GEESTELIJKHEID TWIJFELDE
AL IN HET VERRE VERLEDEN
Gilde
Grafveld
door
Adriaan
P. de Kleuver
Openbaring
Elf
vrouwen
Operatie
Drieluik
Vervalsing
Oorlog
Schim
si
DINSDAG 3 SEPTEMBER 1968
In een tweetal artikelen gaat onze
medewerkeT Adriaan P. de Kleuver
aan de hand van het bodemonder
zoek in Rh enen,s oude grond en ver
volgens aan de hand van zeer oude
bronnen de vehnaarde Cuneralegen-
de in een wat meer wetenschappe
lijk licht plaatsen dan tot nu toe het
geval was. In dit allermerkwaar
digste geval van welhaast onze en^-
ge vrouwelijke heilige uit de vroeg
ste tijden van het christendom speelt
de legendevorming een overheersen
de rol. Bedenken wij dat voor de 7e
eeuw uit onze lage landen praktisch
geen enkel handschriftelijk bewijs
voorhanden is en de Cuneralegende
eerst een produkt van hoogstens" de
13e eeuw en beslist zéker van de 14e
eeuw is, dan is t begrijpelijk dat niet
alles even betrouwbaar is. In dit
tweede artikel zal dit nog overtui
gender ter tafel worden gebracht.
HET MYSTERIE AAN HET CUNERAVERHAAL
VAN RHENEN
Het is wel zo goed als zeker dat de Cunerakerk (de oude wel te verstaan) van
Rhenen in oorsprong een ander patronaat heeft gehad. Recent onderzoek stelde
onomstotelijk vast dat voor 1400 de kerk van het stadje Rhenen aan Sint-Pieter
gewijd was. In de bouwgeschiedenis van de prachtige middeleeuwse Cunera
kerk willen wij dit nog uitvoerig uit de doeken doen. Wij bepalen ons nü tot
de eigenlijke Cuneraverering, die in Rhenen vormen ging aannemen die wij
voor onze tijd met Lourdes kunnen vergelijken. Het begon allemaal wat sim
pel. In feite weten wij nog zo bitter weinig over de veertiende-eeuwse Cunera
verering. Toch mogen wij wel aannemen dat er vóór 1392 al een zekere opbloei
in de verering van de voor ons land in die dagen zo befangrijke heilige aan de
dag treedt. Zij was de enige volksheilige in onze lage landen. Dan stellen wij
dat unieke gegeven vast zonder op de authentieke waarheid van het Cunera-
verhaal acht te slaan.
Er is een stichtingsoorkonde van het
Sint-Cuneragilde bekend, gedateerd 13
januari 1392 waaruit maar al te duide
lijk blijkt waar de drijfveer lag voor
het ontwikkelen van wat wij willen
noemen' de Cunera-cultus. Die bevond
zich in de Commanderij van de Duit-
sche Orde (Balije van Utrecht), die bij
de westelijke stadsmuur lag. Het was
een kloostergemeenschap van louter
adellijke lieden.
Er rees al gauw twijfel aan de ver
halen rond Cunera. Neen. niét in Rhe
nen! De commandeurs, die veelal zelf
als parochiepastoor optraden, keurden
de hele affaire goed. Het „huis" van
de pastoor is immers zijn kerk en hoe
mooier en indrukwekkender dat ge
maakt werd, hoe meer men tegen zo'n
commandeur opzag! Een hoogst be
langrijk man
Zij zagen wel wat in daCoude volks
verhaal. Dat het op onwaardig gesol
met de goedgelovigheid van het lekert-
volk uitdraaide en de hele affaire ten
slotte te pletter liep tegen het naar de
waarheid dorstende calvinistische deel
van de magistratuur van de stad Rhe
nen, daar had men beslist in de aan
vang geen vermoeden van.
Er móét in 1392 wel reeds een zekere
Cunera-cultus bestaan hebben. Uit de
stichtingsoorkonde van het illustere Cu-
neragilde van Rhenen blijkt dit méér
dan duidelijk. Er zou op woensdagmor
gen voortaan een Cuneramis „gelezen"
worden, waarbij de helft van de op
brengst van dit gebeuren aan het gilde
ten goede kwam.
De commandeur van het Duitse huis
te Rhenen had daartoe consent ont
vangen van de Landscommandeur te
Utrecht. De koster van de kerk moest
op woensdag vóór de mis de klok lui
den, zodat wel vast staat dat er vóór
onze prachtige Cuneratoren al een an-
-dere, eenvoudige toren geweest moet
zijn.
Er werd aan hen die daadwerkelijk
aan de mis deelnamen een aflaat voor
elf dagen verstrekt. In feite was deze
oorkonde niets anders dan het vaststel
len van een voldongen en reeds ver
breid gebeuren. Men stampte toch
maar zó een belangrijk kerkelijk ge
beuren uit de grond!
Een aantal bisschoppen heeft deze
aflaat bekrachtigd waarmee wel vast
staat dat men met een gevestigde ver
ering van doen had. Feit is dat mét de
stichting van dit illustere gilde boven
dien de stoot tot de patronaatswisse
ling binnen de kerkgemeenschap van
Rhenen aangemoedigd werd. Dit moet
met consent van de hoge geestelijkheid
hebben plaats gehad.
Zo'n patronaatswisseling was een ge
beuren van betekenis. Een reeds jaren
in ere gehouden patronaat in het
geval-Cunerakerk zal dat Sint-Pieter
geweest zijn! van een groot heilige
werd zo maar niet van de tafel ge
veegd. Het aan de kant schuiven van
Sint-Pieter als kerkpatroon van Rhe
nen bewijst overtuigend dat het stille
Cunera-figuurtje tot een heilige van
formaat aan het uitdijen was. Alleen
de commandeurs met hun kloosterkerk
die tevens Rhenens parochiekerk was
én hun aanhang zullen daarbij de dienst
hebben uitgemaakt.
Het instellen van een Cuneragilde,
een liefdadigheidsinstelling overigens,
werd ook bevorderd door de eigenlijke
initiatiefnemer Dirk van den RÜn> de
commandeur van Rhenen.
De leden moesten van onbesproken
wandel zijn, daar woekeraars, overspe-
lers en wat meer tot het gilde der zon
daren behoorde, niet als gildebroeder
of gildezuster werden opgenomen.
Het waren dus wat men noemt nette
burgermensen en wat wisten zij veel
van Franken en zo af en nóg minder
van het pure heidendom, dat nog lang
na de tijd waarin het Cunera-verhaal
geplaatst werd, in het alleroudste Ilre-
ni hoogtij vierde?! Wij hebben wél ge
leerd aan zulke overgeleverde Volks
verhalen geen al te grote historische
betekenis toe te kennen. De brengers
van de Cunera-cultus in Rhenen (en zo
waar óók in Kampen) hadden het on
getwijfeld goed voor met hun „kerk"
en dan bedoel ik meer het kerkgebouw
dat imponerend moest worden.
Men ziet de rijkdom van Rhenens
kerk steen voor steen zich opstapelen!
Merkwaardig is vooral dat Cunera
buiten onze gewesten geheel onbekend
was. Men verbond nergens het Cunera-
verhaal aan de Ursula-legende. Het Ur-
sula-verhaal is beslist ouder en ademt
nóg grotere bizarheid. Dat het eveneens
vol anachronismen zit deerde de toen
malige gelovigen blijkbaar niet.
In een tijd waarin vroomheid en
goedheid begeleid werden door gevoel
loosheid en wreedheid, waardoor de
middeleeuwse mens in feite een dualis
tisch individu was, in een tijd waarin
een adelIUk heer oneindig veel goed
deed en daarnaast monsterachtig
wreed kon zijn, viel het blijkbaar niet
op dat er een mens geweest was die
predikte dat men zijn naaste zeventig
maal zeventig maal moest vergeven.
De gruwelen zag men eenvoudig als
In 1897 woedde er een brand in de
prachtige Cuneratoren, en viel de Cu-
neraklok aan gruizels. Als door een won
der bleef het in brons gegoten reliëf,
voorstellende een gewurgde Cunera, on
geschonden.
De toenmaals zeer bekende mr. tim
merman-dirigent Karei Lelieveld heeft
toen een afgietsel er van gemaakt door
houtlijm in half gesmolten toestand op
het reliëf te drukken. Hiervan kon dit
gipsafdruksel worden gemaakt.
een verlengstuk van Gods arm. Daarom
werd de jaloerse koningin uit het Cu
nera-verhaal onmenselijk gefolterd.
vast te staan dat de kinderskeletjes af
komstig waren van kinderen die door
hun moeders waren meegenomen. Zó
strooide men her en der het goedgelo
vige volk zand in de ogen. Ziezo, de
zaak was rond, meende men.
In 1418 kwam een zeer vrijmoedig
denkend geestelijke, de deken Gobeli-
nus Persona van Bielefeldt met zijn
mening op de proppen. En wat die zei
was niet mals! Het verhaal zat vol fa
belen, zei hij, er was nooit een paus
Cyriacus geweest en iets dat niet had
bestaan kon met Ursula niet zijn mee
gegaan. Dat hij de naam Antherus zou
hebben aangenomen vond hij verdacht
want het aannemen van een nieuwe
naam door een paus bestond in 237 nog
niet.
Hij bestreed dat de martelaressen van
Keulen door de Hunen waren omge
bracht want die hadden in 237 de Moe-
otische moerassen nog niet verlaten.
Het volk van Atilla droeg de naam Hun
nen nog niet en in sommige hand
schriften stond dat de pretendent-brui
degom van Ursula koning van Enge
land was en naast het rijk Brittania
kwam nog geen naam als Engeland
voor. Er bestond nog geen rijk Sicilië
en nog minder een stad die de naam
Konstantinopel droeg van waaruit, zo
schreef Persona, toch ook volgens dat
fabelachtige verhaal bedevaartgangsters
opgenomen waren. Waarom gingen die
dan óver Keulen terug?
Als iemand zelfmoord door verdrin
king in Rhenen gepleegd had zei men
ook dat hij via Keulen naar Keste-
ren gegaan was...
Hoe kwam zo'n groot gezelschap van
louter maagden ertoe in een tijd dat
er van bedevaarten naar Rome nog
geen sprake was en nog minder van
het afhalen van een aflaat daar, na een
gedwongen zeereis, een voettocht naar
Romé maakten? Al met al schreef hij
al deze dwalingen toe aan „een zeker
vrouwmens te Schönau, omstreeks
1156". Veel eerbied had de deken van
Bielefeldt niet voor de Heilige Elisa
beth van Schönau. Zo stond het er in
1418 bij toen Gobelinus Persona zijn
„Cosmodromium" liet verschijnen...
Het al enige eeuwen van mond tot
mond vertelde Ursula-verhaal kreeg in
1055 nieuw voedsel toen bij Keulen een
grafveld ontdekt werd waar duizenden
mensen, zowel mannen als vrouwen en
kinderen en zuigelingen, aangetroffen
werden. Dat men hier wel eens te ma
ken kon hebben met een necropool (be
graafplaats) van het Romeinse Colo-
nia Aggrippina dacht men niet eens.
Hoe ongerijmd het was de aangetrof
fen kindertjes en zuigelingen met de
twaalfduizend maagden uit Ursula's ge
volg in verband te brengen, zag men
over het hoofd.
Een in een geur van heiligheid staan
de kloosterlinge uit de abdij van Schö
nau bij Oberwesel aan de Rijn toonde
men zo'n vondst en zonder blikken of
blozen verklaarde deze dat 't de stoffe
lijke resten van de „twaalfduizend" van
Ursula waren. Zij had 'n visioen gehad,
zo vertelde zuster Elisabeth en haar
waren de 11.000 vrouwen in hun hemel
se heerlijkheid getoond.
Haar gave van het zienerschap ging
zo ver dat, op de vraag hoe dat met
die mannen zat, ze onomwonden ver
klaarde dat die mannenskeletten van
bisschoppen en ridders waren die de
vader van Ursula haar nagezonden had
en verder afkomstig waren van paus
Cyriacus, diens kardinalen en bisschop
pen. Ja, zo zei die wondervrouw, éllen
hadden de dood gevonden door wrede
Hunnenhanden. Zij was naïef genoeg
erbij te vertellen dat het in 237 was ge
beurd. Nou ja, dat bemerkte men later
wel en men maakte er 454 van. Maar
daardoor stond het gezag van dat zus
tertje al direct op losse schroeven.
Men ging evenwel door met het ver
eren van Ursula en haar gezelinnen.
Waar het om relikwieën ging behoef
de men zelfs niet op een been meer
of minder te kijken. Men kon wel aan
een heel skelet komen om te kijk te
zetten. Zo staat nog altijd even bui
ten Keulen de Heilige Ursula-kerk
met de duizenden en nog eens dui
zenden schedels en doodsbeenderen,
overtuigend bewijs, meent men, van
de moord op dit vreemdelingenlegi
oen van vrome vrouwen.
Dat van die kindertjes nam men niet
met als gevolg dat het opkomende
verzet de mond gesnoerd werd door
abt Richard van de Praemonstratenser
abdij te Arnberg, die prompt een nieu
we openbaring ontving waarbij kwam
De beroemde Keulsche Kronijck uit
1499 nam deze kritiek deels over en
men veranderde doodnuchter het jaar
237 en 454. Ziezo, dat van de Hunnen
zat weer goed en Atilla werd persoon
lijk aansprakelijk gesteld van al die on
schuldige jonge meisjes. Maar in be
doelde kroniek is meer veranderd! Of
zo men wil verbeterd, want het prent
je dat er in staat toont een scheepje
met Ursula en... elf vrouwen.
Het is als een voorspel op het bevel
van de laatste keurvorst van Keulen te
beschouwen die althans de ongerijmd
heid van 11.000 maagden in de misboe
ken geschrapt wilde zien. Men bleef in
Keulen kritisch, zo men ziet.
De alleroudste kalenders hebben Ur
sula zelfs niet onder de heiligen opge
nomen. Beda, de vermaardste Engelse
kerkgeschiedenisschrijver, zou in de 7e
eeuw toch de Engelse heilige gekend
moeten hebben. Niets van dat alles. Hij
noemt Ursula en haar elfduizend maag
den niet eens. Laat staan onze Cunera,
prinses van de Orkadische eilanden!
Een lle-eeuwse litanie noemt vijf vrou
wen: Alartha, Saula, Paula, Brittola
en Ursula; de litanie uit Darmstad uit
diezelfde tijd heeft er acht. Dan staan
in de elfde-eeuwse kalender van het
Stift Essen op 11 oktober: Sanctorum
XI virginium Ursula, cregorie, Pinose,
Martha, Saule, Britula, Sancie, Saturni
ne, Rabacie, Saturie en Paladie. Cune
ra ontbreekt in iéder geval.
De Leidse hoogleraar prof. dr. Kist
(1859) stelde vast dat de legende van
Ursula een ingrijpende operatie had on
dergaan! Men ging nog verder en
maakt er twee maagden van: Ursula
et Undecimillae, dus Ursula en het elf
de kind. Dat laatste was heel gewoon
als eigennaam. Men denke slechts aan
1
5 Laat ons bidden onsen Heven heer
5 Ende die martelaersse sunte kuneer,
5 Dat si rienen wil verwaren
Van al der Vianden Scaren,
Haar borgher. dienre ende pelgrijm
5 mede,
s Die houden wil in goeden vreede
5 Ende bescermen van aire noot
Doer haeren heijiighen doot;
Ende dat wij ons altesamen
J Mit haar verbliden moeten, amen. 5
s
(Zestiende eeuws Rhenens
5 processielied).
toch niet in onze tijd. Wij maken van
onze goede aarde een waarzeggerstent
en de valse profeten zitten likkebaar
dend te gluren of men al rijp is voor
het dolhuis.
Maar nu dat geval met Prattenber&
Daar immers zou Cunera gemarteld
zijn. Ja, nog in de vorige eeuw had
den er volgens omwonende boeren ver
schijningen plaats. In 1859 ging de
Leidse professor Kist zelf maar eens
poolshoogte nemen bij VèenendaaL Die
bewoner-beheerder (de Van Asch van
Wijcks hadden er slechts een kamer om
vakanties aangenaam in de toen nog
jonge bossen te komen houden) vertel
de de geleerde man dat in de hof zo
nu en dan een in het satijn geklede da
me verscheen.
Zélf had hij haar nooit gezien. Wel
raar! Wie zoiets vertelt was er nooit
zelf bij. Men gelooft wel wat anderen
ervan vertellen; een euvel dat al zo
oud is als de mensheid. Een paarden
knecht had in de stal zelf?; bewegende
lichten gezien. Op de vraag van de
prof of dat soms glimwormen geweest
waren schudde de goede man evenwel
stellig het hoofd. Je laat je toch zo
maar niet een spook of zo afnemen!
Wat dacht die kerel nou wel! De gere
serveerde kamer wilden de bewoners
beslist niet laten zien. Er was wel een
portret van Cunera en na veel vijven en
zessen werd dat dan toch gehaald.
namen als Quitus (vijfde) en Octavia-
nus (achtste).
En toen gooide de Duitse geleerde
Oskar Schade het hele geval overboord
en verwees het Ursula-verhaal naar
het Walhalla van de Germanen.
Hij vereenzelfdigde voorts Ursula met
de Nehalennia-figuur, de Romeinse
vruchtbaarheidsbrengende godin, voor
gesteld staande met één voet op de
voorplecht van een schip. Vandaar dat
Versula ook met 'n schip kwam. Dat was
wel héél kras, want ze zette hij de hele
vroeg-christelijke heiligenkwestie op de
kop.
Wij moeten toegeven dat er een ze
kere overeenkomst is met Germaanse
sagen en, mythen in veel middeleeuw
se legenden. Dus óók wel voor wat de
Ursula-legende en in het kielzog mee
varende legende van Cunera van Rhe
nen.
Persoonlijk acht ik het gegeven niet
geheel los te weken van een historisch
gebeuren, maar het oude volksverhaal
had zulke monstergrote vormen aange
nomen dat het oorspronkelijke voorval
wel nimmer meer tot de juiste propor
ties zal terug te brengen zijn.
En dat is jammer. Zo zal Cunera óók
tot in lengte van jaren een legende
figuur blijven.
Het is misschien niet eens zo vreemd
dat in Rhenen de verdachtmaking van
Cunera niet eerder plaats had dan met
de komst van de reformatie. Toen twij
felde niemand aan de historische juist
heid van het Cunera-verhaal. Haar hei
ligheid werd wél geliquideerd. In de
oude roomse tijd had men krampachtig
de processieteugels in handen gehou
den. Er werd behoorlijk verdiend aan
de eenmaal begonnen affaire.
Rhenen had in de 16e eeuw al een
soort goed functionerende VVV die
Een oude opname van de Cunerakerk
te Rhenen.
jaarlijks drommen goedgelovige, een
voudige mensen aantrok. Ja, minstens
600 jaar vreemdelingenbezoek aan Rhe
nen.
Dat allemaal om een lief meisje dat
door haar vriendelijkheid koude harten
warm gemaakt had en als beloning ver
moord werd. Een triest verhaal. Viel
het wel eens op dat de kern van het
Cuneraverhaal zo teer en gevoelig is.
't Is als met een groots drieluik. Het
middenpaneel is aangrijpend van uit
beelding, maar de zijpanelen zijn ver
vuld met humbug. In veel gevallen zie
je daarop alleen maar verwaande
„schenkers" die mede een duit in het
zakje doen. Let daarom vooral nog
eens op de episoden die zich afspelen
aan het hof van „de koning van de
Rijn" .Daar zou een innig mooie ro
man van te schrijven zijn.
Wekt het verwondering dat men Cu
nera uit de Britse gebieden liet komen?
Kwamen van overzee ook niet de grote
predikers als Willibrordus en Bonifa-
tius? Er is al eens verondersteld dat
de binnenvallende Saksen de in Enge
land reeds tot het christendom bekeer
de bewoners beïnvloed hebben en daar
door een aantal predikers de vlucht
naar het continent namen.
In de 7e eeuw sprak Beda daar al
van .Deze grote Anglikaan mogen wij
toch zeker de „vader van de Engelse
geschiedschrijvers noemen! Deze uni
versele, geleerde monnik van het eerste
uur kende nóch Ursula en nóch Cunera,
beiden notabene landgenoten van hem.
„Cunera intussen", zo stelde profes
sor Kist reeds vast, „schijnt met
schier alles wat oorspronkelijk Neder
lands en tevens goed is, dit gemeen te
hebben dat het buitenland daarmee
niets op had of zich daarmee inliet."
Op buitenlandse heiligenkalenders komt
haar vierdag (12 juni) nooit voor, hoe
wel zij zo langzamerhand wel min of
meer onder de 3e-5e eeuwse heiligen
was opgenomen. Deze verering was zó
regionaal en daarenboven nog lokaal
beperkt (respectievelijk tot het Sticht
(Utrecht en Overijssel en daarin de
steden Rhenen en Kampen) dat veel
wegheeft van de verering van talloze
miraculeuze Maria-beeldjes waarmede
diverse dorpen zich nog heden ten da
ge onledig houden. Het vormt bij el
kaar nog steeds een eigengewilde anti
reclame tegen de goodwill van grote
mannen als de onvergetelijke paus Jo
hannes XXIII en een belangrijke intel
lectuele groep rooms-katholieken. Qok
daar zijn de twijfelaars die open en
bloot het woord „legende-heilige" dur
ven hanteren. Wat een deel van de
Rhenense rooms-katholieken ons in '54
voorschotelden past werkelijk niet in
onze tijd
Dan komen wij aan de meest recen
te vervalsing, de appendicitis zou men
kunnen zeggen, waardoor het hele Cu-
Vermoedelijk heeft dit schilderij, dat
de inneming van Rhenen op 14 fe
bruari 1483 door Engelbert van Kleef
voorstelt (men meende lange tifd dat het
Jan II van Kleef uit 1499 was) deel uit
gemaakt van de kerkschat van de Cu
nerakerk. Men kent de primitieve schil
der niet en noemt hem daarom maar „de
meester van Rhenen". Merkwaardig is,
dat de westgevel (dus ook de toren) weg
gelaten is om een beeld in de kerk te
krijgen. In het midden een hoge sarco
faag met het „ongeschonden lijk van
Cunera". Er omheen biddende mensen.
Bijzonder is verder op de achtergrond de
kleine kapel op een bergje.
nera-geval de doodsteek had kunnen
krijgen. Wie in Rhenen was zo dwaas
naast Radbodus (die men voor 't ge
mak naar Radbodus de éérste doopte)
dat gevaarlijke Prattenburggegeven in
de latent voortsluimerende legende in
te weven?
Was men soms in een geëxalteerde
stemming geraakt door de brand van
de houten (r.-k.) Sint-Cunerakerk?
Eigenlijk werd de hele Rhenense be
volking in extase gebracht toen men
over moedwillige brandstichting ging
praten. Dergelijke reclamestunts zijn
on-Nederlands.
Bekend zijn een groot aantal kran
teknipsels uit r.-k.-kerkbladen en als
men dan leest hoe de „dader" van die
brandstichting met zalvende woorden
in de barmhartigheid en vergevensge
zindheid van God de Vader wordt aan
bevolen dan gaan mij de kouwe grie
zels over de rug. Stond daarachter niet
het directe of indirecte herstel van de
Cunera-verering op de voorgrond. Dat
alles was toch zeker de nagedachtenis
van Rhenens heilige uit oude tijden
aangedaan.
Dezer dagen werd ik met nog zo iets
geconfronteerd. Een jongeman van
puur en puur Calvinistischen huize
beweerde dat de restauratie van de
Cunera-toren nooit gereed mocht ko
men, want als ze de laatste steen aan
gebracht zullen hebben zal een oorlog
als nog nooit is geweest, over de we
reld losbarsten.
Toen in 1914 de torenrestauratie ge
reed was en eveneens in 1939 zijn de
wereldrampen uitgebroken. Die toren
is eigendom van de gemeente Rhenen
en ik benijd de positie van burgemees
ter jhr. Bosch ridder van Rosenthal
niet! Hij is dan de man die de laatste
steen in handen moet houden en die
nooit zal laten inmetselen. Hij en alléén
hij kan de wereld van de ondergang
redden. Op Rhenen rust een vloek als
op geen plaats op aarde. En dat alle
maal om een lucratief verhaal rond 'n
heel lief meisje dat volgens de overle
vering in 337 (óf in 237 óf in 454) bij
Rhenen door een jaloerse vrouw ge
wurgd werd.
Dit is toch allemaal te dol. Dit past
Teleurgesteld reisde professor Kist
af naar Leiden, de wetenschap met
zich meenemend dat de door Jonk
heer van Asch v. Wijck, kantonrech
ter te Wijk bij Duurstede, opgeroe
pen verbinding van Prattenburg met
de Cunera-legende een hersenschim
was.
De reformatie veranderde alles in het
16e eeuwse Rhenen. De Cunera-ver
ering had zulke exorbitante vormen
aangenomen (monsterprocessies met
zwaarddansers, muzikanten, pijpers, en
vooral relikwieënverkoop) dat de vroede
vaderen van de. goede stad Rhenen er
een streep onderzetten. De pastoor met
heel zijn heiligenwinkel werd verdre
ven. Aan het einde van de Cunera-
bedevaartweg (het dorp Amerongen)
probeerde hij het nog enige tijd maar
tegen de Gereformeerde Synode van
het gewest Utrecht kon hij het niet bol
werken. Hij week uit rond het jaar 1585
naar de proostdij van de Norbertijners
te Maarsbergen met medeneming van
alle relikwieën van Rhenens heilige en
smokkelde deze naar Noord-Brabant,
waar in de Abdij van Berne bij het
dorpje Heeswijk sindsdien de Cunera-
cultus een latent leven leidde, tot ze
mét de heroprichting van de Sint-Cune-
raparochie te Rhenen weer nieuw leven
ingeblazen werd.
Wij staan ten enen male voor een
raadsel. De oude Moederkerk had het
recht verworven dubieuze en legende-
heiligen géén plaats meer te verlenen.
In Rhenen haalde men een verkleurde
legende weer tevoorschijn en mét veel-
verve probeerde men de vergane glo
rie te herstellen. Gelukkig heeft Rhe
nen zo'n opgelapt beeld niet nodig.
Rhenen is een fijne en levende stad en
kan wel op eigen benen staan in onze
eigen tijd.
Dagelijks worden vrouwenlevens ge
schonden en vermoord. En noemen wij
dat soms óók wonderen? Afschuw en
schaamrood moet ons bevangen bij het
lezen ervan. Wat een ellende brengen
driehoeksverhoudingen niet teweeg. Dat
Kleinzegel van de Stad Rhenen.
In 1415 reeds vertoonde het Comman
derijzegel van Rhenen de figuur van de
volksheilige. Later kwam zij ook voor
op het stedezegel, maar dan niet op het
groot-zegel, waarover meer uitvoerig in
een volgend artikel. De voornaamste reli
kwieën houdt Cunera in haar han
den, de wurgsluier en de sleutel van
de z.g. Koningshof. Dat deze sleutel niets
met de sleutel uit het stadswapen te
maken heeft, eveneens in een volgend ar
tikel.
het oude Cunera-verhaal een dergelijke
catastrofale afloop had is nog geen re
den er opnieuw zoveel tam-tam over te
maken. Vier eeuwen was het vergeten
en het had vergeten behoren te blij
ven. A propos, wat hebben die Calvi
nisten in 1585 toch met dat onverteer
de lichaam van Cunera gedaan? Een
nogal verlate herbegrafenis gegeven?
Er is geen spoor van te vinden-