Dieren in laatste paradijzen
door blanke mannen bedreigd
JC
nipóe
'Ibunót herleeft
Rothschild nodigde Robert
Smit uit voor expositie
Dok voor supertankers
„Wie de natuur verdelgt, verdelgt zichzelf"
Wiecher Tjeerd Lever
stichtte uniek eigen
museum in Drente
DUITSE BOER I
MEER BIJVAL
I DAN GRAAN
OOGST AT S 5 Binnen vier eeuwen vernietigde de mens een Vogelsoort die in miljarden exem-
Werk van jonge Delftse goudsmid naar Londen
I
Reservaten
Safari's
Q Deviezen
Q Op een stokje
Boodschap
Q Geen diamant
Q Broche-tot-hier
Q In guldens
Onderscheiding
Q Niets forceren
Stiefkind
In 1831 werden op klippen aan IJslands kust nog 24 reuzenalken buitgemaakt.
In 1844 nog maar twee, waarschijnlijk de laatste van deze vogelsoort.
Slechts enkele opgezette exemplaren, skeletten en wat uitgeblazen eieren wor
den in musea bewaard als kostbare overblijfselen van een uitgestorven dier-
5 soort.
S plaren had geleefd op de rotskusten van Newfoundland, IJsland, de Faroër
5 T a a -|-v etc. Zeelui laadden de proviandruimen van hun schepen vol met deze vogels
i LJ JN 3 li-N A--A.lv 5 die niet vliegen, wel zwemmen en duiken konden, maar niet vluchtten voor de
mens, dat gevaarlijkste dier der schepping. „Toen later de stoommachine kwam
werden de vethoudende vogels zelfs wel als stookmateriaal voor de scheeps-
ketels gerbuikt; „hout en kolen waren duurder", schrijft Eugen Schuhmacher in
zijn zojuist in het Nederlands vertaalde boek De laatste paradijzen.
MUNCHEN Vier koeiwen, een 5
5 op de internationale kunstmarkt een 5
5 begrip te worden. Max Raffler, een g
5 65-jarige boer in de Zuidduitse deel- 5
5 staat Beieren, heeft zijn geboorte- 5
dorp Greifenberg aan de Ammersee S
5 praktisch nog nooit verlaten. Zijn 5
5 schilderijen en tekeningen worden 5
5 echter in de kunstmetropolen van 5
5 binnen- en buitenland geprezen.
5 Max Raffler kan de plotselinge 5
J roem nog niet zo goed verwerken, 5
5 maar het kan hem ook niets sche- 5
5 len wat ciitici, galerijbezitters en 5
J verzamelaars van hem vinden. Voor J
5 hem verloopt de dag nu niet anders
dan 40 jaar geleden: hard werken 5
tussen akker en koeiestal. Maar J
J zoals altijd al grijpt hij na werktijd 5
5 in de schemerige keuken van zijn
5 huisje naar potlood en penseel, om 5
J de indrukken van de dag op papier 5
5 vast te leggen. Zonder ooit iets van
5 perspectief- of kleurleer gehoord 5
5 te hebben, schildert hij bijzonder 5
J duidelijk en expressief het markt- 5
5 plein van zijn dorp, de kerk of tafe-
5 reien uit het leven van de boeren. 5
5 „Vroeger verbrandden we alles weer 5
5 omdat wij het helemaal niet konden J
Een arts kreeg ongeveer vijf jaar 5
5 geleden de werkstukken toevallig te 5
zien, en ontdekte 't ongeschoolde ta- 5
5 lent. Reeds de volgende dag ver- 5
5 scheen er een expert. Professor Roth 5
destijds leraar aan de kunstacade- 5
5 mie van München, behoort thans tót 5
5 zijn enthousiaste aanhangers. Hij 5
5 zorgt er ook voor, dat Raffers schil- 5
5 derijen aan het publiek worden ge- 5
5 toond.
5 Vanaf die dag oogstte de boer 5
5 meer bijval dan hij o6it graan van 5
zijn akkers kon binnenbrengen. Na J
drukbezochte tentoonstellingen
5 gen, dan krijgt zijn rimpelige ge- 5
zicht tevreden plooien, maar hij 5
5 zwijgt.
Nu ja, zegt men misschien schouder
ophalend, dat is allemaal verleden tijd.
Tegenwoordig zijn we wel wijzer, te
genwoordig beschermen we de natuur.
Honderden diersoorten, groot en klein,
worden nog dagelijks met uitroeiing
bedreigd. Hele landschapstypen drei
gen te verdwijnen. Hele gebieden drei
gen onbewoonbaar te worden voor vele
diersoorten - straks ook voor de mens?
Wat gedaan wordt aan de bescher
ming van de natuur, van de dieren
wereld in die natuur is nog altijd veel
te gering tegenover de steeds groeien
de gevaren die haar bedreigen. Dat
blijkt nog uit een ander boek, even
eens zojuist in Nederlandse vertaling
verschenen: Wilde dieren, blanke man
ben, door prof. dr. Bernhard Grzi-
mek
Het meest positieve wat men ook
weer na lezing van deze twee boeken
kan zeggen is: een iets minder beperkt
aantal mensen dan voorheen beseft de
grote gevaren van wat de mensheid
doet met de natuur en - ondanks alle
wetenschappelijk verantwoorde waar
schuwingen - blijft doen. Tegenover
dat iets minder beperkte aantal staan
echter sterk groeiende gevaren.
Zeker, in onze eeuw zijn in vele lan
den natuurreservaten gesticht. Tal van
landen kennen verenigingen tot be
houd van natuurmonumenten (altijd
met eigenlijk beschamend geringe le
dentallen) die internationaal samen
werken in de International Union for
the conservation of nature. Sinds en
kele jaren is er ook het Wereldnatuur-
fonds (World wildlife fund) onder voor
zitterschap van prins Bernhard. Er
zijn prachtige, indrukwekkende na
tuurparken' met wilde dieren in Afrika,
Amerika, Rusland, Nieuw-Zeeland, In
dia, ja zelfs in het kleine, overbevolkte
Nederland. En wie het echtpaar Ar-
mand en Michaela Denis bezigziet in
de terecht zo populaire televisieserie
Luipaard op schoot moet wel denken:
De nastuur is in onze j^ren beter be
schermd dan ooit.
Het is niet waar.
Wat er gebeurd is met de reuzenalk, de
dodo, de dronte, de oeros, de wisent,
de bison, met zo vele, vele diersoorten
meer, gebeurt thans dag aan dag: er
worden diersoorten uitgeroeid.
Voorbeelden? Zowel Grzimek als
Schuhmacher geeft er hele reeksen
van. Elke Amerikaanse militair die
binnen de Nöordpoolcirkel enige tijd
dienst doet acht zich aan zijn eer
verplicht een ijsbeerhuid mee naar
huis te nemen. Ijsberen zijn niet moei
lijk te schieten: een broodjager vertel
de aan prof. Grzimek dat hij er eens
129 in één seizoen schoot, maar van een
helikopter uit en met machinegeweren
is de jacht op de ijsbeer zelfs geen
sportieve prestatie meer. Een ijsberin
werpt een tot drie jongen in de drie
jaar...Als er thans nog tienduizend ijs
beren op aarde zijn is het mooi, zo
schat Schuhmacher. Het aantal daalt
dagelijks.
Toen in de achttiende eeuw de Zuid-
afrikaanse boeren het land achter de
kust gingen koloniseren begon de deci
mering van de wildstand, die in uit
roeiing van vele diersoorten eindigde.
Uit de huiden van blauwbokken, bles
bokken, zebra's etc. maakte men zakken
voor opslag van graan en aardappels!
In 1799, zegt Schuhmacher, werd de
laatste blauwbok neergelegd. Van de
bergzebra's leven er nog een 75.
Nu is de mens wijzer, nu kent men
Kruger Nationaal park en zo vele, vele
meer waar al die prachtige natuurfo
to's en films vandaan komen.
Zeker maar Afrika is groot, en af
standen zijn klein geworden. Op tal
van plaatsen worden „safari's" uit
vliegtuigen gehouden, of van auto's uit;
de niet noodzakelijke ervaring maar wel
noodzakelijk zeer gefortuneerde „jager"
kan op de gemakkelijkst denkbare wij
ze leeuwen, antilopen etc. neerschieten.
Duizenden dieren per jaar vallen ten
offer aan deze moordlust die met het
weidelijke, sportieve jagen niets te ma
ken heeft
Voor zover bekend heeft de mens tus
sen het begin van onze jaartelling en
1800 aan grote diersoorten er 33 totaal
uitgemoord, van 1800 tot 1900 evenveel,
van 1900 tot nu meer dan vijftig. Vol
gens Schuhmacher lopen thans ongeveer
duizend soorten gewervelde dieren ge
vaar uit te sterven.
Natuurlijk zodra toeristen deviezen
ervoor over hebben om wilde dieren te
zien, zo merkt prof. Grzimek op, dan
wordt plotseling de nodige accommoda
tie geschapen, Dan komt er wel een na
tuurreservaat voor krokodillen, dan zijn
kudden antilopen plotseling „economisch
belangrijk" geworden.
Er zijn veel natuurliefhebbers. Mil
joenen. Naarmate de verstedelijking
van de wereld toeneemt een proces
dat zich echt niet beperkt tot W.-Euro-
pa groeit het legioen mensen dat
in vakantie en weekeinden de steden
wil ontvluchten. Tegelijk wordt de vrije
natuur die ons rest steeds geringer; en
bedreigen wij haar steeds sterker door
vernietiging van het biologisch even
wicht gevolg van uitmoording van
diesoorten en door verontreiniging
van water en lucht.
In slechts één gebied is de zaak goed
geregeld maar daar kon dat dan ook:
op grond van internationale afspraken,
schrijft Schuhmacher, staat heel de
Antarctische dierenwereld, dus 't Zuid
poolgebied, onder internationale be
scherming.
Natuurlijk: in dichtbevolkte streken
is zoiets moeilijker. Maar zowel uit
Schuhmachers als uit Grzimeks boek
blijkt dat men op het stuk van na
tuur- en (dus) dierenbescherming in
Rusland en de Verenigde Staten veel
verder is dan in de meeste Europese
landen.
In een land als Italië zijn letterlijk
alle dieren vele maanden van het jaar
vogelvrij; de jacht wordt er zo oliedom
en zonder remmen bedreven dat enke
le weken na de opening van het jacht
seizoen zo ongeveer alleen nog spreeu
wen en mussen geschoten kunnen wor
den en die schiet men dan ook! Op
de markt van Milaan en Rome kan men
zangvogeltjes, zes op een stokje gere
gen, kopen voor consumptie.
In Rusland en Amerika daarentegen
heeft men niet alleen grote natuurmo
numenten geschapen maar poogt men
ook, door een aantal van die natuur
monumenten goed „in het wild" te
zetten te bereiken dat én jagers én na
tuurliefhebbers (een combinatie die
meestal samengaat trouwens) er ge
noegen aan beleven. In Amerika en
Rusland neemt dan ook het bestand aan
wilde dieren ook grote, als wisenten,
bisons, bruine beren, luipaarden
steeds toe.
Maar tegenover die verheugende uit
zonderingen staat de trieste werkelijk
heid zoals die zich dag voor dag voor
doet in vele Aziatische, Europese lan
den en vooral Afrikaanse: een voort
gaande slachting, uitmoording, van
steeds meer diersoorten.
Gebeurt er te weinig tegen?
Stellig en bovendien: „de wetten
ter bescherming van onze wilde dieren
staan op papier, en zij die ze moeten
uitvoeren zijn ver weg van de natuur
reservaten" zegt Schuhmacher.
Boeken als van Grzimek en Schuhma
cher zouden meer los moeten woelen.
Zij bereiken al veel met hun werk:
Grzimek is een uitnemend causeur,
wiens praatjes voor de Westduitse te
levisie stellig vele mensen nader tot
de natuur hebben gebracht en Schuh
macher is een ongelooflijk knap foto
graaf en filmer die acht jaar besteed
heeft aan het maken van een grote in
ternationale natuurbeschermingsfilm.
Beiden hebben hun reiservarin
gen, hun jacht met filmtoestel, foto
camera en notitieboek op de wilde die
ren in vele delen van de wereld in deze
boeken vastgelegd. Beiden geven ons
een boodschap, die Schuhmacher het
duidelijkst vertolkt.
„De mens, die zonder onderbreking
zondigt tegen de wetten der natuur, is
al begonnen zijn eigen bestaan in ge
vaar te brengen. Wie de natuur verdelgt,
verdelgt zichzelf".
Zeker dat betoogde een paar jaar ge
leden al de Amerikaanse biologe Ra
chel Carson in haar aangrijpende boek
De Dode Zee. Haar klemmend betoog
heeft nog niet veel geholpen; onze zeeën
worden in toenemende mate verpest
door stookolie, door afvalstoffen die erin
worden geloosd, door de autokerkho
ven die men er hier en daar van maakt.
Studiecommissies voor deze proble
matiek zijn er bij de vleet maar
zelfs in een klein land als het onze ziet
men nog geen kans binnen enkele ja
ren van studie met een wetsontwerp
bijvoorbeeld tegen waterverontreiniging
te komen...
Boeken als van Grzimek en Schuh
macher zijn nuttig. Maar soms ma
ken zij de lezer moedeloos: de waar
schuwingen zijn zo klemmend en zo
juist, de resultaten van die waarschu
wingen zo teleurstellend.
Eugen Schuhmacher: De laatste pa
radijzen, vertaald door M. E. A. Thijs-
sen-van den Bosch, geïllustreerd met
160 uitnemende kleurenfoto's, uitgege
ven door Zomer en Keuning te Wage-
ningen in samenwerking met het World
Life Fund.
Prof. dr.Bernhard Grzimek: Wilde
dieren, blanke mannen, vertaald door
N. Kluwer N. V. Deventer.
Als ik, in zijn Delftse kelderatelier, naar hem zit te kijken, denk ik: Je durft.
Met 26 jaar je vestigen als zelfstandig goudsmid met alle harde financiële
feiten voor de neus is geen kleinigheid. „Klopt", zegt hij, „als ik drie weken
geen klant heb, dan kan ik wel sluiten". Daarom noemt hij het „een bof', dat
hij nu net bezoek heeft gehad van een man met een beroemde naam. Speciaal
voor hem kwam uit Londen over Henry William baron Rothschild, een onge
teld aantal malen miljonair.
Hij heeft tegen de jonge Delftenaar
Robert Smit gezegd: „Ik wil dat je in
Londen komt exposeren". En daartoe
liet Henry William baron Rothschild
ook een aantal edelstenen in Delft ach
ter, zo'n beetje met de boodschap:
HAMBURG Ook supertankers kun
nen in de toekomst in de Duitse Bonds
republiek op de helling genomen wor
den en gerepareerd worden. Duitslands
grootste drijvende dok, één van de
grootste in heel Europa, werd in de
Hamburgse haven in bedrijf gesteld.
Het 253 m lange en 53 m brede „drij
vende dok 7" heeft een hefvermogen
van 47.000 ton voor schepen tot 100.000
draagvermogen, kan echter met 35 m
verlengd en 6 m verbreed worden, om
als het geval zich voordoet schepen tot
150.000 ton op te nemen. 66.000 ton wa-
ten wordt door de 16 in het dok geïn
stalleerde pompen in een uur wegge
pompt, dat betekent, dat een 100.000-
tonner in minder dan twee uur droog
staat. De bouwkosten voor het reuzen-
dok van 25 miljoen D-mark werden
door twee Hamburgse werven samen
opgebracht. De tanker „Diala", die het
eerst in dok ging (foto), belast met zijn
68.000 ton het dok nog lang niet volle-
Maak er iets moois van.
Stevig gebouwd zit hij in hernd
met open boord achter zijn zelf
ontworpen werkbank in dat Delftse
onderhuis, waarvan de voorzijde aan
de Markt ligt. Robert Smit kijkt op
het water en speelt een beetje met de
houder, waaruit een vlam komt. Neen,
vakscholen in Nederland heeft hij niet
bezocht. „Ik ben wat laat begonnen,
ik was 21 jaar en ging naar de Werk-
und Kunstschule in Pforzheim in Duits
land", legt hij uit. „Sinds kort ben ik
nu zelfstandig goudsmid".
Wie Rothschild zegt, zegt: bankiers,
geld, miljoenen en miljoenen. Hoe
komt die rijke Rothschild uit Londen
56 jaren oud er nu ineens toe om
een vliegtuig naar Schiphol te nemen,
een hele dag in Delft met Robert Smit
te praten en de volgende dag weer te
rug te reizen?
„Het gaat terug tot maart", vertelt
Robert Smit. „In München werd een
tentoonstelling gehouden. Ik zat bij de
Nederlandse inzending. Met zeven
stukken: Twee ringen, twee armban
den, twee broches en een ketting. Ik
was zelf in Nederland, maar hoor nu
achteraf, dat meneer Rothschild daar
mijn werk heeft gezien".
Robert Smit kreeg voor die zeven
werkstukken ook de Beierse Staats
prijs. Voor het goud dat hij combineer
de met smaragd, saffier en robijn.
„Kleurenstenen", zegt hij, „geen dia
mant".
Wel het verhaal rolt verder zoals in
prettige sprookjes, waarin alleen maar
plezierige dingen gebeuren. Meneer
Rothschild die in Londen en in Cam
bridge een boutique heeft kocht in
Frankfurt nog wat edelstenen en hoor
de daar: Het werk van de jonge Ne
derlander Robert Smit, dat moet u zien.
Hè, dacht de heer Rothschild, die
naam ken ik uit München en in
zijn grijze cellen bleef het woord „Delft"
hangen. Toen kwam die boodschap bij
Robert Smit: Arriveer op Schiphol, wil
u graag ontmoeten, Rothschild.
„Ik ben hem van het vliegveld gaan
afhalen en we hebben de hele dag hier
samen rondgestapt, tot acht uur toe",
zegt Robert Smit. „Rothschild is een
heel excentrieke man. Hij droeg een
fijn ruitjespak van mooie stof met de
broek opgetrokken tot hier" en Ro
bert Smit wijst op borsthoogte. „Onder
zijn broek staken een paar spillebeen
tjes de wereld in en hij droeg knal
rode, smalle bretels en een hele mooie
das".
Wat vond Henry William baron Roth
schild van het werk van Robert Smit?
„Hij was flink enthousiast", zegt de
laatste. „Hij heeft een aantal stenen
bij me achter gelaten. Ik mag zelf kie
zen wat ik maken wil: armbanden of
ringen of iets anders. En in oktober
gaat hij in zijn Londense boutique een
expositie van mijn werk houden. Hij
wil een collectie van vijfentwintig stuks
voor die gelegenheid hebben".
Als goed Nederlander met interes
se voor de kassa vraag ik meteen:
Dat vertegenwoordigt een waarde
van„Rekent u maar een gemiddelde
prijs van zeshonderd gulden", zegt
Robert Smit en de hersentjes geven
dan het antwoord: totaal vijftiendui
zend gulden.
Meneer Smit, wat is het duurste
stuk dat u ooit maakte? „Een arm
band van zesduizend gulden", is het
antwoord. Robert Smit stapt dan naar
een door hemzelf met fraai hout
afgezette wand, kiest ergens een knop
je, trekt eraan en een brandkast wordt
Met zorg maakt hij de zware deur
open en haalt een gouden ketting te
voorschijn: „Deze, twee en een half
mille". Nog niet verkocht is ook
het goedkoopste werkstuk: een hanger
van honderd gulden.
Een rechtstreekse vraag:
u van mannen met ringen?
Houdt
Een geduldige grootmoeder leerde 't
u aan haar grote ronde tafel. Zij
verraste u met vaardig geknipte tafel
kleedjes en grappige poppetjes die
elkaar aan de hand hielden. Weet u 't
weer?
Uw grootmoeder behoorde tot de laat
ste der schaarknipsters. Na haar is de
knipselkunst in 't vergeetboek geraakt.
En nu, zo'n halve eeuw later, steekt
deze eeuwenoude volkskunst voorzich
tig de kop op aan de Nederlandse huis
tafels. Sterker nog: zij is bezig een rage
te worden. Overal om ons heen duiken
plotseling weer de sierlijke kleedjes op,
de fragiele figuurtjes, de naaldfijne sil
houetjes op potten en flessen.
Vanwaar deze opleving? In het Mu
seum voor Knipselkunst, een knusse
houten, barak verscholen in de bos
sen van Westerbork, vertelde de direc
teur, de heer Wiecher Tjeerd Lever, de
geheimen van „zijn" kunst.
Hoe 't allemaal begon? 'n Niet alle
daags verhaal.
Wiecher Tjeerd Lever werd 53 jaar
geleden geboren op het 80-tons binnen
schip „Nooit Voldaan". Hij was voor
bestemd om turfschipper te worden,
net als zijn vader. Hij groeide op in
het huis van een tante, want aan boord
was er weinig gelegenheid om lezen,
schrijven en rekenen te leren. Tussen
de bladzijden van een oude bijbel vond
hij voor het eerst een knipsel. „Dat
kan ik ook" dacht hij en voegde de
schaar bij het woord. En hij bleef knip
pen, ook toen hij zelf turfschipper en
kolenhandelaar werd. Onderweg met
kolen en turf bestudeerde hij bloemen
en maakte hij vluchtige schetsen van
wegschietende waterhoentjes of over-
scherende wilde eenden en reigers.
Thuis knipte hij ze dan let wel, uit
de vrije hand na.
Toen Wiecher Tjeerd 21 jaar was,
stapte hij voorgoed van boord en werd
vertegenwoordiger. De oude Lever
moet toen verzucht hebben: „Als dat
maar goed gaat met die jongen. Hij
wil niet met de handen werken".
Wiecher Lever's nieuwe beroep
bracht hem dagelijks in tientallen wo
ningen. Daar dook hij oude knipsels op,
die ter gelegenheid van een huwelijk
of geboorte waren gemaakt, 't Lukte
hem bijna nooit om deze sierlijke knip
sels mee te krijgen. De mensen bleken
er te zeer aan gehecht.Voor Wiecher
was dat echter geen enkel probleem.
Hij kopieerde ze eenvoudig en knipte
ze thuis na. Zo groeide zijn talent. Hij
ontdekte dat hij aanleg voor portret
knippen had. In zijn vrije tijd trok hij
naar tentoonstellingen en knipte voor
twee kwartjes het silhouet van fabri
kanten, moeders, schoolmeesters, turf
schippers en bakvissen. De belangstel
ling groeide snel. Wiecher Lever
begon naam te maken. Hij knipte dui
zenden landgenoten en hield lezingen
over knipkunst. De liefhebberij groeide
uit tot een zakelijk succes.
Rond de jaren vijftig waagde hij de
sprong. Hij gaf zijn vertegenwoordi-
gersbaan eraan en besloot zich voort
aan uitsluitend met knippen in leven
te houden. Daarmee werd hij waar
schijn de enige beroeps-knipkunstenaar
ter wereld. Jaren achtereen reisde hij
congressen en tentoonstellingen af,
maakte silhouetten en verkocht hon
derden andere knipsels. Tijdens die
tochten graasde hij de woningen af op
zoek naar meer en meer oude knipsels.
En hij vond ze. Antieke knipsels niet
alleen van eigen bodem, maar ook uit
China, Polen, India en Frankrijk, 't
Werden er zoveel dat zijn gezin (vrouw
en zes kinderen) krap kwam te zitten
in hun woning in Muntendam. Dus
stichtte vader Lever het eerste mu
seum voor knipselkunst ter wereld in
een oud huis aan de brink van het
Drentse Roden (later verhuisd naar
Westerbork).
De knipkunst stierf langzaam maar
zeker uit. Wiecher Lever pakte nog
net de draad op. Hij vond de inspiratie
voor zijn beeldschone knipsels in zijn
geboortegrond: het Groningse land
schap. Maar dan niet de vergezich
ten, de weidse landschappen. „Nee"
zegt hij, "het waren de stootwalle-
tjes, de kanaalomlijsting van riet en
lisdodden en de daarop aansluitende
sierlijke lijnen van eenden en de over
het water scherende zwaluwen die al
in m'n jeugd een deel van mezelf
werden!"
Die vormen tovert hij nu uit papier.
Vooral ook duiven dienden hem als
voorbeeld. Een duivenkenner zal uit de
afbeeldingen, soms niet groter dan en
kele millimeters, de verschillende dui-
vensoorten kunnen aanwijzen.
„Ik ben van mannenringen niet ka
pot", zegt Robert Smit direct. .,Ik ont
werp alleen voor dames", aldus de
verloofde goudsmid. En dan ineens
enthousiast: „Ik ben nu met iets vol
komen nieuws bezig: verf brengen in
een tekening op goud. Je hebt het he
lemaal onder controle. Ik bepaal de
kleuren helemaal zelf, het gaat de
oven in en komt er weer precies zo uit,
zonder veranderingen. Maanden ben
ik bezig geweest om dat voor elkaar
te krijgen".
En Rothschild tenslotte? „Dat
is een goed stap nu ik net zelfstandig
ben".
En een onderscheiding, dacht ik,
dat die man voor u naar Delft komt?
Zo voel ik het ook wel een beetje",
lacht Robert Smit bescheiden en speelt
weer vlug met zijn (aardgas)-vlam.
dig, wit papier en een schaar. Geluk
kige mensen, die zó eenvoudig kunnen
beelden!
Wat zegt Lever er zelf van? Dit:
„Volkskunst is die kunst, die door
overlevering of uit innerlijke drang
ontstaat, zonder enige leermeester en
uitsluitend uit behoefte iets te maken
of te scheppen. Wil iemand oude sym
bolische voorstellingen of oude histo
rische gegevens knippen, dan zal hij
dat alleen met hart en ziel kunnen
doen als hij in deze dingen ook inder
daad thuis is. Wie er een voorbeeld
aan neemt zonder ermee vergroeid te
zijn, gaat iets doods vormgeven. Hij
maakt imitatie-volkskunst. Volkskunst
kan daarom volgens mij niet worden
beoefend. Zij moet ontstaan, groeien
uit iemands innerlijk. Volkskunst moet
spontaan zijn, moet opborrelen uit een
innerlijke schoonheidsdrang. Dat
brengt al mee, dat ze zich naar de na
tuur richt en dat de overlevering vaak
oorzaak is van verstarring".
Hoe leert men knippen? Moet je les
sen volgen om de knipselkunst mees
ter te worden? „Nee", zegt Lever,
„vooral niet. Lessen werken nu juist
die verstarring in de hand. Allemaal
ballast. Ik geef de mensen soms sum
miere adviezen tijdens korte cursus
sen, maar daar blijft 't bij. Als je
teveel gaat vertellen hoe 't moet, leert
iemand 't nooit. Dat werkt remmend.
Als je zin hebt om te gaan knippen,
moet je gewoon maar zelf beginnen.
Probeer onbevangen te zijn. Als 'n
kind. Neem een stuk papier en een
doodgewone schaar en knip maar. 't
Maken van symmetrische versieringen
zullen veel mensen zich trouwens nog
wel herinneren uit hun kinderjaren.
Wie wat geduld kan opbrengen en
zich oefent in deze vouw- en knipkunst
zal na korte tijd al met prachtige ver
sieringen voor de dag kunnen komen.
Schitterende voorbeelden van de vouw-
en-knipkunst zijn die papieren kleden,
die je vaak over Friese klokken ziet
hangen". Ook afbeeldingen uit de vrije
hand van landschappen, dieren, sil
houetjes, ontstaan volgens „grootmees
ter" Lever spelenderwijs. „Als je
maar niets forceert. En jezelf maar
durft te laten gaan. Enkele technische
aanwijzingen na verloop van tijd kun
nen dan de stoot geven om tot verras
sende resultaten te komen. Tekenta
lent is hier niet zozeer voor nodig.
Echter wel, als je bloemen wilt knip
pen. Die moet je eerst in de natuur
tekenen voor je ze uit de vrije hand
kunt naknippen".
De vier afgebeelde silhouetten van Wie
cher Tjeerd Lever zijn geïnspireerd door
„Spel en vermaak": 'n dansje maken .-
de speelman zit er op het dakijs-
pretop de gladde ijzers sleetje
rijden de avrebellen klingelen en
op jachtin 't lustig weidwerk veer en
pluim na te jagen.(Gossaert)
Wiecher Lever noemt zijn kunst een
stiefkind van de beeldhouwkunst. „Je
leert in omtrekken denken. Een beeld
houwer zei me eens: als ik zo zou
kunnen knippen als jij, zou me dat bij
m'n werk uitstekend van pas komen".
Hoe komt het, dat Wiecher Lever
in deze moderne tijd steeds meer na
volgers en navolgsters krijgt? De knip
kunst en de silhouetknipkunst in 't bij
zonder, bloeide, omdat 't de snelste
mogelijkheid bood iemands gezicht of
gestalte te vereeuwigen. Veel sneller
dan de snelste sneltekenaar 't kon. De
fotografie bleek echter nog sneller. En
daarmee werd de knipkunst begraven.
Waarom bloeit ze nu weer op? En
juist weer in Nederland?
't Antwoord zou kunnen liggen in de
woorden die Gabriël Smit eens over de
knipkunst heeft geschreven: „Ik ont
dekte er een oude, jonge kunst. Char
mant, gezellig, zonder de zwarigheden
van het drukkende ogenblik. Een ei
gen wereld van stilte en geduld, liefde
en fijne kunstvaardigheid. Nergens or
dinair, nergens belast met de zware
problemen die haast alle kunst tegen
woordig zo verlammen. Heel eenvou-