NIEUW NEDERLANDS PROZA r cJYCuze nissen i... Uitzoeken Hoop LITERAIRE KRONIEK door WÏUJLam ft Niet ter zake Geen James Bond Concilie Ondingen *vva uiij-otii acui. „nio jc iiuu jc ncic icvcu Vorm Doorzagen I Jules de god die "T)e schrijver Bob den Uyl heeft niet lang geleden gedebuteerd met een novel- lenbundel die „Vogels kijken" heet en die reeds aanstonds als een literaire ver rassing beschouwd werd. Er is nu bij Querido een nieuwe verhalenbundel van zijn hand uitgekomen: „Een zachte fluit toon" genaamd, die een bevestiging van zijn opmerkelijk talent beduidt, Wat hem van veel hedendaagse prozaïsten direct onderscheidt is zijn welverzorgde stijl, goed van woordkeus, zorgvuldig van taal gebruik en toch geheel natuurlijk klinkend. Met dit stijlmiddel van een geluid dat zichzelf nergens forceert en alle goedkope effecten vermijdt, vertelt hij ons de won derlijkste verhalen, soms bizar van ver beelding, maar toch altijd nog aan de werkelijkheid gebonden, en vrijwel steeds met een ondergrond van humor en ironie. Juist door zijn rustige, geciseleerde ver teltrant, een evenwichtig en fraai matter- of-fact proza, bereikt hij dan in 'zijn meest fantastische vertellingen een opmerkelij ke suggestie van echtheid, van authentici teit. Hoe vreemd de dingen zich voordoen, men kan niet nalaten de verteller te gelo ven. De meest irreële situaties krijgen door dit stilistisch procédé overtuigings kracht. Een bezwaar tegen zijn wijze van schrijven is wel, dat hij soms wat lang uitweidt. Het is dan alsof hij zelf zoveel plezier in het schrijven-zèlf heeft, dat hij maar moeilijk ter zake kan komen. Dit is niet in al zijn verhalen het geval, maar deze neiging maakt het totaal van zijn verhalenbundel toch wel wat zwakker dan nodig was. Een kort verhaal is nu een maal geen roman; de lezer moet niet lang met uitvoerige overwegingen worden bezig gehouden alvorens hij aan de „frap pe" toekomt. Zelfs de aardigste korte ver telling verwatert als men een te lange aanloop neemt. Het is hetzelfde als met het vertellen van anekdotes. Dit neemt niet weg dat „Een zachte Corte„Het geld is de enige nog maeht over ons heeft" mens Jules de Corte, maar een stuk musici en andere artiesten. Hierbij publiceren wij een interview, dat wij dezer dagen hadden met de be kende liedjeszanger Jules de Corte. Volgens sommige lezers zal niet alles wat hij hierin zegt als onweerlegbaar kunnen worden beschouwd. Anderen zullen in zijn opmerkingen een persoonlijke verwoording zien van een onbehagen, een verlangen naar authentiek en waarachtig mens-zijn, dat zij ook zelf delen en dat in verschillende vormen op verschillende plaatsen in onze wereld recentelijk openbaar aan de dag is getreden. Hoe men echter ook over de mening van Jules de Corte mag denken: het is in ieder geval altijd de moeite waard om aandachtig te luisteren naar wit er in één enkele medemens leeft. En zeker wanneer die medemens een van Ne derlands meest begaafde kunstenaars is, die zijn liefde voor de eenling al eens heeft geuit in het gezegde: „Uw vriend de mens, uw vijand de maatschap pij". et e- jn in s- in sn e- »n at an ti- is, al, ds en lie Je is rt. iet ld. in. is. en in ;n. U vindt, dat de mensen weinig zichzelf zijn? J. de C.: „Een volkomen identiteitsverlies bestaat natuurlijk niet. We hebben nog wel het idee van: „Nou ja, die man is nu een maal een beetje eigenaardig, want hij houdt kippen en hij is homofiel". Maar we zoe ken niet tot op het ruggemerg uit, wie hij of zij is. En alleen daar kun je iets mee doen. Als ik met u praat, dan zend ik sei nen naar u uit. Dan is het belangrijk: wat is uw weersein tegenover mijn sein Ik sein. Maar als u niet terugseint, ontstaat er angst in mij en die angst kan ontaarden in agressie. Maar als u wél terugseint, dan kunnen we het misschien wel met elkaar oneens worden, maar er komt geen bloedbad van. Het ergste is: als we de ramen dicht doen en dan achter de schietgaten gaan zit ten. Door een anders identiteit heenschie- ten, dat is het gevaarlijke. Als ik maar weet, wie u bent. Desnoods bent u een van die journalisten, waarvan ze zeggen: „Die rotjongens van de pers". Dat is dan nog niet zo erg. Iemand is nu eenmaal zoals ie is. Daar zijn vaak duizend-en-een redenen voor". In het laatste couplet van uw liedje „De poort" zingt u: „Maar wel vloog er een witte duif voorbij/met in haar bek één takje levensgroen/ dat God ons in het uur gena dig zy/als wjj de laatste kruisgang moe ten doen". Wat bedoelt u met die duif? J. de C.: „Misschien komt er toch nog eens een dag, waarop we niet meer mensen door die poort jagen, zoals nu nog gebeurt. Er is in de mens een element van hoop. Dat hoeft niet te zijn: het eeuwige leven. Ik neem ,mr\v nnn. AU U „1 1 fluittoon" toch wel een bijzonder te waar deren boekje geworden is, met als beste vertelling de historie van „De moorde naar" die (niet alleen omdat zij zich in een kroeg afspeelt) aan Carmiggelt her innert. De auteur vertelt hoe ih een café een man binnenstapt, die een revolver op de tapkast legt, en in de loop van 't ge sprek laat weten dat hij in Amerika als lid van een gangsterbende een tijdlang het beroep van moordenaar heeft uitge oefend. Nu hij weer in de lage landen is teruggekeerd, blijkt dat het vak van huur moordenaar hier veel minder vlot te ver werkelijken valt. „Je kan hier niet zo maar mensen gaan doodschieten zonder dat je vroeg of laat gepakt wordt, en dat is de opzet niet. Er staat hier geen be hoorlijke organisatie achter je, met geld en advocaten. Daarginds wordt altijd voor een goed alibi gezorgd, de bazen bou wen zo'n moord eerst helemaal voor je op". Toch zijn er, naar het blijkt, ook hier wel lieden, die iemand uit de weg geruimd willen zien. De moordenaar ver haalt, hoe hij nu zijn stiel verantwoord uitoefent. Hij vraagt voor een moord vijf duizend gulden, maar de helft moet voor uit worden betaald. Dan gaat hij serieus op zoek naar het slachtoffer, mikt en schiet, maar zorgt ervoor dat zijn revol ver niet geladen is. De opdrachtgever is meestal boos en weigert de andere helft van de overeengekomen som te betalen, maar tenslotte heeft onze moordenaar toch nog altijd f 2.500,verdiend, „goed geld op tafel en geen politie aan de deur". Want iemand die een moordenaar gehuurd heeft laat het natuurlijk wel uit zijn hoofd van zulk bedrog aangifte te doen. Nadat de café-bezoeker deze geschie denis verteld heeft, zijn de verbaasde kroeggenoten ten slotte getuige van zo'n schijn-aanslag, die de moordenaar echter in een sombere stemming brengt. Het is immers niet het ware werk. Hij verlangt naar Amerika. Van de andere aardig-gevonden verha len in deze bundel noem ik voorts nog „Luister, een Montenegrijnse oorlogs zang" de enigszins satirische historie van een man die naar vreemde landen reist om folkloristische liedjes te horen en ontdekt hoezeer de romantiek van die fol klore voor de enthousiaste verzamelaar met de werkelijkheid in strijd blijkt. Ner- BOB DEN UYL gens hoort hij de „oogstliederen" en andere „typische" volkszangen, waarmee een be paalde volksgroep zo vaak door de vreem deling geïndentificeerd wordt. Zoals een Amerikaan hier nog wel eens vergeefs naar wijde broeken en klompen speurt. Alles bijeen is dit dus een niet alleen knap geschreven, maar vaak ook amu sante en onderhoudende verhalenbundel door een begaafde auteur, waarvan nog veel te verwachten valt. W/as het boek van Bob den Uyl een ver- rassing, de nieuwe roman van Steven Membrecht„De sektariërs en de witte vlek" heeft ons daarentegen teleurge steld. De auteur van deze bij Contact, Amsterdam, verschenen uitgave heeft een niet onbetekenend oeuvre op zijn naam staan. Hij is een vruchtbaar schrij ver en in zijn vorige boeken ook een schrijver van talent, met de neiging om zijn werk een diepere geestelijke en filo sofische inhoud mee te geven. Dit is ook het geval in zijn nieuwste roman, met een thema dat hij al eens eerder heeft behandeld, namelijk in zijn boek „De Eerstelingen". Hij beschrijft hierin de ontmoeting met een godsdienstig-sektarische groep, rond om de dood van een jongeman met wie de ik-figuur samen bij een Surinaamse pleegmoeder is opgevoed. Het blijkt dat de overledene tot zo'n groep behoord heeft, sektariërs die er over vragen van dood en leven heel andere ideeën op na houden dan de meeste mensen, het welk voor en tijdens de begrafenis op een voor de buitenstaander vreemde en geëx alteerde wijze tot uitdrukking komt. Op zichzelf is dit een boeiend onderwerp maar Membrecht houdt zich in zijn ro man zo veelvuldig en soms zelfs irriterend met allerlei essaïstische en kwasi-filosofi- sche nevengedachten bezig, dat de werke lijke gebeurtenissen er voor de lezer ge heel door worden omneveld en het eigen lijke thema, hoewel aanleiding tot wat d^ ik-figuur allemaal denkt en opmerkt, schimmig en onduidelijk op de achter grond raakt. Daardoor kunnen wij ook de gedachtenloop van de ik-figuur vaak moei lijk volgen. Zijn vragen en ideeën zweven voor ons in het niets of in het vage. Vijf, zes zinnen achter elkaar eindigen soms met vraagtekens. Ook voor de lezer irri tant zijn de lange uitweidingen waarmee de verteller in de roman zichzelf in al te veel passages die tussen haakjes geplaatst zijn, onderbreekt. De lezer kan er dik wijls geen touw meer aan vastknopen, het verhaal wordt versmoord door eerr brij van overwegingen, innerlijke en ui terlijke ervaringen van de ik-figuur, die er nauwelijks of slechts zijdelings iets mee te maken schijnen te hebben of er met de haren worden bijgesleept. De hoofdpersonages vindt men met een ini tiaal aangeduid, en aangezien ze als ka rakters ook al niet uit de verf komen, wordt de helderheid van het geheel daar bepaald niet door bevorderd. De ik-figuur voert in het verhaal hoofd zakelijk een innerlijke strijd over het mysterie van de dood en het wezen var» God, maar de wijsheden die hij daarover verkondigt, dragen er door hun ingewik keldheid of vaagheid ook al niet erg to* bij, de lezer te verlichten. Bijvoorbeeld! „God komt uit de zelfovertuiging voort, zoals het ei uit de kip en uit God komt dan weer God zoals uit het ei de haan is dan is hij ook de kip en dus is God ds overtuiging al was het waar, dat ook de kip uit het ei komt, maar als God een kip of een haan is of volgens de fantasie van Chesterton een walvis, of volgens het snobisme van Van het Reve een ezel dan is hij dus alles". Dergelijke diepdenkerigheden maken de ze roman nogal moeilijk verteerbaar. Volgens een aantekening achter op het boek is dit werk te beschouwen als een soort afsluiting van Membrechts vorig* geschriften. Wij hopen oprecht, dat dé auteur zich in een volgend werk blijkt te hebben hernieuwd; want met al dit ge filosofeer lijkt hij ons hier als romancier op dood spoor geraakt ven gaat alleen maar door, ook als je niet meer weet waarom, ook als je niet meer weet waarheen", dan vraagt niemand zich af: „Waarom zingt hij dat? Weet hij echt niet meer waarheen?". Neem nou dat lied je over die poort. Ik zing daarin: „Er ging een man doorheen, die kanker had". Men zal daarover niet meer zeggen: „Wat rea listisch!" Men vindt het heel natuurlijk Toen ik nog een joggie van zeven jaar was en in mijn omgeving stierf een oude pas toor aan kanker, zei me dat wel wat. Hoe wel: toen sprak men nog gewoon van „kan ker", maar tegenwoordig heet het „de ge vreesde ziekte". Ik ben opgevoed in een blindeninstituut. Tegenwoordig heet zoiets „instituut voor visueel gehandicapten". Op het merk Relaxis onlangs een singeltjevan Jules de Corte verschenenwaarbij diverse christenen waarschijnlijk niet zullen zitten te relaxen, als ze het horen. Aan de ene kant van het plaatje vertelt Jules, dat hij een half uur bij de poort heeft gekeken, „die aan het eind ligt van het laatste pad." Door die poort gingen onder ande ren een man die kanker had, tien soldaten („vijf aan elke kant met elk in 't lijf een brokje lood van eer") en tien verbrande kinderen uit Vietnam, „omdat het die dag na palm-zondag was." Aan de andere kant van het plaatje doet Jules de Corte de ge achte priesters en predikanten de suggestie aan de hand, een ander baantje te kiezen („al weet U nog zo goed wat Paul us heeft geschreven daarmee heeft géén van alle honger lijders brood en op het moment dat U verwijst naar 't eeuwig leven I sterven soldaten een verschrikke lijke dood") en omschrijft hij het kerkvolk als „de vrome schare die zijn zonden durft belijden die om vergeving vraagt en prompt verge ving krijgt maar die in niets weet te verschillen van de heiden en die in niets de boze wereld overstijgt". Toch is het aantal reacties op de ze liedjes tot dusver nogal gering. Aan een boycot van een en ander door radio en televisie (begin juni ten onrechte verondersteld in een ochtendblad) kan het niet liggen, want Jules zong „De Poort" onder meer in zijn programma „Het Weer huis" voor de KRO-radio en „Ge achte kerk" rond de jaarwisseling in een tot de kerk gericht cabaretpro gramma voor de televisiecamera's van het /KOR, in opdracht waarvan hij laatstgenoemd liedje dan ook heeft geschreven. Alleen een blad in Rotterdam heeft gereageerd in de geest van Wat denkt die De Corte wel?". rFoch zijn „De Poort" en „Geachte kerk" twee meesterwerkjes. Daarom hebben we Jules de Corte gevraagd, wat hij er zelf wel van denkt. „Ik vind, dat de kerk zou moeten ophou den met de mensen af te leiden van de wer kelijkheid. Een predikant doet volgens mij niets anders dan de mensen een schuldge voel aanpraten, dat bij hen doorprikken en hen er dan van verlossen. Maar op maan dagmorgen blijkt, dat je er nog helemaal niet van verlost bent. Dan zit je bijvoor beeld nog steeds met je tweehonderd gul den belastingschuld. En als je dan op weg naar het belastingkantoor een hartverlam ming krijgt, zal je vrouw die schuld moe ten betalen, desnoods tot in het twintigste geslacht toe. Nee, de barmhartigheidsgedachte zou volgens mij deze moeten zijn: „Meneer A. heeft een ontzettende schuld. We zullen hem helpen, deze schuld te dragen. We gaan allemaal achter A. staan. Als jij het niet kunt, zal ik het voor je doen." In een bedrijf zou men moeten zeggen: „Wat rot voor die man, dat hij dat niet kan be talen. Kunnen we niet matzen?" Je zou het ook als bank kunnen doen, bijvoorbeeld. Maar een bank zit nog veel meer in over zijn geld dan over zijn personeel. Als een lid van het personeel is overleden, zegt men dat men hem node zal missen. Maar in tussen is er allang weer een andere sollici tant aangenomen. Niemand is onmisbaar. Alleen het geld is onmisbaar. Ik kom steeds meer tot de overtuiging, dat het geld de enige god is, die nog macht over ons heeft. Daarom: de priesters en dominees leiden de mensen af, al naar gelang de plaats waar ze vandaan komen, of ze nu spreken met een zachte g of met een motregenstem. Ze zijn volgens mij totaal ongeintegreerd in de samenleving. Ze willen zo graag niet van deze wereld zijn. Oké. Maar hun leer haakt dan ook nergens in op de werkelijk heid. Ze geloven dingen, die niet ter zake zijn. Het kan me niks schelen of er drie dan wel acht goddelijke personen zijn, als ik niet klaar kom met een of ander pro bleem. Waarvan zijn we eigenlijk verlost? Van de zonde, zeggen ze. Maar intussen blijven we elkaar kapot rijden, zien we el kaar niet staan, lopen we over elkaar heen. Daar komt nog bij: iemand die ik niet zie, kan ik niet beledigen. Als ik thuis blokfluit speel, kan ik niet weten of iemand anders daar op dat moment last van heeft. Ik weet alleen, dat ik het zelf fijn vind. Ik vraag me wel eens af: wat zou dat eigenlijk zijn, die ergernis bij sommige mensen, als ik op zondag zin heb in eggen of ploegen7 Het hele godsbegrip is een menselijke gedachte. Als we koeien waren, konden we het niet denken. En als we geen mensen of koeien, maar bijvoorbeeld drenzen wa ren, helemaal bestaande uit plastic, dan hadden we het gewoon niet nodig. Daarom vind ik ook, dat men niet zo moet lachen om een figuur als Lou, die zei dat hij God was. Als ik geloof, dat ik we reldkampioen eieren-eten ben, dan geeft dat toch ook niets? De christenen hoeven niet zo erg veel meer pretentie te hebben dan Lou had. Ze staan net zo zwak als hij stond. Ze hebben twintig eeuwen de kans gehad, om het waar te maken. En dan grij pen ze altijd terug op de eerste christenen: „Ziet, hoe zij elkander liefhebben". Maar daar weten we toch niks van? Het was wel mooi, dat ze in gemeenschap van goederen leefden, maar dat was misschien ook, om dat ze niets hadden". Maar wie of wat is dan volgens u God J. de C.: „Ik denk dat alle dingen be staan krachtens een grond-zijn. Dat mag God zijn. Maar het mag nooit een soort supersonische James Bond-in-het-goede zijn. Ik geloof ook niet, dat ik kan zeggen ik ontmoet Christus in de ander. Je moet je naaste liefhebben als je zelf. Als dat God ten goede komt, is dat meegenomen. Als ik de ander ontmoet en hem goed doe volgens Jezus' wil, dan heeft Hij goed ge daan. Maar als ik u tegenkom en ik scha kel even om en ik denk: „Daar komt Je zus Christus aan", dan ontken ik u als per soon, dan bent u eerder een soort medium. Je kunt niet meer doen, dan er te doen is. Als het ergens toe leidt, zullen we dat wel zien. Over duizend jaar zal men over onze tijd zeggen: „Nu weten we meer dan toen". Maar dan weten de mensen nóg niets. Want wat is weten? De veelheid van de dingen kun je nooit bevatten". Men heeft u toch ook ingeschakeld voor het pastoraal concilie van de rooms-katho- lieke kerk J. de C.: „Ja. Ik ben daar een keer ge weest. Ik was er voor uitgenodigd en ik dacht: laat ik maar eens gaan kijken. Maar ik kon op dat moment nog niet goed zeggen, wat ik er van vond. Ten diepste geloof ik, dat het op mijn antenne niet is op te vangen, wat daar gezegd wordt. H gaat over zulke organisatorische dinger Die kan ik ook wel met n'importe wie b spreken. Stel u voor, dat we overtuigd zi van de noodzaak van de ontwikkeling v Ivoorkust. Dan zijn we dat niet op lever beschouwelijke grondslag. U bent er v overtuigd, omdat u vindt dat er geholp moet worden, ik omdat Mohammed het g zegd heeft en uw buurman omdat weer e ander het gezegd heeft. Maar het results moet zijn, dat we er met z'n drieën a beginnen. Als je even nadenkt over het co cilie, vraag je je volgens mij af: jonge: wat spreken die mensen een vreemde ta dat zie ik helemaal niet zo. Het is stee maar een kwestie vafi vergaderingen resoluties. Er staat nooit iemand op, zegt: „Maar verd..., luister nou eens!" hoort altijd alleen maar: „De commissie tot de conclusie gekomenEnzovoc Maar voor mij is belangrijk: hoe gaat li in Biafra? Ik noem maar een voorbet Het zou even goed Griekenland kunnen zi Hoewel: ik weet wel, dat het moeilijk Nu kunnen we wel hopen, dat die Griel zich gaan verzetten, maar als ze liever de zon willen liggen, moeten ze dat do En dan kunnen wij wel zeggen: „Dan ko pen wij geen Griekse krenten meer", maar dat helpt volgens mij niet. We zouden ook wat kunnen zeggen van Portugal, maar ach... Kijk: het zijn allemaal ondingen. De we reld is er vol van. Hier in Nederland staan duizenden huizen leeg, terwijl duizenden mensen geen woning hebben of in krotten moeten wonen. Wanneer ik als blinde een ongevallenver zekering afsluit, dan is voor mij de pre mie hoger. Want dan zegt men tegen mij: „Jouw kans op een ongeluk is groter". De verzekering is gebaseerd op winst. Dat vind ik verkeerd. Een verzekering moet in de eerste plaats een verzekering zijn. Als ze daarna toevallig ook nog winst maakt, is dat goed. Het is toch ook een schande, dat we hier in Nederland eerst zoveel mogelijk melk produceren, er dan boter van maken en die vervolgens weggooien? Ik zie dat als een zelfde schande als wanneer je mensen in concentratiekampen zet, met wie je het niet eens bent. Allemaal ondingen. Op de hele wereld. Je moet het uitvechten. In landen als Zuid- Amerika komt er nooit een einde aan de onderdrukking, als ze niet een bepaalde vent opzij zetten. Ach, de een sterft voor het heilige geld, de ander voor de heilige auto, weer een an der voor het heilige vaderland... 't Is maar wat je heilig verklaart. Maar we hadden het over het pastoraal concilie. Ik had gedacht, dat je daar blanco kon bekvechten over het een of andere rap port. Dat je kon opstaan en vragen: „Wat betekent dat?". Maar ik kreeg 'de indruk: het gaat er om de samenleving, niet om de mens. Dus toch om een vorm, die wij ten onrechte communisme noemen. In de com munistische staat die ik bedoel, zou het moe ten gaan om de individu, die niets anders te doen heeft dan te zorgen voor het zo volledig mogelijk zijn van de ander. Nu bedoel ik met dat „zijn" niet: het bekleden van een positie of zoiets, maar: het existeren. Als je de produktiemiddelen dèèfvan in dienst stelt, dan is het goed. Maar in de samenleving waarin wij leven denkt men aan een geoliede maatschappij, waarin je geruisloos wordt fijngemalen. Daarin bent u niet de mens Van der Kleij, maar een stuk perswezen. En ik niet de doorknokt, kan het best zijn, dat er ééns een wereld komt, zoals je die bedoelt". En zoals we die allemaal bedoelen Het zou de moeite waard zijn, voor een mooiere wereld te ijveren, ook zonder dat je daar zelf deel aan krijgt. Als ik die hoop niet meer. heb, stap ik trouwens uit. Maar dan krijg je ook weer zoiets geks. Als ik van plan ben, er uit te stappen, omdat ik er geen gat meer in zie, dan zijn er geen anderen, die probe ren, je die hoop terug te geven en die zeg gen: „Moet je er daérom nou mee ophou den? Wij hebben toch óók een schuld!" Volgens mij is gedeelde schuld ook halve schuld, stel dat een vader ontucht pleegt met zijn dochtertje van negen jaar. Dat is natuurlijk vreselijk. Achteraf beseft hij dit zelf ook en besluit hij, uit het raam te sprin gen. Maar wij moeten hem ervan weerhou den, uit het raam te springen. Natuurlijk: de mens is altijd zelf verant woordelijk voor zijn eigen daden. Maar je moet de mens toch ook van zijn daden kun nen scheiden. Ik bedoel maar: één deur ver der en ik had het ook kunnen doen. Als ik geboren was in Boxmeer en ik was eenmaal per jaar met vakantie in Rodeschool ge weest, dan had ik misschien ook heel an ders gedacht of gedaan dan nu. Allerlei tekorten zijn in de mens blijven bestaan. „Frustraties", noemen ze dat te genwoordig zo graag. Die hebben we alle maal. Ik heb wel tien jaar nodig gehad om van sommige gedachten af te komen. Daarom weet ik ook niet goed raad met het gezegde: „Aan hun vruchten zult gij ze kennen". Dat zie ik niet helemaal. Want wat is slecht? Wat absoluut slecht is, kun je niet zeggen. Als u straks uw stuk over mij gaat schrijven en u denkt: „Nu zal ik hem eens lekker klein krijgen", dan is dat slecht. Maar schrijft u een stuk dat op zichzelf goed is, maar iemand anders denkt: „Gut, wat hebben we nou?" danis dat stuk niet slecht. Enige tjjd geleden heeft u in een in terview in een ander dagblad verklaard, dat u naar een andere uitingsvorm zocht dan het liedje. J. de C.: „Zo'n bewering klopt altijd maar voor een paar dagen. Maar ik dacht wel, dat ik de vorm die ik jaren heb getracht toe te passen, zal moeten wijzigen. Boven dien: mijn liedjes worden niet serieus ge nomen. Als ik bijvoorbeeld zing: „Het le- Maar wat vindt u nu uw beste nieuwe uitingsvorm? J. de C.: „Die vorm heeft niets met een artistieke uiting te maken. De beste vorm vind ik: Met een paar mensen over iets door te zagen, bij wijze van spreken tot de dood er op volgt, tot we op een gege ven moment tegen elkaar zeggen: nou moe ten we ophouden. Niet ophouden omdat we elkaar geen gelijk willen geven, want ge lijk is niks. Ik zat van de week in de trein en daar hoorde ik een man zulke geweldig nieu we dingen zeggen... Daar zou je dagen over moeten kunnen doordenken en met een ander over kunnen praten. Het enige wat belangrijk is, is volgens mij: ten eerste „wie is wie?" en ten twee de „wat is wat?" En dat verschilt van moment tot mo ment. Ik ben nu eenmaal geen vast gege ven. Pas als ik een vaste stof ben gewor den, kan ik zeggen: die is dit, God is dat, zus is zo. Ik geloof, dat de mens van nature een wolk is, die van vorm kan veranderen. Dat kun je natuurlijk kunstmatig do den. Het gebeurt dan ook op velerlei ma nieren. Voor heel veel mensen is dat de enige manier om te leven. We zouden meer op de aarde moeten le ven. Maar omdat we los van de aarde zijn, is de straat een vijandig gebied ge worden. Omdat er nog fatsoensnormen be staan, schieten we er elkaar nog niet dood. Maar in de Verenigde Staten gebeurt het al. Ik hoorde laatst over een man, die een hartaanval had gekregen. Hij zat in acht tien commissies. Toen hij in de zevende commissie ging zitten, had hij volgens mij van iemand anders een dreun moeten krij gen. Ik vind: je moet eerst leven en pas dan lid worden van een commissie. Met onze kijk op het weer is het al niet anders. Als we zeggen: „Het is rotweer", dan zeggen we eigenlijk: „Het weer staat onze consumptie in de weg". En wanneer we zeggen: „Het is mooi weer", dan zeg gen we niet: „Wat zingen die vinken mooi maar: „Nu groeien de aardbeien goed, dus zakken de prijzen". J. VAN DER KLEIJ. De vaste collectie van het Stedelijk Mu seum in Amsterdam wordt thans uitgebreid getoond. Hieronder bevinden zich vele nieu we aanwinsten van de laatste jaren, onder meer werken van Rauschenberg, Johns Dine, Kitaj, Vasarély, Soto, Newman, No* land, Kelly en Stella. In museum Fodot wordt het werk van jonge Amsterdamsi kunstenaars uit de collectie van het Stede lijk Museum geëxposeerd. Op het najaarsprogramma van het Stede lijk Museum staat een groot aantal tentoon stellingen. Hoogtepunten zullen zijn di overzichtstentoonstelling van Willem dé Kooning, die 20 september geopend wordtt een tentoonstelling van de Amerikaanse ab stract-expressionist Sam Francis in septem* ber-november en de grootse Bauhaustenl toonstelling die vanaf eind november te zien zal zijn. Het is de eerste keer dat De Koonings werk in een zo omvangrijk over zicht getoond wordt: 80 schilderijen en 40 tekeningen uit de periode van de jaren der tig tot heden. Na Amsterdam gaat deze ex positie door naar Londen, New York Mu seum of Modern Art) Los Angeles en Chi cago. Voorts zal er dit najaar veel aandacht worden geschonken aan het werk van Ne derlandse kunstenaars. Van Karei Appel worden recente reliëfs getoond in novem- ber-december. Van een aantal jongeren wordt in kleine eenmanstentoonstellingen werk geëxposeerd: schilderijen van Kees van Bohemen, plastieken van Arthur Spron- ken, schilderijen van Pierre van Soest, ob jecten van Jan Henderikse, Mark Brusse. en Wim Schippers. In september-oktober iS er een retrospectieve tentoonstelling van dé Nederlandse Art-Nouveau-kunstenaar Jo- han Thorn Prikker. Verder organiseert de afdeling toegepas te kunsten van het Stedelijk Museum hei komend najaar onder meer twee groté groepstentoonstellingen. Dit zijn een tentoon stelling van Zweeds glas en keramiek, waar aan 10 kunstenaars deelnemen in november- december en een internationaal overzicht van wandkleden en textielstructuren mei o.m. werk van Sheila Hicks en Claire Zeis- Ier in december. Een team van filmmakers onder leiding van Joris Ivens heeft meer dan een maand doorgebracht in Laos in het gedeelte van het land dat door de Pathet Lao wordt be heerst. Ivens en zijn mensen waren in Laoi op uitnodiging van het centrale comité van de Neo Lao Haksat (Pathet Lao). Dit werd door het officiële persbureau van Noord- Viëtnam in Hanoi bekend gemaakt. Ivens en zijn beide assistenten Jean Pierre Segene en Marceline Loridan hebben van 19 mei tot 4 juli gefilmd, waarbij ze onder meer een documentaire vervaardigden over de Pathet Lao. Volgens het persbureau zou den ze tevens Amerikaanse oorlogsmisda den hebben verfilmd. Ivens heeft ook een interview met Prim Souphanouvong, de voorzitter van het cen trale comité van de Pathet Lao, verfilmd.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1968 | | pagina 12