DEZE WEEK: nader beschouwd
De miljoenendans der
strijdkrachten
Defensienota mist daadkracht
en is daarom verontrustend
Vrijheid is besmettelijk
Vrijheid vraagt ook wijsheid
Het was goed in Apeldoorn
Kwantitatieve teruggang bij langzame opvoering van kwaliteit
Onze militaire
medewerker schrijft
Het zijn cijfers die al eerder
zijn aangehaald en die zijn
voortgekomen uit een on
derzoek: 85 pet van de Neder
landse bevolking acht een voort
bestaan van de NAVO noodzake
lijk in verband met onze veilig
heid - maar van diezelfde bevol
king benadert 64 pet onze de
fensie volkomen emotioneel: er
moet minder geld aan worden
uitgegeven. En van die mentali
teit nu draagt de defensienota
1968 een duidelijk stempel.
I
Als de geruchten juist zijn en partijsecretaris Breznjew inderdaad zijn plaats zal
moeten afstaan aan de wat in het vergeetboek geraakte Sjelepin, dan duidt dat op
een machtsstrijd in het Kremlin die voorlopig nog niet ten einde zal zijn. Want deze
Sjelepin. eens vice-premier en aangemerkt als de mogelijke opvolger van Breznjew.
staat bepaald niet bekend als een aanhanger van liberale ideeën of van de „zachte
lijn". Hij is een typische representant van de zogenaamde Komsomol-groep, leden
van de communistische jeugdbeweging die zich in de loop der jaren hadden opge
werkt tot zeer belangrijke functies binnen de partij. Harde werkers maar ook harde
communisten die zich vooral ergerden aan de „progressieve" schrijvers en dat
nooit onder stoelen of banken hebben gestoken.
Als Sjelepin inderdaad de grote man wordt in Moskou, dan kan dat alleen maar
betekenen dat ook de „liberale oppositie" in Rusland zal toenemen. Want de drang
naar vrijheid leeft ook onder de Russen dat kan niet anders. Gebeurtenissen
als in Tsjecho-Slowakije staan niet op zichzelf. Ze bewijzen dat er ook onder de
trouwe communisten nieuwe ideeën opkomen en' vorm vinden. Een man als Sjelepin
zal het proces misschien kunnen tegengaan, maar hoe sterker de druk, des te meer
zal de vrijheidsdrang zich doen gelden. Want de vrijheid is besmettelijk ook
een Sjelepin zal dat ondervinden.
Voorlopig zijn het nog geruchten, maar dat er ook in de toporganen van de Sovjet-
Unie beweging is, is duidelijk. En dat kan alleen maar hoop geven voor de toe
komst.
Minister Roolvink is van plan op 1 januari 1969 de lonen vrij te. laten: Werkgevers
en werknemers in een bedrijfstak zullen in vrij overleg een collectieve arbeidsover
eenkomst kunnen afsluiten zonder dat hun van te voren allerlei voorschriften zijn
meegegeven over wat wel en wat niet mag. Alleen aJs 's lands economische situatie
dat eist is de minister bevoegd in te grijpen.
Van minister Roolvink is dat een verstandig besluit, want waarom moeten in een
vrij land aan serieuze overeenkomsten beperkingen worden opgelegd als dat niet
dringend nodig is. En de tijd dat die dringende noodzaak bestond is voorbij
niemand kan zeggen dat de Nederlandse economie zo'n teer kasplantje is dat ze be
scherming behoeft zelfs ten koste van de vrijheid.
Maar gemakkelijk zal het niet zijn want enerzijds wordt er van de vakbonden meer
zelfbeheersing (en dus meer vat op de leden) gevraagd en anderzijds zullen de werk
gevers zich nauwer moeten aaneensluiten en meer begrip voor eikaars problemen
moeten opbrengen. Want anders zullen altijd de zwakkeren de dupe worden. Een
goed gebruik van vrijheid vraagt altijd wijsheid we zullen er na 1 januari 1969
nog wel eens aan herinnerd worden!
De doop van prins Maurits, het prinsje van Het Loo, was een plechtig én blij ge
beuren. Voor de jonggeborene natuurlijk in de eerste plaats ook al zal hij dat
pas later gaan beseffen, maar daarnaast ook voor zijn ouders en grootouders. Want
de gang naar de doopvont is meer dan een traditie, ook voor prinses Margriet en
mr. Van Vollenhoven wat dit betreft heeft de preek van prof. Berkhof ons niet
in het onzekere gelaten.
Maar ook nog om een andere reden heeft deze doop ons verheugd: omdat hij plaats
vond in Apeldoorn, de plaats waar het prinsje en zijn ouders wonen, én omdat hij
plaats vond ten overstaan van zeer vele Apeldoorners, leden van de wijkgemeente
waartoe ook de dopeling behoort. Juist door de Apeldoornse Grote Ketfc als
doopkerk te kiezen hebben prinses Margriet en haar echtgenoot aan het Neder
landse volk laten weten dat zij in kerkelijk opzicht niet anders willen zijn dan
andere kerkleden. Dat ook zij de doop beschouwen als een feest, maar dan als een
feest dat gevierd moet worden binnen de kring van de eigen familie én de eigen
kerkelijke gemeente. Dat er buitendien vele officiële genodigden waren doet aan
deze stelling niets af of toe.
Juist om die officiële genodigden is men wel eens bang geweest een dergelijke
plechtigheid buiten Amsterdam of Den Haag te houden, de daarvoor in aanmer
king komende steden. Kan een kleinere plaats een dergelijke gebeurtenis aan? Kan
die er het officiële cachet aan geven, kan die de veiligheid van de gasten garanderen,
het verkeer in goede banen leiden, en zo voorts? De doop in Apeldoorn heeft bewe
zen dat dit uitstekend kan. Dat ook plaatselijke koren luister kunnen bijzetten
aan een plechtig gebeuren van deze aard en dat ook de gemeentelijke autoriteiten
en de politie berekend zijn voor deze taak. Daarvoor verdient Apeldoorn een com
pliment!
De nota inzake het Navo-defensiebeleid 1968 die op 21 juni is verschenen, be
handelt hetgeen gebeuren moet in de jaren 1969, 1970 en 1971. Om een juist inzicht
te krijgen in de plannen van de regering ten aanzien van onze krijgsmacht dient
men te weten welke financiële middelen in die komende drie jaar ter beschikking
staan. Deze opbouw van de defensiebegroting ziet er als volgt uit:
1969
1970
1971
(in miljoenen guldens)
Basisbedrag
3.275,2
3.275,2
3.275,2
accres 1969
75
75
75
accres 1970
95
95
accres 1971
95
Extra middelen door:
verkoop vliegtuigen
25
25
25
meer loodsgeld (marine!)
1.5
2,5
3,5
uitbreidings-activiteiten
0,9
Totaal
3.377,6
3.472,7
3.568,7
Het jaarlijkse accres is bedoeld om nationale en internationale prijsontwikkelingen
te kunnen opvangen aangezien het niet toepassen van een dergelijk accres zou lei
den tot een directe jaarlijkse vermindering van de werkelijke gevechtskracht. Ook
zullen de begrotingsplafonds, evenals dit tot nu toe het geval was, worden verhoogd
met de gevolgen van de algemene pensioen- en salaris-verhogende maatregelen.
Uitgaande van de (reeds lang bestaande) verdeelsleutel marine-landmacht-lucht-
macht 1:2:1 betekent, rekening houdende met het accres, in cijfers het volgende:
1969
1970
1971
(in miljoenen guldens)
Marine
825,3
849,1
873,9
Landmacht
1.656,5
1.704
1.751,5
Luchtmacht
828.8
852,6
876,3
Niet aan krijgsmachtdelen
toebedeelde uitgaven
67
67
67
Totaal
3.377,6
3.472.7
3.568.7
Uit deze bedragen dienen exploitatiekosten en investeringen te worden betaald en
het zijn natuurlijk de investeringen die men in de gaten moet houden om conclusies
te kunnen trekken inzake het modern blijven of moderniseren van het militaire
apparaat. Daarom volgen hier de investeringspercentages van de drie krijgsmacht
delen.
1969
1970
1971
Marine
Landmacht
Luchtmacht
22
16.9%
18.4%
23,7%
17.6%
20,3%
25,3%
18,8%
21.4%
Men ziet dat bij alle krijgsmachtdelen het investeringspercentage iets toeneemt,
doch het meest bij de Koninklijke Marine. Het zal eveneens opvallen dat dit per
centage het minst stijgt bij de Koninklijke Landmacht: in 1971 zal het verschil
van investeringspercentage tussen marine en landmacht naar schatting 6l/2 procent
bedragen.
W. DEN TOOM
defensieminister.
De vier hierboven afgebeelde excellenties dragen ge
zamenlijk de verantwoordelijkheid voor het tweede
deel van de „Nota inzake het Navo-defensiebeleid
1968" die op 21 juni jongstleden aan onze volksver
tegenwoordiging werd aangeboden en die de basis
moet vormen voor het debat dat straks in de Kamers
zal worden gevoerd en dat beslissend zal zijn voor
A. VAN ES
...marine...
J. C. E. HAEX
...landmacht...
onze defensie in de jaren 1969 tot en met 1971. Aan
het eerste deel, de politieke analyse die ook door
minister Luns werd ondertekend, wijdde onze mili
taire medewerker veertien dagen geleden een uitvoerig
artikel. Aan het slot schreef hij: „Dat na dit alles
deel twee van dit 155 pagina's tellende boekwerk voor
een complete desillusie zorgt, hoop ik u in een van
A. E. M. DUYNSTEE
...luchtmacht...
de komende weken uit de doeken te doen. Die „ont
hulling" vindt men dan nu: een niet altijd even ge
ruststellende analyse van het militaire beleid dat
onze defensietop in de komende drie jaar denkt te
voeren. Gegeven de gebeurtenissen in Tsjecho-Slowa
kije menen wij dat het laatste woord hierover nog niet
gesproken zal zijn!
VVWWVVWVVVVVVWVVWWWWVVWVVVWVVVVVVWVWVVVVVVWVVVVWVWVVWVWVVWWVVVVVWWVWVVVVVWVVVWVVVWWVVVVVVVVVVVVVVWWWVWWVWVWWVWWWWWVWVVWWVVWWVVWVVWWVWVWVVWVVVWWWWWVWVWVVVVVWVVVVWVWWVWVVVVVWWVWVVWWWWWVWWVWW
Om dit te illustreren een paar cijfers die niet
in de defensienota voorkomen. In de periode
1957 tot 1968 steeg het Nederlandse natio
nale inkomen van 32 miljard tot (geschat)
80 miljard en stegen de totale overheidsuit
gaven van 8 tot bijna 25 miljard. In dat
jaar 1957 bedroegen de defensielasten 1845
miljoen of 23,4 pet van de totale overheids
uitgaven in 1968 waren de defensielasten
gestegen tot 3185 miljoen maar 't percentage
was gedaald tot 13,8. Drukt men de defen
sielasten uit in percentages van het nationaal
inkomen, dan ontstaat het volgende beeld:
1957 5,8 pet 1965 4,3 pet
1958 5,0 pet 1966 4,0 pet
1963 -- 4,9 pet 1968 3,9 pet
1964 4,8 pet
Daarbij dient te worden aangetekend dat tot
in het begin van de jaren '60 een groot deel
van ons materieel, waaronder onze huidige
Centurion tanks, verkregen werd uit Ameri
kaanse MDAP-hulp. Vergelijken we deze
cijfers met die van andere Navo-landen, dan
is de slotsom dat. gebaseerd op de jaren
1967/1968 België, Denemarken, West-Duits-
land, Griekenland, Italië, Luxemburg en
Noorwegen naar verhouding minder uitge
ven dan Nederland, terwijl bijv. Engeland,
Frankrijk, Portugal en de Ver. Staten meer
uitgeven. Als uw commentaar op deze cijfers
zou zijn: „Dat ziet er dan helemaal zo gek
niet uit, want wij hoeven nu ook weer niet
helemaal vooraan te lopen!" dan gebiedt de
eerlijkheid te zeggen dat eigenlijk de Navo-
bijdrage van ieder land in Europa, uitgedrukt
in een percentage van het nationaal inkomen,
gelijk zou dienen te zijn.
Een andere cijfervergelijking is minder
voldoening gevend. In deze kolommen is al
meermalen betoogd dat het juist de kleine
landen zijn die onevenredig veel van het geld
dat voor defensie beschikbaar is, moeten
besteden aan hun topstructuren. Boven de
Nederlandse Navo-landmachtbijdrage (het
„parate" Eerste Legerkorps) staat een ap
paraat dat qua getalssterkte hiervoor
nauwelijks onderdoet. Een apparaat
dat vrijwel zonder enige uitbreiding
best in staat zou zijn om meer van deze leger
korpsen (b.v. het Nederlandse én het Belgi
sche) op de been te zetten en te houden. Bo
vendien glijdt een behoorlijk deel van het
defensiebudget weer direct terug in 's rijks
schatkist in de vorm van directe en indirecte
belastingen en onder meer als invoerrechten
op nieuw buitenlands materieel. Het is ook
opmerkelijk dat de personeelskosten van het
Nederlandse defensie-apparaat, gebaseerd op
het Amerikaanse werk van Emile Benoit en
dr. Harold Lubell, 37 pet. van de totale de
fensie-uitgaven bedragen, tegenover bijvoor
beeld West-Duitsland 18 pet. en Engeland
(met zijn beroepsleger!) 24 pet. Het is beslist
niet onwaarschijnlijk dat een deel van dit
percentage moet worden gezocht in de naar
verhouding grote toporganisatie.
\7oorlopig genoeg cijfers - terug naar dit
tweede deel van de defensienota. Al da
delijk in de inleid ne Komi weer de wijze van
crisis-beheersing („cr^is-n c ugement" en
de aansluitende mogelijkheid van genua
ceerde afweer (flexible response) aa. de or
die ook in het politieke deel zijn besproken.
In <Ut tweede deel legt men als conclusie na
druk op de no«dza*!- om snel en krachtig te
kunnen reageren op een agressie, zonder de
„atoomdrempel" meteen te moeten over
schrijden. „Deze nieuwe rol" zo vervolgt
de nota „vergt vooral verhoging van de
kwaliteit en flexibiliteit der parate legereen
heden, die in verband met de enorme War
schau Pact-overmacht aan tanks en pantser
voertuigen, een groter pantserafwerend ver
mogen dienen te krijgen. Terwijl tegen de
sterke tactische luchtstrijdkrachten moder
ne afweermiddelen noodzakelijk zijn." Maar
we missen in dit hoofdstuk een verwijzing
naar de behoefte aan een moderne slag
kracht.
In verband met de vermindering en voorge
nomen vermindering aan plaatselijke be
schikbare parate conventionele eenheden bij
andere landen (ver. Staten, België en Enge
land) is de taak voor de overblijvende eenhe
den verzwaard. In verband met het wel be
schikbaar blijven van deze Amerikaanse en
Engelse eenheden, maar dan in hun eigen
land, komt weer de factor van de waar
schuwingstijd aan de orde. Deze politieke en
militaire waarschuwingstijd dat is dus de
periode die (mogelijk) ter beschikking staat
tussen het tijdstip waarop de eerste reële
waarschuwingen betreffende een dreigende
agressie worden ontvangen en het moment
waarop de dreiging werkelijkheid wordt is
vooral in de laatste jaar een steeds grotere
rol gaan spelen. Met deze tijden werd „ge
speeld" om het terugtrekken van troepen
van het vaste land politiek te verantwoorden.
Het drama Tsjecho-Slowakije heeft dit
„spel" wel in een bijzonder onptrettig dag
licht gesteld. De inval werd militair ge
sproken reeds geruime tijd tevoren moge
lijk geacht. Desondanks kwam de invasie, zo
als onze minister-president via de tv vertelde,
als een verrassing. Dus: er zou voldoende
waarschuwingstijd zijn geweest als er niet
politiek een onjuiste beoordeling van de tóe-
stand was gemaakt. De defensienota ver
meldt nu: „De huidige sterkte van de War
schau Pact-strijdkrachten is zodanig dat hier
mee zonder versterking een actie kan wor
den ingezet (de woorden zonder versterking
zijn vet gedrukt op verzoek van de schrijver).
Wie garandeert ons dat in een voorkomend
geval wèl een juiste beoordeling van de poli
tieke situatie zal worden gemaakt. Die be
oordeling schept immers de politieke waar
schuwingstijd.
De inleiding op dit tweede deel besluit met
het accent te leggen op de parate strijdkrach
ten - een accent dat dan beslist niet in de
kwantiteit moet zijn gelegen, want sedert
1964 liep de parate sterkte aan personeel
van het Eerste Legerkorps,, Nederlands Na-
vo-bijdrage, terug van 63.000 man tot plm.
45.000 man in 1968. Een vermindering van bij
na dertig procent!
1^ erngedachte in deze nota is, evenals dit
ook in de defensienota van 1964 werd ge
formuleerd: „het doelbewust richten van alle
energie en middelen op de hoofdtaken der
strijdkrachten". In de periode '64 tot '68 is
dan ook de mechanisering van het Neder
landse Legerkorps gerealiseerd, waarbij wel
overwogen onder meer de tankvervanging
naar een volgende periode werd verschoven.
De parate zesde brigade, die tijdens de Nieuw
Guinea-moeilijkheden werd ontmanteld, werd
wederom opgericht, ook al had dit u zag
het hierboven geen invloed op de pa
rate vredessterkte. Het wekt evenwel ver
wondering dat over een van de plannen uit
die 'nota '64, namelijke de permanente lege
ring van een divisie in West-Duitsland, nu
met geen woord meer wordt gerept. Uitgaande
van deze kerngedachte dan de situatie bij de
afzonderlijke delen van onze krijgsmacht:
marine, land- en luchtmacht.
Eerst de Koninklijke Marine. Zes nieuwe fre
gatten vervingen de tien die uit de vaart
werden genomen. De Karei Doorman en
daarmee de boordvliegtuigen die dus overal
ter wereld konden worden ingezet, wordt
vervangen door aan de wal gestationeerde
vliegtuigen.
Veertien redelijke nieuwe mijnenvegers wor
den afgevoerd, de kruiser De Ruiter wordt
niet met moderne raketten uitgerust en ver
oudert snel, de twaalf jagers zullen na 1975
worden vernieuwd en tot die tijd zullen de
bestaande schepen niet beschikken over
schip-schip-raketten van het soort dat een
Egyptische patrouillevaartuig met zoveel
succes op de Israëlische jager Eilath af
vuurde.
Van een onderzeeër voorzien van kernaan
drijving (let wel: niet van kernwapens) is
definitief afgezien.
Het personeelsbestand dat in het begin van
de zestiger jaren nog bijna 23.000 man be
droeg, zal per 1 januari tot 21.750 dalen om
in de loop van 1970 tot 20.000 man af te zak
ken. Het is voornamelijk het Korps Mari
niers dat hier veren laat. Deze teruggang
is noodzakelijk om de vernieuwingen en
kwalitatieve verbeteringen die de nota in
de plannen op lange en korte termijn ver
meldt, mogelijk te maken. Zoals u reeds
zag is het Marine-investeringspercentage
het hoogste van de drie krijgsmachtdelen.
We zien dus: een kwan^tab'eve achteruitgang
en een beperkte kwalitatieve vooruitgang.
ot de flexibiliteit van een conventionele
o,. -eeboot doet ver onder voor een nu-
clair aangedreven onderzeeboot en de in
zet van vliegtuigen aan de wal is minder
flexibel dan van een vliegkampschip.
IXet hoofdstuk betreffende de Koninklijke
A Landmacht begint met de beschrijving
van de strijdkrachten van het Warschau-Pact.
Ver voorwaarts' liggen' hun voorraden voor
dertig dagen oorlogvoering opgeslagen. Zo
iets doet men niet voor een verdedigend ge
vecht men loop dan immers de kans die
voorraden snel kwijt te raken doch uit
sluitend voor een offensieve actie. Chemische
strijdmiddelen voor gebruik op grote schóal
(waaronder zeer giftige zenuwgassen) liggen
eveneens klaar. Het militaire personeel van
de landstrijdkrachten van het Warschau Pact
is zeer goed geoefend. Dat begint al op de
scholen, gaat verder in de strijdkrachten ge
durende in theorie twee jaar maar praktisch
wel 2Vs jaar. Regelmatig worden oefeningen
in groot verband gehouden, zoals bijvoorbeeld
vorig jaar de oefening Dnjepr, waaraan rond
100.000 man met minstens 1000 tanks en vele
vliegtuigen deelnamen, en waarbij bijvoor
beeld een verplaatsing van een divisie werd
gemeld in drie nachtmarsen over 800 km.
Bij ons worden bij grote Navo-oefeningen
alleen de staven in zogenaamde commando
postoefeningen geoefend, dus zonder tanks,
troepen en dergelijke. Alles gebeurt dan prak
tisch op papier, waardoor slechts de staven
en verbindingscentra worden geoefend. Nu
is dit weliswaar ondermeer een gevolg van
de hoge transportkosten naar buitenlandse
oefenterreinen, doch doordat het „parate"
Legerkorps sedert de opheffing van de de
pots, tengevolge van de diensttijdverkorting,
tevens een opleidingseenheid voor recruten is
geworden, bestaat nog meer dan vroeger de
noodzaak de geoefendheid op lager niveau
voorrang te geven. Hierdoor komen wij aan
dit soort (wel degelijk noodzakelijke) grote
oefeningen slechts zelden toe. Een vande
grootste Nederlandse naoorlogse oefeningen
met gevechtstroepen, oefening Konings Gam
biet, vond nog kortgeleden in augsutus plaats
en hieraan namen 8000 man met plm. 100
tanks deel. Zoiets gebeurt tot op heden ech
ter zelden op een dergelijke schaal.
Dalende munitietoewijzingen voor oplei
ding en oefening en toenemend gebrek aan
oefenterreinen voor gemechaniseerde een
heden, laten al evenmin na hun stem
pel te drukken op de geoefend
heid. Toch schrijft dan de defensienota op
blz. 64 letterlijk: „Wij mogen niet de kans
lopen dat de militairen van de Koninklijke
landmacht ooit tegenover beter geoefende
tegenstanders zouden komen te staan!"
Verder in dit hoofdstuk wordt ingegaan op
de taak van het Eerste Legerkorps binnen de
Navo, met name in de Noordelijke Leger
groep. De behoefte aan vooral parate eenhe
den in verband met de vele, goed geoefende
en op verrassingsaanvallen voorbereide Sov
jet- en satelliet-eenheden is duidelijk. Ande
re mobilisabele eenheden zijn slechts
noodzakelijk voor een snelle aanvulling van
de parate eenheden en voor het voeren van
een verdediging in de diepte. Nu kan geen
land het zich permitteren onbeperkt parate
troepen op de been te houden - wel dient dan
echter modern materieel ter beschikking te
staan voor de mobilisabele eenheden. Neder
land heeft in het Eerste Legerkorps drie di
visies en ondersteunende troepen samenge
bracht. Een divisie, de niet van modern ma
terieel voorziene 5e divisie, is mobilisabel, als
mede een groot deel van de legerkorpstroe
pen. Mobilisabel is ook een deel van de „pa
rate" brigades - het klinkt vreemd, maar on
voldoende oefenmogelijkheden, financiële be
perkingen en tekorten aan vooral jong be
roepskader zijn hier debet aan. De regering
acht de hieraan verbonden risico's echter on
der bepaalde voorwaarden aanvaardbaar. Aan
gezien elders in de defensienota reeds is op
gemerkt dat thans ten aanzien van onze Na-
vo-(landmacht) bijdrage een absoluut mini
mum is bereikt betekent dit dat vanaf heden
elke vermindering een aantasting is van dit
„absolute minimum."
Heel duidelijk wordt gestéld dat wij niet
voldoen aan onze Navo-verplichtingen, die
we geheel vrijwillig - zijn aangegaan. Ne
derlandse Klein-Verlof- en RIM- (Recht
streeks Instromend Mobilisabel) eenheden
worden in de Navo als parate en semi-parate
eenheden beschouwd. Het verschil in paraat
heid tussen Nederlandse en bijv. Duitse een
heden treedt echter in de huidige situatie dui-
de.'ijk naar voren: de Duitse parate troepen
zijn in hun garnizoenen geconsigneerd -
onze „parate" Klein-Verlof-eenheden zijn ge
woon thuis en in het arbeidsproces opgeno
men.
Het grote probleem bij de Kon. Land
macht voor de komende jaren is en blijft de
tankvervanging. Nog dit jaar zal ten aanzien
van de keuze van de tank en de wijze van
vervanging een beslisseng moeten vallen,
maar dan zal het uiteraard nog jaren duren
voordat met de invoering van die nieuw»
tanks een aanvang kan worden gemaakt.
Un dan de Koninklijke Luchtmacht. Ook
hier schijnen de beschikbare fondsen voor
investering en exploitatie te zullen leiden tot
het terugbrengen van personeel, vliegvelden
en vlieguren. De lessen van de Israëlische
oorlog: grotere spreiding van de vliegtuigen,
dus bijvoorbeeld meer vliegvelden, wijzen
echter in tegenovergestelde richting. De lucht
macht verkoopt een aantal Starfighters die
„overtollig" zijn geworden in verband met
het zeer lage ongevallenpercentage. Als ik
mij goed herinner hadden wij vroeger aan
merkelijk meer Starfighters besteld maar
werd het aantal teruggebracht toen de Ame
rikaanse hulp werd besnoeid.
Nog enkele punten uit de volgende hoofdstuk
ken waarin een aantal verspreide onder
werpen wordt behandeld. Een hoogtepunt
hieruit is de verdediging van Suriname en
de Nederlandse Antillen, die geheel ten las
te van Nederland komt. In feite is dit een
vorm van ontwikkelingshulp, die men
echter terugvindt op de defensie-begroting
en die dus kennelijk valt onder de „hoofd
taken van de strijdkrachten" waarop men
zich doelbewust zal gaan concentreren
zo staat het immers in deze nota en ook
al in die van 1964.
Het Nederlandse aanbod aan de Verenigde
Naties zal moeten komen uit de paraat-
aanwezige strijdkrachten... die als een ab
soluut minimum worden gezien in 't ver
band van hun Europese taak. Deze eenhe
den kosten dus geen extra geld, maar kun
nen het wel gaan kosten als ze eenmaal
worden ingezet in een of ander Aziatisch
of Afrikaans land. Hopenlijk komen deze
kosten dan voor rekening van de Verenig
de Naties aangezien extra-kosten voor de
Nederlandse defensie alleen maar kunnen
worden opgebracht door minder te investe
ren. Laten we maar aannemen dat hiervoor
dus andere middelen aanwezig zijn.
Bij het hoofdstuk over het militaire perso
neel treffen we een vergelijkend staatje
aan inzake de inkomsten van dienstplichti
gen. Een dergelijk lijstje zal de trouwe le
zers van ons blad niet onbekend voorko
men! Overigens betekent het nettobedrag
van f 113,- voor de Nederlandse dienstplich
tigen dat een brutobedrag van minstens
f 200,- ten laste van Defensie komt. ook
hier glijden weer grote bedragen van het
defensiebudget rechtstreeks terug in de pot
van financiën. En hetzelfde geldt voor de
31.715 man burgerpersoneel bij defensie
in mankracht meer dan twee divisies!
Bij de beschouwing van de paragraaf „De
fensie en de nationale economie" en na de
zinsnede dat „het beleid bij voortduring is
gericht op defensie bestellingen bij de Ne
derlandse industrie" moet wel worden be
seft, dat zulks enerzijds niet altijd leidt tot
een optimaal gebruik van de defensiegelden
anderzijds strijdig kan zijn met het streven
naar standaardisatie binnen de Navo. So
ciaal-economisch gezien is dit beleid toe te
juichen maar weten Sociale Zaken en/of
Economische Zaken een dergelijk beleid
ook te honoreren of komen de eventuele
meer-uitgaven altijd ten laste van Defensie?
TVa het lezen van de duidelijke waarschu
wende taal in het politieke deel van deze
defensienota 1968 had men in dit tweede deel
mogen verwachten de maatregelen te vinden
die zullen moeten leiden tot de beveiliging
tegen de zich ontwikkelende internationale
situatie. Het- is waar: de tegenstellingen Oost-
West zijn lange tijd gesymboliseerd door mi
litaire aspecten. Navo en Warschau-Pact zijn
gevolgen van de koude oorlog. Volkomen te
recht is het Westelijke beleid gericht op het
verminderen van internationale spanningen
tot misschien het moment komt dat Navo
en Warschau-Pact overbodig worden. Maar
het Warschau-Pact wordt, vooral kwalitatief,
nog elk jaar sterker en men geeft daar in
verhouding tot het nationale inkomen naar
schatting driemaal zoveel uit aan de defen
sie als bij ons. Stelt men het in de aanvang
gesignaleerde verschijnsel dat men in ons
land wel een Navo noodzakelijk vindt, maar
er liefst zo min mogelijk voor wil betalen,
daartegenover, dan is duidelijk dat er hier
iets wringt, en daarvan is deze defensienota
een bewijs. Wel probeert men met (relatief)
minder geld het defensieve vermogen te be
houden en zelfs duidelijk de lijn van de kwa
litatieve verbetering voort te zetten, maar
dit alles door overigens slechts vaag aan
gekondigde reorganisatie, en efficiency-
programma's ten aanzien van de enorme
overhead-organisatie. Inderdaad liggen hier
~aar mijn mening enorme mogelijkheden,
maar ze vergen alle een rigoureuze aanpak.
Een duidelijk inzicht in de verdere opbouw
met name van onze landstrijdkrachten krijgt
men na het lezen van deze nota beslist niet.
Voor degenen die de defensieve kracht van
onze strijdkrachten en de daarmee ver
bonden vrijheid en onafhankelijkheid ter
harte gaat is dit stuk in verschillende op
zichten bijzonder teleurstellend, zo niet ver
ontrustend.