Duyst
van Voorhout
verbonden met
nauw
gestichte Fundaties
Fundatiën der Vrij vrouwe van Renswoude
Onsterflijk door haar sterven
door
S. Laansma
Den Haag
Utrecht
Hoog bezoek
„Tc Utrecht overleed op den
26 April 1754, in den ouder
dom van twee en negentig ja
ren eene edele Vrouw, mild
begiftigd met al waar de
wereld op roemt: hooge ge
boorte, aanzienlijken rang,
overgroot vermogen, bovenal
bevoorregt met de meest uit
stekende gaven van geest en
hart. Weduwe en kinderloos,
scherpte zij haar verstand
door de beoefening der weten
schappen, terwijl zij voor het
hart bevrediging zocht in het
mildelijk ondersteunen der
eerlijke armoede. Die zucht
tot het goede verflaauwde niet
bij het klimmen der jaren.
Toen zij haar einde voelde
naderen, bleef zij hare begin
selen getrouw en zocht ze in
heilrijke overeenstemming te
brengen. In hoeverre zij hierin
geslaagd is, laten wij beslissen
door die tallooze dankbaren,
die met ons vol eerbied en
bewondering staren op de
VROUWE van RENSWOU
DE, de stichteres der Funda
tiën thans onder haren naam
vereeuwigd".
Met deze woorden werd in
1856 een gedenkboekje inge
leid, dat tot doel had het hon
derdjarig bestaan te memo
reren van bovengenoemde
Fundatiën. Weinigen kennen
de toch zo interessante ge
schiedenis van deze stichting.
DONDERDAG 29 AUGUSTUS 1968
Sinds kort draagt één van de nieuwe straten in Renswoude de naam: DUYST
VAN VOORHOUT-weg. Het is deze naam, die nauw verbonden is met de
Fundatie van Renswoude.
De Vrijvrouwe van Renswoude was namelijk niemand minder dan MARIA
DUYST VAN VOORHOUT, douairière van FREDERIK ADRIAAN, BA
RON VAN REEDE VAN RENSWOUDE.
Zij was op 22 januari 1662 te Delft geboren uiit het huwelijk van
mr. Hendrik Johansz. Duyst van Voorhout, Veertigraad en burgemeester van
Delft en Cornelia Ratal'ler Doublet. Na het overlijden van haar eerste echtge
noot, mr. Dirk Hoogeveen, huwde zij in 1685 met Frederik Adriaan, baron
van Reede, Vrijheer van Renswoude en Emmikhuyzen. In tal van functies
diende hij de republiek, onder meer asl gedeputeerde te velde in de Spaanse
Successie-oorlog.
Maria hield zich bezig met de beoefening van kunsten en wetenschappen en
met de grote geleerde natuurkundige Antonie van Leeuwenhoek onderhield zij
een briefwisseling over de natuurkunde.
Een tiental jaren na het overlijden van
haar echtgenoot maakte Maria Duyst
van Voorhout haar testament en daar
bij dient vermeld te worden, dat uit
haar huwelijk met mr. Dirk Hooge
veen geen kinderen voortkwamen en
uit haar huwelijk met Frederik
Adriaan, baron van Reede sleahts één
dochtertje was geboren, dat reeds jong
stierf.
Daar Maria geen naaste familhe had
en een zeer groot vermogen, voelde zij
zich verplicht haar bezittingen te ver
maken aan diverse instellingen. Zo be
dacht zij de armen van Renswoude,
Moerkerken, Utrecht en Delft zeer
mild, evenals de Waalse kerken van
Delft, Utrecht en 's-Gravenhage. En
dan komen de inrichtingen aan de or
de, die in dit artikel ter sprake ko
men. Zij benoemde eveneens dus tot
haar erfgenamen: het Stadsambachts-
kinderhuis te Utrecht en de weeshui
zen te Delft en 's-Gravenhage. Vijf
jaar later werd het testament door
haar overlijden bekrachtigd. Bij de
opening van het testament bleek, dat'
zij tot executeurs had verkozen de he
ren mr. Frans van Limborch, mr.
Dirk Woertman en mr. Everard van
Wachendorff.
Een uittreksel van het testament volgt
hier:
„Ik, Maria Duyst van Voorhout, enz.
nominere en institueere tot mijn eeni-
ge en universele Erfgenamen, het Stads-
Kinderhuis der stad Utrecht, item het
Weeshuis der stad Delft, ende het Wees
huis te 's-Gravenhage, ieder voor een
derde portie, met expresse begeerte, dat
het inkomen van de goederen, die ik
aan dezelve respectievelijk zal komen
na te laten, moeten worden geëmplo-
ijeert, om ij der in den haren, nadat het
voorschreeve inkomen zal toedragen,
om eenige van de VERSTANDIGSTE,
SCHRANDERSTE en BEQUAAMSTE
JONGENS, niet jonger dan vijftien ja
ren, maar wel daarboven IN DERZEL-
VER HUYZEN AF TE ZONDEREN; en
aan te zetten, hetzij in de Mathesis, te
kenen of schilderkunst, Beeldhouwen of
Beeldsnijden, Oeffeningen in zware dij
kage, en tot behoudinge van ons land,
tegen zware overstroomingen van 't wa
ter, of dergelijke libre konsten, en de
onkosten van buiten de voorschreve hui
zen in andere steden te wonen, uit de
voorschreeve revenuen zullen moeten
worden gesupporteerd en betaald" enz.
Er volgen nog bepalingen over de voor
geschreven kleding, een aparte boekhou
ding voor deze Fundatiën en eventueel
niet voldoen van kandidaten aan de ge-
■telde voorwaarden.
Het ligt voor de hand, dat, om gevolg
te kunnen geven aan de wensen van de
overledene, men nadere bepalingen
0 Gezicht op de voorgevel van het huis
der Fundatie te Utrecht naar een ko
pergravure, anno 1788.
ken of er onder de Jongens zijn, die zich
in andere vakken kunnen bekwamen.
De jongens van alle drie de Fundatie
huizen moeten eender gekleed zijn, nl.:
Rok, camisool en broek van blauw laken
met rood saay gevoedert, een zwart flu
weel of trijpe kraagje aan den hals van
de rok, witte metaal© knoopen en zwar
te kousen. Op aparte uren zal hen in
tekenen, mthsis, Frans en Engels onder
wezen worden.
Behalve zakgeld zal aan de jongens
op iedere 26e april een maaltijd wor
den aangeboden, ten einde de sterfdag
van de Stichteres te gedenken. Bij het
diende te maken. Deze bepalingen wer
den ondergebracht in een uit 25 artikelen
bestaand reglement.
Hierin werd onder meer vastgesteld,
dat in ieder Weeshuis een aparte woning
voor de „Jongens" van de Fundatie
moest worden ingericht of indien nodig
worden aangebouwd. Er moet gewoon
school kunnen worden gehouden, de Bin
nenvader en -moeder moeten er kunnen
wonen en de jongens moeten er kunnen
slapen en eten. Ruim genomen moet het
verblijf plaats bieden aan omstreeks 25
jongens. De Binnenvader zal in staat
moeten zijn de jongens les te geven in
lezen, schrijven en cijferen. Tweemaal
per week moet hij Godsdienstonderricht
geven.
Ook moet de Binnenvader onderzoe-
De stichteres van de Fundatiën Maria
Duyst van Voorhout.
verlaten van de Fundatie zal aan de
afgestudeerden een uitzet en geld wor
den gegeven, mits zij „plegtelijk tot
Ledematen van de Gereformeerde
Kerke zijn aangenomen".
De Rentmeesters zullen regelmatig in
vergadering bijeen moeten komen en
van hun ontvangsten en uitgaven ver
antwoording moeten afleggen. Op één
van de langste dagen van juli zullen de
Heren Regenten van de drie „Godshui
zen" met elkaar een maaltijd houden te
Alfen „uit de cas van de Fundatie".
Het reglement werd in april 1756 on
dertekend door de heren I. I. van West-
reenen, Jan Frederik van Beeck (zoon
van de burgemeester van Renswoude
en mede-eigenaar van Huize De Enge
laar te Renswoude), Adriaen Mouchon,
H. Vockestaert, Carel de Lille, D. Woert
man, F. van Veldhuijzen, P. E. G. Dau-
nis, A. van der Goes Cz., Jan Hudde
Dedel, F. van Limborg en E. v. Wachen
dorff. Volgen thans in vogelvlucht de
drie Huizen afzonderlijk in alfabetische
volgorde.
zelf werd op 11 december 1939 plechtig
in gebruik genomen. Klaarblijkelijk was
het nieuwe huis vrij ruim, want de gro
te zaal kon 300 gasten bevatten.
Tot 1803 gebruikte men dit huis, in
dat jaar liet men namelijk het oog val
len op het leegstaande gebouw van het
ontbonden Departementaal bestuur van
Delft, dat bovendien een grote tuin had.
Door de kwijnende toestand van de stad
kon men de woning voor weinig kosten
krijgen en het oorspronkelijke Fundatie
huis werd verkocht. Aangezien dit nieu
we gebouw nogal in het gezicht lag werd
het gedurende de Franse tijd enkele
malen met een bezoek vereerd. Zo werd
het bezocht door Baron d'Alphonse, de
Hertog van Plaisance, de Baron De
Stassart en tenslotte Keizer Napoleon
en Marie Louise. De regenten werd uit
drukkelijk verboden het huis te ver
kopen.
Helaas, het ging de Delftse Fundatie
niet zo goed. In 1812 moest men een
kleinere woning betrekken en in 1817
moest de Haagse Fundatie de Delftse
kwekelingen tegen schadeloosstelling
overnemen. Hierdoor zagen de Delftse
Regenten kans zich financieel te herstel
len en in 1826 weer vijf kwekelingen op
te nemen. In 1843 kon men 't oorspron
kelijke gebouw weer terugkopen (Het
lag aan de Oude Delft).
Eén van de bekendste kwekelingen van
de Delftse Fundatie was Frederik Wil
lem Conrad, die in 1769 in de Funda
tie werd opgenomen. Hij bracht het
tot Inspecteur-Generaal van de Alge
mene Waterstaat en Opzichten-Generaal
van het Hoogheemraadschap Rijnland.
Toen men zijn overlijden in 1808 vernam
besloot men zijn beeltenis in koper te
graveren en in het Fundatiegebouw
een waardige plaats te geven.
Toen de Fundatie in 1856 het honderd
jarig bestaan vierde was te Delft als
regent aangesteld de heer H. Hartogh
Heys; rentmeester was aldaar sinds 1849
de heer mr. N. A. Wynaendts.
In 1889 vond de door het reglement
voorgeschreven jaarlijkse gemeenschap
pelijke vergadering der drie Fundatiën
te Delft plaats. Weeshuis en Fundatie
verhuisden in 1909 naar het Konings
plein te Delft en daar verbleef men tot
1926. Gedurende deze jaren werden zes
wezen in en door de Fundatie opgeleid,
nadien heeft men zich beperkt tot het
verstrekken van studietoelagen.
Het verblijf op het Koningsplein was
niet definitief. In 1926 kocht het Wees
huis een huis op de Oude Delft. De Fun
datie stelde toen de voorwaarde, dat de
aanwezige schilderstukken, behangsel,
schoorsteenmantel, deursloten en licht
kronen eveneens naar het nieuwe ge
bouw zouden worden overgebracht.
Tijdens het secretaris-rentmeester
schap van dr. J. Kiers (1953 tot 1967)
vond te Delft de herdenking plaats van
de 3008te geboortedag van Maria Duyst
van Voorhout, de Stichteres van de Fun
datie. In 1962 bood de Fundatie aan de
Hervormde gemeente een gebrand
schilderd raam aan, dat een plaats heeft
gevonden in de Oude Kerk te Delft,
naam en wapen van de Vrijvrouwe ko
men o.a. op dit raam voor.
De huidige secretaris-rentmeester is
mr. J. T. Warnaar.
Tenslotte een gedicht, dat eens voor
kwam in de gevel van het oude Delftse
Fundatiegebouw.
Maria Duyst leeft hier
onsterflijk door haar sterven.
Deez' stichting was haar wil.
Zij heeft een Schat doen erven,
Waar uit de nijvre Wees,
om vlug Verstand ge-eerd,
Hier afgezonderd leeft,
en vrije Kunsten leerd.
Dus doet zij langs het Spoor
der Wis-kunst d'Armoe streeven
Na 't Merg der Wetenschap,
om tot 's Lands nut te Leeven.
Aangezien het Weeshuis te Delft geen
ruimte bood voor de af te zonderen kwe
kelingen (men gelieve hieronder te ver
staan de Jongens die op kosten van de
Fundatie mochten studeren) besloot men
een nieuw gebouw te stichten. De eer
ste steen daarvan werd gelegd op 10
juni 1756 door de Rentmeester mr. A.
van der Lely.
Hoewel het gebouw nog lang niet voor
gebruik gereed was zonderde men in
augustus reeds elf jongens af in een
voorlopige woning. Het Fundatiehuis
Volledigheidshalve zij nog meege
deeld, dat in het Weeshuis aan de Oude
Delft sinds 1951 een Tehuis werd inge
richt voor Werkende Jongens.
Waarschijnlijk omdat de Stichteres te
Den Haag had gewoond eerst op de
hoek van de Korte Vijverberg en het
Doelenstraatje en later op de hoek van
het Lange Voorhout en de Kleine Kazer
nestraat wilde zij ook het Burger
weeshuis te 's-Gravenhage bevoorrech
ten. Dit Weeshuis was gelegen in het
Westeinde en daar moest dan ook een
deel ingericht worden voor de kweke
lingen van de Fundatie.
Er werden diverse leraren in de loop
der jaren aangesteld; zo had de Haagse
Fundatie direct na de oprichting in 1756
als leraar wiskunde, werktuigkunde en
toegepaste natuurkunde Jacob Baart de
la Faille, als leraar tekenen Aart Schou-
man, als leraar Frans Jean Francois
Fabre. Er werd les gegeven in het ca
techisatielokaal van het weeshuis.
In 1806 waren er acht jongens in de Fun
datie.
Er is in het reglement o.a. sprake van
een Binnenvader en -moeder, doch daar
er talloze Binnenouders in functie ge
weest zijn is het ondoenlijk hen allen
te memoreren. We maken echter een
uitzondering voor het echtpaar Herma-
nus Wilhelmus Ellinkhuyzen en Maria
van Bergen. Zij kwamen van Purmer-
end, waar Hermanua een soortgelijke
Het Stadskinderhuis te Utrecht was
niet geschikt om kwekelingen van de
Fundatie in op te nemen en daarom be
sloten de regenten in november 1755 een
deel aan het Kinderhuis aan te bouwen.
Het bleek noodzakelijk een rijtje oude
huizen, de zogenaamde Grondveltsche
Kameren (in 1652 gesticht door mr. Jo-
han van Gronsvelt, aan te kopen en
af te breken.
Met de Regenten van deze Kameren
werd overeen gekomen, dat op een an
dere plaats deze Kameren op kosten
van de Fundatie weer zouden worden
opgebouwd. In het nieuwe Fundatiege
bouw werd een marmeren steen inge
metseld met de wapens van de Vrijvrou
we. de Regenten en de Secretaris. In
het marmer werd het volgende vers uit
gebeiteld:
,fier Duisten laatste telg,
Renswou's Hoog edele vrouw,
Schonk Utrechts Kinderhuis
dit treffelijk gebouw,
Om de ouderlooze jeugd
in kunsten te onderwijzen.
„Wie die deugd bemint,
moet niet dit oogmerk prijsen f
„Die weesen hulp verschaft
verdint terecht een kroon;
,J)ies stelt erkentenis
haar wapenschild ten toon,
„Met die van hun,
die 't kroost met tedre sorg regeer en.
Laat vrij 't geweld des tijds
deez' marmersteen verteeren,
Haar nooit volpreesen lof,
die 't woen der eeuwen tart,
,Jilijft dankbaar leven
in het kunstbeminnent hart".
Op 10 oktober werden de eerste
kwekelingen, negen in getal, in de Fun
datie opgenomen. Aan Laurens Praalder
uit Rotterdam werd het geven van on
derwijs opgedragen. De eerste Binnen
vader was de heer C. Vreem, die we-
Een predikant Van Ellinkhuyzen stond
daar van 1722 tot 1728, diens zoon Ja
cob was tot zijn dood in 1816 secreta
ris van de Hoge en Vrije Heerlijkheid
Renswoude en Emmikhuyzen en ten
slotte was diens zoon Jacobus Johan
nes weer heel- en vroedmeester te
Renswoude van 1852 tot 1856. Zowel
de tak van Hermanus Ellinkhuyzen
als die van de predikant Pieter van
Ellinckhuyzen stamt uit Duitsland.
Na dit zijsprongetje nog enkele feiten
de Haagse fundatie betreffende.
Op 3 mei 1821 werden Weeshuis en
Fundatie gecömbineerd. In verband mét
de vorderingen van de wetenschap en
de daaruit voortvloeiende veroudering
van de instrumentenverzameling werd
deze in haar geheel verkocht in 1829
aan het Rijksmuseum voor Kunsten en
Volksvlijt te Brussel. De instrumenten
knecht Kocks werd na een diensttijd van
31 jaar gepensioneerd.
In 1854 werd de olieverlichting afge
schaft en kwam er gaslicht; een ver
bouwing vond plaats in 1862.
Ook de Haagse Fundatie werd met
Koninklijk bezoek vereerd: in 1875 be
zocht Koningin Sophie het weeshuis, in
1888 en 1904 Koningin Emma. Tijdens
de eerste wereldoorlog vonden 196 Bel
gische vluchtelingen onder dak in het
gebouw.
Thans is een geheel nieuw gebouw in
gebruik. Het staat sinds 1923 op het Jo
zef Israëlsplein te 's-Gravenhage. In de
tweede wereldoorlog kwam het leeg te
staan. De kinderen evacueerden naar
Lunteren en later naar Zutphen. Eén
kwekeling van de Haagse Fundatie werd
op transport gesteld naar Duitsland in
1945. Bij Barneveld sprong hij uit de
trein, doch helaas werd hij door een van
de andere kant komende trein gegrepen
en gedood.
In 1946 kon het Fundatiegebouw aan
het Jozef Israëlsplein weer betrokken
worden en als zodanig wordt het nog
steeds gebruikt.
gens grove misdraging na enkele maan
den werd ontslagen.
Het is aardig onder de Binnenvade
ren een bekende naam aan te treffen:
op 22 augustus 1792 werd de 48 jaar oude
W. Lagerweij aangesteld. Hij was voor
dien schoolmeester, voorzanger en gaar
der van 's Landsmiddelen te Leerbroek
en zoon van de Procureur voor den Ho
ve van Justitie te Utrecht. Ongetwijfeld
is het voorgeslacht van deze Lagerweij,
evenals van degenen die thans te Rens
woude deze naam dragen, afkomstig
van de Hofstede „de Lage Weijde" te
Woudenberg.
Op 31 oktober 1792 werd de heer Praal
der eervol ontslagen en in het genot ge
steld van een pensioen van f 1000. Zijn
opvolger was de heer D. de West, die
sjnds 1762 als onderwijzer in de Funda
tie werkzaam was.
Met angst en vreze trad men in 1795
de Franse tijd binnen. De eerste Frans
man, die men binnen de muren van het
Utrechtse Fundatiehuis zag was Gene
raal Pichegru, die een maaltijd kreeg
aangeboden. Enkele jaren later kreeg
men van de Franse overheerser bevel
de wapens van de marmeren plaat in
de gevel weg te bikken. Met grote tegen
zin en steeds weer uitstel vragend wer
den in 1798 de wapens afgehakt.
functie had in het weeshuis aldaar. Van
1820 tot 1837 was hij Binnenvader. Het
is merkwaardig, dat een Ellinkhuyzen
aan de Fundatie verbonden was, want
de naam Ellinkhuyzen was in de 18e en
19e eeuw zeer bekend in de Heerlijkheid
Renswoude zelf.
Koning Lodewijk Napoleon bracht in
1808 een bezoek aan de Fundatie. In
1811 kwam vanwege Keizer Napoleon
het bevel, dat alle jongelingen tussen
15 en 19 jaar, die in Godshuizen wa
ren of werden opgevoed, naar de St.-
Janskerk moesten om zich voor de
keizerlijke garde te laten inschrijven.
Twee kwekelingen uit de Fundatie
Utrecht kwamen hiervoor in aanmer
king, n.l. J. C. Bommarius en W. Brou
wer. Na een verzoekschrift van de Re-
Toen in 1812 de Keizer in hoogst eigen
persoon met zijn vrouw Utrecht bezocht
deed hij daarbij ook de Fundatie aan.
De Regenten lieten de voorgevel illumi
neren mogelijk gedreven door de ge
dachte, dat het Fundatiegebouw nog niet
was opgeëist; het ernaast gelegen ge
sticht was namelijk sinds 1810 in ge
bruik als hospitaal. Slechts een deel van
de zolder van het Fundatiegebouw werd
gebruikt voor korenopslagplaats.
In 1814 bezochten de Tsaar van Rus
land en zijn zuster, de Grootvorstin van
Oldenburg de Fifhdatie. Op 19 mei 1841
bracht Koning Willem II een bezoek
aan de Fundatie en in september 1853
zag het Fundatiegebouw van Utrecht
Koning Willem III binnen zijn muren.
Het 100-jarig bestaan van de Fundatie
van de Vrijvrouwe van Renswoude werd
in 1856 te Utrecht gevierd. De eerste
Huismeester mr. A. van Goudoever hield
een rede, waarin hij in het kort de his
torie van de Fundatie schetste. Ook de
Secretarissen van de afdelingen te Delft
en 's-Gravenhage gaven een verslag van
de functies daar. Ter gelegenheid van
deze herdenking werden medailles ge
slagen.
In 1889 werden in de Utrechtse Fun
datie 5 kwekelingen opgeleid. Sinds 1922
wonen geen leerlingen meer in het Fun
datiehuis. De Regenten bepaalden zich
nadien uitsluitend tot het geven van
studietoelagen. Tenslotte zij nog ver
meld, dat in 1936 Prinses Juliana een
bezoek aan de Fundatie bracht. De hui
dige secretaris-rentmeester is de heer
L. G. Zielman.
Het fundatiegebouw te Delft in 1794.
genten aan de Keizer werd toestem
ming verleend de beide jongens in de
Fundatie te laten blijven.