1 DEZE WEEK: nader beschouwd
Strijd om een mammoet-dok
Bloot slaat dood
Parlementair
werd
aanzien
waardig beschermd
FRANKRIJK WIL WEL DE LUSTEN
MAAR NIET DE LASTEN
ARTS en OORLOG
mm.
AFGEVAARDIGDE KOEKOEK
T IET LELIJKE STEEK VALLEN
door
dr. E. van Raalte
door
M. B. Bloch
kolonel-arts
Flirten
Bevriezen
Sa boteren
VERHUIZING
IN T GEHEIM
Zij hebben er recht op
Geen rechter
Z°
'■W"
De afgelopen week kan de geschiedenis ingaan als de week van de scheeps
bouw, niet de grootste maar toch wel een van de zeer belangrijke takken van
ons bedrijfsleven, die aan tienduizenden werk verschaft en daarnaast tegen
over de wereld de „image" bepaalt van Nederland als vanouds een volk-van-
de-zee. Met die „image" was het niet zo bijster goed gesteld de laatste jaren:
de Nederlandse scheepsbouw dreigde het onderspit te delven in de scherpe
concurrentiestrijd die vooral door een land als Japan wordt gevoerd. En die
ondergang dreigde (en dreigt nog) verhaast te worden door de opkomst van
de mammoet-tankers voor welks nieuwbouw en reparatie gigantische dokken
zijn vereist.
In die scheepsbouw heeft mert die dreiging terdege onderkend en in een gron
dige studie zijn maatregelen ter verbetering voorgesteld; maatregelen die men
eigenlijk in twee woorden kan samenvatten: grotere samenwerking. Samen
werking tussen de bedrijven en ook tussen bedrijfstak en regering.
Die roep tot samenwerking blijkt niet tot dovemansoren te zijn gericht: Ver
olme, de grootste van de grote vier, en de Amsterdamse NDSM zullen ver
moedelijk samengaan voor de NDSM een noodzaak want deze maat
schappij kon het nauwelijks meer bolwerken en in de afgelopen dagen
is dan het bericht gekomen dat de Rijn-Scheldegroep en Wilton-Fijenoord-
Bronswerk de koppen bij elkaar gestoken hebben en de handen ineen zullen
slaan.
Tot dusverre lijkt het allemaal verheugend maar onder dit welige gras
van de samenwerking schuilt een venijnige adder. Op verzoek van de minis
ter van Economische Zaken, De Block, heeft namelijk het Centraal Instituut
voor Vestiging van Industrieën een# studie gemaakt van de mogelijkheden en
kansen van een mammoet-dok en dit instituut is tot de conclusie gekomen
dat er in Nederland voorlopig plaats is voor één dok. Terwijl er nu twee
samenwerkende groepen zijn en dus twee gegadigden. Gegadigden die ieder
voor zich bij de minister aankloppen voor een kredietgarantie, want het gaat
hier over projecten waarmee honderden miljoenen guldens zijn gemoeid. En
gegadigden ook die tot dusverre niet bereid zijn gebleken gevolg te geven aan
de ministeriële wens om tot één grote concentratie te komen.
En zo zit dan deze minister voor het blok. Verolme is inmiddels al met de
bouw van zijn reuzendok in het Botlekgebied begonnen, want deze werf heeft
een order uit te voeren voor de bouw van drie supertankers van elk 255.000
ton. En hij vraagt nu om zijn 75 miljoen kredietgarantie die hem zo meldt
Elsevier is toegezegd toen hij bereid was de noodlijdende NDSM onder zijn
hoede te nemen. Maar de twee anderen houden de minister aan zijn woord:
alleen maar kredietgarantie voor één dok, tot stand gekomen door de samen
werking van de grote vier.
In al dat strijdgewoel mengen zich dan terecht nog de stemmen van
de werknemersorganisaties. Ze zijn in al die fusies totaal niet gekend: het
samengaan van Verolme en NDSM lazen ze in de dagbladen, de samenwer
king tussen Rijn-Schelde en Wilton werd hun meegedeeld een uur voordat
het bericht de wereld in ging. Terwijl toch al met al de werkgelegenheid van
ettelijke tienduizenden hiermee gemoeid is. Behalve dat zij zich gepasseerd
voelen zien ze ook de „dokstrijd" met gemengde gevoelens aan, want ze zijn
vanzelfsprekend bang dat de continuïteit in de werkgelegenheid in gevaar
komt als er twee dokken worden gebouwd terwijl er eigenlijk voor twee dok
ken niet voldoende emplooi is.
Door dit alles is de ministerraad want daar zal dezer dagen de beslissing
moeten vallen in een weinig benijdenswaardige positie gemanoeuvreerd.
Enerzijds moet een regering ook de schijn vermijden dat zij op de stoel van
de ondernemers gaat zitten: als die menen twee dokken rendabel te kunnen
maken, dan is dat hun zaak en die van hun aandeelhouders. Maar anderzijds
vragen ze om geld van de gemeenschap en daarvoor is de regering wél ver
antwoordelijk zo goed als voor de werkloosheid waarmee het welzijn van haar
burgers zo nauw is verbonden. Wijs lijkt het alsnog een vorm van samenwer
king tot stand te brengen tussen de twee nu zo verdeelde kampen zou
minister De Block dat klaarspelen dan heeft hij een groot deel aan prestige
teruggewonnen!
In haar programma „Rood-wit-blauw" heeft de VARA-televisie ons woens
dag een kijkje gegund in een naturistenkamp. Er huppelden wat blote dames,
heren en kinderen door de vrije natuur, deden allemaal nogal kinderlijk-
onschuldige spelletjes en zo en gaven op de meest voor de hand liggende vra
gen de meest voor de hand liggende antwoorden. De Fransen hebben er een
goed woord voor: bete!
De heer P. Jongeling, Kamerlid voor het Gereformeerd Politiek Verbond,
heeft er vragen over gesteld aan de minister van Cultuur en aan de minister
van Justitie. Hij wil uitgezocht zien of hierdoor de openbare eerbaarheid is
geschonden. En verder wil hij weten of een dergelijk kamp, dat van overheids
wege een gesloten karakter moet hebben, wel het recht heeft de televisie
camera binnen te laten. Als het de heer Jongeling erom te doen is in een
rechtsstaat ook de rechtsregels te laten gelden heeft hij het grootste gelijk
van de wereld, want uit juridisch oogpunt was dit een dwaze vertoning. Als
de heer Jongeling gelooft dat de eerbaarheid hierdoor geschaad wordt, ver
schillen we met hem van mening: „Bloot slaat dood" in dit geval: een derge
lijke vertoning beneemt de lust om nóg eens naar „Rood-wit-blauw" te kijken.
Mr. F. J. F. M.
...op de bres
VAN THIEL
voor de pers...
Zij die, met hulp van welke methoden ook,
ten aanzien van het gebeuren op het
Binnenhof het publiek voorlichten, dienen
dit steeds op verantwoorde wijze te doen. Zij
moeten zich bewust zijn van de onschatbare
betekenis van het bestaan van de volksver
tegenwoordiging. Op haar beurt heeft deze
zo doeltreffend en waardig mogelijk haar
zware arbeid te verrichten.
In dit verband rust er mede een allesbehalve
lichte taak op de schouders van de Kamer
voorzitter, die de orde heeft te handhaven.
Aldus een der regels van het Reglement van
Orde. Daarnaast bestaan er bovendien heel
wat ongeschreven regels, zoals onder meer
de wenselijkheid van een te werk gaan door
de voorzitter met de nodige slagvaardigheid
en elegantie. In beide opzichten doet mr. Van
Thiel, al gaat hij bij een en ander naar eigen
trant te werk, niet onder voor zijn voortref
felijke voorganger, wijlen dr. Kortenhorst.
Hij heeft dit ook weer getoond op de laat
ste dag van de openbare werkzaamheden van
de Tweede Kamer, voordat deze met zomer
vakantie ging. Er deed zich toen iets voor
waarbij een hoog te houden beginsel in het
spel was, rakend aan de waardigheid, tevens
de rechten van de Kamerleden. Dit beginsel
namelijk dat geen afgevaardigde zich vrije
lijk beledigend in een openbare parlementai
re vergadering dit geldt oók ten opzichte
van openbare commissie-bijeenkomsten
mag uitlaten met betrekking tot personen of
„instellingen" die geen deel uitmaken van het
parlement en zich daar dan niet terstond
kunnen verweren tegen eventueel onverdien
de blaam. Dit beginsel hangt ten nauwste sa
men met de staatsrechtelijke bepaling inzake
de onschendbaarheid van de sprekers in
's lands vergaderzaal, welke bepaling echter
allerminst een vrijbrief met zich brengt om
haar te misbruiken. Daarom moet de voor
zitter tegenover degenen die zitting hebben
in het Parlement, maatregelen treffen, inge
val een hunner in een openbare parlementai
re vergadering iets zou zeggen waarvoor hij
zo hij elders publiekelijk dezelfde soort
termen in woord of geschrift zou bezigen
wel met de strafrechter in aanraking zou
kunnen komen.
'"phans vóór alles het voorgevallene, dat aan-
-*■ leiding vormt voor deze bijdrage, be
doeld om de ernst te belichten van het ge
beurde. Die ernst bleek uit het slot van de
H. KOEKOEK
.kon weerwoord niet weerleggen.
op 27 juni door voorzitter Van Thiel gedane
mededeling omtrent de vastgestelde splitsing
van de tot die dag bestaan hebbende fractie
van de Boerenpartij, in twee fracties en om
trent zowel de wettelijke als de reglementai
re gevolgen dier splitsing. Dat slot kwam op
het volgende neer. In een persorgaan (te we
ten De Volkskrant van 27 juni) had een be
richt gestaan als zou de afgevaardigde Koe
koek ten aanzien van een eventuele bemidde
lingspoging van de voorzitter gezegd hebben:
„Dat mag hij trouwens van de KVP niet".
Nu had dat Kamerlid later tegenover de
voorzitter nadrukkelijk verklaard noch deze
woorden, noch woorden van een dergelijke
strekking tegenover wie dan ook gesproken
te hebben. Hetzelfde bericht in genoemd och
tendblad hield onder andere tevens in dat de
zeven Kamerleden die verkondigden en
wel beschouwd nog verkondigen leden van
de Boerenpartij te zijn, op de avond van 26
juni bij de Kamervoorzitter voor een geza
menlijk ondêrhoud ontboden waren, waarop
was afgesproken dat niemand van hen die bij
dat onderhoud tegenwoordig waren geweest,
enig commentaar zou geven voordat de vol
gende dag president Van Thiel in de openba
re Kamervergadering de door hem voorgeno
men mededelingen zou doen. Nu hadden alle
lezers van bedoeld „bericht" daaruit ^kunnen
bespeuren dat de afgevaardigde Koekoek zich
in strijd met die afspraak zou hebben gedra
gen.
Dat ware opzichzelf al bedenkelijk genoeg
maar nu kwam er nog de door hem jegens
de Kamervoorzitter geuite (en in de Volks
krant gepubliceerde) beschuldiging bij. Het
lag dus voor de hand dat mr. Van Thiel in
het onderhavige geval het hoor-en-wederhoor
wenste toe te passen. Dank zij dat „weder
hoor" bleek hij in staat niet uitsluitend ge
wag te maken van de Koekoekiaanse ontken
ning van hetgeen in de Volkskrant had ge
staan (waarmee dus op dit persorgaan een
blaam werd geworpen door een „onschend
baar" Kamerlid) maar meteen ook het over
tuigend bewijs in de openbaarheid te bren
gen hoezeer de ontkenning van het Kamerlid-
in-kwestie strijdig met de werkelijkheid was
geweest. Dit bleek uit een door de president
Wat Frankrijk zich op het vlak van de
internationale politiek meent te kunnen ver
oorloven, grenst vaak aan het ongelofelij
ke. Dat geldt niet alleen voor de samen
werking binnen de Europese gemeenschap
pen. Ook in de Navo, in de Verenigde Na
ties en de internationale organisaties voor
handel en betalingsverkeer, speelt Frank
rijk de rol van de eeuwige dwarsligger,
die wel wil profiteren van de zegeningen
van deze organisaties maar die niet bereid
is zich aan de spelregels te houden.
Neem nu de conferentie van de vijftien
landen van het Atlantisch Bondgenootschap.
Hoewel Frankrijk zich uit de militaire or
ganisatie heeft teruggetrokken wel weten
de dat in tijden van nood de bondgenoten
de verloren broeder toch te hulp zullen ko
men neemt het toch deel aan de minis
tersconferenties. In de slotverklaring heb
ben de ministers nog steeds een schijn van
eensgezindheid kunnen opbrengen. Nu ech
ter is ook dat niet gebeurd. Dat leidt tot
vreemde situaties.
Frankrijk vindt het in tegenstelling tot
de veertien andere niet nodig zich zorgen
te maken over de toenemende Russische
strijdkrachten in het gebied van de Middel
landse Zee. Dat is voor de Franse regering
niet zo vreemd. Want al schildert generaal
De Gaulle de communisten en alles wat
hij onder links georiënteerd verstaat af als
de grootste belagers van de vijfde repu
bliek, met de communistische wereldmacht
Rusland wil hij nog steeds graag flirten.
Merkwaardiger is dat een paar dagen
voor het Russische aanbod om tot een re
geling over de raketbewapening te komen,
Frankrjjk zich tegen overleg tussen Navo en
de communistische landen verzette over
praktisch hetzelfde onderwerp.
Ernstiger wellicht nog is de ontwikkeling
binnen de Europese gemeenschappen. Na
tuurlijk zullen velen bij de jongste gebeur
tenissen een gevoel van leedvermaak am
per kunnen onderdrukken. Ruim tien jaar
geleden toen de Europese Economische Ge
meenschap (behalve Frankrijk, Duitsland,
Italië en Benelux) haar werk begon, gold
de grote stimulator van de Europese een
wording en dat was datzelfde Frankrijk
als de zieke man van West-Europa.
Met kunst- en vliegwerk, met devaluaties
en pijnlijke financiële operaties, met een
streng economisch bewind, heeft Frankrjjk
zich tot een sterke macht opgewerkt, sterk
althans naar buiten. De onlust onder de ar
beiders is niet meer en niet minder dan de
reactie op het onttrekken van te veel eco
nomische en sociale mogelijkheden aan het
dagelijkse leven ten behoeve van de natio
nale kernmacht, die ondanks alle inspannin
gen nog niet in de schaduw van de Ameri
kaanse en Russische kernmachten kan
staan.
Zelfs de voze tegenwerpingen tegen En-
gelands toetreding tot de EEG keren zich
thans tegen Frankrijk zelf. Zeker, Groot-
Brittannië heeft zijn economische moeilijk
heden niet overwonnen.
Maar Frankrijk zelf staat voor nog gro
tere problemen. En het land dat zovele ma
len de belangen van zijn partners heeft
miskend, dat het vertrouwen zo vaak heeft
geschonden, beroept zich thans op het ver-
madelijde verdrag om steun te krijgen
van zijn bondgenoten in de EEG.
Daar zou niets tegen in te brengen zijn,
ware het niet dat de regering in Parijs bij
monde van de minister van financiën Cou-
ve de Murville, zelf het verdrag met voe
ten treedt, omwille van de eigen industrie
en handel. Een grote handelsoorlog met
Amerika riskerend treft Parijs steunmaat
regelen voor de uitvoer, belemmert het de
invoer uit landen binnen en buiten de ge
meenschap. De Europese Commissie, bo
vennationale hoedster van het verdrag,
wordt genegeerd, de ministerraad wordt ge
confronteerd met voldongen feiten.
Juist nu de Gemeenschap (per 1 juli)
een einde heeft gemaakt aan de invoerrech
ten in het handelsverkeer binnen de Ge
meenschap, nu de eerste verlaging van de
douanerechten als gevolg van de afspraken
over een verruiming van de wereldhandel
(Kennedy-ronde) een feit worden, ontke
tent Frankryk een crisis, die in omvang
en ernst niet kan worden vergeleken met
de twee veto's tegen Engelands toetreding tot
de EEG.
Vaak is ook in Nederlandse parlementai
re kringen geredetwist over een harde of
zachte lijn tegenover de Franse politiek.
Een harde politiek riskeerde een feitelijke
vernietiging van alles wat in de afgelopen
tien, twintig jaar is bereikt. Een zachte
politiek zou het verworvene behouden,
maar gelijk bevriezen tot de gemeenschap
zou zijn uitgebreid met Engeland, Ierland
en de Scandinavische landen.
De jongste Franse maatregelen hebben
een einde gemaakt aan elke twijfel. Frank
rijk wil handhaving van de Gemeenschap
omwille van de steun, die zij aan de Fran
se economie kan verlenen. Frankrijk ook
saboteert alles wat diezelfde Gemeenschap
aan lasten oplegt, naast de vele lusten. Te
vele offers hebben de partners moeten bren
gen: ondermijning van de democratie, te
hoge prijzen voor de belangrijkste levens
middelen, te hoge invoerrechten voor pro-
dukten, aangevoerd van overzee, een af
braak van de inspraak van het bedrijfsle
ven (ondernemers en vakbonden incluis) op
de economische wetgeving, een volkomen
ontvangen en, in één adem met het hier al
vermelde, voorgelezen brief. Deze brief, on
dertekend door een der leden van de parle
mentaire redactie van de Volkskrant, hield in
dat mét de berichtgever-in-kwestie twee ge
tuigen, eveneens parlementaire journalisten,
bereid waren te bevestigen zelf het Kamerlid
Koekoek de in bovengenoemd ochtendblad af
gedrukte woorden te hebben horen uitspre
ken.
Dat was dan wel de klap op de vuurpijl.
Gesteld een ogenblik dat hetzij dat Kamer
lid zelf, hetzij een zijner medeleden gemeend
zou hebben reden te bezitten dm de onjuist
heid aan te tonen van wat de voorgelezen
brief behelsde, dat zou dat heel eenvoudig
bereikbaar zijn geweest: door het woord te
vragen voor een persoonlijk feit. Daarvan
was echter geen sprake. Toen voorzitter Van
Thiel zijn mededelingen met inbegrip van
het hier weergegeven slot had beëindigd,
bleef het muisstil in de vergadering. Hiermee
was de zaak afgelopen. En zo is dan in de
Handelingen vastgelegd hoe de vork werke
lijk in de steel had gezeten. Wat er daar
na nog door deze of gene in de wandelgan
gen beweerd moge zijn is, zoals dat tegen
woordig heet, volslagen waardeloos!
heeft er zich dezen weer een nuttig
precedent voorgedaan, waarop men zich
zo nodig later kan beroepen. In de parle
mentaire, bovendien in de staatsrechtelijke
praktijk zijn precedenten nu eenmaal van
niet te onderschatten betekenis. Daarom zal
ieder die ook maar enigermate beseft welk
een groot belang er mee gemoeid is de waar
digheid van de Kamer en de rechten van alle
burgers evenzeer van journalisten als van
niet-journalisten hoog te houden (de rech
ten namelijk op bescherming tegen misbruik
maken van de parlementaire onschendbaar
heid) zich van ganser harte kunnen verheu
gen over het optreden van de Kamervoorzit
ter. Daarbij doet het er niet toe of het aan
zien van de afgevaardigde groot dan wel klein
is of misschien in sommiger ogen zelfs ge
lijk nul wie tegen de juiste regels zon
digt ondermijnt de plaats, die de Kamers
wat hun gezag betreft, in ons bestel inne
men.
Daarom was er reden te over om het vol
le licht te laten vallen op de gelukkig plaats
gevonden hebbende strikte en onverwijlde
toepassing van de juiste gedragsregels,
waarvoor de voorzitter zorg heeft gedragen,
zoals ik in dit artikel heb -Tc rrjjpr
reden bestaat hiervoor, nu tegenwoordig niet
alleen via de pers doch bovendien door com
municatiemiddelen als radio en televisie
een zo omvangrijk gedeelte van de burgerij
het gebeuren in de Staten-Generaal kan vol
gen.
Het gebeurde op diezelfde laatste dag waar
over dr. Van Raalte hiernaast zijn ode aan
de waardigheid van ons parlement heeft ge
schreven. Op bevel van mr. Van Thiel gingen
de deuren dicht, werden de tribunes ontruimd,
de Kamer ging over tot een geheime zitting,
of om het in parlementaire termen te zeggen:
in comité-generaal. Dat gebeurt meer als het
gaat over de voorbereiding van de eigen be
groting of over het benoemen van griffiers.
Maar ditmaal ging het ook over andere
zaken en het ware ons liever geweest wan
neer dit wat meer in de openbaarheid was
gebracht. Ditmaal was aan de orde de annexa
tie van het Binnenhof door het parlement en
dat is een grootse gedachte.
Het had eigenlijk al lang moeten gebeuren,
want al jaren geleden stond het vast, dat in
ieder geval de Tweede Kamer uit haar ruimte
zou barsten, maar nu er verderop op het Bin
nenhof ruimte beschikbaar is gekomen door
de verhuizing van het departement van cul
tuur, recreatie en maatschappelijk werk naar
Rijswijk, gloort er iets meer perspectief.
De beide lange zijden van het Binnenhof
worden al in beslag genomen door de Staten-
Generaal. Aan de kant van de Hofvijver ligt
de Eerste Kamer met haar colonnade. Aan
de andere zijde is de Tweede Kamer, die zich
thans al heeft uitgebreid tot ver achter de
Ridderzaal in de gebouwen waarin vroeger de
afdeling P.B.O. en bezitsvorming van het de
partement van algemene zaken huisde. Daar
naast ligt dan thans het lege gebouw waarin
tot voor kort minister Klompé resideerde.
Het is de bedoeling, dat de Kamer in die
ongetwijfeld gerieflijke en uitgebreide ruimten
althans voor een deel soelaas vindt voor haar
benauwdheden en die zijn er vele.
Dit alles schijnt bereikbaar te zijn, nu ook
de regering een welgevallig oog op het Bin
nenhof heeft laten vallen. Premier De Jong
is al lang vertrouwd met het gebouw van
Verkeer en Waterstaat, waar de ministerraad
elke vrijdag vergadert in de pompeuze Trèves-
zaal. Maar Verkeer en Waterstaat gaat ver
huizen naar het gebouw van de K.L.M. en van
dit zeer oude gebouw zou de zetel van de mi-
nister-president kunnen worden gemaakt. Deze
heeft zijn kabinet sinds ruim twintig jaar in
een van de vier villa's aan het Plein 1813,
In tal van gebouwen over Den Haag verspreid
zitten verder de onderscheidene afdelingen
van het departement van algemene zaken er,
die zouden bijeengevoegd kunnen worden op
het ÊÏhïïënhc?
Op deze manier zou op het Biruiennof niet
alleen het parlement een behuizing krijgen die
aan de behoeften voldoet, maar zou ook de
minister-president passend onderdak kunnen
worden verleend.
The Lancet, het toonaangevende Engelse me-
g dische tijdschrift, heeft zich in een artikel
verdiept in de vraag of er geen tegenspraak
5 te bespeuren is tussen de artseneed en de
dienst bij de gewapende macht. Aan dit ar-
5 tikel is door een Nederlandse arts aandacht
besteed in een van de landelijke dagbladen
als zelf bij deze kwestie betrokkene leek
het mij nuttig u eens wat nader met deze
j materie te confronteren, overigens zonder
verder op de beide eerder genoemde publi-
5 katies in te gaan.
M. COUVE DE MURVILLE
Frankrijk voor alles
omwenteling in het systeem van omzetbe
lasting met alle gevolgen voor de inkomsten
belasting. Het zijn voorbeelden die voor uit
breiding vatbaar zijn.
Europese economische eenwording is
wenselijk en gezien de snelle technische en
industriële ontwikkeling aan beide zijden
van de Oceaan noodzakelijk. De prijs voor
verwerving daarvan mag hoog zijn.
Niet tè hoog echter. Aan de inschikkelijk
heid en verdraagzaamheid komt eens een
einde. Dat einde wordt nu door Frankrijk
aangekondigd. Ook in de politiek, zelfs in
de Europese Gemeenschap, kan de liefde,
zelfs al bergt die een grote mate van
eigenbelang in zich, niet van één kant ko
men.
5 De eed wordt door de arts afgelegd onmid-
dellij k nadat de kandidaat de gunstige uitslag
't van het artsexamen heeft vernomen. De eed
verplicht de jonge arts naar beste weten en
kunnen de geneeskunst toe te passen, en ge-
J heim te houden hetgeen hem uit de vertrou-
welijke mededelingen van zijn patiënten (en
5 hun omgeving) ter kenni s isgebracht Op de
geheimhouding gaan wij verder niet in.
De eed dus: eigenlijk geeft de bewoording
al aan, dat de plicht van de arts overal be-
j staat en geheel onafhankelijk van de functie
J die hij vervult. Ook is uit deze bewoording
duidelijk, dat plaatselijke situaties een grote
rol kunnen spelen. Het „kunnen" wordt im-
J mers in sterke mate beïnvloed door de om-
standigheden. Dit laatste geldt evenzeer voor
vredes- als voor oorlogstijd. De eed op zich
j zelf kan dus geen reden zijn tot dienstweige-
ring.
Zijn er andere argumenten, die de arts er-
toe zouden kunnen brengen, zijn diensten te
j weigeren? Ogenschijnlijk zijn deze er mis-
schien wel, maar zijn ze ook reëel? De stan-
J daardopmerking in dit verband kan men het
beste samenvatten in de volgende vraag:
„Hoe kunt U nu Uw kennis gebruiken om een
patiënt te genezen, terwijl U weet, dat deze
onmiddellijk na zijn genezing weer aan het
iI front zal worden ingezet met 't vooropgezet-
te doel, anderen buiten gevecht te stellen en
zo nodig zelfs te doden?!" Of wel, gesimpli-
ficeerd en ongenuanceerd: „Heeft de arts het
recht, zélf te bepalen, wie hij wil doen pro-
fiteren van zijn weten en kunnen?"
J Dat is misschien wel een op het oog sim-
pele en voor de hand liggende vraag. Toch
g is zij in al haar consequenties volkomen in
strijd met de hierboven geciteerde eed. De
gestelde vraag immers impliceert het recht
van de arts om zelf te bepalen wie hij wel
en wie hij (om welke reden dan ook) niet
wil genezen. In uiterste consequentie gaat
i daarmee de arts beslissen over leven en dood
van de hem toevertrouwde/zich hem toever-
trouwende patiënt!
klant, of een vrouw met „een gat in haar
hand" ofen ga zo maar door, „naar beste
weten en kunnen" te behandelen, omdat hij
van mening Is dat de maatschappij op het
behoud van deze figuur toch geen prijs stelt.
Het is duidelijk, dat hiermee de weg geopend
wordt tot een willekeur, die grenzeloos is.
Geldt het bovenstaande in vredestijd, men
kan geen enkel argument bedenken, waarom
in oorlogstijd andere normen zouden moeten
gelden. Ook dan heeft de patiënt recht op de
vrucht van de beste geneeskundige kennis,
die onder de dan geldende omstandigheden te
verwezenlijken is. Ook dan mag de arts niet
stellen (waar het in feite op neer komt):
„Laat hem maar dood gaan, want anders
overkomt hem dat binnen afzienbare tijd
toch!" Er is niemand, in vredes- of in oor
logstijd, die dat zeker weet. Dat wil zeggen:
wij, artsen en niet-artsen, weten dat iedereen
eens aan de beurt is, maar niemand van ons
heeft het recht, die datum voor een ander te
vervroegen!
HU heeft daartoe (gelukkig) niet 't recht.
Integendeel, de eerder geciteerde reed legt
hem de plicht op de geneeskunst naar beste
weten en kunnen toe te passen. Terecht is de
ze verplichting volkomen onafhankelijk ge
steld van de gevolgen. Deze zijn immers in
't geheel niet te voorzien en zy zouden daar-
bU in feite de arts maken tot een rechter, bui
ten de rechtspraak staande. Wy kunnen ons
bUv. voorstellen, dat een arts zou weigeren een
notoire dronkaard, of een vaste gevangenis-
heel ander aspect: als wij, al dan niet in in-
ternationaal verband, van een bepaalde bevol-
kingsgroep vragen en verwachten dat zij het
front zal vormen in de verdediging van de
fundamentele waarden van onze maatschap-
pij, hef et zij er recht op dat wij haar in
staat stellen dit te doen met het beste mate-
rieel en onder de best mogelijke voorwaar- j
den die dan te verwezenlijken zijn. Het feit
dat die fundamentele waarden nog niet dat 2
ideële hoogtepunt hebben bereikt waar wij S
naar uitzien, doet aan dit alles niet af.
Nog een aspect moge in dit verband wor-
den beklemtoond: de pacifist (want die is het),
die uit ideële of andere motieven de arts of een j
ander tot dienstweigering aanspoort, rea-
liseert zich niet of kijkt (ziende blind) voor-
bij aan het feit, dat dan een ander de plaats
van de dienstweigeraar moet vervullen, dan
wel, wanneer het een geheel ontwapen(en)d 2
land betreft, anderelanden de verdediging
van dat land zonder krijgsmacht maar moeten
overnemen, in het laatste geval dan in ruil J
voor ontwikkelingshulp of b.v. een rampen-
brigade-in-vredestijd.
Dit alles geeft blijk van een ontstellend ge-
brek aan realiteit. Na tweeduizend jaar 2
Christendom zijn we nog steeds niet rijp
voor een oorlogloze wereld helaas. Als we
er (volgens de visie van prof. F. L. Polak, 2
d^ toekomstkundige) inderdaad steeds dich-
tér bij komen, dan is dit dank zij een be- 2
wapeningsevenwicht en de computer en be- J
slist niet dank zij de ontwapening van de pa- 2
cifist! 2
LmnmnnunmunumumnumuuMnunHmummnununnnunuuunuuunumuv