GEESTELIJKHEID TWIJFELDE AL IN HET VERRE VERLEDEN Gilde Grafveld door Adriaan P. de Kleuver Openbaring Elf vrouwen Operatie Drieluik Vervalsing Oorlog Schim si DINSDAG 3 SEPTEMBER 1968 In een tweetal artikelen gaat onze medewerkeT Adriaan P. de Kleuver aan de hand van het bodemonder zoek in Rh enen,s oude grond en ver volgens aan de hand van zeer oude bronnen de vehnaarde Cuneralegen- de in een wat meer wetenschappe lijk licht plaatsen dan tot nu toe het geval was. In dit allermerkwaar digste geval van welhaast onze en^- ge vrouwelijke heilige uit de vroeg ste tijden van het christendom speelt de legendevorming een overheersen de rol. Bedenken wij dat voor de 7e eeuw uit onze lage landen praktisch geen enkel handschriftelijk bewijs voorhanden is en de Cuneralegende eerst een produkt van hoogstens" de 13e eeuw en beslist zéker van de 14e eeuw is, dan is t begrijpelijk dat niet alles even betrouwbaar is. In dit tweede artikel zal dit nog overtui gender ter tafel worden gebracht. HET MYSTERIE AAN HET CUNERAVERHAAL VAN RHENEN Het is wel zo goed als zeker dat de Cunerakerk (de oude wel te verstaan) van Rhenen in oorsprong een ander patronaat heeft gehad. Recent onderzoek stelde onomstotelijk vast dat voor 1400 de kerk van het stadje Rhenen aan Sint-Pieter gewijd was. In de bouwgeschiedenis van de prachtige middeleeuwse Cunera kerk willen wij dit nog uitvoerig uit de doeken doen. Wij bepalen ons nü tot de eigenlijke Cuneraverering, die in Rhenen vormen ging aannemen die wij voor onze tijd met Lourdes kunnen vergelijken. Het begon allemaal wat sim pel. In feite weten wij nog zo bitter weinig over de veertiende-eeuwse Cunera verering. Toch mogen wij wel aannemen dat er vóór 1392 al een zekere opbloei in de verering van de voor ons land in die dagen zo befangrijke heilige aan de dag treedt. Zij was de enige volksheilige in onze lage landen. Dan stellen wij dat unieke gegeven vast zonder op de authentieke waarheid van het Cunera- verhaal acht te slaan. Er is een stichtingsoorkonde van het Sint-Cuneragilde bekend, gedateerd 13 januari 1392 waaruit maar al te duide lijk blijkt waar de drijfveer lag voor het ontwikkelen van wat wij willen noemen' de Cunera-cultus. Die bevond zich in de Commanderij van de Duit- sche Orde (Balije van Utrecht), die bij de westelijke stadsmuur lag. Het was een kloostergemeenschap van louter adellijke lieden. Er rees al gauw twijfel aan de ver halen rond Cunera. Neen. niét in Rhe nen! De commandeurs, die veelal zelf als parochiepastoor optraden, keurden de hele affaire goed. Het „huis" van de pastoor is immers zijn kerk en hoe mooier en indrukwekkender dat ge maakt werd, hoe meer men tegen zo'n commandeur opzag! Een hoogst be langrijk man Zij zagen wel wat in daCoude volks verhaal. Dat het op onwaardig gesol met de goedgelovigheid van het lekert- volk uitdraaide en de hele affaire ten slotte te pletter liep tegen het naar de waarheid dorstende calvinistische deel van de magistratuur van de stad Rhe nen, daar had men beslist in de aan vang geen vermoeden van. Er móét in 1392 wel reeds een zekere Cunera-cultus bestaan hebben. Uit de stichtingsoorkonde van het illustere Cu- neragilde van Rhenen blijkt dit méér dan duidelijk. Er zou op woensdagmor gen voortaan een Cuneramis „gelezen" worden, waarbij de helft van de op brengst van dit gebeuren aan het gilde ten goede kwam. De commandeur van het Duitse huis te Rhenen had daartoe consent ont vangen van de Landscommandeur te Utrecht. De koster van de kerk moest op woensdag vóór de mis de klok lui den, zodat wel vast staat dat er vóór onze prachtige Cuneratoren al een an- -dere, eenvoudige toren geweest moet zijn. Er werd aan hen die daadwerkelijk aan de mis deelnamen een aflaat voor elf dagen verstrekt. In feite was deze oorkonde niets anders dan het vaststel len van een voldongen en reeds ver breid gebeuren. Men stampte toch maar zó een belangrijk kerkelijk ge beuren uit de grond! Een aantal bisschoppen heeft deze aflaat bekrachtigd waarmee wel vast staat dat men met een gevestigde ver ering van doen had. Feit is dat mét de stichting van dit illustere gilde boven dien de stoot tot de patronaatswisse ling binnen de kerkgemeenschap van Rhenen aangemoedigd werd. Dit moet met consent van de hoge geestelijkheid hebben plaats gehad. Zo'n patronaatswisseling was een ge beuren van betekenis. Een reeds jaren in ere gehouden patronaat in het geval-Cunerakerk zal dat Sint-Pieter geweest zijn! van een groot heilige werd zo maar niet van de tafel ge veegd. Het aan de kant schuiven van Sint-Pieter als kerkpatroon van Rhe nen bewijst overtuigend dat het stille Cunera-figuurtje tot een heilige van formaat aan het uitdijen was. Alleen de commandeurs met hun kloosterkerk die tevens Rhenens parochiekerk was én hun aanhang zullen daarbij de dienst hebben uitgemaakt. Het instellen van een Cuneragilde, een liefdadigheidsinstelling overigens, werd ook bevorderd door de eigenlijke initiatiefnemer Dirk van den RÜn> de commandeur van Rhenen. De leden moesten van onbesproken wandel zijn, daar woekeraars, overspe- lers en wat meer tot het gilde der zon daren behoorde, niet als gildebroeder of gildezuster werden opgenomen. Het waren dus wat men noemt nette burgermensen en wat wisten zij veel van Franken en zo af en nóg minder van het pure heidendom, dat nog lang na de tijd waarin het Cunera-verhaal geplaatst werd, in het alleroudste Ilre- ni hoogtij vierde?! Wij hebben wél ge leerd aan zulke overgeleverde Volks verhalen geen al te grote historische betekenis toe te kennen. De brengers van de Cunera-cultus in Rhenen (en zo waar óók in Kampen) hadden het on getwijfeld goed voor met hun „kerk" en dan bedoel ik meer het kerkgebouw dat imponerend moest worden. Men ziet de rijkdom van Rhenens kerk steen voor steen zich opstapelen! Merkwaardig is vooral dat Cunera buiten onze gewesten geheel onbekend was. Men verbond nergens het Cunera- verhaal aan de Ursula-legende. Het Ur- sula-verhaal is beslist ouder en ademt nóg grotere bizarheid. Dat het eveneens vol anachronismen zit deerde de toen malige gelovigen blijkbaar niet. In een tijd waarin vroomheid en goedheid begeleid werden door gevoel loosheid en wreedheid, waardoor de middeleeuwse mens in feite een dualis tisch individu was, in een tijd waarin een adelIUk heer oneindig veel goed deed en daarnaast monsterachtig wreed kon zijn, viel het blijkbaar niet op dat er een mens geweest was die predikte dat men zijn naaste zeventig maal zeventig maal moest vergeven. De gruwelen zag men eenvoudig als In 1897 woedde er een brand in de prachtige Cuneratoren, en viel de Cu- neraklok aan gruizels. Als door een won der bleef het in brons gegoten reliëf, voorstellende een gewurgde Cunera, on geschonden. De toenmaals zeer bekende mr. tim merman-dirigent Karei Lelieveld heeft toen een afgietsel er van gemaakt door houtlijm in half gesmolten toestand op het reliëf te drukken. Hiervan kon dit gipsafdruksel worden gemaakt. een verlengstuk van Gods arm. Daarom werd de jaloerse koningin uit het Cu nera-verhaal onmenselijk gefolterd. vast te staan dat de kinderskeletjes af komstig waren van kinderen die door hun moeders waren meegenomen. Zó strooide men her en der het goedgelo vige volk zand in de ogen. Ziezo, de zaak was rond, meende men. In 1418 kwam een zeer vrijmoedig denkend geestelijke, de deken Gobeli- nus Persona van Bielefeldt met zijn mening op de proppen. En wat die zei was niet mals! Het verhaal zat vol fa belen, zei hij, er was nooit een paus Cyriacus geweest en iets dat niet had bestaan kon met Ursula niet zijn mee gegaan. Dat hij de naam Antherus zou hebben aangenomen vond hij verdacht want het aannemen van een nieuwe naam door een paus bestond in 237 nog niet. Hij bestreed dat de martelaressen van Keulen door de Hunen waren omge bracht want die hadden in 237 de Moe- otische moerassen nog niet verlaten. Het volk van Atilla droeg de naam Hun nen nog niet en in sommige hand schriften stond dat de pretendent-brui degom van Ursula koning van Enge land was en naast het rijk Brittania kwam nog geen naam als Engeland voor. Er bestond nog geen rijk Sicilië en nog minder een stad die de naam Konstantinopel droeg van waaruit, zo schreef Persona, toch ook volgens dat fabelachtige verhaal bedevaartgangsters opgenomen waren. Waarom gingen die dan óver Keulen terug? Als iemand zelfmoord door verdrin king in Rhenen gepleegd had zei men ook dat hij via Keulen naar Keste- ren gegaan was... Hoe kwam zo'n groot gezelschap van louter maagden ertoe in een tijd dat er van bedevaarten naar Rome nog geen sprake was en nog minder van het afhalen van een aflaat daar, na een gedwongen zeereis, een voettocht naar Romé maakten? Al met al schreef hij al deze dwalingen toe aan „een zeker vrouwmens te Schönau, omstreeks 1156". Veel eerbied had de deken van Bielefeldt niet voor de Heilige Elisa beth van Schönau. Zo stond het er in 1418 bij toen Gobelinus Persona zijn „Cosmodromium" liet verschijnen... Het al enige eeuwen van mond tot mond vertelde Ursula-verhaal kreeg in 1055 nieuw voedsel toen bij Keulen een grafveld ontdekt werd waar duizenden mensen, zowel mannen als vrouwen en kinderen en zuigelingen, aangetroffen werden. Dat men hier wel eens te ma ken kon hebben met een necropool (be graafplaats) van het Romeinse Colo- nia Aggrippina dacht men niet eens. Hoe ongerijmd het was de aangetrof fen kindertjes en zuigelingen met de twaalfduizend maagden uit Ursula's ge volg in verband te brengen, zag men over het hoofd. Een in een geur van heiligheid staan de kloosterlinge uit de abdij van Schö nau bij Oberwesel aan de Rijn toonde men zo'n vondst en zonder blikken of blozen verklaarde deze dat 't de stoffe lijke resten van de „twaalfduizend" van Ursula waren. Zij had 'n visioen gehad, zo vertelde zuster Elisabeth en haar waren de 11.000 vrouwen in hun hemel se heerlijkheid getoond. Haar gave van het zienerschap ging zo ver dat, op de vraag hoe dat met die mannen zat, ze onomwonden ver klaarde dat die mannenskeletten van bisschoppen en ridders waren die de vader van Ursula haar nagezonden had en verder afkomstig waren van paus Cyriacus, diens kardinalen en bisschop pen. Ja, zo zei die wondervrouw, éllen hadden de dood gevonden door wrede Hunnenhanden. Zij was naïef genoeg erbij te vertellen dat het in 237 was ge beurd. Nou ja, dat bemerkte men later wel en men maakte er 454 van. Maar daardoor stond het gezag van dat zus tertje al direct op losse schroeven. Men ging evenwel door met het ver eren van Ursula en haar gezelinnen. Waar het om relikwieën ging behoef de men zelfs niet op een been meer of minder te kijken. Men kon wel aan een heel skelet komen om te kijk te zetten. Zo staat nog altijd even bui ten Keulen de Heilige Ursula-kerk met de duizenden en nog eens dui zenden schedels en doodsbeenderen, overtuigend bewijs, meent men, van de moord op dit vreemdelingenlegi oen van vrome vrouwen. Dat van die kindertjes nam men niet met als gevolg dat het opkomende verzet de mond gesnoerd werd door abt Richard van de Praemonstratenser abdij te Arnberg, die prompt een nieu we openbaring ontving waarbij kwam De beroemde Keulsche Kronijck uit 1499 nam deze kritiek deels over en men veranderde doodnuchter het jaar 237 en 454. Ziezo, dat van de Hunnen zat weer goed en Atilla werd persoon lijk aansprakelijk gesteld van al die on schuldige jonge meisjes. Maar in be doelde kroniek is meer veranderd! Of zo men wil verbeterd, want het prent je dat er in staat toont een scheepje met Ursula en... elf vrouwen. Het is als een voorspel op het bevel van de laatste keurvorst van Keulen te beschouwen die althans de ongerijmd heid van 11.000 maagden in de misboe ken geschrapt wilde zien. Men bleef in Keulen kritisch, zo men ziet. De alleroudste kalenders hebben Ur sula zelfs niet onder de heiligen opge nomen. Beda, de vermaardste Engelse kerkgeschiedenisschrijver, zou in de 7e eeuw toch de Engelse heilige gekend moeten hebben. Niets van dat alles. Hij noemt Ursula en haar elfduizend maag den niet eens. Laat staan onze Cunera, prinses van de Orkadische eilanden! Een lle-eeuwse litanie noemt vijf vrou wen: Alartha, Saula, Paula, Brittola en Ursula; de litanie uit Darmstad uit diezelfde tijd heeft er acht. Dan staan in de elfde-eeuwse kalender van het Stift Essen op 11 oktober: Sanctorum XI virginium Ursula, cregorie, Pinose, Martha, Saule, Britula, Sancie, Saturni ne, Rabacie, Saturie en Paladie. Cune ra ontbreekt in iéder geval. De Leidse hoogleraar prof. dr. Kist (1859) stelde vast dat de legende van Ursula een ingrijpende operatie had on dergaan! Men ging nog verder en maakt er twee maagden van: Ursula et Undecimillae, dus Ursula en het elf de kind. Dat laatste was heel gewoon als eigennaam. Men denke slechts aan 1 5 Laat ons bidden onsen Heven heer 5 Ende die martelaersse sunte kuneer, 5 Dat si rienen wil verwaren Van al der Vianden Scaren, Haar borgher. dienre ende pelgrijm 5 mede, s Die houden wil in goeden vreede 5 Ende bescermen van aire noot Doer haeren heijiighen doot; Ende dat wij ons altesamen J Mit haar verbliden moeten, amen. 5 s (Zestiende eeuws Rhenens 5 processielied). toch niet in onze tijd. Wij maken van onze goede aarde een waarzeggerstent en de valse profeten zitten likkebaar dend te gluren of men al rijp is voor het dolhuis. Maar nu dat geval met Prattenber& Daar immers zou Cunera gemarteld zijn. Ja, nog in de vorige eeuw had den er volgens omwonende boeren ver schijningen plaats. In 1859 ging de Leidse professor Kist zelf maar eens poolshoogte nemen bij VèenendaaL Die bewoner-beheerder (de Van Asch van Wijcks hadden er slechts een kamer om vakanties aangenaam in de toen nog jonge bossen te komen houden) vertel de de geleerde man dat in de hof zo nu en dan een in het satijn geklede da me verscheen. Zélf had hij haar nooit gezien. Wel raar! Wie zoiets vertelt was er nooit zelf bij. Men gelooft wel wat anderen ervan vertellen; een euvel dat al zo oud is als de mensheid. Een paarden knecht had in de stal zelf?; bewegende lichten gezien. Op de vraag van de prof of dat soms glimwormen geweest waren schudde de goede man evenwel stellig het hoofd. Je laat je toch zo maar niet een spook of zo afnemen! Wat dacht die kerel nou wel! De gere serveerde kamer wilden de bewoners beslist niet laten zien. Er was wel een portret van Cunera en na veel vijven en zessen werd dat dan toch gehaald. namen als Quitus (vijfde) en Octavia- nus (achtste). En toen gooide de Duitse geleerde Oskar Schade het hele geval overboord en verwees het Ursula-verhaal naar het Walhalla van de Germanen. Hij vereenzelfdigde voorts Ursula met de Nehalennia-figuur, de Romeinse vruchtbaarheidsbrengende godin, voor gesteld staande met één voet op de voorplecht van een schip. Vandaar dat Versula ook met 'n schip kwam. Dat was wel héél kras, want ze zette hij de hele vroeg-christelijke heiligenkwestie op de kop. Wij moeten toegeven dat er een ze kere overeenkomst is met Germaanse sagen en, mythen in veel middeleeuw se legenden. Dus óók wel voor wat de Ursula-legende en in het kielzog mee varende legende van Cunera van Rhe nen. Persoonlijk acht ik het gegeven niet geheel los te weken van een historisch gebeuren, maar het oude volksverhaal had zulke monstergrote vormen aange nomen dat het oorspronkelijke voorval wel nimmer meer tot de juiste propor ties zal terug te brengen zijn. En dat is jammer. Zo zal Cunera óók tot in lengte van jaren een legende figuur blijven. Het is misschien niet eens zo vreemd dat in Rhenen de verdachtmaking van Cunera niet eerder plaats had dan met de komst van de reformatie. Toen twij felde niemand aan de historische juist heid van het Cunera-verhaal. Haar hei ligheid werd wél geliquideerd. In de oude roomse tijd had men krampachtig de processieteugels in handen gehou den. Er werd behoorlijk verdiend aan de eenmaal begonnen affaire. Rhenen had in de 16e eeuw al een soort goed functionerende VVV die Een oude opname van de Cunerakerk te Rhenen. jaarlijks drommen goedgelovige, een voudige mensen aantrok. Ja, minstens 600 jaar vreemdelingenbezoek aan Rhe nen. Dat allemaal om een lief meisje dat door haar vriendelijkheid koude harten warm gemaakt had en als beloning ver moord werd. Een triest verhaal. Viel het wel eens op dat de kern van het Cuneraverhaal zo teer en gevoelig is. 't Is als met een groots drieluik. Het middenpaneel is aangrijpend van uit beelding, maar de zijpanelen zijn ver vuld met humbug. In veel gevallen zie je daarop alleen maar verwaande „schenkers" die mede een duit in het zakje doen. Let daarom vooral nog eens op de episoden die zich afspelen aan het hof van „de koning van de Rijn" .Daar zou een innig mooie ro man van te schrijven zijn. Wekt het verwondering dat men Cu nera uit de Britse gebieden liet komen? Kwamen van overzee ook niet de grote predikers als Willibrordus en Bonifa- tius? Er is al eens verondersteld dat de binnenvallende Saksen de in Enge land reeds tot het christendom bekeer de bewoners beïnvloed hebben en daar door een aantal predikers de vlucht naar het continent namen. In de 7e eeuw sprak Beda daar al van .Deze grote Anglikaan mogen wij toch zeker de „vader van de Engelse geschiedschrijvers noemen! Deze uni versele, geleerde monnik van het eerste uur kende nóch Ursula en nóch Cunera, beiden notabene landgenoten van hem. „Cunera intussen", zo stelde profes sor Kist reeds vast, „schijnt met schier alles wat oorspronkelijk Neder lands en tevens goed is, dit gemeen te hebben dat het buitenland daarmee niets op had of zich daarmee inliet." Op buitenlandse heiligenkalenders komt haar vierdag (12 juni) nooit voor, hoe wel zij zo langzamerhand wel min of meer onder de 3e-5e eeuwse heiligen was opgenomen. Deze verering was zó regionaal en daarenboven nog lokaal beperkt (respectievelijk tot het Sticht (Utrecht en Overijssel en daarin de steden Rhenen en Kampen) dat veel wegheeft van de verering van talloze miraculeuze Maria-beeldjes waarmede diverse dorpen zich nog heden ten da ge onledig houden. Het vormt bij el kaar nog steeds een eigengewilde anti reclame tegen de goodwill van grote mannen als de onvergetelijke paus Jo hannes XXIII en een belangrijke intel lectuele groep rooms-katholieken. Qok daar zijn de twijfelaars die open en bloot het woord „legende-heilige" dur ven hanteren. Wat een deel van de Rhenense rooms-katholieken ons in '54 voorschotelden past werkelijk niet in onze tijd Dan komen wij aan de meest recen te vervalsing, de appendicitis zou men kunnen zeggen, waardoor het hele Cu- Vermoedelijk heeft dit schilderij, dat de inneming van Rhenen op 14 fe bruari 1483 door Engelbert van Kleef voorstelt (men meende lange tifd dat het Jan II van Kleef uit 1499 was) deel uit gemaakt van de kerkschat van de Cu nerakerk. Men kent de primitieve schil der niet en noemt hem daarom maar „de meester van Rhenen". Merkwaardig is, dat de westgevel (dus ook de toren) weg gelaten is om een beeld in de kerk te krijgen. In het midden een hoge sarco faag met het „ongeschonden lijk van Cunera". Er omheen biddende mensen. Bijzonder is verder op de achtergrond de kleine kapel op een bergje. nera-geval de doodsteek had kunnen krijgen. Wie in Rhenen was zo dwaas naast Radbodus (die men voor 't ge mak naar Radbodus de éérste doopte) dat gevaarlijke Prattenburggegeven in de latent voortsluimerende legende in te weven? Was men soms in een geëxalteerde stemming geraakt door de brand van de houten (r.-k.) Sint-Cunerakerk? Eigenlijk werd de hele Rhenense be volking in extase gebracht toen men over moedwillige brandstichting ging praten. Dergelijke reclamestunts zijn on-Nederlands. Bekend zijn een groot aantal kran teknipsels uit r.-k.-kerkbladen en als men dan leest hoe de „dader" van die brandstichting met zalvende woorden in de barmhartigheid en vergevensge zindheid van God de Vader wordt aan bevolen dan gaan mij de kouwe grie zels over de rug. Stond daarachter niet het directe of indirecte herstel van de Cunera-verering op de voorgrond. Dat alles was toch zeker de nagedachtenis van Rhenens heilige uit oude tijden aangedaan. Dezer dagen werd ik met nog zo iets geconfronteerd. Een jongeman van puur en puur Calvinistischen huize beweerde dat de restauratie van de Cunera-toren nooit gereed mocht ko men, want als ze de laatste steen aan gebracht zullen hebben zal een oorlog als nog nooit is geweest, over de we reld losbarsten. Toen in 1914 de torenrestauratie ge reed was en eveneens in 1939 zijn de wereldrampen uitgebroken. Die toren is eigendom van de gemeente Rhenen en ik benijd de positie van burgemees ter jhr. Bosch ridder van Rosenthal niet! Hij is dan de man die de laatste steen in handen moet houden en die nooit zal laten inmetselen. Hij en alléén hij kan de wereld van de ondergang redden. Op Rhenen rust een vloek als op geen plaats op aarde. En dat alle maal om een lucratief verhaal rond 'n heel lief meisje dat volgens de overle vering in 337 (óf in 237 óf in 454) bij Rhenen door een jaloerse vrouw ge wurgd werd. Dit is toch allemaal te dol. Dit past Teleurgesteld reisde professor Kist af naar Leiden, de wetenschap met zich meenemend dat de door Jonk heer van Asch v. Wijck, kantonrech ter te Wijk bij Duurstede, opgeroe pen verbinding van Prattenburg met de Cunera-legende een hersenschim was. De reformatie veranderde alles in het 16e eeuwse Rhenen. De Cunera-ver ering had zulke exorbitante vormen aangenomen (monsterprocessies met zwaarddansers, muzikanten, pijpers, en vooral relikwieënverkoop) dat de vroede vaderen van de. goede stad Rhenen er een streep onderzetten. De pastoor met heel zijn heiligenwinkel werd verdre ven. Aan het einde van de Cunera- bedevaartweg (het dorp Amerongen) probeerde hij het nog enige tijd maar tegen de Gereformeerde Synode van het gewest Utrecht kon hij het niet bol werken. Hij week uit rond het jaar 1585 naar de proostdij van de Norbertijners te Maarsbergen met medeneming van alle relikwieën van Rhenens heilige en smokkelde deze naar Noord-Brabant, waar in de Abdij van Berne bij het dorpje Heeswijk sindsdien de Cunera- cultus een latent leven leidde, tot ze mét de heroprichting van de Sint-Cune- raparochie te Rhenen weer nieuw leven ingeblazen werd. Wij staan ten enen male voor een raadsel. De oude Moederkerk had het recht verworven dubieuze en legende- heiligen géén plaats meer te verlenen. In Rhenen haalde men een verkleurde legende weer tevoorschijn en mét veel- verve probeerde men de vergane glo rie te herstellen. Gelukkig heeft Rhe nen zo'n opgelapt beeld niet nodig. Rhenen is een fijne en levende stad en kan wel op eigen benen staan in onze eigen tijd. Dagelijks worden vrouwenlevens ge schonden en vermoord. En noemen wij dat soms óók wonderen? Afschuw en schaamrood moet ons bevangen bij het lezen ervan. Wat een ellende brengen driehoeksverhoudingen niet teweeg. Dat Kleinzegel van de Stad Rhenen. In 1415 reeds vertoonde het Comman derijzegel van Rhenen de figuur van de volksheilige. Later kwam zij ook voor op het stedezegel, maar dan niet op het groot-zegel, waarover meer uitvoerig in een volgend artikel. De voornaamste reli kwieën houdt Cunera in haar han den, de wurgsluier en de sleutel van de z.g. Koningshof. Dat deze sleutel niets met de sleutel uit het stadswapen te maken heeft, eveneens in een volgend ar tikel. het oude Cunera-verhaal een dergelijke catastrofale afloop had is nog geen re den er opnieuw zoveel tam-tam over te maken. Vier eeuwen was het vergeten en het had vergeten behoren te blij ven. A propos, wat hebben die Calvi nisten in 1585 toch met dat onverteer de lichaam van Cunera gedaan? Een nogal verlate herbegrafenis gegeven? Er is geen spoor van te vinden-

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1968 | | pagina 5