Thijs Mauve en de werkelijkheid Vreemde avonturen Waarheen met de hedendaagse muziek (I) m cDfluze Nieuw maternal bij mozaïek-reliëfs [nspio-Lisa Na een bezoek aan zijn huisexpositie in Lunteren D* werkelijkheid van de nu 52^jarige Lun terse schilder/graficus Thijs Mauve, die momenteel zijn dertiende huistentoonstel nissen LITERAIRE KRONIEK door TVa een bezoek aan de huisexpositie van de Lunterse schilder/graficus Thijs Mauve: laten we het woord werkelijkheid maar uit ons woordenboek schrappen. De werkelijkheid bestaat niet. 'Wat we werke lijkheid noemen is de resultante van een subjectieve waarneming. Een gebeurtenis voltrekt zich op vele, verschillende manie ren, die tezamen het mozaïek vormen waarin een situatie te vangen is. Het steeds veranderende uiterlijk van het ob ject, de wisselende fysieke verschijnings vorm, leidt bij een kunstenaar, die wat met de werkelijkheid wil doen, tot variaties van hetzelfde thema. Zo ontstonden de cycli, die de Franse impressionist Claude Monet schilderde van de hooimijten en van de kathedraal van Rouaan. Anderzijds is ook de innerlijke gesteld heid van de kunstenaar aan wisselingen on derhevig waardoor een steeds andere kijk op het object verkregen wordt. Met deze wiaeelingen van psychische aard krijgt het kunstwerk een surplus, zich manifesterend in een bepaalde toonsoort die adequaat is aan de visie als resultaat van de geestelij ke gesteldheid. Kunst is in dit licht bezien het scheppen van werkelijkheid omdat dé werkelijkheid niet bestaat. ling houdt,'is er een van verwondering. Of het nu een indringende naturalistische ob servatie is van een tinmijn in het Engel^ Cornwall of een abstracte „Vreemde we reld", al speurend naar een werkelijkheid komt Mauve tot de verwondering om de oerkracht in alles wat bestaat. En Thijs Mauve vertaalt dit scheppend vermogen als een ontdekkingsreiziger of ook als een analyticus. Romanticus is Mauve, hij zal het zelf niet ontkennen. De Haagse School, waar van zijn grootvader Anton Mauve een der voornaamste vertegenwoordigers was, heeft een stempel op hem gedrukt waar aan hij in zijn werk slechts met veel moei te ontkomen kan. Maar toch heeft Mauve de erfenis van de typisch Nederlandse schilderschool van rond 1900 niet als een erfdeel gekoesterd maar veeleer als een pand tot zich genomen om er verder mee te woekeren. Hij doet dat dan vooral in zijn olieverfschilderijen, die ontstaan lij ken te zijn na een diepgaande analyse van de tekeningen en aquarellen. De herken bare notitie van een landschap wordt de basis voor een abstract doek, dat welis waar door de diffuse poëtische kleur een romantische inslag niet verloochent maar toch door het synthetisch karakter een gro- Tinmlln tn Cornwall", een tekening van de Lunterse schilder-graficus Thijs Mau ve. Een recent olieverfschilderij van Thijs Mauve: „Een vreemde wereld". tere meerwaard.» vertegenwoordigt. Of ook: het scheppend vermogen van Mauve is in de schilderijen groter dan in zijn aquarellen, tekeningen en grafisch werk. Daarmee wil niet gezegd worden dat Mau ve in de beoefening van laatstgenoemde genres minder hoog aangeslagen zou moe ten worden. Het grote vakmanschap, het gemak waarmee Mauve zijn indrukken (vaak reisindrukken) picturaal vertaalt, kan nog altijd bewondering afdwingen. Maar de trouw aan de herkenbare wereld leidt minder vaak tot een verrassend eigen visie, veeleer tot een verbluffend aantal variaties op eenzelfde thema. De reeds ge noemde tinmijnen in Cornwall, bosgezich ten, berglandschappen, op de huistentoon stelling zijn ze kwantitatief sterk vertegen woordigd, veel werk van dit jaar, dat voor Mauve er een is van grote produktiviteit. Ook wat betreft olieverfschilderijen, die een steeds onwerkelijker sfeer gaan ade men. Wat Mauve ook doet, bij hem gaat het niet primair om de ethische schoon heid maar om overplanting van levensin tensiteit, de oerkracht, het scheppingsge- beuren. En met de picturale transplantatie van die oerkracht schept Thijs Mauve zijn werkelijkheid. (Tot 15 augustus in Mauve's woning: Hillegondalaan 2, Lunteren). Thom Stroink Tot 1 september wordt in de ontvangst ruimte van de Koninklijke Kwekerij „Moerheim" te Dedemsvaart een interes sante expositie gehouden van de mozaiek- reliëfs <een voorbeeld op de foto boven), gemaakt door de jonge Dedemsvaartse kunstenaar J. A. Fock van Coppenaal, die zijn opleiding voltooide aan de kunstacade mie te Münster. Behalve de pakkende wijze waarop hij zijn expressie brengt is ook het gebezigde ma teriaal het beschouwen en bestuderen waard. Dit materiaal dat door de indus trieën in grote hoeveelheden wordt aange maakt, doet sterk aan de poreuze tuf steen denken. Het laat zich niet met beitel, mes of rasp bewerken en bovendien door verschillende kleurmiddelen in allerlei tin ten gemakkelijk kleuren. Daardoor lenen deze kunstwerken zich bijzonder goed voor de decoratie van moderne woningen en ge bouwen. Het gemeentebestuur van De demsvaart zag met waardering naar het streven en werk van zijn actieve dorpsge noot en stelde lokaliteiten te zijner beschik king, waardoor het hem mogelijk werd de jeugd van vier tot vijftien jaar om zich heen te verzamelen, die de gelegenheid aangreep om zich deze nieuwe technieken eigen te maken, technieken die zich uiter mate goed lenen voor een nieuwe vorm van vrye expressie. En dat opent weer interessante perspectieven voor jeugdlei ders en voor ieder die bij de opvoeding van jongeren betrokken is. nooit eerder iets van Simon Vest dijk gelezen had en wist dat hij als onze belangrijkste romancier beschouwd wordt, zal wel vreemd opkijken als hij diens jongste boek had doorworsteld: „De filmheld en het gidsmeisje". Het is 'n zwakke en mislukte roman, wel verre beneden het talent en de capa citeiten die de auteur in al zijn vorig werk getoond heeft, sommige minder ge slaagde boeken meegerekend. Hoe kan iemand met zoveel begaafdheid, verbeel dingskracht en eruditie opeens met zoiets te voorschijn komen? Het lijkt wel alsof een soort dwang om te publiceren, maar dan geen innerlijk-artistieke dwang, de auteur tot dit vreemdsoortig maaksel verleid heeft. De hoofdfiguur van het.boek is een kel ner, werkzaam in een hotel in de Dolo mieten, die er een grote bewondering voor filmsterren op nahoudt, en zelf in zijn dagdromen ook graag zo'n filmheld zou willen zijn. Nu, op zekere dag wordt de komst van een beroemde Italiaanse film speler in het plaatsje aangekondigd, en natuurlijk hoopt de kelner op een ontmoe ting met dit idool. De beroemde acteur laat echter verstek gaan, hoewel er in de omgeving een film moet worden opgeno men, waarin hij een hoofdrol vervult. De kelner neemt nu contact op met de wel in het hotel verblijvende regisseur, die hem de zonderlinge opdracht geeft een of andere „schanddaad" te plegen, op erotisch gebied, en hem daarvan vervol gens tegen betaling verslag te doen, als materiaal voor een of ander filmverhaal. De kelner gaat er op uit om meisjes en vrouwen te verleiden, maar zekere rem mingen en verlegenheid hebben tot ge volg dat hij daar maar half of in het ge heel niet in slaagt. Toch betaalt de re gisseur hem duizenden lires voor de ver haaltjes die hij erover ophangt. Tenslotte ontmoet de ietwat zielige man een aardig meisje, dat als gids in een slot fungeert en waarop hij werkelijk verliefd raakt. Zijn avances worden echter niet aangenomen, mede door een anonieme brief over zijn positie en avonturen,' die het gidsmeisje ontvangen heeft. Met een paar vriendelijkheden en wat deernis ziet hij zich tenslotte afgescheept. Heel alleen en teleurgesteld gaat de kel ner in een klein restaurant wat eten, waar hem dan de schim van de nooit ver schenen filmheld voor de geest opdoemt. Die troost hem dan met enige vage wijs heden, hier op neerkomend, dat het een gevaarlijk spel is zich met dromen en il lusies te vleien, en dat de kelner door zijn voorliefde voor de rolprent in feite het gidsmeisje is kwijtgeraakt. In die troost zal dan wel de symboli sche bedoeling van deze roman schuil gaan, namelijk dat hersenschimmen ons van de echte liefde kunnen doen afdwa len, stuurloos en gidsloos doen zijn. Hoewel het gidsmeisje pas in de aller laatste bladzijden komt opdraven, is het ook volgens de titel wel duidelijk dat zij in dit boek als sleutelfiguur fungeert. Vóór wij zover zijn, vergast de auteur ons echter op een moeizame, klodderige brij van onnozeie avontuurtjes en onbe langrijke ontmoetingen, waarin alles schimmig blijft; vakkundig en gerouti neerd beschreven, maar meer ook niet. Het is een taaie massa woorden, die al spoedig de verveling in de hand werkt, zo zij al niet irriteert, ook al door het onmo gelijke van de situatie, de bizarre op dracht van de filmregisseur. Allerlei perso nages treden op en verdwijnen weer even plotseling, als doelloos in de roman ver dwaald, figuren waar de Schrijver schijn baar geen raad meer mee wist, of als werd hij onder het schrijven van dit boek voortdurend afgeleid, toch maar voort ploeterend om de 232 pagina's van een nieuwe Vestdijk vol te maken, de hemel weet misschien omdat de Boekenweek in zicht was. Maar nog triester is toch wel, dat de grote romancier daarbij ik moet wel zeggen schaamteloos blijkbaar conces sies heeft willen doen aan de vulgaire mo de van het jancremer-jargon, zijn proza geheel overbodig larderend met ruwe straattaal, zoals die hem in zijn gehele overige volstrekt oneigen is. Het boek is uitgegeven bij (ik kan het ook niet helpen) de Bezige Bij, het Fonds dat Cremer, Ewald Vanvugt é.t.q. ge pousseerd heeft; maar Vestdijk zal toch niet menen dat hij deze lieden daarmee in oplaag concurrentie kan aandoen? Dan vleit hij zich met nogonmogelijker illu sies dan zijn kelner, en diens aanvaar ding van de opdracht om tot het vervul len daarvan „schanddaden" te bedrijven. En dan is hem dat hier op dezelfde wijze nogal zielig en grandioos mislukt. Neen, dit boek van een auteur van formaat moet maar zo spoedig mogelijk vergeten wor den. Het tast Vestdijks betekenis voor on ze letteren in het algemeen niet aan, daar is die te groot voor, maar daardoor stelt een roman als deze dan ook des te scherper teleur. Ook op deze hoogten ko men toch blijkbaar nogal diepe ravijnen voert. Ook bizar, maar dan tenminste nog amu sant en onderhoudend, is de nieuwe roman die Isaac Faro bij de uitgeverij Querido het licht heeft doen zien: „Inspio- Lisa" getiteld. Faro bezit een satirisch en persiflerend talent, zoals uit zijn vorige boeken al bleek, en hij is daarbij een boeiend verteller met grote en rijk geva rieerde verbeeldingskracht. Zijn jongste boek lijkt op de lectuur over James Bond en dergelijke harde helden uit de wereld der spionage gen- spireerd, maar Faro geeft er zijn eigen humoristische en fantsierijke draai aan. De roman heeft betrekking op spionage in het bedrijfsleven, waar een jonge vrouw Lisa genaamd, nog al onverwacht in ver zeild geraakt, nadat zij zich een handige winkel-dievegge getoond heeft. Om de or ganisatie die zich met het ontdekken van bedrijfsgeheimen bezig houdt voldoende van nut te zijn moet zij echter eerst een proefperiode doormaken, waarbij haar niets cadeau wordt gedaan en de hoofdfi guur in allerlei wonderlijke avonturen ver wikkeld raakt. Zij draagt daarbij hele- maakt volgens het recept van de keiharde figuren uit de romans van Ian Fleming e.a. „een soepel pantsertje van roest vrij staal". De inhoud van zo'n tamelijk wild ver haal valt niet na te vertellen. Het is ple zierig om te lezen, in elk geval. En wat bij Isaac Faro altijd zo te waarderen valt is de ondergrondse humor van zijn pro za („with his tongue in his cheek"), zo als men die in onze doorgaans bloedern- stige vaderlandse letteren helaas maar al te zelden aantreft. In zoverre onderscheidt dit boek zich van de geijkte avonturenromans, dat het bij al zijn thematische beweeglijkheid ook met literaire verve geschreven werd. Isaac Faro gebruikt een koel en func tioneel, maar wel verantwoord proza, dat deze roman, waar men verder niet veel achter zoeken moet, ook voor de taal- en stijlgevoelige lezer tot aangename ont spanning maakt. Hoewel het altijd moeilijk blijft, middenin het ontstaan en scheppen der hedendaagse muziek een oor deel te vellen over de stand en nóg moeilijker) de kwaliteit van wat momenteel uit de bus komt", daar wij immers nog niet beschikken over het „afstand kunnen nemen' van iemand die dit over tien jaar na terugblik beter kangeloven wij toch, dat reeds enkele richtlijnen aan te tonen zijn. Naar onze mening komt men pas tot een juist inzicht door hierbij de recente toonkunstscheppingen uit de verschillende landen apart te beschouwen. Er zijn in de loop van de muziekgeschie denis steeds perioden geweest, waarin een bepaald land dé toon aangaf 'en het grote voorbeeld voor de andere landen was. Vol trots kunnen wij constateren dat de Nederlanden (toen nog Noord- en Zuid-Ne derland, het huidige België) aan de top stonden, nog voordat Italië het land der muziek werd. en dat was in de 16e eeuw, de hoogste bloeiperiode van de Vocale Po lyfonie is meerstemmige contrapunti- sche koorzang). In die periode beleefde de vocale, dus zangmuziek, haar hoogste bloei. Deze mu ziek behoort tot het repertoire-domein van ons roemruchte Nederlands Kamerkoor van Felix de Nobel. In de ontstaanstijd van deze vocale muziek bestond er nog géén instrumentale muziek op hetzelfde hoge niveau, laat staan orkesten zoals wij die nu kennen. Hoewel deze „Kunst der Niederlënder" (zoals deze nóg steeds op de Duitse con servatoria wordt gedoceerd) zeer knap en vernuftig was, wat van onze Jan Pieters zoon Sweelinck en onze moderne Willem Pijper eveneens kan worden gezegd, ont brak in Italiaanse ogen daaraan toch wat teveel zielsberoering althans bewogen heid (om het romantisch-dweperig begrip van gevoels-ontleding met opzet te ver mijden) en de grote meester Palestrina heeft, op uitdrukkelijk verzoek van de pausen, dan ook kans gezien, deze soort muziek van meer Italiaanse cantabili- teit (melodie) te voorzien. In de 17e eeuw neemt Italië in korte tijd de hegemonie van ons over door de enorme opbloei van de vioolmuziek. De componisten van de Napelse school, waar uit ook het z.g. „Napels sextakkoord'' of „Napelse sext" stamt. Corelli, Tartini, Nardini, Scarlatti, Vivaldi alsmede de ei genlijke stichter van het theater-genre „opera", Claudio Monteverdi, bereikten, dat nu voortaan Italië aan de top stond er jarenlang „hét land der muziek" bleef. Dit is de z.g. „vóór-klassieke" perio de. Deze periode zal in 't vervolg vrfn onze beschouwingen van eminente betekenis blijken voor de z.g. „neo-klassieke rich ting" in onze hedendaagse muziek! Na deze z.g. „vóór-klassieke tijd" volgt dan de ons allen bekende en geliefde klas sieke muziek, waarbij Duitsland 't heft in handen neemt en houdt gedurende de ge hele 18e en 19e eeuw (de romantiek). Tot ongeyeer het fin de siècle van 1900. Van 1900-1912 zien we met het impressionisme van Debussy, dat tot de zg. „naromantiek" behoort. Frankrijk hoe langer hoe meer de leiding overnemen, mèt Rusland (de zg. „Jonge Russische school", het „Machtige Hoopje" genoemd). In die pe riode (dus tót plm. 1912) concurreert Duitsland nog vrij heftig met Frankrijk door de „Spatromantik" van Gustav Mahler. Deze was echter van geheel an dere geaardheid, want de klankvisioenen, het vage en nevelige van Debussy is in flagrante strijd met de enorme extatische „gevoelsontladingen" van Mahler. Alleen tussen Reger en Debussy zijn hier en daar wel gemeenschappelijke trekken te bespeuren. Dit is te verklaren doordat Re ger op de klassiek-romantische lijn Bach- Brahms doorgaat, het contrapunt weer in ere herstelt, wat bij Reger in wezen echter een soort „gefigureerde harmonie" is. Hij componeert evenals Debussy verticaal, nl. vanuit klanken (akkoorden) en niet ho rizontaal, volgens puur contrapuntisch- melodische lijnen, zoals Bach en later Ra- vel wel deden. Mahler echter gaat vrij consequent op Wagner door, die volgens Strawinsky, met zijn „blikslagers-heldhaftigheid" en „dwe perige termen" de muziek van haar glim lach beroofde, niet alleen harmonisch (zo als Bruckner), maar tevens in diens „ex tatische gevoelsontladingen". Deze richting heet „Expresssionisme". Van 1900-1912 lo pen dus in Frankrijk en Duitsland twee totaal tegengestelde stromingen parallel, het Franse Impressionisme en het Duitse Expressionisme. In dit Expressionisme volgen consequent Schönberg (leerling van Mahler) en Alban Berg hun afgod Mahler. Schönberg nu, wordt, vooral door onze eigen Nederlandse moderne compo nisten, o.i. in twee mootjes gehakt: men volgt hem wèl zuiver technisch-wis- kundig, cerebraal en materieel in zijn 12- toons-techniek (een stelsel dus van puur technische aard!). Doch, aangezien zij, modernen, een reactie willen op die „Spat romantik". volgen zij Schönbergs ge voelswereld (het Expressionisme) niet! Men moet dus kunnen en mogen verwach ten dat zij (die Nederlanders) hierin hun eigen gevoel gaan leggen, mèar, klaag de Willem Pijper reeds in zijn „Quinten- cirkel": „hoe kun je nou van „ons kruide niersvolk!" zoiets verwachten?" Wij persoonlijk echter zien de moeilijk heden meer in een ander facet, in een aanleg van ons Nederlanders, die ons in ternationaal een betere en grotere faam be zorgd heeft, n.l. die van een „ingenieurs volk". waardoor o.i. verklaard kan wor den het steeds in de historie terugkeren de compliment van het uiterst knappe werk van onze 16e-eeuwse polyfonisten (vo caal) van Sweelinck en ook van Pijper en Badings momenteel. Het wil ons echter voorkomen dat deze eisen van knapheid en uiterste vakbe kwaamheid wel aan de componist kunnen worden gesteld, doch niet aan zijn publiek (toehoorders), dat terecht mag verlangen Hierbij publiceren wij de eerste van een drietal beschouwingen door de bekende Apeldoornse componist en musicus Ben Westerveld over de richting, waarin naar zijn mening de hedendaagse muziek zich ontwikkelt of althans dient te ontwikkelen. Het is uiteraard een persoonlijke visie, maar wjj meenden toch, deze niet aan onze lezers te mogen onthouden,, temeer omdat ztf wellicht een waar devolle bijdrage kan leveren tot de discussie over hetgeen men van- daag-de-dag ook in onze contreien wel en niet (of nog niet!) in de con certzaal kan accepteren. dat him muziek tot hen spreekt met het gevoel, dat het hart en ziel kan beroeren, liever nog ontroeren. De knapheid en helderheid van onze grote Sweelinck kon pas door (als leerling min of meer als zijn „kleinkind" te beschouwen) Joh. Seb. Bach (een Duitser) worden overspan nen door een „bewogenheid" en „zielsbe roering" (Mattheus Passion. o.a.!) die diens muziek voor de eeuwigheid bestem de! De moderne componist dient zich o.i. meer bewust te zijn van zijn roeping: zijn publiek (toehoorders) met zijn muziek gelukkig te maken (Handel stelde z'n roe ping zelfs nóg hoger: „Heb ik alleen maar geamuseerd of gelukkig gemaakt? Dan heb ik mijn roeping gemist, want ik wou de mensen béteren (cf Bach)". Welnu: ook onze moderne componis ten dienen de toehoorder met hun muziek gelukkig te maken en niet ze ermee te pesten of te irriteren! De modernen la chen om de „maanzieke romantische com ponisten in hun ivoren torentje" als zijn de géén sociale mensen, maar zij zien dit over het hoofd: deze romantici bleven al leen in hun ivoren toren, zolang „het ei nog gelegd moest worden" (tijdens het compo neren), doch was het werk eenmaal ge reed, dan brachten zij ..een uiterste aan „verantwoordelijkheidsgevoel en zelf kritiek" op door, zoals de grote Brahms, soms 10 jaar lang erover te piekeren of ze hun werk rijp genoeg achtten om het voor het publiek te brengen! Welnu, aan dit verantwoordelijkheidsgevoel, aan deze zelfkritiek ontbreekt op heden vrijwel al les. In zekere zin kruipen de modernen juist in dit opzicht in hun ivoren toren! Ze zeggen nl. vaak „dit werk van mij is slechts experiment!" Best! Maar in hun „ivoren toren" deinzen zij er niet voor terug, het publiek hier ijskoud aan bloot te stellen! Zetten wij thans nog even ons histo risch overzicht voort, dan blijkt dat in de tweede helft van de 19e eeuw de zg. Jonge Russen vrijwel uitsluitend Berlioz en Liszt als hun grote voorbeeld nemen (Rims- ky-Korsakof, Borodin en Moussorgsky) doch niettemin bereiken, dat Debussy en Ravel deze Moussorgsky als het „eigenlij ke begin der moderne muziek" beschou wen! En dan komt het jaar 1912, niet alleen het rampjaar van de Titanic, doch tevens dat van de verschijning van Rimsky-Kor- sakofs talentvolste leerling, Igor Strawin sky, in Parijs. Dit wordt 'n keerpunt in de muziekgeschiedenis. Z'n fameuze balletten „l'Oiseau de feu" en „Petrouchka" wer den toen al in de Lichtstad een triomf (let wel: twee jaar vóór de eerste Wereldoor log!). Wij hebben in Apeldoorn van Het Gelders Orkest (om het er maar eens op te wagen!) tweemaal „l'Oiseau de feu" gehoord, en een keer „le Baiser de la Fée", maar waar blijft zijn meest populair ge worden „Petrouchka"? Strawinsky keert hierin definitief én het Franse Impressio nisme én het Weense Expressionisme de rug toe en geeft een hevigheden (véhémen- ties) van ritme en klank als van een „mo derne Handel", een muziek die meer hul de betuigt aan Verdi dan aan Wagner. In de „Sacre du Printemps" wordt dit alles, d.w.z. deze combinatie, nogal op de spits gedreven met de heftigheid die aan iedere radicale reactie eigen is en dit werk is en blijft in zoverre nogal proble matisch, dat zowel bij de première te Pa rijs als bij die in het Concertgebouw te Am sterdam, beide onder zijn eminentste pleitbezorger Pierre Monteux, de Pro's en Contra's-in-het-publiek elkaar na afloop in de zaal met stoelen te lijf gingen, hetgeen nooit kan voorkomen bij een werk dat weinig of niets te zeggen heeft! Als in 1917 Debussy overlijdt (tijdens het laatste Duitse offensief), neemt Ra- vel de leiding over van de Franse moder ne muziek en de bevriende Strawinsky die van de' Russische muziek. Men kan ge rust vaststellen, dat vanaf 1917 tot aan 1937 (het jaar van Ravel's overlijden) de ze twee de leidende figuren van de moder ne muziek zijn. Waarmee dus bewezen is, dat sinds 1917 de moderne muziek in han den is van Frankrijk en Rusland en dat Duitslands almacht als „land der mu ziek" verdwenen is na Reger. We komen nu tot het kardinale punt: hoe is de stand van de moderne muziek nu, vanaf 1937 tot op heden? Hierbij valt niet één lijn te trekken, deze vertoont in de verschillende landen nogal uiteenlopende aspecten. Nemen we eerst Frankrijk en Italië en daarna de USA, Engeland (Britten) en Nederland (Ba dings). In Frankrijk verbonden zich zes mo derne componisten tot een „groupe des Six". Hiervan zijn Honegger, Milhaud en Poulenc wel de belangrijkste. Hoewel ar tistiek sterk uiteenlopend, voelden dezen zich door hun „groupe" sociaal sterker. Honegger had het meeste succes bij het publiek: oratorium „le roi David", de ope ra .j'Aiglon" (met succes in de Koninkl. Opera te Gent opgêvoerd) en het oratori um „Jeanne .d'Arc au Bücher". Doch het publiek moet nog steeds bekeerd worden tot de genialiteit van Milhaud en Poulenc, hoewel van Milhaud door Het Gelders Or kest in Apeldoorn wel reeds werden uitge voerd (en met succes!) zijn orkestwerk met obligate pianopartij „Carnaval d'Aix" en zijn meesterlijke negerballet „La Cré- ation du Monde". Wanneer horen wij op de Kamermuziekconcerten (pianorecitals) eens zijn geestige pianowerk „Scara- mouche" met de kostelijke finale? Toen zij pas begonnen, hebben Milhaud en Poulenc beiden gezegd en ook aange toond, dat zij (misschien hier en daar wat banale) „tingeltangelmuziek" van caba rets etc. toch nog verre prefereerden bo ven „wijsgerige beschouwingen en filoso fie in de muziek". Wanneer zij het pu bliek met het eerste genre konden ver kwikken en opkikkeren was huns inziens het doel der muziek eerder bereikt dan met het genre der 19e eeuw. Waren ze daarbij gebleven, dan was het op den duur nogal problematisch gewerden en terecht vroeg Casper Höweler in zijn X.Y.Z. zich t.a.v. Poulenc af: „Zou de geniale flits van zijn „3 mouvements perpétuels" voor piano nog eens terugkomen?" Wanneer er op heden een zoveelste nieu we druk van het X.Y.Z. zou verschijnen, zou Casper Höweler tevreden kunnen zijn, want de thans 68-jarige Poulenc heeft in derdaad sindsdien een enorme, uiterst gun stige evolutie doorgemaakt, waardoor zijn opmerkelijke opera „Dialogues des Car- mélitès" (door de Kon. Opera te Gent met succes opgevoerd) en zijn prachtige „con cert voor orgel, strijkers en pauken" als meesterwerken werden geboren. Laatstge noemd werk heeft'men onlangs op de ste- reogrammofoonplaatconcerten in de kleine zaal van „Orpheus" kunnen horen met uitstekende analyse-toelichting van de heer Alex Schellevis. Het orgel wordt hier niet, zoals in Han del's prachtige orgelconcerten, uitsluit tend solistisch behandeld, nee, dit ge beurt alléén in de climax-tutti's. Daar tus sen in worden de melodische lijnen van het strijkorkest steeds bijgekleurd door bepaalde registers van het orgel, de pau ken hierbij zacht aangewend ter bereiking van genoemde climaxen. Een heel ander procédé dan bij Handel maar een dat veel belovend perspectief biedt. BEN WESTERVELD j

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1968 | | pagina 16