Dieren in laatste paradijzen door blanke mannen bedreigd JC nipóe 'Ibunót herleeft Rothschild nodigde Robert Smit uit voor expositie Dok voor supertankers „Wie de natuur verdelgt, verdelgt zichzelf" Wiecher Tjeerd Lever stichtte uniek eigen museum in Drente DUITSE BOER I MEER BIJVAL I DAN GRAAN OOGST AT S 5 Binnen vier eeuwen vernietigde de mens een Vogelsoort die in miljarden exem- Werk van jonge Delftse goudsmid naar Londen I Reservaten Safari's Q Deviezen Q Op een stokje Boodschap Q Geen diamant Q Broche-tot-hier Q In guldens Onderscheiding Q Niets forceren Stiefkind In 1831 werden op klippen aan IJslands kust nog 24 reuzenalken buitgemaakt. In 1844 nog maar twee, waarschijnlijk de laatste van deze vogelsoort. Slechts enkele opgezette exemplaren, skeletten en wat uitgeblazen eieren wor den in musea bewaard als kostbare overblijfselen van een uitgestorven dier- 5 soort. S plaren had geleefd op de rotskusten van Newfoundland, IJsland, de Faroër 5 T a a -|-v etc. Zeelui laadden de proviandruimen van hun schepen vol met deze vogels i LJ JN 3 li-N A--A.lv 5 die niet vliegen, wel zwemmen en duiken konden, maar niet vluchtten voor de mens, dat gevaarlijkste dier der schepping. „Toen later de stoommachine kwam werden de vethoudende vogels zelfs wel als stookmateriaal voor de scheeps- ketels gerbuikt; „hout en kolen waren duurder", schrijft Eugen Schuhmacher in zijn zojuist in het Nederlands vertaalde boek De laatste paradijzen. MUNCHEN Vier koeiwen, een 5 5 op de internationale kunstmarkt een 5 5 begrip te worden. Max Raffler, een g 5 65-jarige boer in de Zuidduitse deel- 5 5 staat Beieren, heeft zijn geboorte- 5 dorp Greifenberg aan de Ammersee S 5 praktisch nog nooit verlaten. Zijn 5 5 schilderijen en tekeningen worden 5 5 echter in de kunstmetropolen van 5 5 binnen- en buitenland geprezen. 5 Max Raffler kan de plotselinge 5 J roem nog niet zo goed verwerken, 5 5 maar het kan hem ook niets sche- 5 5 len wat ciitici, galerijbezitters en 5 J verzamelaars van hem vinden. Voor J 5 hem verloopt de dag nu niet anders dan 40 jaar geleden: hard werken 5 tussen akker en koeiestal. Maar J J zoals altijd al grijpt hij na werktijd 5 5 in de schemerige keuken van zijn 5 huisje naar potlood en penseel, om 5 J de indrukken van de dag op papier 5 5 vast te leggen. Zonder ooit iets van 5 perspectief- of kleurleer gehoord 5 5 te hebben, schildert hij bijzonder 5 J duidelijk en expressief het markt- 5 5 plein van zijn dorp, de kerk of tafe- 5 reien uit het leven van de boeren. 5 5 „Vroeger verbrandden we alles weer 5 5 omdat wij het helemaal niet konden J Een arts kreeg ongeveer vijf jaar 5 5 geleden de werkstukken toevallig te 5 zien, en ontdekte 't ongeschoolde ta- 5 5 lent. Reeds de volgende dag ver- 5 5 scheen er een expert. Professor Roth 5 destijds leraar aan de kunstacade- 5 5 mie van München, behoort thans tót 5 5 zijn enthousiaste aanhangers. Hij 5 5 zorgt er ook voor, dat Raffers schil- 5 5 derijen aan het publiek worden ge- 5 5 toond. 5 Vanaf die dag oogstte de boer 5 5 meer bijval dan hij o6it graan van 5 zijn akkers kon binnenbrengen. Na J drukbezochte tentoonstellingen 5 gen, dan krijgt zijn rimpelige ge- 5 zicht tevreden plooien, maar hij 5 5 zwijgt. Nu ja, zegt men misschien schouder ophalend, dat is allemaal verleden tijd. Tegenwoordig zijn we wel wijzer, te genwoordig beschermen we de natuur. Honderden diersoorten, groot en klein, worden nog dagelijks met uitroeiing bedreigd. Hele landschapstypen drei gen te verdwijnen. Hele gebieden drei gen onbewoonbaar te worden voor vele diersoorten - straks ook voor de mens? Wat gedaan wordt aan de bescher ming van de natuur, van de dieren wereld in die natuur is nog altijd veel te gering tegenover de steeds groeien de gevaren die haar bedreigen. Dat blijkt nog uit een ander boek, even eens zojuist in Nederlandse vertaling verschenen: Wilde dieren, blanke man ben, door prof. dr. Bernhard Grzi- mek Het meest positieve wat men ook weer na lezing van deze twee boeken kan zeggen is: een iets minder beperkt aantal mensen dan voorheen beseft de grote gevaren van wat de mensheid doet met de natuur en - ondanks alle wetenschappelijk verantwoorde waar schuwingen - blijft doen. Tegenover dat iets minder beperkte aantal staan echter sterk groeiende gevaren. Zeker, in onze eeuw zijn in vele lan den natuurreservaten gesticht. Tal van landen kennen verenigingen tot be houd van natuurmonumenten (altijd met eigenlijk beschamend geringe le dentallen) die internationaal samen werken in de International Union for the conservation of nature. Sinds en kele jaren is er ook het Wereldnatuur- fonds (World wildlife fund) onder voor zitterschap van prins Bernhard. Er zijn prachtige, indrukwekkende na tuurparken' met wilde dieren in Afrika, Amerika, Rusland, Nieuw-Zeeland, In dia, ja zelfs in het kleine, overbevolkte Nederland. En wie het echtpaar Ar- mand en Michaela Denis bezigziet in de terecht zo populaire televisieserie Luipaard op schoot moet wel denken: De nastuur is in onze j^ren beter be schermd dan ooit. Het is niet waar. Wat er gebeurd is met de reuzenalk, de dodo, de dronte, de oeros, de wisent, de bison, met zo vele, vele diersoorten meer, gebeurt thans dag aan dag: er worden diersoorten uitgeroeid. Voorbeelden? Zowel Grzimek als Schuhmacher geeft er hele reeksen van. Elke Amerikaanse militair die binnen de Nöordpoolcirkel enige tijd dienst doet acht zich aan zijn eer verplicht een ijsbeerhuid mee naar huis te nemen. Ijsberen zijn niet moei lijk te schieten: een broodjager vertel de aan prof. Grzimek dat hij er eens 129 in één seizoen schoot, maar van een helikopter uit en met machinegeweren is de jacht op de ijsbeer zelfs geen sportieve prestatie meer. Een ijsberin werpt een tot drie jongen in de drie jaar...Als er thans nog tienduizend ijs beren op aarde zijn is het mooi, zo schat Schuhmacher. Het aantal daalt dagelijks. Toen in de achttiende eeuw de Zuid- afrikaanse boeren het land achter de kust gingen koloniseren begon de deci mering van de wildstand, die in uit roeiing van vele diersoorten eindigde. Uit de huiden van blauwbokken, bles bokken, zebra's etc. maakte men zakken voor opslag van graan en aardappels! In 1799, zegt Schuhmacher, werd de laatste blauwbok neergelegd. Van de bergzebra's leven er nog een 75. Nu is de mens wijzer, nu kent men Kruger Nationaal park en zo vele, vele meer waar al die prachtige natuurfo to's en films vandaan komen. Zeker maar Afrika is groot, en af standen zijn klein geworden. Op tal van plaatsen worden „safari's" uit vliegtuigen gehouden, of van auto's uit; de niet noodzakelijke ervaring maar wel noodzakelijk zeer gefortuneerde „jager" kan op de gemakkelijkst denkbare wij ze leeuwen, antilopen etc. neerschieten. Duizenden dieren per jaar vallen ten offer aan deze moordlust die met het weidelijke, sportieve jagen niets te ma ken heeft Voor zover bekend heeft de mens tus sen het begin van onze jaartelling en 1800 aan grote diersoorten er 33 totaal uitgemoord, van 1800 tot 1900 evenveel, van 1900 tot nu meer dan vijftig. Vol gens Schuhmacher lopen thans ongeveer duizend soorten gewervelde dieren ge vaar uit te sterven. Natuurlijk zodra toeristen deviezen ervoor over hebben om wilde dieren te zien, zo merkt prof. Grzimek op, dan wordt plotseling de nodige accommoda tie geschapen, Dan komt er wel een na tuurreservaat voor krokodillen, dan zijn kudden antilopen plotseling „economisch belangrijk" geworden. Er zijn veel natuurliefhebbers. Mil joenen. Naarmate de verstedelijking van de wereld toeneemt een proces dat zich echt niet beperkt tot W.-Euro- pa groeit het legioen mensen dat in vakantie en weekeinden de steden wil ontvluchten. Tegelijk wordt de vrije natuur die ons rest steeds geringer; en bedreigen wij haar steeds sterker door vernietiging van het biologisch even wicht gevolg van uitmoording van diesoorten en door verontreiniging van water en lucht. In slechts één gebied is de zaak goed geregeld maar daar kon dat dan ook: op grond van internationale afspraken, schrijft Schuhmacher, staat heel de Antarctische dierenwereld, dus 't Zuid poolgebied, onder internationale be scherming. Natuurlijk: in dichtbevolkte streken is zoiets moeilijker. Maar zowel uit Schuhmachers als uit Grzimeks boek blijkt dat men op het stuk van na tuur- en (dus) dierenbescherming in Rusland en de Verenigde Staten veel verder is dan in de meeste Europese landen. In een land als Italië zijn letterlijk alle dieren vele maanden van het jaar vogelvrij; de jacht wordt er zo oliedom en zonder remmen bedreven dat enke le weken na de opening van het jacht seizoen zo ongeveer alleen nog spreeu wen en mussen geschoten kunnen wor den en die schiet men dan ook! Op de markt van Milaan en Rome kan men zangvogeltjes, zes op een stokje gere gen, kopen voor consumptie. In Rusland en Amerika daarentegen heeft men niet alleen grote natuurmo numenten geschapen maar poogt men ook, door een aantal van die natuur monumenten goed „in het wild" te zetten te bereiken dat én jagers én na tuurliefhebbers (een combinatie die meestal samengaat trouwens) er ge noegen aan beleven. In Amerika en Rusland neemt dan ook het bestand aan wilde dieren ook grote, als wisenten, bisons, bruine beren, luipaarden steeds toe. Maar tegenover die verheugende uit zonderingen staat de trieste werkelijk heid zoals die zich dag voor dag voor doet in vele Aziatische, Europese lan den en vooral Afrikaanse: een voort gaande slachting, uitmoording, van steeds meer diersoorten. Gebeurt er te weinig tegen? Stellig en bovendien: „de wetten ter bescherming van onze wilde dieren staan op papier, en zij die ze moeten uitvoeren zijn ver weg van de natuur reservaten" zegt Schuhmacher. Boeken als van Grzimek en Schuhma cher zouden meer los moeten woelen. Zij bereiken al veel met hun werk: Grzimek is een uitnemend causeur, wiens praatjes voor de Westduitse te levisie stellig vele mensen nader tot de natuur hebben gebracht en Schuh macher is een ongelooflijk knap foto graaf en filmer die acht jaar besteed heeft aan het maken van een grote in ternationale natuurbeschermingsfilm. Beiden hebben hun reiservarin gen, hun jacht met filmtoestel, foto camera en notitieboek op de wilde die ren in vele delen van de wereld in deze boeken vastgelegd. Beiden geven ons een boodschap, die Schuhmacher het duidelijkst vertolkt. „De mens, die zonder onderbreking zondigt tegen de wetten der natuur, is al begonnen zijn eigen bestaan in ge vaar te brengen. Wie de natuur verdelgt, verdelgt zichzelf". Zeker dat betoogde een paar jaar ge leden al de Amerikaanse biologe Ra chel Carson in haar aangrijpende boek De Dode Zee. Haar klemmend betoog heeft nog niet veel geholpen; onze zeeën worden in toenemende mate verpest door stookolie, door afvalstoffen die erin worden geloosd, door de autokerkho ven die men er hier en daar van maakt. Studiecommissies voor deze proble matiek zijn er bij de vleet maar zelfs in een klein land als het onze ziet men nog geen kans binnen enkele ja ren van studie met een wetsontwerp bijvoorbeeld tegen waterverontreiniging te komen... Boeken als van Grzimek en Schuh macher zijn nuttig. Maar soms ma ken zij de lezer moedeloos: de waar schuwingen zijn zo klemmend en zo juist, de resultaten van die waarschu wingen zo teleurstellend. Eugen Schuhmacher: De laatste pa radijzen, vertaald door M. E. A. Thijs- sen-van den Bosch, geïllustreerd met 160 uitnemende kleurenfoto's, uitgege ven door Zomer en Keuning te Wage- ningen in samenwerking met het World Life Fund. Prof. dr.Bernhard Grzimek: Wilde dieren, blanke mannen, vertaald door N. Kluwer N. V. Deventer. Als ik, in zijn Delftse kelderatelier, naar hem zit te kijken, denk ik: Je durft. Met 26 jaar je vestigen als zelfstandig goudsmid met alle harde financiële feiten voor de neus is geen kleinigheid. „Klopt", zegt hij, „als ik drie weken geen klant heb, dan kan ik wel sluiten". Daarom noemt hij het „een bof', dat hij nu net bezoek heeft gehad van een man met een beroemde naam. Speciaal voor hem kwam uit Londen over Henry William baron Rothschild, een onge teld aantal malen miljonair. Hij heeft tegen de jonge Delftenaar Robert Smit gezegd: „Ik wil dat je in Londen komt exposeren". En daartoe liet Henry William baron Rothschild ook een aantal edelstenen in Delft ach ter, zo'n beetje met de boodschap: HAMBURG Ook supertankers kun nen in de toekomst in de Duitse Bonds republiek op de helling genomen wor den en gerepareerd worden. Duitslands grootste drijvende dok, één van de grootste in heel Europa, werd in de Hamburgse haven in bedrijf gesteld. Het 253 m lange en 53 m brede „drij vende dok 7" heeft een hefvermogen van 47.000 ton voor schepen tot 100.000 draagvermogen, kan echter met 35 m verlengd en 6 m verbreed worden, om als het geval zich voordoet schepen tot 150.000 ton op te nemen. 66.000 ton wa- ten wordt door de 16 in het dok geïn stalleerde pompen in een uur wegge pompt, dat betekent, dat een 100.000- tonner in minder dan twee uur droog staat. De bouwkosten voor het reuzen- dok van 25 miljoen D-mark werden door twee Hamburgse werven samen opgebracht. De tanker „Diala", die het eerst in dok ging (foto), belast met zijn 68.000 ton het dok nog lang niet volle- Maak er iets moois van. Stevig gebouwd zit hij in hernd met open boord achter zijn zelf ontworpen werkbank in dat Delftse onderhuis, waarvan de voorzijde aan de Markt ligt. Robert Smit kijkt op het water en speelt een beetje met de houder, waaruit een vlam komt. Neen, vakscholen in Nederland heeft hij niet bezocht. „Ik ben wat laat begonnen, ik was 21 jaar en ging naar de Werk- und Kunstschule in Pforzheim in Duits land", legt hij uit. „Sinds kort ben ik nu zelfstandig goudsmid". Wie Rothschild zegt, zegt: bankiers, geld, miljoenen en miljoenen. Hoe komt die rijke Rothschild uit Londen 56 jaren oud er nu ineens toe om een vliegtuig naar Schiphol te nemen, een hele dag in Delft met Robert Smit te praten en de volgende dag weer te rug te reizen? „Het gaat terug tot maart", vertelt Robert Smit. „In München werd een tentoonstelling gehouden. Ik zat bij de Nederlandse inzending. Met zeven stukken: Twee ringen, twee armban den, twee broches en een ketting. Ik was zelf in Nederland, maar hoor nu achteraf, dat meneer Rothschild daar mijn werk heeft gezien". Robert Smit kreeg voor die zeven werkstukken ook de Beierse Staats prijs. Voor het goud dat hij combineer de met smaragd, saffier en robijn. „Kleurenstenen", zegt hij, „geen dia mant". Wel het verhaal rolt verder zoals in prettige sprookjes, waarin alleen maar plezierige dingen gebeuren. Meneer Rothschild die in Londen en in Cam bridge een boutique heeft kocht in Frankfurt nog wat edelstenen en hoor de daar: Het werk van de jonge Ne derlander Robert Smit, dat moet u zien. Hè, dacht de heer Rothschild, die naam ken ik uit München en in zijn grijze cellen bleef het woord „Delft" hangen. Toen kwam die boodschap bij Robert Smit: Arriveer op Schiphol, wil u graag ontmoeten, Rothschild. „Ik ben hem van het vliegveld gaan afhalen en we hebben de hele dag hier samen rondgestapt, tot acht uur toe", zegt Robert Smit. „Rothschild is een heel excentrieke man. Hij droeg een fijn ruitjespak van mooie stof met de broek opgetrokken tot hier" en Ro bert Smit wijst op borsthoogte. „Onder zijn broek staken een paar spillebeen tjes de wereld in en hij droeg knal rode, smalle bretels en een hele mooie das". Wat vond Henry William baron Roth schild van het werk van Robert Smit? „Hij was flink enthousiast", zegt de laatste. „Hij heeft een aantal stenen bij me achter gelaten. Ik mag zelf kie zen wat ik maken wil: armbanden of ringen of iets anders. En in oktober gaat hij in zijn Londense boutique een expositie van mijn werk houden. Hij wil een collectie van vijfentwintig stuks voor die gelegenheid hebben". Als goed Nederlander met interes se voor de kassa vraag ik meteen: Dat vertegenwoordigt een waarde van„Rekent u maar een gemiddelde prijs van zeshonderd gulden", zegt Robert Smit en de hersentjes geven dan het antwoord: totaal vijftiendui zend gulden. Meneer Smit, wat is het duurste stuk dat u ooit maakte? „Een arm band van zesduizend gulden", is het antwoord. Robert Smit stapt dan naar een door hemzelf met fraai hout afgezette wand, kiest ergens een knop je, trekt eraan en een brandkast wordt Met zorg maakt hij de zware deur open en haalt een gouden ketting te voorschijn: „Deze, twee en een half mille". Nog niet verkocht is ook het goedkoopste werkstuk: een hanger van honderd gulden. Een rechtstreekse vraag: u van mannen met ringen? Houdt Een geduldige grootmoeder leerde 't u aan haar grote ronde tafel. Zij verraste u met vaardig geknipte tafel kleedjes en grappige poppetjes die elkaar aan de hand hielden. Weet u 't weer? Uw grootmoeder behoorde tot de laat ste der schaarknipsters. Na haar is de knipselkunst in 't vergeetboek geraakt. En nu, zo'n halve eeuw later, steekt deze eeuwenoude volkskunst voorzich tig de kop op aan de Nederlandse huis tafels. Sterker nog: zij is bezig een rage te worden. Overal om ons heen duiken plotseling weer de sierlijke kleedjes op, de fragiele figuurtjes, de naaldfijne sil houetjes op potten en flessen. Vanwaar deze opleving? In het Mu seum voor Knipselkunst, een knusse houten, barak verscholen in de bos sen van Westerbork, vertelde de direc teur, de heer Wiecher Tjeerd Lever, de geheimen van „zijn" kunst. Hoe 't allemaal begon? 'n Niet alle daags verhaal. Wiecher Tjeerd Lever werd 53 jaar geleden geboren op het 80-tons binnen schip „Nooit Voldaan". Hij was voor bestemd om turfschipper te worden, net als zijn vader. Hij groeide op in het huis van een tante, want aan boord was er weinig gelegenheid om lezen, schrijven en rekenen te leren. Tussen de bladzijden van een oude bijbel vond hij voor het eerst een knipsel. „Dat kan ik ook" dacht hij en voegde de schaar bij het woord. En hij bleef knip pen, ook toen hij zelf turfschipper en kolenhandelaar werd. Onderweg met kolen en turf bestudeerde hij bloemen en maakte hij vluchtige schetsen van wegschietende waterhoentjes of over- scherende wilde eenden en reigers. Thuis knipte hij ze dan let wel, uit de vrije hand na. Toen Wiecher Tjeerd 21 jaar was, stapte hij voorgoed van boord en werd vertegenwoordiger. De oude Lever moet toen verzucht hebben: „Als dat maar goed gaat met die jongen. Hij wil niet met de handen werken". Wiecher Lever's nieuwe beroep bracht hem dagelijks in tientallen wo ningen. Daar dook hij oude knipsels op, die ter gelegenheid van een huwelijk of geboorte waren gemaakt, 't Lukte hem bijna nooit om deze sierlijke knip sels mee te krijgen. De mensen bleken er te zeer aan gehecht.Voor Wiecher was dat echter geen enkel probleem. Hij kopieerde ze eenvoudig en knipte ze thuis na. Zo groeide zijn talent. Hij ontdekte dat hij aanleg voor portret knippen had. In zijn vrije tijd trok hij naar tentoonstellingen en knipte voor twee kwartjes het silhouet van fabri kanten, moeders, schoolmeesters, turf schippers en bakvissen. De belangstel ling groeide snel. Wiecher Lever begon naam te maken. Hij knipte dui zenden landgenoten en hield lezingen over knipkunst. De liefhebberij groeide uit tot een zakelijk succes. Rond de jaren vijftig waagde hij de sprong. Hij gaf zijn vertegenwoordi- gersbaan eraan en besloot zich voort aan uitsluitend met knippen in leven te houden. Daarmee werd hij waar schijn de enige beroeps-knipkunstenaar ter wereld. Jaren achtereen reisde hij congressen en tentoonstellingen af, maakte silhouetten en verkocht hon derden andere knipsels. Tijdens die tochten graasde hij de woningen af op zoek naar meer en meer oude knipsels. En hij vond ze. Antieke knipsels niet alleen van eigen bodem, maar ook uit China, Polen, India en Frankrijk, 't Werden er zoveel dat zijn gezin (vrouw en zes kinderen) krap kwam te zitten in hun woning in Muntendam. Dus stichtte vader Lever het eerste mu seum voor knipselkunst ter wereld in een oud huis aan de brink van het Drentse Roden (later verhuisd naar Westerbork). De knipkunst stierf langzaam maar zeker uit. Wiecher Lever pakte nog net de draad op. Hij vond de inspiratie voor zijn beeldschone knipsels in zijn geboortegrond: het Groningse land schap. Maar dan niet de vergezich ten, de weidse landschappen. „Nee" zegt hij, "het waren de stootwalle- tjes, de kanaalomlijsting van riet en lisdodden en de daarop aansluitende sierlijke lijnen van eenden en de over het water scherende zwaluwen die al in m'n jeugd een deel van mezelf werden!" Die vormen tovert hij nu uit papier. Vooral ook duiven dienden hem als voorbeeld. Een duivenkenner zal uit de afbeeldingen, soms niet groter dan en kele millimeters, de verschillende dui- vensoorten kunnen aanwijzen. „Ik ben van mannenringen niet ka pot", zegt Robert Smit direct. .,Ik ont werp alleen voor dames", aldus de verloofde goudsmid. En dan ineens enthousiast: „Ik ben nu met iets vol komen nieuws bezig: verf brengen in een tekening op goud. Je hebt het he lemaal onder controle. Ik bepaal de kleuren helemaal zelf, het gaat de oven in en komt er weer precies zo uit, zonder veranderingen. Maanden ben ik bezig geweest om dat voor elkaar te krijgen". En Rothschild tenslotte? „Dat is een goed stap nu ik net zelfstandig ben". En een onderscheiding, dacht ik, dat die man voor u naar Delft komt? Zo voel ik het ook wel een beetje", lacht Robert Smit bescheiden en speelt weer vlug met zijn (aardgas)-vlam. dig, wit papier en een schaar. Geluk kige mensen, die zó eenvoudig kunnen beelden! Wat zegt Lever er zelf van? Dit: „Volkskunst is die kunst, die door overlevering of uit innerlijke drang ontstaat, zonder enige leermeester en uitsluitend uit behoefte iets te maken of te scheppen. Wil iemand oude sym bolische voorstellingen of oude histo rische gegevens knippen, dan zal hij dat alleen met hart en ziel kunnen doen als hij in deze dingen ook inder daad thuis is. Wie er een voorbeeld aan neemt zonder ermee vergroeid te zijn, gaat iets doods vormgeven. Hij maakt imitatie-volkskunst. Volkskunst kan daarom volgens mij niet worden beoefend. Zij moet ontstaan, groeien uit iemands innerlijk. Volkskunst moet spontaan zijn, moet opborrelen uit een innerlijke schoonheidsdrang. Dat brengt al mee, dat ze zich naar de na tuur richt en dat de overlevering vaak oorzaak is van verstarring". Hoe leert men knippen? Moet je les sen volgen om de knipselkunst mees ter te worden? „Nee", zegt Lever, „vooral niet. Lessen werken nu juist die verstarring in de hand. Allemaal ballast. Ik geef de mensen soms sum miere adviezen tijdens korte cursus sen, maar daar blijft 't bij. Als je teveel gaat vertellen hoe 't moet, leert iemand 't nooit. Dat werkt remmend. Als je zin hebt om te gaan knippen, moet je gewoon maar zelf beginnen. Probeer onbevangen te zijn. Als 'n kind. Neem een stuk papier en een doodgewone schaar en knip maar. 't Maken van symmetrische versieringen zullen veel mensen zich trouwens nog wel herinneren uit hun kinderjaren. Wie wat geduld kan opbrengen en zich oefent in deze vouw- en knipkunst zal na korte tijd al met prachtige ver sieringen voor de dag kunnen komen. Schitterende voorbeelden van de vouw- en-knipkunst zijn die papieren kleden, die je vaak over Friese klokken ziet hangen". Ook afbeeldingen uit de vrije hand van landschappen, dieren, sil houetjes, ontstaan volgens „grootmees ter" Lever spelenderwijs. „Als je maar niets forceert. En jezelf maar durft te laten gaan. Enkele technische aanwijzingen na verloop van tijd kun nen dan de stoot geven om tot verras sende resultaten te komen. Tekenta lent is hier niet zozeer voor nodig. Echter wel, als je bloemen wilt knip pen. Die moet je eerst in de natuur tekenen voor je ze uit de vrije hand kunt naknippen". De vier afgebeelde silhouetten van Wie cher Tjeerd Lever zijn geïnspireerd door „Spel en vermaak": 'n dansje maken .- de speelman zit er op het dakijs- pretop de gladde ijzers sleetje rijden de avrebellen klingelen en op jachtin 't lustig weidwerk veer en pluim na te jagen.(Gossaert) Wiecher Lever noemt zijn kunst een stiefkind van de beeldhouwkunst. „Je leert in omtrekken denken. Een beeld houwer zei me eens: als ik zo zou kunnen knippen als jij, zou me dat bij m'n werk uitstekend van pas komen". Hoe komt het, dat Wiecher Lever in deze moderne tijd steeds meer na volgers en navolgsters krijgt? De knip kunst en de silhouetknipkunst in 't bij zonder, bloeide, omdat 't de snelste mogelijkheid bood iemands gezicht of gestalte te vereeuwigen. Veel sneller dan de snelste sneltekenaar 't kon. De fotografie bleek echter nog sneller. En daarmee werd de knipkunst begraven. Waarom bloeit ze nu weer op? En juist weer in Nederland? 't Antwoord zou kunnen liggen in de woorden die Gabriël Smit eens over de knipkunst heeft geschreven: „Ik ont dekte er een oude, jonge kunst. Char mant, gezellig, zonder de zwarigheden van het drukkende ogenblik. Een ei gen wereld van stilte en geduld, liefde en fijne kunstvaardigheid. Nergens or dinair, nergens belast met de zware problemen die haast alle kunst tegen woordig zo verlammen. Heel eenvou-

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1968 | | pagina 5