VOLWASSENDOOP in de Geref. Kerken ter discussie De mens en zijn rentmeesterschap Wat heeft hij er van terecht gebracht HER VORMDE PREDIKANTEN BIJ DE KRIJGSMACHT Vakantie, ook van je geloof? Als 'n „wildeman" „Naar zijn hand" Is de kinderdoop fundamenteel leerstuk Ds. K. G. IDEMA Feiten over uitgetreden priesters Worden de voorstanders van de volwas- sendoop in de Gereformeerde Kerken als volwaardige leden bechouwd? Zoals bekend, hebben de Gereformeer de Kerken altijd het goed recht van de kinderdoop verdedigd. Zij kennen de vol- wassendoop wel, maar alleen voor hen, die om met het opschrift boven het vroe- niet werden gedoopt. Dat betreft degenen, die om met het opchrift boven het vroe gere formulier voor de volwassendoop te spreken, „in hun jonkheid, hetzij door na latigheid of door dwaling hunner ouders" niet gedoopt zijn en „tot de jaren huns ver stands gekomen zijnde, begeren de „christelijken" Doop te ontvangen" Maar ouders die hun kinderen niet wil len laten dopen, omdat zij voorstanders zijn van de volwassendoop, komen in con flict met Zondag 27 van de Heidelbergse Catechismus, waar de vraag of men ook de jonge kinderen zal dopen, bevestigend wordt beantwoord. Gaat dat nu veranderen De laatste sy node van de Gereformeerde Kerken is met het probleem nog eens opnieuw geconfron teerd door een vraag van drie leden van de kerk van Eindhoven, die bezwaren heb ben tegen de kinderdoop en daarom ont heffing kregen van hun benoeming tot ouderling. Zij wilden dat er ruimte werd gelaten voor volgens hen schriftuurlijke in zichten ten aanzien van de doop na het doen van belijdenis. Dan zou artikel 24 van de kerkorde moeten worden herzien evenals de besluiten van de synode van Den Haag (1914) en van Assen (1957). Zou dat gebeuren, dan zouden zij die de doop van volwassenen door onderdompeling voor schriftuurlijk houden, ook ambten kunnen bekleden. W/Taren het vroger slechts enkele leden die de kinderdoop verwierpen, het aantal van de voorstanders van de vol wassendoop in de Gereformeerde Kerken neemt toe onder invloed van stromingen als de Pinksterbeweging. De synode ging het probleem dan ook niet uit de weg en heeft besloten een onderzoek te laten in stellen naar de plaats van de gelovigen die de kinderdoop afwijzen en de volwas sendoop voorstaan. Verschillende synodeleden zeiden duide lijk dat ze het een moeilijk vraagstuk von den. Een geweldige moeilijkheid, noemde ds. K. G. Idema te Wilsum (Did.) het en hij wees op de miljoenen Baptisten in de wereld. Is de kinderdoop wel een funda menteel leerstuk? vroeg hij. Is de kwestie van het tijdstip van de doop wel zo be slissend als men in de christelijke kerk altijd denkt? Mag deze kwestie zoveel ver deeldheid bewerken Ds. Idema kreeg bijval. Ds. J. R. Hom mes te Groningen-West wilde het vraag stuk van de kinderdoop ook niet zo heel spoedig een fundamenteel stuk van de^be- lijdenis noemen. Ds. E. J. Oomkes, te Leeuwarden, de rapporteur van de com missie die de synode erover adviseren moest, had evenzeer een oog voor de ge compliceerdheid van deze kwestie. Kan iemand die de kinderdoop verwerpt ambts drager zijn Ds. Oomkes vond dat niet zo'n eenvoudige zaak. Laten we opdracht geven tot een onderzoek1 naar de vraag welke plaats in de kerk moet worden toe gekend aan gelovigen die de kinderdoop afwijzen, had ds. Idema gezegd en ds. Oomkes voelde wel voor die suggestie. De synode ook, want zij besloot deputaten te benoemen om het bovengenoemde on derzoek in te stellen en de wijze van lopen- besprenging, begieting of onderdompeling- in de vrijheid der kerken te laten. lïetekent dat nu geen kent^ing in de opvattingen? Dat hebben wij nog eens aan ds. Idema gevraagd. Men moet wel bedenken, was zijn antwoord, dat de synode het recht van de kinderdoop niet indiscutabel heeft gesteld. Zij heeft een geschrift over de Pinksterbeweging uitge geven en is daarin nog eens opgekomen voor de kinderdoop. De leden van de kerk van Eindhoven hadden ook een bestrijding van de kinderdoop aan de synode gezon den, maar zij is daar niet op ingegaan. De vraag is echter welke houding men moet aannemen tegenover hen die de kin derdoop niet kunnen aanvaarden. De Ge reformeerde Kerken hebben op deze men sen nooit tuchtmaatregelen toegepast. Buiten de kerk hebben zij hen nooit geslo ten. Ze hebben hen wel geduld, doch dan ook allee nmaar geduld. Is dat nu echter wel juist? Want, zegt ds. Idema, het gaat niet al leen om de Gereformeerde Kerken en om de vraag wat die met sommige leden zul len doen. Neen, het gaat om de Kerk van Jezus Christus. Horen de vele Baptisten die er op de wereld zijn, daar niet in thuis? Ds. Idema herinnert aan artikel 27 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Daar staat dat de kerk een heilige vergadering is „der ware Christgelovigen, al hun zalig heid verwachtende in Jezus Christus". Daar behoren ook de Baptisten toe. Dat zijn geen randleden, van wie men zich afvraagt of ze wel christenen zijn, maar mensen die met hart en ziel in Christus geloven. Ds. Idema noemt de namen van Bunyan en Spurgeon. Het zwaard van de kinderdoop snijdt hier door het hart van het lichaam van Christus. Zo komt de kerk dus in moeilijkheden met haar eigen belijdenis. Hier schrijnt iets. Het gaat in deze kwestie om de ruimte van de kerk. A cht u het mogelijk dat er dan nu in de Gereformeerde Kerken ruimte komt voor de Baptisten? Ik hoop dat de deputaten die het onder zoek instellen, ook deze mogelijkheid onder ogen zien. Het zal op zichzelf niet ondenk baar zijn dat mensen die uiteengaan om de kwestie van de kinderdoop, toch vanwe ge de eenheid in Christus tot een gemeen schap proberen te komen, waarin die een heid tot uitdrukking komt tot en met ge meenschappelijke kerkdiensten toe. In de ze kerkdiensten zou dan ook het avond maal kunnen worden gevierd. Maar men kan zich dan afvragen welk verschil er is tussen zo'n gemeenschap en een kerk met vrijheid op het punt van de doop. Die vraag moet men onderzoeken. Maar als u ruimte wilt scheppen voor de voorstanders van de volwassendoop, dan moet u dat ook doen ten opzichte van die gelovigen die op andere punten van de leer van de Gereformeerde Kerken afwij ken. Inderdaad. De vraag rijst of de kerk de leden van het Leger des Heils niet de vrijheid moet geven het bevel van Christus, om de sacramenten te vieren, niet op te volgen. U ziet wel dat deze zaak niet zo erg eenvoudig is. Eigenlijk is er volgens ds. Idema, nog een kwestie in het geding. De kerken worden namelijk gedrongen tot concentra tie op die stukken van de waarheid waar mee een kerk staat of valt. Met andere woorden: zijn alle punten van de leer even fundamenteel? Die vraag behoeft be paald niet voort te komen uit een tendens tot relativering. De kinderdoop is een punt waarop die concentratie concreet wordt. U merkt wel, aldus ds. Idema, dat hier zoveel vragen opkomen en zich zoveel moeilijkheden voordoen dat er alle aanlei ding is voor een onderzoek. Ds. Idema heeft de synode dan ook daarom gevraagd en zij heeft aan dit verzoek voldaan. Per 15 juni 1968 bedroeg het aantal hervormde predikanten bij de krijgs macht: 75, t.w. 16 vlootpredikanten, 17 luchtmachtpreikanten en 42 legerpredikan- ten. Dit laatste aantal is iets geflatteerd, omdat 5 predikanten, die zich voor één jaar hebben verbonden, op 1 mei jl. in dienst zijn getreden, terwijl 3 predikanten die reeds een jaar in dienst zijn, per 1 juli a.s. weer teruggaan naar de gemeen te. De voornaamste mutaties in het afgelo pen jaar zijn: Bij de Kon. Marine: ds. A. L. van Mel- le is teruggekeerd van de Nederlandse Antillen en is geplaatst als vlootpredikant in Vlissingen. Bij de Kon. Landmacht: ds. C. A. ter Linden nam een beroep aan naar de ge meente Hoogvliet. Zijn ambtstermijn als predikant voor buitengewone werkzaam heden eindigde 30 maart 1968. Ds. P. Talsma en ds. M. Jansen hebben hun jaarverband verlengd. Ds. R. E. Kuus is op 16 oktober 1967 als tijdelijk legerpre- dikant zijn werkzaamheden begonnen in de Legerplaats Nunspeet. Als predikanten voor ruim een jaar zijn in dienst getre den op 6 mei 1968: ds. C. Baas, thans werkzaam in Oirschot, ds. D. P. Rijpma, thans werkzaam in Steenwijkerwold, ds. P. Siderius, thans werkzaam in 's-Herto- genbosch, ds. H. Stoof, thans werkzaam in Wezep. Bij de Kon. Luchtmacht: ds. J. A. de Waard te 't Harde is beroepen als predi kant voor buitengewone werkzaamheden en is met ingang van 17 april 1968 ge plaatst in Nijmegen. „De r.k. overheden beschouwen deze zaak nog te veel als ietsdat alleen de priesters en hun naaste omgeving aan gaat. In de officiële kerkelijke visie wor den priesters die het ambt neerleggen voorgesteld als beklagenswaardige perso nen, die hun roeping en idealisme niet kun nen waarmaken, omdat zij de last van het celibaat niet langer kunnen dragen. De oorzaak zou dan niet gezocht moeten wor den in de bestaande kerkelijke structuur, maar bij de priesters zelf, die niet bij machte zouden zijn zich aan deze structuur te conformeren." Aldus een der stellingen in het boekje „Feiten over uitgetreden priesters", dat aantekeningen bevat bij 52 celibaatsdos- siers. Vele priesters wensen echter niet te worden beschouwd als slachtoffers, die niet kunnen voldoen aan de eisen van het priesterschap. Zij achten daarentegen de (celibaats)eisen niet meer zinvol. Vast staat, dat een groeiend aantal priesters het ambt neerlegt en dat het niet de „be klagenswaardige personen" zijn. waarvan de encycliek spreekt. Te weten wat het wèl voor mensen zijn is voor de kerk haast een levenszaak. En wanneer steeds meer van hen weggaan moet dit voor de kerk een reden zijn, zich te bezinnen op haar structuur en haar ambtsdragers. Als de kerk meent dat hierin geen aan leiding ligt voor verandering, is er sprake van struisvogelpolitiek." Cinds in 1964 de mogelijkheden tot dis- pensatieverlening in het celibaat ge makkelijker toegankelijk werden, hebben 52 priesters bij het bisdom Den Bosch een aanvraag tot dispensatie ingediend (voor de gehele Nederlandse kerkprovin cie bedroeg dat aantal in de periode 1958- 1966: 228, waarvan naar schatting 150 de formele kerkelijke procedure volgden. In 1967 volgden er nog 115). De motivering van vrijwel alle uitgetredeneneen hu welijk te kunnen sluiten zonder met de kerk te breken. Van de 52 priesters uit het bisdom Den Bosch, over wier dos siers het gaat in dit boek, gaven voorts 19 priesters als voornaamste reden op een verkeerde beroepskeuze, 6 een onge lukkig leefmilieu, 7 een onvermogen om in de huidige situatie door te gaan, 2 ge- loofsmoeilijkheden, 18 zonder meer het besluit, in het huwelijk te treden. Van de 52 hadden 44 priesters concrete huwelijks plannen. Van alle „groepen" worden de achtergronden uitvoerig getekend in het boek. I7en conclusie uit deze verkenningen is, dat de uitgetreden priesters aller minst een homogene groep vormen en dat de crisis-situatie in de kerk voor hen tweeërlei gevolg heeft. Veel pries ters, die in de traditionele kerk voldoe ning hebben kunnen vinden in hun ambts uitoefening, kunnen deze voldoening thans 3, 333. tWïS::sS:: S:ï;;s:iïs MWïimïM C.J.SJLYrénbös llili «fc* J*«ï* iW mem zip *t<wM ïïkWmM* to 4 In aansluiting op het boek „Crisis in het ambt" verscheen nu bij Uitgeverij Paul Brand „Feiten over uitgetreden priesters", waaraan meewerkten Wille nden T. M. Quant, H. Scheepers, L. C. M. Meijers en C. J. B. J. Trimbos. Het bevat aantekeningen bij 52 celibaatsdos- siers, maar ook de uitslag van een oriën terend onderzoek naar de persoonlijkheid en de motieven van een aantal uitge treden priesters. Voorts een verkenning van de maatschappelijke veranderingen rondom de koppeling van ambt en celi baat. niet meer ervaren. Nu de vertrouwde ka ders wegvallen blijft er voor hen onvol doende over van hun priesterschap, zodat zij gedesillusioneerd zijn. Uittreden is de enige uitweg. Bij 2 3 van de uitgetreden priesters in het bisdom Den Bosch kan het uittréden op deze manier verklaard worden. Voor 1/3 van de groep van 52, niet per se de beste, maar zeer waarde volle priesters, geldt dat zij óók in de cri sissituatie aan hun priesterschap voldoen de zin konden hechten. Misschien waren zij meer dan de eerste groep gepredispo neerd bij hun keuze voor het priester schap, of hebben zij het beter getroffen in hun leef- en werkmilieu, waardoor de ze keuze mede waar kon worden gemaakt. In ieder geval hebben zij gelijke tred kun nen houden met de ontwikkelingen die zich in kerk en maatschappij voltrokken en hebben zij een nieuw kerkbesef ont wikkeld, waarbinnen hun ambt een ande re plaats kreeg: meer gericht op de so ciale dan op de metafysische dimensie. Voor hen is er niet veel aan gelegen om te breken met een levensvreemde kerk orde, waarbinnen voor de gehuwde ambts drager geen plaats is. Vooralsnog wijst niets er op, dat de ontwikkelingen in wel ke richting dan ook tot stilstand zijn geko men. "Veel aandacht wordt in het boek be- steed aan de (kerk)wettelijke aspec ten van de celibaatskwestie en de proce dure, waarna in, het slotwoord wordt ge steld: „hoe is de hardnekkige handhaving van de middeleeuwse celibaatswet te be grijpen Hoe kon een wet met zulke ogen schijnlijk inhumane gevolgen voor een groot aantal ambtsdragers tot vandaag toe binnen een christelijke kerk zoveel verdedigers vinden? Hoe is het mogelijk, dat bij de kerkelijke gezagsdragers de spanning tussen traditie en evolutie zo weinig tot uiting komt? Het vraagstuk van de celibaatswet is slechts een klein, zij het ook belangrijk onderdeel van een veel grotere reeks problemen. Men denke slechts aan de positie van de kerk in de ontwikkelingslanden, aan overbevolking en geboorteregeling, aan oorlog en vrede of aan de verandering van mens en sa menleving." Ook deze punten worden dan nog verder uitgewerkt. ..Wij zijn voorstanders van een spoedige opheffing van de celibaatswet, om wille van de levensmogelijkheden van de kerk van morgen, omwille van de per soonlijke problematiek die hierdoor node loos de priester wordt aangedaan en om wille van de moderne pastorale zorg, die behoefte heeft aan volwaardige, affectief rijpe, gehuwde priesters", zo besluit het boek. In het najaar van 1967 schreven driehonderd Braziliaanse priesters een noodbrief aan hun bisschoppen, waarin o.m. staat: net leven van de meeste Bra zilianen wordt bepaald door zorg voor ge zin, betrekking, inkomen, gezondheid en opvoeding van de kinderen. Omdat voor de priesters deze zorgen niet bestaan, zijn ze vervreemd geraakt van het me rendeel van de mensen. Het ambt van morgen kan niet anders zijn dan een plu riform, gedifferentieerd ambt, hetgeen onmogelijk blijft zolang de celibaatswet i in haar huidige vorm wordt gehandhaafd. Suggesties voor deze pluriformiteit zijn sedert Vaticanum II telkens aan de orde gekomen. Zij zullen blijven klinken en ons erop attenderen dat kerk en ambt in een evolutiecrisis verkeren, waarvan de talrijke uitgetreden priesters in onze dagen misschien wel de duidelijkste indi catie zijn." Waf de Schepper in miljoenen jaren heeft doen ontstaan, wordt sinds tweehonderd jaar door de mens in versneld tempo uitgeroeid Als „gewoon" gelovige en kerklid kreeg profdr. K. H. Voous daar geestelijk mee te doenAls hoog leraar in de biologie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam zag hij er vervolgens nog méér van nog méér gevaren, nog méér bedreigingen. En als lid van de Raad voor de Zaken van Kerk en Theologie aan de generale synode van de Ned. Hervormde Kerk dééd hij er tenslotte iets aan. Op zijn initiatief heeft de Raad voor de Zaken van Kerk en Theologie nu de nota „Mens en na tuur" opgesteld, die door de generale synode zal worden bestudeerd. Zélf heeft prof. Voous een actief aandeel gehad in het opstellen van de nota, met hulp van ambtgenoten die in de theologie thuis zijn, zoals hij in de biologie. Bekeek hij de natuurlijke aspecten van het vraagstuk, zijn ambtge noten bestudeerden wat de bijbel te zeggen heeft over de manier, waarop de mens op 't ogenblik de natuur ondergeschikt maakt aan zijn belangen. Samen zochten zij naar het antwoord op de vraag, hoever de mens hierin mag gaan en hoever hij nog kan gaan. Zó kwam men in de nota tot de punten: het onderzoek naar het oordeel over en de problemen van het rentmeesterschap, de dilemma's van het rentmeesterschap en de nieuwe hoop voor de rent meester - en tenslotte in een appendix: de wandaden van de rentmeester. In bijgaand artikel geven wij onze lezers een overzicht van een aantal inzichten over de theologische kant van dit onderwerp. f' Aan de mens is van Gods wége het "beheer over de wereld opgedragen (Genesis 1 28). Wat heeft hij van zijn dominium terrae te recht gebracht? Als uitgangspunt wordt door de Raad voor Zaken van Kerk en Theologie gesteld, dat de mens voor de wijze van zijn beheer van de aarde als rentmeester verantwoording schuldig is aan God. Het onderzoek naar het rentmeesterschap van de mens is des te meer noodzakelijk, zegt de Raad naarmate de mens met de hem geschonken intellectuele en technische middelen meer en meer het aangezicht van de aarde verandert en daarmede ge lijktijdig de toekomst en het lot van mede mensen, dieren en planten in handen heeft genomen. Daarbij gaat het in deze samen hang niet zo zeer om het gedrag van de mens tegenover het individuele dier, dan wel om zijn houding tegenover de gehele hem omringende natuur, d.w.z. het totale onderlinge oecosysteem of de natuurlijke samenleving van aarde, planten, dieren en mensen. De mens, en met name de moderne mens, is niet alleen de veel geroemde drager en uitbreider van cultuur geweest. In zijn verhouding tot het ingewikkelde systeem van de* natuurlijke samenleving is hij als een „wilde man" door de wereLd gegaan: wouden kappend en brandend, dieren ver drijvend en uitroeiend, vruchtbare gfond verspelend en daarmede woestijne n schep pend, rivieren en zeeën verontreinigend, de atmosfeer met afvalstoffen en gisten besmettend. De opsomming van zijn wan daden tegenover de schepping, eigenmach tige en doelloos ondernomen zou een boek deel vullen. Wat de Schepper zo zegt de nota in mil- lioenen /aren van ontwikkeling heeft doen ontstaan, wordt in de laatste 200 jaren in versneld tempo door de mens uitgeroeid. De lijst van in hun voortbestaan bedreig de diersoorten wordt bijgehouden door de zgn. Survival Service Commission van dc International Union for Conservation of Nature and Natural Resources in Red Data Books. Deze lijst bevat 124 soorten (eti nog minstens 72 bijzondere geografische vor men) zoogdieren en 230 soorten (en 67 geo grafische vormen) vogels; van wie van 54, resp. 56 bekend is dat de kans van hun voortbestaan hachelijk is. Men bedenke wel dat in de lange loop van de geschiedenis van de aarde talloze soorten planten en dieren zijn uitgestorven en door andere vervangen, doch nog nooit zijn in zo'n kor te spanne tijds zo vele soorten klaarblijke lijk nodeloos utigeroeid. Terwijl grote vernietigingen van dieren en planten in de gehele wereld ten dele doelbe wust, tendele uit onnadenkendheid, onacht zaamheid of pure vernielzucht zijn bedre ven, heeft thans de vernietiging een zodanige omvang bereikt, dat gehele natuurlijke mi lieus worden bedreigd. De mens is bezig met chemische stoffen in de wereld te ma nipuleren teneinde het bestaan van „on-krui den" en „on-gedierte" naar zijn hand te zet ten. Veel is in wetenschappelijk en algeme ne geschriften over de zegeningen, het mis bruik en de onvoorziene kwade gevolgen van de z.g.n. chemische bestrijdingsmidde- lerf onder de. aandacht van „publiek" en regeringen gebracht. De nota zegt dat ook het gebruik van chemische middelen en zijn ver reikende gevolgen in de natuur over de verantwoordelijkheid aan God vallen. Thans gaat het dus niet meer alleen om het voortbestaan van dieren en planten waarvoor de mens aan zijn en hun schepper verantwoording schuldig is. Het gaat mede om het voortbestaan van de mens zelf, die zijn eigen natuurlijke piilieu, zijn leefruim te. zijn gehele oecosysteem ontwricht heeft en thans bovendien nog vergiftigt. De confrontatie met de omvang van de vernietigingen door de metis in de natuur aangericht, heeft sommige auteurs ertoe verleid de huidige periode van de aardge- schiedenis te kenschetsen als „the age of extermination" en de wereld als „our plun dered planet" Het onderzoek naar het rentmeesterschap Gods, het van Gods wege, ontvangen domi nium terrae, waarmee de Raad zijn be schouwingen begint heeft grote tekortko mingen in het beeld en vooral in de hou ding van de mens aan het licht gebracht. De overheersend materialistische en utilis tische houding van de mens tegenóver de natuur en met name het dier roept een ver gelijking op met de situatie van de eerste mens in het scheppingsverhaal. Van hem staat geschreven dat hij het beheer kreeg „over de vissen der zee en over het gevo gelte des hemels en over al het gedierte dat op de aarde kruipt" (Genesis 1:28), terwijl even verder staat, dat „al het gedierte des velds en al het gevogelte des hemels" door God zelf tot de mens wordt gebracht, „om te zien hoe deze het noemen zou" (Genesis 2:19). Ook kan gedacht worden aan Gods zorg voor het voortbestaan van de dieren toen Hij aan Noach de opdracht gaf een man netje en een wijfje „van de reine dieren en van de dieren die niet rein waren, van het gevogelte en van alles wat op de aar de kruipt" in de ark op te nemen, opdat dze niet, mét de zondige mens, zouden omkomen (Genesis 7:8-9). In zijn houding tegenover de aan de mens toevertrouwde dieren en planten, de „min sten onder zijn rentmeesterschap", kan de mens zich eerst echt mens tonen. Voor de ge lovige christenen aldus de Raad, is humani sering van de schepping alleen door en in Jezus Christus mogelijk. Lang niet elke door de mens veroorzaak te natuurvernietiging is het gevolg ge weest van moedwillig ruïneus gedrag. De mens kan in het beheer van de natuur voor schier onoverkomelijke dilemma's komen te staan. Eisen van landbouw, steden, industrie en havenbouw staan in de tegenwoordige tijd, met name in Europa en Noord-Ameri- ka, doch in feite in de gehele wereld in een directe conflict-situatie met het behoud van de natuur en de natuurlijke samenlevingen. Het afwegen van belangen behoort, aldus de Raad, bij een goed beheer; de waarde van het natuurbehoud is daarbij slechts zel den in geld uit te drukken. Van de zijde van biologen worden over de toekomst van de wereld, van de mens in zijn relatie tot de natuur, zeer pessimisti sche geluiden gehoord. Dit pessimisme lijkt gegrond. Het is evenwel ongegrond en moet plaats maken voor optimisme wanneer wij vasthouden aan het geloof, dat „de aarde, mitsgaders haar volheid des Heren" is. Dat neemt niet weg, dat juist de gelovige ook op dit arbeidsveld de hand aan de ploeg moet slaan. Voor dit alles zo zegt het rapport is de Kerk mede verantwoordelijk. Het wordt wenselijk geacht dat de Generale Synode zich in dezen richt tot de Wereldraad van kerken met het verzoek, liefst samen met de R.K. Kerk, zich in positieve zin over de ze problematiek openbaar uit te spreken en de urgentie daarvan bij de UNO te beplei ten. En zij zeide tot haar meesteresOch, was mijn heer maar bij den profeet in Samaria, dan zou deze hem wel van zijn melaatshad verlossen. 2 Koningen 5 3 De vakanties staan weer voor de deur. Een bijna niet te overschatten voorrecht voor de duizenden, die naar alle kanten uitzwermen. Waar al niet heen? We heb ben er een jaar naar uitgekeken. Voor oud en jong een toverwoord: vakantie! Maar toch niet van je geloof? Spreek, waar' je ook heen gaat, eens een goed woord over de Heiland. Hem hebben ze nodig in die tent naast die van jou. En in de hotelkamer naast de uwe. Mensen met weelde, maar ook met zorgen, met ziekte en met zonde, de drie aets, Naaman woont er, zijn naam betekent: schoonheid, maar hij was melaats. Moeilijk, vind je, om van de Here Jezus te spreken? Dan moeten we allemaal, die met vakantie gaan, eens letten op het meisje van ons verhaal. Ze was wel in den vreemde, maar niet met vakantie. Ze was gestolen. Zo van de straat weg. Ze had 't uitgegild en van zich afgetrapt. Maar de bendeleden hadden haar uitge lachen en meegesleurd. En haar tenslotte verkocht in het buitenland aan een gene raal, en daar was ze nu al jaren een hulp je van mevrouw. En zou dit meisje een goed woord zeg gen van haar God? De God van Israël, kom nu. Die had haar helemaal in de steek gelaten. En daar komt nog bij: als je ver van huis bent, en ver van de kerk, dan is 't vaak geestelijk een gevaarlijke tijd voor je. Je durft dan veel meer te la ten dan thuis. Je leest de bijbel dan niet meer, en je bidt niet meer, en naar de kerk gaan is er dan ook niet meer bij. Me dunkt, dit meisje zal 't wel hele maal gelaten hebben. Vooral, als je ook nog bedenkt, dat haar meester een gene raal was. Het was zijn schuld, dat zij in den vreemde was als slavin. Hem haatte ze. „Net goed", dacht ze, „dat je me laats bent". En als ze zag, dat mevrouw er een stil verdriet over had, kon ze 't wel uitlachen: Ha, ha jij moest ook nog melaats zijn. Lagen zulke gedachten niet meer voor de hand? Natuurlijk. En nu is dit het wonder, dat dit jonge kind toch een goed woord spreekt over haar God. Is 't niet geweldig? In den vreemde, ver van haar» ouderlijk huis, en zelf in slavernij. Ze zegt op een goede dag tegen mevrouw in de keuken: Weet u, wat meneer doen moet? Hij moet naar Samaria gaan. Daér woont een man van God. En die wat een zekerheid en die zal meneer zeker verlossen. In dit verband zegt iemand zo mooi: Dit meiske getuigt (ze is profetes), heeft lief die haar geweld aandeden (ze is priesteres), en strijdt de goede strijd te gen haat en bitterheid (ze is koningin). Ze was zelf zo door genade gegrepen, dat ze niet zwijgen kon. Moeilijk, vind je, om te getuigen? Kom nu, smoesjes! We kunnen vaak niet, om dat we zelf niets zijn. Hier spelen talent en een goed mondje geen rol. Oud en jong, het is enkel en alleen een kwestie van geloven en niet-geloven. En laat 't straks in de vakantie uitko men, dat wij er echt bij behoren. Echt de Here Jezus liefhebben. En dan nemen we geen vakantie van het geloof. Maar wel met 't geloof. En dan zullen we de Naamans, die we tegenkomen, de rijke mensen met hun „maar" (schoon, maar melaats) gaan vertellen, eenvoudig weg, en met gelovige zekerheid: Ga naar de Here Jezus, en heus, die zal u zeker verlossen. Dan wordt 't voor hem en u zelf een fijne va kantie. Veencndaal D. v. Enk.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1968 | | pagina 11