„We worden groot, maar in sommige
dingen willen we klein blijven"
Het vederspel voerde 'n
eigen schutspatroon
Een jaarbeurs aan de wortel van de boom
Niet alleen
„stellingen'
Ruim denken
Nog groter?
fe mag het geen circus noemen van pu-
bliciteitsbaas H. Heuvelink, maar je
mag het er wél een beetje mee vergelijken.
Hij zegt: „Man, 't is net of ik zaagsel ruik,
die laatste dagen voordat de beurs begint.
Al die houten tenten rondom de Hanzehal
weet je dat geen tentenbouwer in ons
land groot genoeg is om het alleen te doen?
Ze moeten ervoor samenwerken. En dan
komt er straks een „tuinenleggger" ergens
vandaan, met vrachtauto's en die legt daar
even kant-en-klaar-tuinen omheen met wa
terpartijen en alles. Dan moet je de laatste
nacht nog zo'n vierhonderd timmerlui aan
't werk zien. geen zinnig méns gelooft dat
die beurs de volgende morgen open gaat.
Wat een mooie week is dat. Hou me vast,
ik ruik zaagsel."
Maar daarmee moet de vergelijking met
het circus dan ook ophouden. Er zal heel
serieus gepraat worden over de 12e Jaar
beurs van het Oosten, die van 18 tot en met
25 september in en om de Hanzehal te Zut
phen wordt gehouden. Samen met Jaar
beurs-directeur J. Meuleman heeft hij er
weer een heel jaar aan gewerkt een jaar
werk voor een resultaat dat in een week tijd
moet worden behaald. Wéér is de Jaarbeurs
van het Oosten groter geworden: er zullen
nu 220 standplaatsen zijn op een expositie
ruimte van 14.000 m2. Ook het werkgebied
is opnieuw uitgebreid. Werd het tot dusver
ongeveer begrensd door de lijn Amersfoort-
Assen-Enschede-Uden, er is nu ook toene
mende belangstellig uit het Duitse grens
gebied. Ook uit het westen en wel in zó ster
ke mate dat men spreekt over „het ontmoe
tingspunt van handel en industrie tussen
randstad en regio". En, minder officieel,
over „de jaarbeurs i n het oosten" inplaats
van over de „jaarbeurs van het oosten".
Ter beantwoording van de vraag: „van
waar dit succes" hebben de organisatoren
natuurlijk wel een paar pasklare stellingen
klaar liggen. Eén ervan is dat je nooit een
jaarbeurs moet maken alleen óm hem te
maken, om wat vertier in de streek te bren
gen of zoiets. Er moet een zorgvuldig af
tasten zijn naar precies datgene waaraan
behoefte bestaat. Maar er zijn veel meer
factoren dan die pasklare stellingen. Terug
ziend op de prilste geschiedenis van de
beurs herinneren de organisatoren zich dat
er bij de groothandel, die zich door de nood
gedreven maar in de drukte" van de consu
mentenbeurzen stortte, behoefte bestond aan
een eigen beurs in het oosten van het land.
De N.V. Beurs wezen Zutphen werd toen op
gericht om aan „zoiets" vorm te geven. In
die eerste jaren onderscheidde de Jaar
beurs van het Oosten zich nog niet zo sterk
van de traditionele consumentenbeurzen:
de helft van het aantal standhouders be
stond toch nog uit winkeliers en niet uit de
groothandelaren en fabrieken, dié de ande
re helft voor hun rekening namen. Bezoe
kers kwamen er genoeg want een consu
mentenbeurs, een gezelligheidsbeurs, zou je
kunnen zeggen, trekt altijd belangstelling.
Maar hierdoor dreigde het gevaar dat de
oorspronkelijke opzet zou verzanden in wéér
een gewone consumentenbeurs. De knoop
werd doorgehakt en alle detaillisten gingen
er uit. Meteen liep het aantal bezoekers
met zeker de helft terug. Toen kwam het
aan op doorzetten. Er wérd doorgezet en al
gauw kwam de groei er opnieuw in. Die
groei gaat nu elk jaar nog door.
Alles nog eens overpeinzend zeggen de or
ganisatoren dat het misschien ook komt
doordat de Jaarbeurs van het Oosten een
perfecte oplossing geeft in het gebied tus
sen vak- en consumentenbeurs. Ongeveer
op deze manier: het i s een beurs voor
groothandel en fabrieken, maar behalve de
wederverkopers zijn particulieren ook wel
kom. Sterker nog, hun bezoek wordt op al
lerlei manieren gestimuleerd, onder meer
door de zaak gezellig te houden, 't Is een
beetje het toonkamer-idee. Een particulier
kan er niets kopen, maar wel zien wat er
te koop is en dat dan bestelllen bij de de
tailhandel. De organisatoren werken ook
bij hun standhouders heel sterk op dit idee.
Zij laten hen vrij om hun stands wat attrac
tiever te maken, ook als dit eigenlijk ingaat
tegen de strakke lijnen die oorspronkelijk
waren gepland. En zij zeggen: „De particu
lier, die zo maar wat ronddrentelt, kan heel
goed een schoolhoofd zijn dat het plan heeft
binnenkort het interieur van zijn school te
vernieuwen. En die dame daar, als zij een
paar inlichtingen vraagt, val haar dan niet
lastig met de vraag of zij wel een hande
laar is. Dan zegt ze natuurlijk „nee". Maar
het zal eens een directrice van een grote
instelling zijn je weet het niet, je weet
Voor het eerst is de grote Hanzehal, die in het afgelopen voorjaar werd ge
opend, het centrum van de Jaarbeurs van het Oosten in Zutphen. Rondom
deze hal wordt een groot aantal houten tenten gebouwd, waarin het overige
deel van de expositie Ipaats vindt.
het nooit. Van de meneer die zo lang bij je
stand stilstaat weet je ook niet of hij mis
schien een hoge ambtenaar is die via jouw
stand op een idee kan komen. Behandel
iedereen als potentiële klant en houd het zo
gezellig dat iedereen ook graag kómt en
overal even blijft stilstaan."
De standhouders krijgen zelf ook een per
soonlijke behandeling van de organisatoren.
„We willen het zo houden dat we iedere
avond even aan alle standhouders kunnen
vragen hoe het geweest is die dag en hun
eventueel adviezen geven voor de volgende
dag", zegt de heer Heuvelink. „Als er een
stand is waarin de bemanning ergens ach
teraf een kaartje zit te leggen gaan we eens
praten, proberen we uit te leggen dat het
beter is voor hun zaak als ze 't ènders aan
pakken. We helpen hen met verhalen voor
de vakpers. Zie het maar zo, dat we wel
groot worden, maar toch klein willen blij
ven. We zitten aan de wortel van de boom
en daar willen weblijven, hoe groot die
boom ook wordt. Daarom concurreren we
eigenlijk ook niet met de Jaarbeuers in
Utrecht, ai wordt dat vaak gezegd. We zijn
anders. Er is plaats voor beide jaarbeur
zen. Ons belangrijkste probleem is op' het
ogenblik dat we steeds groter worden. Nu
kunnen we het nog zo organiseren als we
zelf willen, maar als we bijvoorbeeld van
14.000 op 20.000 vierkante meter komen
en dat gebeurt onherroepelijk bestaat het
gevaar dat het persoonlijk cachet van de
zaak verloren gaat. Maar misschien kunnen
we dat oplossen door de beurs te splitsen
in verschillende min of meer op zichzelf
staande afdelingen. Met een buitenlands pa
viljoen bijvoorbeeld. Nooit mogen we het zo
ver laten komen dat de bezoekers zich een
beetje verloren gaan voelen in die immen
se ruimte. Dat geldt ook voor de stands af
zonderlijk. We geloven niet zo erg in onaf
zienbaar grote en ontzaglijk duur ingerichte
stands, waar een bezoeker nauwelijks in
durft. Daar verkoop jb niet veel mee, ook
al zit de detaillist er tussen als bekende en
vertrouwde schakel."
In en rondom de nieuwe Hanzehal dit
jaar voor 't eerst het indrukwekkende cen
trum van de jaarbeurs begint het spekta
kel al op gang te komen. Bouwen, breken,
wegen aanleggen, dempen, van alles hoort
erbij en de heer Heuvelink kan al volop zijn
„zaagsel" ruiken. Maar hij en Jaarbeurs
directeur Meuleman kunnen er gerust op
zijn dat niemand het een circus zal noemen.
Daarvoor heeft dit evenement al te lang een
goede zakelijke naam en werkelijk niet al
leen in het oosten van ons land.
Overal in de geschiedenis, land- en volken
kunde, letteren en kunst treffen wij de valk
aan; de gevangen Gotenkoning Don Garcia
kon zijn vrijheid slechts terugkopen voor een
edelvalk en bij de oude Egyptenaren was zo'n
vogel de afbeelding van god Horus en Osiris.
Men geloofde dat de schone gouden valk het
rijk met zijn vleugelen beschermde. In de mid
deleeuwen verzegelde men de bevestiging van
gouden vogelbekken aan een dito miskelk en
ook was het de gewoonte van kerkelijke over
heden de vogel bij de dienst op het altaar te
plaatsen, zijnde de ereplaats voor het symbool
van de adeldom. De gewone man mocht slechts
met havik en sperwer jagen.
Evenals bij de jacht met kruit en lood vin
den wij bij het vogelspel zo te zeggen een
eigen vaktaal, die vaak zeer kenmerkend mag
heten. Het is reeds zeer oud en de leden van
het Verbond trachten haar naar historische
trant te bewaren, strevend naar stijl en schoon
heid. Niet slechts de vogelvriend en jagersman
maar ook de artiest, de letterlievende, de plaat
snijder, wever en beeldhouwer alsook de be
oefenaar der culturele geschiedenis betrokken
het vederspel in hun studie en belangstelling,
terwijl tenslotte de taalkenner rijke vondsten
deed in het vocabulaire van uitdrukkingen,
welke verband houden met de valkerij. Bijna
alle zijn ze kernachtig Hollands, al vindt ge
nauwelijks een term van de honderden ver
ouderde benamingen in onze gebruikelijke
woordenboeken.
Even zinrijk en origineel als de taal van de
jager is ook die van de valker, doch een ge
woon mens zal niet weten wat de betekenis is
van gewei, hand- en loervogel, legger, krijter,
fladderzak, hagerd, fristfrast, trossen, spinnen,
treinen, vleug, werpeling, draal, cagie, ciseel,
langveter, breeuwen en noemt u maar op...
Deze en tal van andere woorden werden door
prof. Swaen al een kwarteeuw geleden verza
meld in de „Beknopte Valkenierstaal", een
werkje dat naar ik meen al jarenlang anti
quarisch is. Ik zie het nooit aangeboden, maar
zou de uitgever KI uwer te Deventer gaarne
tot een herdruk willen animeren.
A. B. Wigman
'J'oen wij nog in een bosrijk Veluws dorp
woonden en de roofvogels, onbedreigd door
verwoestende pesticiden, door het hout zwier
ven en over de hei schommelden, hadden we in
de buurt een sperwer ingekwartierd, die we nu
en dan 's winters als een langstaartige vogel
figuur langs de lauracerasus, waar het voer-
huisje stond, zagen schichten. Soms bemerkten
we zijn aanwezigheid *pas aan het verschrikte
opfladderen van vinken, mezen of mussen, want
bij al zijn onstuimigheid is zo'n grijpvogel
voorzichtig, waakzaam en secuur. Ook, plukt
hij het slachtoffer wat verderop, uit ons ge
zicht, het gaat alles gauw en uit de hinderlaag,
ja soms botst hij in zijn vaart zelfs tegen het
windscherm. v
Wanneer we nu en dan 's winters mis
schien het meest met zo'n sperwer in aanra
king komen, zij het niet in letterlijke zin, moet
ik denken aan het verhaaltje dat vroeger in ons
schoolboek voorkwam en dat wij toen steevast
geloofden, omdat er niemand was die ons van
het tegendeel overtuigde. Er stond in, dat de
koekoek zich liet horen gedurende de tijd dat
het Zevengebergte aan de hemel zichtbaar was
en in een voetnoot konden we lezen dat dit de
Pleiaden waren. Ik heb het altoos onthouden.
Daarna werd volgens ons boek de vogel een
sperwer, waarvan de oude Grieken reeds over
tuigd waren. Deze opvatting zal zijn voortgeko
men uit de onderlinge gelijkenis van beide die
ren, zij het dat deze hoogst oppervlakkig moet
heten. Voorts viel het op dat de sperwers na
de broedtijd begonnen rond te vliegen, als de
koekoek naar de winterherberg vertrokken
was.
Volksgeloof is taai en wortelt diep; de ge
daanteverwisseling, waarin de folklore zich
trouwens graag verdiept, wordt op het platte
land nóg door deze en gene als waarheid aan
genomen, maar nu de sperwers schaars wer-
dn taant zo'n overlevering. In het latijn heet
hij Accipiler nisus en het tweede stuk daarvan
vinden we in een Griekse sage. Nisus heette
namelijk de koning van Megara, vader van
Scylla. die de purperen haren van haar vader
waarvan het lot van de Staat afhing af
knipte en deze aan zijn vijand Minos aanbood.
Daarop werd Nisus in een roofvogel (Haliae-
tus) en Scylla in een zeevogel veranderd, die
door Nisus heftig achtervolgd werd. Pandion,
de visarend, was koning in Athene en wordt
ons door de klassieke auteurs voorgesteld als
de vader van onze Nisus.
Er worden méér roofvogels door het volksge
loof in spraak en sprook levend gehouden, zo
als adelaar, valk en gier. Vooral de fiere lucht-
ridders, de edelvalken, die in de loop der tij
den in zeer nauw contact met de mens kwa
St. Jeroen van Noordwijk (t 850) naar
het schilderij van Jan van Schoorl; da>
valk wijst (evenals bij St. Bavo) op adeh
lijke afstamming.
Slechtvalk met pootbel. Dit is de voor
het vluchtbedrijf meest gebruikte helper.
Hij broedt niet in ons land. doch wel
o.a. in Engeland en Duitsland. Door ver
giftiging der prooidieren neemt het aantal
helaas sterk af en kunnen de valkers er
nog slechts met de grootste moeite en
gesteund door connecties aankomen.
worden door de hoogsten van Staat en Kerk,
adel en geestelijkheid. Toen de man op het
punt stond te worden terechtgesteld wegens dit
onvergeeflijke misdrijf, kwam de scheme vogel
aangewiekt en zette zich ten aanschouwen van
honderden toesohouwers op de galg.
Dit was voor het volk met zijn primitieve
rechtsbegrippen het bewijs der onschuld van
de valselijk aangeklaagde en zo zien we reeds
in de vroege middeleeuwen de Heilige Bavo af
gebeeld met een valk op de linkerhand en een
zwaard in de rechter.
Het was gebruikelijk aan adellijke en vor
stelijke heiligen als attributen hunner hoge
geboorte een valk en een zwaard te schenken.
Wijlen prof. dr. A. E. H. Swaen, een bij uit
stek deskundige in alle aspecten van het vlucht
bedrijf, neemt aan dat Bavo in zijn jeugd
krijgsdiensten verrichtte en van adellijke af
komst was. Niets is natuurlijker dan dat in de
Nederlanden, waar de valkenvangst en -trai
ning zulk een grote rol speelden en waar Sint
Baaf een plaatselijke, zeer geliefde figuur was,
langzamerhand een legende groeide, die leidde
tot zijn patronaat over de valkeniers. Zij waren
talrijk genoeg geworden, om er een eigen be
schermheilige op na te houden. Overigens wor
den wel meer kerkvorsten met een valk voor
gesteld, zoals St.-Jeroen van Noordwijk, St-
AgiJolf, bisschop van Keulen, de heilige Quiri-
nus, St.-Baldricus, abt van Montfauoon en de
heilige Laurentius, wiens naamdag bij het
ouderwetse landvolk nog voortleeft op 10 au
gustus. Op die datum moesten de herfstknollen
gezaaid wezen en „slachtte" men de bijen, vóór
ze naar de hei gingen. Evengoed komt de valk
echter voor in de christelijke iconografie. Sint
Baaf werd begraven in de naar hem genoemde
kerk te Gent en de relekwieën zijn jarenlang
be-waard in Haarlem's hoofdkerk; andere bede
huizen aan hem gewijd vindt ge onder meer
in Oostburg en Aardenburg, beide in Zeeuws-
Vlaand eren.
Zoals de meer bekendheid genietende St.-
Hubert aangeroepen werd tegen de gevolgen
van beten, door dolle honden toegebracht, de
den de gelovigen dit St.-Bavo tegen kinkhoest.
Het Nederlandse Valkeniersverbond heeft zijn
naam niet aan de schutsheilige, maar aan die
van de laatste vaderlandse practicus op dit ge
bied, Adriaan Mollen (overleden te Valkens-
waard op 5 jan. 1936), geschakeld, aan wie uit
een vrij recente periode tal van herinneringen
voortleven. Nochtans is Sint Baaf niet geheel
vervaagd. Hij kan zich geenszins in de volks
gunst van de vermaarde St.-Hubertus verheu
gen, noch leeft hij als deze voort in ridder
orden, broederschappen, tradities, litanieën, at
tributen, gilden of jaarlijkse zegening van
jachthonden en paarden, wat onder groot cere
monieel geschiedt. Toch derft ook Sint Baaf
niet geheel de romantiek, verbeelding en histo
rische achtergrond, al spreekt zijn legende
nauwelijks tot de zinrijke fantasie, die de
schutspatroon van het groene weidwerk nu een
maal vraagt en die steeds werd gecultiveerd.
Misschien ligt de oplossing hierin dat het ede
le vederspel nooit een produktief jachtbedrijf
is geweest, ook al werd het met niet minder
praal, pracht en kosten uitgeoefend en al bete
kent het heel wat meer dan hetgeen we er op
school bij een merkwaardige plaat van leer
den „Jacoba van Beieren op de valkenjacht".
Dit was nog fout bovendien, want de gravin
was er in het geheel niet op uit om valken te
vangen, doch jaagde ermee op veer en lopend
wild.
De havik was in de ogen der adellijke
valkeniers een onedele weidgezel, die de
havikier hoofdzakelijk ter konijnenvangst
benutte.
men te verkeren, bleven in zijn belangstelling.
Het is dunkt mij evenwel niet algemeen bekend
dat de volgelingen van het vogel- of weidspel
over een eigen beschermheilige beschikten. Wa-
enr de adepten van het weidwerk op 3 nov. in
de weer met hun schutspatroon St. Hubertus
de valkeniers vierden de naamdag van hun pa
troon met evenveel verve op de le oktober, zij
het dat hun aantal veel kleiner en misschien
meer select is dan dat van de jagers met het
geweer.
Hij heet St. Bavo of St. Baaf en behoort bij
de valkers van de Noordelijke en Zuidelijke Ne
derlanden. Deze patroon van het weidspel is van
naam beter bekend uit de verbinding met de
kerk van Haarlem (de St.-Bavo, met de be
roemde Damiaatjes). Hij werd volgens de le
gende smadelijk beschuldigd van de diefstal
van een witte valk, een zeer zwaar vergrijp,
want deze zeldzame poolvalken met hun dos
van hermelijn mochten slechts „gevlogen"
St. Bavo, patroon van de valkeniers,
naar P. de Grebber in het Prentenkabinet
van het Rijksmuseum.
kUV