en hun naaste omgeving aan
gaat. In de officiële kerkelijke visie wor
den priesters die het ambt neerleggen
voorgesteld als beklagenswaardige perso
nen, die hun roeping en idealisme niet kun
nen waarmaken, omdat zij de last van het
celibaat niet langer kunnen dragen. De
oorzaak zou dan niet gezocht moeten wor
den in de bestaande kerkelijke structuur,
maar bij de priesters zelf, die niet bij
machte zouden zijn zich aan deze structuur
te conformeren."
Aldus een der stellingen in het boekje
„Feiten over uitgetreden priesters", dat
aantekeningen bevat bij 52 celibaatsdos-
siers. Vele priesters wensen echter niet
te worden beschouwd als slachtoffers, die
niet kunnen voldoen aan de eisen van het
priesterschap. Zij achten daarentegen de
(celibaats)eisen niet meer zinvol. Vast
staat, dat een groeiend aantal priesters
het ambt neerlegt en dat het niet de „be
klagenswaardige personen" zijn. waarvan
de encycliek spreekt. Te weten wat het
wèl voor mensen zijn is voor de kerk
haast een levenszaak. En wanneer steeds
meer van hen weggaan moet dit voor de
kerk een reden zijn, zich te bezinnen op
haar structuur en haar ambtsdragers.
Als de kerk meent dat hierin geen aan
leiding ligt voor verandering, is er sprake
van struisvogelpolitiek."
Cinds in 1964 de mogelijkheden tot dis-
pensatieverlening in het celibaat ge
makkelijker toegankelijk werden, hebben
52 priesters bij het bisdom Den Bosch
een aanvraag tot dispensatie ingediend
(voor de gehele Nederlandse kerkprovin
cie bedroeg dat aantal in de periode 1958-
1966: 228, waarvan naar schatting 150 de
formele kerkelijke procedure volgden. In
1967 volgden er nog 115). De motivering
van vrijwel alle uitgetredeneneen hu
welijk te kunnen sluiten zonder met de
kerk te breken. Van de 52 priesters uit
het bisdom Den Bosch, over wier dos
siers het gaat in dit boek, gaven voorts
19 priesters als voornaamste reden op
een verkeerde beroepskeuze, 6 een onge
lukkig leefmilieu, 7 een onvermogen om
in de huidige situatie door te gaan, 2 ge-
loofsmoeilijkheden, 18 zonder meer het
besluit, in het huwelijk te treden. Van de
52 hadden 44 priesters concrete huwelijks
plannen. Van alle „groepen" worden de
achtergronden uitvoerig getekend in het
boek.
I7en conclusie uit deze verkenningen is,
dat de uitgetreden priesters aller
minst een homogene groep vormen en dat
de crisis-situatie in de kerk voor
hen tweeërlei gevolg heeft. Veel pries
ters, die in de traditionele kerk voldoe
ning hebben kunnen vinden in hun ambts
uitoefening, kunnen deze voldoening thans
3, 333.
tWïS::sS:: S:ï;;s:iïs
MWïimïM
C.J.SJLYrénbös
llili
«fc* J*«ï* iW
mem zip
*t<wM ïïkWmM* to 4
In aansluiting op het boek „Crisis in
het ambt" verscheen nu bij Uitgeverij
Paul Brand „Feiten over uitgetreden
priesters", waaraan meewerkten Wille
nden T. M. Quant, H. Scheepers, L. C.
M. Meijers en C. J. B. J. Trimbos. Het
bevat aantekeningen bij 52 celibaatsdos-
siers, maar ook de uitslag van een oriën
terend onderzoek naar de persoonlijkheid
en de motieven van een aantal uitge
treden priesters. Voorts een verkenning
van de maatschappelijke veranderingen
rondom de koppeling van ambt en celi
baat.
niet meer ervaren. Nu de vertrouwde ka
ders wegvallen blijft er voor hen onvol
doende over van hun priesterschap, zodat
zij gedesillusioneerd zijn. Uittreden is de
enige uitweg. Bij 2 3 van de uitgetreden
priesters in het bisdom Den Bosch kan
het uittréden op deze manier verklaard
worden. Voor 1/3 van de groep van 52,
niet per se de beste, maar zeer waarde
volle priesters, geldt dat zij óók in de cri
sissituatie aan hun priesterschap voldoen
de zin konden hechten. Misschien waren
zij meer dan de eerste groep gepredispo
neerd bij hun keuze voor het priester
schap, of hebben zij het beter getroffen
in hun leef- en werkmilieu, waardoor de
ze keuze mede waar kon worden gemaakt.
In ieder geval hebben zij gelijke tred kun
nen houden met de ontwikkelingen die
zich in kerk en maatschappij voltrokken
en hebben zij een nieuw kerkbesef ont
wikkeld, waarbinnen hun ambt een ande
re plaats kreeg: meer gericht op de so
ciale dan op de metafysische dimensie.
Voor hen is er niet veel aan gelegen om
te breken met een levensvreemde kerk
orde, waarbinnen voor de gehuwde ambts
drager geen plaats is. Vooralsnog wijst
niets er op, dat de ontwikkelingen in wel
ke richting dan ook tot stilstand zijn geko
men.
"Veel aandacht wordt in het boek be-
steed aan de (kerk)wettelijke aspec
ten van de celibaatskwestie en de proce
dure, waarna in, het slotwoord wordt ge
steld: „hoe is de hardnekkige handhaving
van de middeleeuwse celibaatswet te be
grijpen Hoe kon een wet met zulke ogen
schijnlijk inhumane gevolgen voor een
groot aantal ambtsdragers tot vandaag
toe binnen een christelijke kerk zoveel
verdedigers vinden? Hoe is het mogelijk,
dat bij de kerkelijke gezagsdragers de
spanning tussen traditie en evolutie zo
weinig tot uiting komt? Het vraagstuk
van de celibaatswet is slechts een klein,
zij het ook belangrijk onderdeel van een
veel grotere reeks problemen. Men denke
slechts aan de positie van de kerk in de
ontwikkelingslanden, aan overbevolking
en geboorteregeling, aan oorlog en vrede
of aan de verandering van mens en sa
menleving." Ook deze punten worden dan
nog verder uitgewerkt.
..Wij zijn voorstanders van een spoedige
opheffing van de celibaatswet, om
wille van de levensmogelijkheden van de
kerk van morgen, omwille van de per
soonlijke problematiek die hierdoor node
loos de priester wordt aangedaan en om
wille van de moderne pastorale zorg, die
behoefte heeft aan volwaardige, affectief
rijpe, gehuwde priesters", zo besluit het
boek. In het najaar van 1967 schreven
driehonderd Braziliaanse priesters een
noodbrief aan hun bisschoppen, waarin
o.m. staat: net leven van de meeste Bra
zilianen wordt bepaald door zorg voor ge
zin, betrekking, inkomen, gezondheid en
opvoeding van de kinderen. Omdat voor
de priesters deze zorgen niet bestaan,
zijn ze vervreemd geraakt van het me
rendeel van de mensen. Het ambt van
morgen kan niet anders zijn dan een plu
riform, gedifferentieerd ambt, hetgeen
onmogelijk blijft zolang de celibaatswet
i in haar huidige vorm wordt gehandhaafd.
Suggesties voor deze pluriformiteit zijn
sedert Vaticanum II telkens aan de orde
gekomen. Zij zullen blijven klinken en
ons erop attenderen dat kerk en ambt
in een evolutiecrisis verkeren, waarvan
de talrijke uitgetreden priesters in onze
dagen misschien wel de duidelijkste indi
catie zijn."
Waf de Schepper in miljoenen jaren heeft doen ontstaan, wordt sinds tweehonderd jaar door de
mens in versneld tempo uitgeroeid
Als „gewoon" gelovige en kerklid kreeg profdr. K. H. Voous daar geestelijk mee te doenAls hoog
leraar in de biologie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam zag hij er vervolgens nog méér van
nog méér gevaren, nog méér bedreigingen. En als lid van de Raad voor de Zaken van Kerk en
Theologie aan de generale synode van de Ned. Hervormde Kerk dééd hij er tenslotte iets aan.
Op zijn initiatief heeft de Raad voor de Zaken van Kerk en Theologie nu de nota „Mens en na
tuur" opgesteld, die door de generale synode zal worden bestudeerd. Zélf heeft prof. Voous een
actief aandeel gehad in het opstellen van de nota, met hulp van ambtgenoten die in de theologie
thuis zijn, zoals hij in de biologie. Bekeek hij de natuurlijke aspecten van het vraagstuk, zijn ambtge
noten bestudeerden wat de bijbel te zeggen heeft over de manier, waarop de mens op 't ogenblik
de natuur ondergeschikt maakt aan zijn belangen. Samen zochten zij naar het antwoord op de vraag,
hoever de mens hierin mag gaan en hoever hij nog kan gaan.
Zó kwam men in de nota tot de punten: het onderzoek naar het oordeel over en de problemen van
het rentmeesterschap, de dilemma's van het rentmeesterschap en de nieuwe hoop voor de rent
meester - en tenslotte in een appendix: de wandaden van de rentmeester.
In bijgaand artikel geven wij onze lezers een overzicht van een aantal inzichten over de theologische
kant van dit onderwerp.
f'
Aan de mens is van Gods wége het "beheer
over de wereld opgedragen (Genesis 1 28).
Wat heeft hij van zijn dominium terrae te
recht gebracht?
Als uitgangspunt wordt door de Raad voor
Zaken van Kerk en Theologie gesteld, dat
de mens voor de wijze van zijn beheer van
de aarde als rentmeester verantwoording
schuldig is aan God.
Het onderzoek naar het rentmeesterschap
van de mens is des te meer noodzakelijk,
zegt de Raad naarmate de mens met de
hem geschonken intellectuele en technische
middelen meer en meer het aangezicht
van de aarde verandert en daarmede ge
lijktijdig de toekomst en het lot van mede
mensen, dieren en planten in handen heeft
genomen. Daarbij gaat het in deze samen
hang niet zo zeer om het gedrag van de
mens tegenover het individuele dier, dan
wel om zijn houding tegenover de gehele
hem omringende natuur, d.w.z. het totale
onderlinge oecosysteem of de natuurlijke
samenleving van aarde, planten, dieren en
mensen.
De mens, en met name de moderne mens,
is niet alleen de veel geroemde drager en
uitbreider van cultuur geweest. In zijn
verhouding tot het ingewikkelde systeem
van de* natuurlijke samenleving is hij als
een „wilde man" door de wereLd gegaan:
wouden kappend en brandend, dieren ver
drijvend en uitroeiend, vruchtbare gfond
verspelend en daarmede woestijne n schep
pend, rivieren en zeeën verontreinigend,
de atmosfeer met afvalstoffen en gisten
besmettend. De opsomming van zijn wan
daden tegenover de schepping, eigenmach
tige en doelloos ondernomen zou een boek
deel vullen.
Wat de Schepper zo zegt de nota in mil-
lioenen /aren van ontwikkeling heeft doen
ontstaan, wordt in de laatste 200 jaren in
versneld tempo door de mens uitgeroeid.
De lijst van in hun voortbestaan bedreig
de diersoorten wordt bijgehouden door de
zgn. Survival Service Commission van dc
International Union for Conservation of
Nature and Natural Resources in Red Data
Books. Deze lijst bevat 124 soorten (eti nog
minstens 72 bijzondere geografische vor
men) zoogdieren en 230 soorten (en 67 geo
grafische vormen) vogels; van wie van 54,
resp. 56 bekend is dat de kans van hun
voortbestaan hachelijk is. Men bedenke wel
dat in de lange loop van de geschiedenis
van de aarde talloze soorten planten
en dieren zijn uitgestorven en door andere
vervangen, doch nog nooit zijn in zo'n kor
te spanne tijds zo vele soorten klaarblijke
lijk nodeloos utigeroeid.
Terwijl grote vernietigingen van dieren en
planten in de gehele wereld ten dele doelbe
wust, tendele uit onnadenkendheid, onacht
zaamheid of pure vernielzucht zijn bedre
ven, heeft thans de vernietiging een zodanige
omvang bereikt, dat gehele natuurlijke mi
lieus worden bedreigd. De mens is bezig
met chemische stoffen in de wereld te ma
nipuleren teneinde het bestaan van „on-krui
den" en „on-gedierte" naar zijn hand te zet
ten. Veel is in wetenschappelijk en algeme
ne geschriften over de zegeningen, het mis
bruik en de onvoorziene kwade gevolgen
van de z.g.n. chemische bestrijdingsmidde-
lerf onder de. aandacht van „publiek" en
regeringen gebracht. De nota zegt dat ook het
gebruik van chemische middelen en zijn ver
reikende gevolgen in de natuur over de
verantwoordelijkheid aan God vallen.
Thans gaat het dus niet meer alleen om
het voortbestaan van dieren en planten
waarvoor de mens aan zijn en hun schepper
verantwoording schuldig is. Het gaat mede
om het voortbestaan van de mens zelf, die
zijn eigen natuurlijke piilieu, zijn leefruim
te. zijn gehele oecosysteem ontwricht heeft
en thans bovendien nog vergiftigt.
De confrontatie met de omvang van de
vernietigingen door de metis in de natuur
aangericht, heeft sommige auteurs ertoe
verleid de huidige periode van de aardge-
schiedenis te kenschetsen als „the age of
extermination" en de wereld als „our plun
dered planet"
Het onderzoek naar het rentmeesterschap
Gods, het van Gods wege, ontvangen domi
nium terrae, waarmee de Raad zijn be
schouwingen begint heeft grote tekortko
mingen in het beeld en vooral in de hou
ding van de mens aan het licht gebracht.
De overheersend materialistische en utilis
tische houding van de mens tegenóver de
natuur en met name het dier roept een ver
gelijking op met de situatie van de eerste
mens in het scheppingsverhaal. Van hem
staat geschreven dat hij het beheer kreeg
„over de vissen der zee en over het gevo
gelte des hemels en over al het gedierte dat
op de aarde kruipt" (Genesis 1:28), terwijl
even verder staat, dat „al het gedierte des
velds en al het gevogelte des hemels" door
God zelf tot de mens wordt gebracht, „om
te zien hoe deze het noemen zou" (Genesis
2:19).
Ook kan gedacht worden aan Gods zorg
voor het voortbestaan van de dieren toen
Hij aan Noach de opdracht gaf een man
netje en een wijfje „van de reine dieren
en van de dieren die niet rein waren, van
het gevogelte en van alles wat op de aar
de kruipt" in de ark op te nemen, opdat
dze niet, mét de zondige mens, zouden
omkomen (Genesis 7:8-9).
In zijn houding tegenover de aan de mens
toevertrouwde dieren en planten, de „min
sten onder zijn rentmeesterschap", kan de
mens zich eerst echt mens tonen. Voor de ge
lovige christenen aldus de Raad, is humani
sering van de schepping alleen door en in
Jezus Christus mogelijk.
Lang niet elke door de mens veroorzaak
te natuurvernietiging is het gevolg ge
weest van moedwillig ruïneus gedrag. De
mens kan in het beheer van de natuur voor
schier onoverkomelijke dilemma's komen te
staan. Eisen van landbouw, steden, industrie
en havenbouw staan in de tegenwoordige
tijd, met name in Europa en Noord-Ameri-
ka, doch in feite in de gehele wereld in een
directe conflict-situatie met het behoud van
de natuur en de natuurlijke samenlevingen.
Het afwegen van belangen behoort, aldus
de Raad, bij een goed beheer; de waarde
van het natuurbehoud is daarbij slechts zel
den in geld uit te drukken.
Van de zijde van biologen worden over de
toekomst van de wereld, van de mens in
zijn relatie tot de natuur, zeer pessimisti
sche geluiden gehoord. Dit pessimisme lijkt
gegrond. Het is evenwel ongegrond en moet
plaats maken voor optimisme wanneer wij
vasthouden aan het geloof, dat „de aarde,
mitsgaders haar volheid des Heren" is.
Dat neemt niet weg, dat juist de gelovige
ook op dit arbeidsveld de hand aan de
ploeg moet slaan.
Voor dit alles zo zegt het rapport is de
Kerk mede verantwoordelijk. Het wordt
wenselijk geacht dat de Generale Synode
zich in dezen richt tot de Wereldraad van
kerken met het verzoek, liefst samen met
de R.K. Kerk, zich in positieve zin over de
ze problematiek openbaar uit te spreken en
de urgentie daarvan bij de UNO te beplei
ten.
En zij zeide tot haar meesteresOch,
was mijn heer maar bij den profeet in
Samaria, dan zou deze hem wel van zijn
melaatshad verlossen.
2 Koningen 5 3
De vakanties staan weer voor de deur.
Een bijna niet te overschatten voorrecht
voor de duizenden, die naar alle kanten
uitzwermen. Waar al niet heen? We heb
ben er een jaar naar uitgekeken. Voor
oud en jong een toverwoord: vakantie!
Maar toch niet van je geloof? Spreek,
waar' je ook heen gaat, eens een goed
woord over de Heiland. Hem hebben ze
nodig in die tent naast die van jou. En
in de hotelkamer naast de uwe. Mensen
met weelde, maar ook met zorgen, met
ziekte en met zonde, de drie aets,
Naaman woont er, zijn naam betekent:
schoonheid, maar hij was melaats.
Moeilijk, vind je, om van de Here Jezus
te spreken? Dan moeten we allemaal, die
met vakantie gaan, eens letten op het
meisje van ons verhaal. Ze was wel in
den vreemde, maar niet met vakantie. Ze
was gestolen. Zo van de straat weg. Ze
had 't uitgegild en van zich afgetrapt.
Maar de bendeleden hadden haar uitge
lachen en meegesleurd. En haar tenslotte
verkocht in het buitenland aan een gene
raal, en daar was ze nu al jaren een hulp
je van mevrouw.
En zou dit meisje een goed woord zeg
gen van haar God? De God van Israël,
kom nu. Die had haar helemaal in de
steek gelaten. En daar komt nog bij: als
je ver van huis bent, en ver van de kerk,
dan is 't vaak geestelijk een gevaarlijke
tijd voor je. Je durft dan veel meer te la
ten dan thuis. Je leest de bijbel dan niet
meer, en je bidt niet meer, en naar de
kerk gaan is er dan ook niet meer bij.
Me dunkt, dit meisje zal 't wel hele
maal gelaten hebben. Vooral, als je ook
nog bedenkt, dat haar meester een gene
raal was. Het was zijn schuld, dat zij in
den vreemde was als slavin. Hem haatte
ze. „Net goed", dacht ze, „dat je me
laats bent". En als ze zag, dat mevrouw
er een stil verdriet over had, kon ze 't
wel uitlachen: Ha, ha jij moest ook nog
melaats zijn. Lagen zulke gedachten niet
meer voor de hand? Natuurlijk.
En nu is dit het wonder, dat dit jonge
kind toch een goed woord spreekt over
haar God. Is 't niet geweldig? In den
vreemde, ver van haar» ouderlijk huis, en
zelf in slavernij. Ze zegt op een goede
dag tegen mevrouw in de keuken: Weet
u, wat meneer doen moet? Hij moet naar
Samaria gaan. Daér woont een man van
God. En die wat een zekerheid en
die zal meneer zeker verlossen.
In dit verband zegt iemand zo mooi:
Dit meiske getuigt (ze is profetes), heeft
lief die haar geweld aandeden (ze is
priesteres), en strijdt de goede strijd te
gen haat en bitterheid (ze is koningin).
Ze was zelf zo door genade gegrepen, dat
ze niet zwijgen kon.
Moeilijk, vind je, om te getuigen? Kom
nu, smoesjes! We kunnen vaak niet, om
dat we zelf niets zijn. Hier spelen talent
en een goed mondje geen rol. Oud en
jong, het is enkel en alleen een kwestie
van geloven en niet-geloven.
En laat 't straks in de vakantie uitko
men, dat wij er echt bij behoren. Echt de
Here Jezus liefhebben. En dan nemen we
geen vakantie van het geloof. Maar wel
met 't geloof.
En dan zullen we de Naamans, die we
tegenkomen, de rijke mensen met hun
„maar" (schoon, maar melaats) gaan
vertellen, eenvoudig weg, en met gelovige
zekerheid: Ga naar de Here Jezus, en
heus, die zal u zeker verlossen. Dan
wordt 't voor hem en u zelf een fijne va
kantie.
Veencndaal D. v. Enk.