NIEUW NEDERLANDS PROZA
r
cJYCuze nissen
i...
Uitzoeken
Hoop
LITERAIRE KRONIEK
door
WÏUJLam ft
Niet ter zake
Geen James Bond
Concilie
Ondingen
*vva uiij-otii acui. „nio jc iiuu jc ncic icvcu
Vorm
Doorzagen
I
Jules de
god die
"T)e schrijver Bob den Uyl heeft niet lang
geleden gedebuteerd met een novel-
lenbundel die „Vogels kijken" heet en
die reeds aanstonds als een literaire ver
rassing beschouwd werd. Er is nu bij
Querido een nieuwe verhalenbundel van
zijn hand uitgekomen: „Een zachte fluit
toon" genaamd, die een bevestiging van
zijn opmerkelijk talent beduidt, Wat hem
van veel hedendaagse prozaïsten direct
onderscheidt is zijn welverzorgde stijl,
goed van woordkeus, zorgvuldig van taal
gebruik en toch geheel natuurlijk klinkend.
Met dit stijlmiddel van een geluid dat
zichzelf nergens forceert en alle goedkope
effecten vermijdt, vertelt hij ons de won
derlijkste verhalen, soms bizar van ver
beelding, maar toch altijd nog aan de
werkelijkheid gebonden, en vrijwel steeds
met een ondergrond van humor en ironie.
Juist door zijn rustige, geciseleerde ver
teltrant, een evenwichtig en fraai matter-
of-fact proza, bereikt hij dan in 'zijn meest
fantastische vertellingen een opmerkelij
ke suggestie van echtheid, van authentici
teit. Hoe vreemd de dingen zich voordoen,
men kan niet nalaten de verteller te gelo
ven. De meest irreële situaties krijgen
door dit stilistisch procédé overtuigings
kracht.
Een bezwaar tegen zijn wijze van
schrijven is wel, dat hij soms wat lang
uitweidt. Het is dan alsof hij zelf zoveel
plezier in het schrijven-zèlf heeft, dat hij
maar moeilijk ter zake kan komen. Dit is
niet in al zijn verhalen het geval, maar
deze neiging maakt het totaal van zijn
verhalenbundel toch wel wat zwakker dan
nodig was. Een kort verhaal is nu een
maal geen roman; de lezer moet niet
lang met uitvoerige overwegingen worden
bezig gehouden alvorens hij aan de „frap
pe" toekomt. Zelfs de aardigste korte ver
telling verwatert als men een te lange
aanloop neemt. Het is hetzelfde als met
het vertellen van anekdotes.
Dit neemt niet weg dat „Een zachte
Corte„Het geld is de enige
nog maeht over ons heeft"
mens Jules de Corte, maar een stuk musici
en andere artiesten.
Hierbij publiceren wij een interview, dat wij dezer dagen hadden met de be
kende liedjeszanger Jules de Corte. Volgens sommige lezers zal niet alles wat
hij hierin zegt als onweerlegbaar kunnen worden beschouwd. Anderen zullen
in zijn opmerkingen een persoonlijke verwoording zien van een onbehagen,
een verlangen naar authentiek en waarachtig mens-zijn, dat zij ook zelf delen
en dat in verschillende vormen op verschillende plaatsen in onze wereld
recentelijk openbaar aan de dag is getreden.
Hoe men echter ook over de mening van Jules de Corte mag denken: het is in
ieder geval altijd de moeite waard om aandachtig te luisteren naar wit er
in één enkele medemens leeft. En zeker wanneer die medemens een van Ne
derlands meest begaafde kunstenaars is, die zijn liefde voor de eenling al
eens heeft geuit in het gezegde: „Uw vriend de mens, uw vijand de maatschap
pij".
et
e-
jn
in
s-
in
sn
e-
»n
at
an
ti-
is,
al,
ds
en
lie
Je
is
rt.
iet
ld.
in.
is.
en
in
;n.
U vindt, dat de mensen weinig zichzelf
zijn?
J. de C.: „Een volkomen identiteitsverlies
bestaat natuurlijk niet. We hebben nog wel
het idee van: „Nou ja, die man is nu een
maal een beetje eigenaardig, want hij houdt
kippen en hij is homofiel". Maar we zoe
ken niet tot op het ruggemerg uit, wie hij
of zij is. En alleen daar kun je iets mee
doen. Als ik met u praat, dan zend ik sei
nen naar u uit. Dan is het belangrijk: wat
is uw weersein tegenover mijn sein
Ik sein. Maar als u niet terugseint, ontstaat
er angst in mij en die angst kan ontaarden
in agressie. Maar als u wél terugseint, dan
kunnen we het misschien wel met elkaar
oneens worden, maar er komt geen bloedbad
van. Het ergste is: als we de ramen dicht
doen en dan achter de schietgaten gaan zit
ten. Door een anders identiteit heenschie-
ten, dat is het gevaarlijke. Als ik maar
weet, wie u bent. Desnoods bent u een van
die journalisten, waarvan ze zeggen: „Die
rotjongens van de pers". Dat is dan nog
niet zo erg. Iemand is nu eenmaal zoals ie
is. Daar zijn vaak duizend-en-een redenen
voor".
In het laatste couplet van uw liedje „De
poort" zingt u: „Maar wel vloog er een
witte duif voorbij/met in haar bek één takje
levensgroen/ dat God ons in het uur gena
dig zy/als wjj de laatste kruisgang moe
ten doen". Wat bedoelt u met die duif?
J. de C.: „Misschien komt er toch nog eens
een dag, waarop we niet meer mensen door
die poort jagen, zoals nu nog gebeurt. Er is
in de mens een element van hoop. Dat
hoeft niet te zijn: het eeuwige leven. Ik neem
,mr\v nnn. AU U „1 1
fluittoon" toch wel een bijzonder te waar
deren boekje geworden is, met als beste
vertelling de historie van „De moorde
naar" die (niet alleen omdat zij zich in
een kroeg afspeelt) aan Carmiggelt her
innert. De auteur vertelt hoe ih een café
een man binnenstapt, die een revolver op
de tapkast legt, en in de loop van 't ge
sprek laat weten dat hij in Amerika als
lid van een gangsterbende een tijdlang
het beroep van moordenaar heeft uitge
oefend. Nu hij weer in de lage landen is
teruggekeerd, blijkt dat het vak van huur
moordenaar hier veel minder vlot te ver
werkelijken valt. „Je kan hier niet zo
maar mensen gaan doodschieten zonder
dat je vroeg of laat gepakt wordt, en dat
is de opzet niet. Er staat hier geen be
hoorlijke organisatie achter je, met geld
en advocaten. Daarginds wordt altijd voor
een goed alibi gezorgd, de bazen bou
wen zo'n moord eerst helemaal voor je
op". Toch zijn er, naar het blijkt, ook
hier wel lieden, die iemand uit de weg
geruimd willen zien. De moordenaar ver
haalt, hoe hij nu zijn stiel verantwoord
uitoefent. Hij vraagt voor een moord vijf
duizend gulden, maar de helft moet voor
uit worden betaald. Dan gaat hij serieus
op zoek naar het slachtoffer, mikt en
schiet, maar zorgt ervoor dat zijn revol
ver niet geladen is. De opdrachtgever is
meestal boos en weigert de andere helft
van de overeengekomen som te betalen,
maar tenslotte heeft onze moordenaar
toch nog altijd f 2.500,verdiend,
„goed geld op tafel en geen politie aan de
deur". Want iemand die een moordenaar
gehuurd heeft laat het natuurlijk wel uit
zijn hoofd van zulk bedrog aangifte te
doen. Nadat de café-bezoeker deze geschie
denis verteld heeft, zijn de verbaasde
kroeggenoten ten slotte getuige van zo'n
schijn-aanslag, die de moordenaar echter
in een sombere stemming brengt. Het is
immers niet het ware werk. Hij verlangt
naar Amerika.
Van de andere aardig-gevonden verha
len in deze bundel noem ik voorts nog
„Luister, een Montenegrijnse oorlogs
zang" de enigszins satirische historie
van een man die naar vreemde landen
reist om folkloristische liedjes te horen en
ontdekt hoezeer de romantiek van die fol
klore voor de enthousiaste verzamelaar
met de werkelijkheid in strijd blijkt. Ner-
BOB DEN UYL
gens hoort hij de „oogstliederen" en andere
„typische" volkszangen, waarmee een be
paalde volksgroep zo vaak door de vreem
deling geïndentificeerd wordt. Zoals een
Amerikaan hier nog wel eens vergeefs naar
wijde broeken en klompen speurt.
Alles bijeen is dit dus een niet alleen
knap geschreven, maar vaak ook amu
sante en onderhoudende verhalenbundel
door een begaafde auteur, waarvan nog
veel te verwachten valt.
W/as het boek van Bob den Uyl een ver-
rassing, de nieuwe roman van Steven
Membrecht„De sektariërs en de witte
vlek" heeft ons daarentegen teleurge
steld. De auteur van deze bij Contact,
Amsterdam, verschenen uitgave heeft
een niet onbetekenend oeuvre op zijn
naam staan. Hij is een vruchtbaar schrij
ver en in zijn vorige boeken ook een
schrijver van talent, met de neiging om
zijn werk een diepere geestelijke en filo
sofische inhoud mee te geven. Dit is ook
het geval in zijn nieuwste roman, met
een thema dat hij al eens eerder heeft
behandeld, namelijk in zijn boek „De
Eerstelingen".
Hij beschrijft hierin de ontmoeting met
een godsdienstig-sektarische groep, rond
om de dood van een jongeman met wie
de ik-figuur samen bij een Surinaamse
pleegmoeder is opgevoed. Het blijkt dat
de overledene tot zo'n groep behoord
heeft, sektariërs die er over vragen
van dood en leven heel andere ideeën op
na houden dan de meeste mensen, het
welk voor en tijdens de begrafenis op een
voor de buitenstaander vreemde en geëx
alteerde wijze tot uitdrukking komt.
Op zichzelf is dit een boeiend onderwerp
maar Membrecht houdt zich in zijn ro
man zo veelvuldig en soms zelfs irriterend
met allerlei essaïstische en kwasi-filosofi-
sche nevengedachten bezig, dat de werke
lijke gebeurtenissen er voor de lezer ge
heel door worden omneveld en het eigen
lijke thema, hoewel aanleiding tot wat d^
ik-figuur allemaal denkt en opmerkt,
schimmig en onduidelijk op de achter
grond raakt. Daardoor kunnen wij ook de
gedachtenloop van de ik-figuur vaak moei
lijk volgen. Zijn vragen en ideeën zweven
voor ons in het niets of in het vage. Vijf,
zes zinnen achter elkaar eindigen soms
met vraagtekens. Ook voor de lezer irri
tant zijn de lange uitweidingen waarmee
de verteller in de roman zichzelf in al te
veel passages die tussen haakjes geplaatst
zijn, onderbreekt. De lezer kan er dik
wijls geen touw meer aan vastknopen,
het verhaal wordt versmoord door eerr
brij van overwegingen, innerlijke en ui
terlijke ervaringen van de ik-figuur, die
er nauwelijks of slechts zijdelings iets
mee te maken schijnen te hebben of er
met de haren worden bijgesleept. De
hoofdpersonages vindt men met een ini
tiaal aangeduid, en aangezien ze als ka
rakters ook al niet uit de verf komen,
wordt de helderheid van het geheel daar
bepaald niet door bevorderd.
De ik-figuur voert in het verhaal hoofd
zakelijk een innerlijke strijd over het
mysterie van de dood en het wezen var»
God, maar de wijsheden die hij daarover
verkondigt, dragen er door hun ingewik
keldheid of vaagheid ook al niet erg to*
bij, de lezer te verlichten. Bijvoorbeeld!
„God komt uit de zelfovertuiging voort,
zoals het ei uit de kip en uit God komt
dan weer God zoals uit het ei de haan is
dan is hij ook de kip en dus is God ds
overtuiging al was het waar, dat ook de
kip uit het ei komt, maar als God een kip
of een haan is of volgens de fantasie
van Chesterton een walvis, of volgens het
snobisme van Van het Reve een ezel
dan is hij dus alles".
Dergelijke diepdenkerigheden maken de
ze roman nogal moeilijk verteerbaar.
Volgens een aantekening achter op het
boek is dit werk te beschouwen als een
soort afsluiting van Membrechts vorig*
geschriften. Wij hopen oprecht, dat dé
auteur zich in een volgend werk blijkt te
hebben hernieuwd; want met al dit ge
filosofeer lijkt hij ons hier als romancier
op dood spoor geraakt
ven gaat alleen maar door, ook als je niet
meer weet waarom, ook als je niet meer
weet waarheen", dan vraagt niemand zich
af: „Waarom zingt hij dat? Weet hij echt
niet meer waarheen?". Neem nou dat lied
je over die poort. Ik zing daarin: „Er ging
een man doorheen, die kanker had". Men
zal daarover niet meer zeggen: „Wat rea
listisch!" Men vindt het heel natuurlijk
Toen ik nog een joggie van zeven jaar was
en in mijn omgeving stierf een oude pas
toor aan kanker, zei me dat wel wat. Hoe
wel: toen sprak men nog gewoon van „kan
ker", maar tegenwoordig heet het „de ge
vreesde ziekte". Ik ben opgevoed in een
blindeninstituut. Tegenwoordig heet zoiets
„instituut voor visueel gehandicapten".
Op het merk Relaxis onlangs
een singeltjevan Jules de
Corte verschenenwaarbij diverse
christenen waarschijnlijk niet zullen
zitten te relaxen, als ze het horen.
Aan de ene kant van het plaatje
vertelt Jules, dat hij een half uur bij
de poort heeft gekeken, „die aan
het eind ligt van het laatste pad."
Door die poort gingen onder ande
ren een man die kanker had, tien
soldaten („vijf aan elke kant met
elk in 't lijf een brokje lood van
eer") en tien verbrande kinderen uit
Vietnam, „omdat het die dag na
palm-zondag was."
Aan de andere kant van het
plaatje doet Jules de Corte de ge
achte priesters en predikanten de
suggestie aan de hand, een ander
baantje te kiezen („al weet U nog zo
goed wat Paul us heeft geschreven
daarmee heeft géén van alle honger
lijders brood en op het moment
dat U verwijst naar 't eeuwig leven I
sterven soldaten een verschrikke
lijke dood") en omschrijft hij het
kerkvolk als „de vrome schare die
zijn zonden durft belijden die om
vergeving vraagt en prompt verge
ving krijgt maar die in niets weet
te verschillen van de heiden en die
in niets de boze wereld overstijgt".
Toch is het aantal reacties op de
ze liedjes tot dusver nogal gering.
Aan een boycot van een en ander
door radio en televisie (begin juni
ten onrechte verondersteld in een
ochtendblad) kan het niet liggen,
want Jules zong „De Poort" onder
meer in zijn programma „Het Weer
huis" voor de KRO-radio en „Ge
achte kerk" rond de jaarwisseling in
een tot de kerk gericht cabaretpro
gramma voor de televisiecamera's
van het /KOR, in opdracht waarvan
hij laatstgenoemd liedje dan ook
heeft geschreven. Alleen een blad in
Rotterdam heeft gereageerd in de
geest van Wat denkt die De Corte
wel?".
rFoch zijn „De Poort" en „Geachte kerk"
twee meesterwerkjes. Daarom hebben
we Jules de Corte gevraagd, wat hij er zelf
wel van denkt.
„Ik vind, dat de kerk zou moeten ophou
den met de mensen af te leiden van de wer
kelijkheid. Een predikant doet volgens mij
niets anders dan de mensen een schuldge
voel aanpraten, dat bij hen doorprikken en
hen er dan van verlossen. Maar op maan
dagmorgen blijkt, dat je er nog helemaal
niet van verlost bent. Dan zit je bijvoor
beeld nog steeds met je tweehonderd gul
den belastingschuld. En als je dan op weg
naar het belastingkantoor een hartverlam
ming krijgt, zal je vrouw die schuld moe
ten betalen, desnoods tot in het twintigste
geslacht toe.
Nee, de barmhartigheidsgedachte zou
volgens mij deze moeten zijn: „Meneer A.
heeft een ontzettende schuld. We zullen
hem helpen, deze schuld te dragen. We
gaan allemaal achter A. staan. Als jij
het niet kunt, zal ik het voor je doen." In
een bedrijf zou men moeten zeggen: „Wat
rot voor die man, dat hij dat niet kan be
talen. Kunnen we niet matzen?" Je zou het
ook als bank kunnen doen, bijvoorbeeld.
Maar een bank zit nog veel meer in over
zijn geld dan over zijn personeel. Als een
lid van het personeel is overleden, zegt men
dat men hem node zal missen. Maar in
tussen is er allang weer een andere sollici
tant aangenomen. Niemand is onmisbaar.
Alleen het geld is onmisbaar. Ik kom steeds
meer tot de overtuiging, dat het geld de
enige god is, die nog macht over ons heeft.
Daarom: de priesters en dominees leiden
de mensen af, al naar gelang de plaats
waar ze vandaan komen, of ze nu spreken
met een zachte g of met een motregenstem.
Ze zijn volgens mij totaal ongeintegreerd
in de samenleving. Ze willen zo graag niet
van deze wereld zijn. Oké. Maar hun leer
haakt dan ook nergens in op de werkelijk
heid. Ze geloven dingen, die niet ter zake
zijn. Het kan me niks schelen of er drie
dan wel acht goddelijke personen zijn, als
ik niet klaar kom met een of ander pro
bleem. Waarvan zijn we eigenlijk verlost?
Van de zonde, zeggen ze. Maar intussen
blijven we elkaar kapot rijden, zien we el
kaar niet staan, lopen we over elkaar heen.
Daar komt nog bij: iemand die ik niet zie,
kan ik niet beledigen. Als ik thuis blokfluit
speel, kan ik niet weten of iemand anders
daar op dat moment last van heeft. Ik weet
alleen, dat ik het zelf fijn vind. Ik vraag
me wel eens af: wat zou dat eigenlijk zijn,
die ergernis bij sommige mensen, als ik
op zondag zin heb in eggen of ploegen7
Het hele godsbegrip is een menselijke
gedachte. Als we koeien waren, konden we
het niet denken. En als we geen mensen
of koeien, maar bijvoorbeeld drenzen wa
ren, helemaal bestaande uit plastic, dan
hadden we het gewoon niet nodig.
Daarom vind ik ook, dat men niet zo
moet lachen om een figuur als Lou, die zei
dat hij God was. Als ik geloof, dat ik we
reldkampioen eieren-eten ben, dan geeft
dat toch ook niets? De christenen hoeven
niet zo erg veel meer pretentie te hebben
dan Lou had. Ze staan net zo zwak als hij
stond. Ze hebben twintig eeuwen de kans
gehad, om het waar te maken. En dan grij
pen ze altijd terug op de eerste christenen:
„Ziet, hoe zij elkander liefhebben". Maar
daar weten we toch niks van? Het was wel
mooi, dat ze in gemeenschap van goederen
leefden, maar dat was misschien ook, om
dat ze niets hadden".
Maar wie of wat is dan volgens u God
J. de C.: „Ik denk dat alle dingen be
staan krachtens een grond-zijn. Dat mag
God zijn. Maar het mag nooit een soort
supersonische James Bond-in-het-goede zijn.
Ik geloof ook niet, dat ik kan zeggen
ik ontmoet Christus in de ander. Je moet
je naaste liefhebben als je zelf. Als dat
God ten goede komt, is dat meegenomen.
Als ik de ander ontmoet en hem goed doe
volgens Jezus' wil, dan heeft Hij goed ge
daan. Maar als ik u tegenkom en ik scha
kel even om en ik denk: „Daar komt Je
zus Christus aan", dan ontken ik u als per
soon, dan bent u eerder een soort medium.
Je kunt niet meer doen, dan er te doen
is. Als het ergens toe leidt, zullen we dat
wel zien. Over duizend jaar zal men over
onze tijd zeggen: „Nu weten we meer dan
toen". Maar dan weten de mensen nóg
niets. Want wat is weten? De veelheid van
de dingen kun je nooit bevatten".
Men heeft u toch ook ingeschakeld voor
het pastoraal concilie van de rooms-katho-
lieke kerk
J. de C.: „Ja. Ik ben daar een keer ge
weest. Ik was er voor uitgenodigd en ik
dacht: laat ik maar eens gaan kijken.
Maar ik kon op dat moment nog niet goed
zeggen, wat ik er van vond. Ten diepste
geloof ik, dat het op mijn antenne niet is
op te vangen, wat daar gezegd wordt. H
gaat over zulke organisatorische dinger
Die kan ik ook wel met n'importe wie b
spreken. Stel u voor, dat we overtuigd zi
van de noodzaak van de ontwikkeling v
Ivoorkust. Dan zijn we dat niet op lever
beschouwelijke grondslag. U bent er v
overtuigd, omdat u vindt dat er geholp
moet worden, ik omdat Mohammed het g
zegd heeft en uw buurman omdat weer e
ander het gezegd heeft. Maar het results
moet zijn, dat we er met z'n drieën a
beginnen. Als je even nadenkt over het co
cilie, vraag je je volgens mij af: jonge:
wat spreken die mensen een vreemde ta
dat zie ik helemaal niet zo. Het is stee
maar een kwestie vafi vergaderingen
resoluties. Er staat nooit iemand op,
zegt: „Maar verd..., luister nou eens!"
hoort altijd alleen maar: „De commissie
tot de conclusie gekomenEnzovoc
Maar voor mij is belangrijk: hoe gaat li
in Biafra? Ik noem maar een voorbet
Het zou even goed Griekenland kunnen zi
Hoewel: ik weet wel, dat het moeilijk
Nu kunnen we wel hopen, dat die Griel
zich gaan verzetten, maar als ze liever
de zon willen liggen, moeten ze dat do
En dan kunnen wij wel zeggen: „Dan ko
pen wij geen Griekse krenten meer", maar
dat helpt volgens mij niet. We zouden ook
wat kunnen zeggen van Portugal, maar
ach...
Kijk: het zijn allemaal ondingen. De we
reld is er vol van. Hier in Nederland staan
duizenden huizen leeg, terwijl duizenden
mensen geen woning hebben of in krotten
moeten wonen.
Wanneer ik als blinde een ongevallenver
zekering afsluit, dan is voor mij de pre
mie hoger. Want dan zegt men tegen mij:
„Jouw kans op een ongeluk is groter". De
verzekering is gebaseerd op winst. Dat vind
ik verkeerd. Een verzekering moet in de
eerste plaats een verzekering zijn. Als ze
daarna toevallig ook nog winst maakt, is
dat goed.
Het is toch ook een schande, dat we hier
in Nederland eerst zoveel mogelijk melk
produceren, er dan boter van maken en die
vervolgens weggooien? Ik zie dat als een
zelfde schande als wanneer je mensen in
concentratiekampen zet, met wie je het niet
eens bent.
Allemaal ondingen. Op de hele wereld. Je
moet het uitvechten. In landen als Zuid-
Amerika komt er nooit een einde aan de
onderdrukking, als ze niet een bepaalde vent
opzij zetten.
Ach, de een sterft voor het heilige geld,
de ander voor de heilige auto, weer een an
der voor het heilige vaderland... 't Is maar
wat je heilig verklaart.
Maar we hadden het over het pastoraal
concilie. Ik had gedacht, dat je daar blanco
kon bekvechten over het een of andere rap
port. Dat je kon opstaan en vragen: „Wat
betekent dat?". Maar ik kreeg 'de indruk:
het gaat er om de samenleving, niet om de
mens. Dus toch om een vorm, die wij ten
onrechte communisme noemen. In de com
munistische staat die ik bedoel, zou het moe
ten gaan om de individu, die niets anders te
doen heeft dan te zorgen voor het zo volledig
mogelijk zijn van de ander. Nu bedoel ik
met dat „zijn" niet: het bekleden van een
positie of zoiets, maar: het existeren. Als je
de produktiemiddelen dèèfvan in dienst stelt,
dan is het goed.
Maar in de samenleving waarin wij leven
denkt men aan een geoliede maatschappij,
waarin je geruisloos wordt fijngemalen.
Daarin bent u niet de mens Van der Kleij,
maar een stuk perswezen. En ik niet de
doorknokt, kan het best zijn, dat er ééns
een wereld komt, zoals je die bedoelt". En
zoals we die allemaal bedoelen Het zou de
moeite waard zijn, voor een mooiere wereld
te ijveren, ook zonder dat je daar zelf deel
aan krijgt. Als ik die hoop niet meer. heb,
stap ik trouwens uit. Maar dan krijg je ook
weer zoiets geks. Als ik van plan ben,
er uit te stappen, omdat ik er geen gat meer
in zie, dan zijn er geen anderen, die probe
ren, je die hoop terug te geven en die zeg
gen: „Moet je er daérom nou mee ophou
den? Wij hebben toch óók een schuld!"
Volgens mij is gedeelde schuld ook halve
schuld, stel dat een vader ontucht pleegt
met zijn dochtertje van negen jaar. Dat is
natuurlijk vreselijk. Achteraf beseft hij dit
zelf ook en besluit hij, uit het raam te sprin
gen. Maar wij moeten hem ervan weerhou
den, uit het raam te springen.
Natuurlijk: de mens is altijd zelf verant
woordelijk voor zijn eigen daden. Maar je
moet de mens toch ook van zijn daden kun
nen scheiden. Ik bedoel maar: één deur ver
der en ik had het ook kunnen doen. Als ik
geboren was in Boxmeer en ik was eenmaal
per jaar met vakantie in Rodeschool ge
weest, dan had ik misschien ook heel an
ders gedacht of gedaan dan nu.
Allerlei tekorten zijn in de mens blijven
bestaan. „Frustraties", noemen ze dat te
genwoordig zo graag. Die hebben we alle
maal. Ik heb wel tien jaar nodig gehad om
van sommige gedachten af te komen.
Daarom weet ik ook niet goed raad met
het gezegde: „Aan hun vruchten zult gij
ze kennen". Dat zie ik niet helemaal. Want
wat is slecht? Wat absoluut slecht is, kun
je niet zeggen. Als u straks uw stuk over
mij gaat schrijven en u denkt: „Nu zal
ik hem eens lekker klein krijgen", dan is
dat slecht. Maar schrijft u een stuk dat op
zichzelf goed is, maar iemand anders denkt:
„Gut, wat hebben we nou?" danis dat
stuk niet slecht.
Enige tjjd geleden heeft u in een in
terview in een ander dagblad verklaard,
dat u naar een andere uitingsvorm zocht
dan het liedje.
J. de C.: „Zo'n bewering klopt altijd maar
voor een paar dagen. Maar ik dacht wel,
dat ik de vorm die ik jaren heb getracht
toe te passen, zal moeten wijzigen. Boven
dien: mijn liedjes worden niet serieus ge
nomen. Als ik bijvoorbeeld zing: „Het le-
Maar wat vindt u nu uw beste nieuwe
uitingsvorm?
J. de C.: „Die vorm heeft niets met een
artistieke uiting te maken. De beste vorm
vind ik: Met een paar mensen over iets
door te zagen, bij wijze van spreken tot
de dood er op volgt, tot we op een gege
ven moment tegen elkaar zeggen: nou moe
ten we ophouden. Niet ophouden omdat we
elkaar geen gelijk willen geven, want ge
lijk is niks.
Ik zat van de week in de trein en daar
hoorde ik een man zulke geweldig nieu
we dingen zeggen... Daar zou je dagen
over moeten kunnen doordenken en met
een ander over kunnen praten.
Het enige wat belangrijk is, is volgens
mij: ten eerste „wie is wie?" en ten twee
de „wat is wat?"
En dat verschilt van moment tot mo
ment. Ik ben nu eenmaal geen vast gege
ven. Pas als ik een vaste stof ben gewor
den, kan ik zeggen: die is dit, God is dat, zus
is zo.
Ik geloof, dat de mens van nature een
wolk is, die van vorm kan veranderen.
Dat kun je natuurlijk kunstmatig do
den. Het gebeurt dan ook op velerlei ma
nieren. Voor heel veel mensen is dat de
enige manier om te leven.
We zouden meer op de aarde moeten le
ven. Maar omdat we los van de aarde
zijn, is de straat een vijandig gebied ge
worden. Omdat er nog fatsoensnormen be
staan, schieten we er elkaar nog niet dood.
Maar in de Verenigde Staten gebeurt het
al.
Ik hoorde laatst over een man, die een
hartaanval had gekregen. Hij zat in acht
tien commissies. Toen hij in de zevende
commissie ging zitten, had hij volgens mij
van iemand anders een dreun moeten krij
gen. Ik vind: je moet eerst leven en pas
dan lid worden van een commissie.
Met onze kijk op het weer is het al niet
anders. Als we zeggen: „Het is rotweer",
dan zeggen we eigenlijk: „Het weer staat
onze consumptie in de weg". En wanneer
we zeggen: „Het is mooi weer", dan zeg
gen we niet: „Wat zingen die vinken mooi
maar: „Nu groeien de aardbeien goed, dus
zakken de prijzen".
J. VAN DER KLEIJ.
De vaste collectie van het Stedelijk Mu
seum in Amsterdam wordt thans uitgebreid
getoond. Hieronder bevinden zich vele nieu
we aanwinsten van de laatste jaren, onder
meer werken van Rauschenberg, Johns
Dine, Kitaj, Vasarély, Soto, Newman, No*
land, Kelly en Stella. In museum Fodot
wordt het werk van jonge Amsterdamsi
kunstenaars uit de collectie van het Stede
lijk Museum geëxposeerd.
Op het najaarsprogramma van het Stede
lijk Museum staat een groot aantal tentoon
stellingen. Hoogtepunten zullen zijn di
overzichtstentoonstelling van Willem dé
Kooning, die 20 september geopend wordtt
een tentoonstelling van de Amerikaanse ab
stract-expressionist Sam Francis in septem*
ber-november en de grootse Bauhaustenl
toonstelling die vanaf eind november te
zien zal zijn. Het is de eerste keer dat De
Koonings werk in een zo omvangrijk over
zicht getoond wordt: 80 schilderijen en 40
tekeningen uit de periode van de jaren der
tig tot heden. Na Amsterdam gaat deze ex
positie door naar Londen, New York Mu
seum of Modern Art) Los Angeles en Chi
cago.
Voorts zal er dit najaar veel aandacht
worden geschonken aan het werk van Ne
derlandse kunstenaars. Van Karei Appel
worden recente reliëfs getoond in novem-
ber-december. Van een aantal jongeren
wordt in kleine eenmanstentoonstellingen
werk geëxposeerd: schilderijen van Kees
van Bohemen, plastieken van Arthur Spron-
ken, schilderijen van Pierre van Soest, ob
jecten van Jan Henderikse, Mark Brusse.
en Wim Schippers. In september-oktober iS
er een retrospectieve tentoonstelling van dé
Nederlandse Art-Nouveau-kunstenaar Jo-
han Thorn Prikker.
Verder organiseert de afdeling toegepas
te kunsten van het Stedelijk Museum hei
komend najaar onder meer twee groté
groepstentoonstellingen. Dit zijn een tentoon
stelling van Zweeds glas en keramiek, waar
aan 10 kunstenaars deelnemen in november-
december en een internationaal overzicht
van wandkleden en textielstructuren mei
o.m. werk van Sheila Hicks en Claire Zeis-
Ier in december.
Een team van filmmakers onder leiding
van Joris Ivens heeft meer dan een maand
doorgebracht in Laos in het gedeelte van
het land dat door de Pathet Lao wordt be
heerst. Ivens en zijn mensen waren in Laoi
op uitnodiging van het centrale comité van
de Neo Lao Haksat (Pathet Lao). Dit werd
door het officiële persbureau van Noord-
Viëtnam in Hanoi bekend gemaakt.
Ivens en zijn beide assistenten Jean Pierre
Segene en Marceline Loridan hebben van
19 mei tot 4 juli gefilmd, waarbij ze onder
meer een documentaire vervaardigden over
de Pathet Lao. Volgens het persbureau zou
den ze tevens Amerikaanse oorlogsmisda
den hebben verfilmd.
Ivens heeft ook een interview met Prim
Souphanouvong, de voorzitter van het cen
trale comité van de Pathet Lao, verfilmd.