DEZE WEEK: nader beschouwd De miljoenendans der strijdkrachten Defensienota mist daadkracht en is daarom verontrustend Vrijheid is besmettelijk Vrijheid vraagt ook wijsheid Het was goed in Apeldoorn Kwantitatieve teruggang bij langzame opvoering van kwaliteit Onze militaire medewerker schrijft Het zijn cijfers die al eerder zijn aangehaald en die zijn voortgekomen uit een on derzoek: 85 pet van de Neder landse bevolking acht een voort bestaan van de NAVO noodzake lijk in verband met onze veilig heid - maar van diezelfde bevol king benadert 64 pet onze de fensie volkomen emotioneel: er moet minder geld aan worden uitgegeven. En van die mentali teit nu draagt de defensienota 1968 een duidelijk stempel. I Als de geruchten juist zijn en partijsecretaris Breznjew inderdaad zijn plaats zal moeten afstaan aan de wat in het vergeetboek geraakte Sjelepin, dan duidt dat op een machtsstrijd in het Kremlin die voorlopig nog niet ten einde zal zijn. Want deze Sjelepin. eens vice-premier en aangemerkt als de mogelijke opvolger van Breznjew. staat bepaald niet bekend als een aanhanger van liberale ideeën of van de „zachte lijn". Hij is een typische representant van de zogenaamde Komsomol-groep, leden van de communistische jeugdbeweging die zich in de loop der jaren hadden opge werkt tot zeer belangrijke functies binnen de partij. Harde werkers maar ook harde communisten die zich vooral ergerden aan de „progressieve" schrijvers en dat nooit onder stoelen of banken hebben gestoken. Als Sjelepin inderdaad de grote man wordt in Moskou, dan kan dat alleen maar betekenen dat ook de „liberale oppositie" in Rusland zal toenemen. Want de drang naar vrijheid leeft ook onder de Russen dat kan niet anders. Gebeurtenissen als in Tsjecho-Slowakije staan niet op zichzelf. Ze bewijzen dat er ook onder de trouwe communisten nieuwe ideeën opkomen en' vorm vinden. Een man als Sjelepin zal het proces misschien kunnen tegengaan, maar hoe sterker de druk, des te meer zal de vrijheidsdrang zich doen gelden. Want de vrijheid is besmettelijk ook een Sjelepin zal dat ondervinden. Voorlopig zijn het nog geruchten, maar dat er ook in de toporganen van de Sovjet- Unie beweging is, is duidelijk. En dat kan alleen maar hoop geven voor de toe komst. Minister Roolvink is van plan op 1 januari 1969 de lonen vrij te. laten: Werkgevers en werknemers in een bedrijfstak zullen in vrij overleg een collectieve arbeidsover eenkomst kunnen afsluiten zonder dat hun van te voren allerlei voorschriften zijn meegegeven over wat wel en wat niet mag. Alleen aJs 's lands economische situatie dat eist is de minister bevoegd in te grijpen. Van minister Roolvink is dat een verstandig besluit, want waarom moeten in een vrij land aan serieuze overeenkomsten beperkingen worden opgelegd als dat niet dringend nodig is. En de tijd dat die dringende noodzaak bestond is voorbij niemand kan zeggen dat de Nederlandse economie zo'n teer kasplantje is dat ze be scherming behoeft zelfs ten koste van de vrijheid. Maar gemakkelijk zal het niet zijn want enerzijds wordt er van de vakbonden meer zelfbeheersing (en dus meer vat op de leden) gevraagd en anderzijds zullen de werk gevers zich nauwer moeten aaneensluiten en meer begrip voor eikaars problemen moeten opbrengen. Want anders zullen altijd de zwakkeren de dupe worden. Een goed gebruik van vrijheid vraagt altijd wijsheid we zullen er na 1 januari 1969 nog wel eens aan herinnerd worden! De doop van prins Maurits, het prinsje van Het Loo, was een plechtig én blij ge beuren. Voor de jonggeborene natuurlijk in de eerste plaats ook al zal hij dat pas later gaan beseffen, maar daarnaast ook voor zijn ouders en grootouders. Want de gang naar de doopvont is meer dan een traditie, ook voor prinses Margriet en mr. Van Vollenhoven wat dit betreft heeft de preek van prof. Berkhof ons niet in het onzekere gelaten. Maar ook nog om een andere reden heeft deze doop ons verheugd: omdat hij plaats vond in Apeldoorn, de plaats waar het prinsje en zijn ouders wonen, én omdat hij plaats vond ten overstaan van zeer vele Apeldoorners, leden van de wijkgemeente waartoe ook de dopeling behoort. Juist door de Apeldoornse Grote Ketfc als doopkerk te kiezen hebben prinses Margriet en haar echtgenoot aan het Neder landse volk laten weten dat zij in kerkelijk opzicht niet anders willen zijn dan andere kerkleden. Dat ook zij de doop beschouwen als een feest, maar dan als een feest dat gevierd moet worden binnen de kring van de eigen familie én de eigen kerkelijke gemeente. Dat er buitendien vele officiële genodigden waren doet aan deze stelling niets af of toe. Juist om die officiële genodigden is men wel eens bang geweest een dergelijke plechtigheid buiten Amsterdam of Den Haag te houden, de daarvoor in aanmer king komende steden. Kan een kleinere plaats een dergelijke gebeurtenis aan? Kan die er het officiële cachet aan geven, kan die de veiligheid van de gasten garanderen, het verkeer in goede banen leiden, en zo voorts? De doop in Apeldoorn heeft bewe zen dat dit uitstekend kan. Dat ook plaatselijke koren luister kunnen bijzetten aan een plechtig gebeuren van deze aard en dat ook de gemeentelijke autoriteiten en de politie berekend zijn voor deze taak. Daarvoor verdient Apeldoorn een com pliment! De nota inzake het Navo-defensiebeleid 1968 die op 21 juni is verschenen, be handelt hetgeen gebeuren moet in de jaren 1969, 1970 en 1971. Om een juist inzicht te krijgen in de plannen van de regering ten aanzien van onze krijgsmacht dient men te weten welke financiële middelen in die komende drie jaar ter beschikking staan. Deze opbouw van de defensiebegroting ziet er als volgt uit: 1969 1970 1971 (in miljoenen guldens) Basisbedrag 3.275,2 3.275,2 3.275,2 accres 1969 75 75 75 accres 1970 95 95 accres 1971 95 Extra middelen door: verkoop vliegtuigen 25 25 25 meer loodsgeld (marine!) 1.5 2,5 3,5 uitbreidings-activiteiten 0,9 Totaal 3.377,6 3.472,7 3.568,7 Het jaarlijkse accres is bedoeld om nationale en internationale prijsontwikkelingen te kunnen opvangen aangezien het niet toepassen van een dergelijk accres zou lei den tot een directe jaarlijkse vermindering van de werkelijke gevechtskracht. Ook zullen de begrotingsplafonds, evenals dit tot nu toe het geval was, worden verhoogd met de gevolgen van de algemene pensioen- en salaris-verhogende maatregelen. Uitgaande van de (reeds lang bestaande) verdeelsleutel marine-landmacht-lucht- macht 1:2:1 betekent, rekening houdende met het accres, in cijfers het volgende: 1969 1970 1971 (in miljoenen guldens) Marine 825,3 849,1 873,9 Landmacht 1.656,5 1.704 1.751,5 Luchtmacht 828.8 852,6 876,3 Niet aan krijgsmachtdelen toebedeelde uitgaven 67 67 67 Totaal 3.377,6 3.472.7 3.568.7 Uit deze bedragen dienen exploitatiekosten en investeringen te worden betaald en het zijn natuurlijk de investeringen die men in de gaten moet houden om conclusies te kunnen trekken inzake het modern blijven of moderniseren van het militaire apparaat. Daarom volgen hier de investeringspercentages van de drie krijgsmacht delen. 1969 1970 1971 Marine Landmacht Luchtmacht 22 16.9% 18.4% 23,7% 17.6% 20,3% 25,3% 18,8% 21.4% Men ziet dat bij alle krijgsmachtdelen het investeringspercentage iets toeneemt, doch het meest bij de Koninklijke Marine. Het zal eveneens opvallen dat dit per centage het minst stijgt bij de Koninklijke Landmacht: in 1971 zal het verschil van investeringspercentage tussen marine en landmacht naar schatting 6l/2 procent bedragen. W. DEN TOOM defensieminister. De vier hierboven afgebeelde excellenties dragen ge zamenlijk de verantwoordelijkheid voor het tweede deel van de „Nota inzake het Navo-defensiebeleid 1968" die op 21 juni jongstleden aan onze volksver tegenwoordiging werd aangeboden en die de basis moet vormen voor het debat dat straks in de Kamers zal worden gevoerd en dat beslissend zal zijn voor A. VAN ES ...marine... J. C. E. HAEX ...landmacht... onze defensie in de jaren 1969 tot en met 1971. Aan het eerste deel, de politieke analyse die ook door minister Luns werd ondertekend, wijdde onze mili taire medewerker veertien dagen geleden een uitvoerig artikel. Aan het slot schreef hij: „Dat na dit alles deel twee van dit 155 pagina's tellende boekwerk voor een complete desillusie zorgt, hoop ik u in een van A. E. M. DUYNSTEE ...luchtmacht... de komende weken uit de doeken te doen. Die „ont hulling" vindt men dan nu: een niet altijd even ge ruststellende analyse van het militaire beleid dat onze defensietop in de komende drie jaar denkt te voeren. Gegeven de gebeurtenissen in Tsjecho-Slowa kije menen wij dat het laatste woord hierover nog niet gesproken zal zijn! VVWWVVWVVVVVVWVVWWWWVVWVVVWVVVVVVWVWVVVVVVWVVVVWVWVVWVWVVWWVVVVVWWVWVVVVVWVVVWVVVWWVVVVVVVVVVVVVVWWWVWWVWVWWVWWWWWVWVVWWVVWWVVWVVWWVWVWVVWVVVWWWWWVWVWVVVVVWVVVVWVWWVWVVVVVWWVWVVWWWWWVWWVWW Om dit te illustreren een paar cijfers die niet in de defensienota voorkomen. In de periode 1957 tot 1968 steeg het Nederlandse natio nale inkomen van 32 miljard tot (geschat) 80 miljard en stegen de totale overheidsuit gaven van 8 tot bijna 25 miljard. In dat jaar 1957 bedroegen de defensielasten 1845 miljoen of 23,4 pet van de totale overheids uitgaven in 1968 waren de defensielasten gestegen tot 3185 miljoen maar 't percentage was gedaald tot 13,8. Drukt men de defen sielasten uit in percentages van het nationaal inkomen, dan ontstaat het volgende beeld: 1957 5,8 pet 1965 4,3 pet 1958 5,0 pet 1966 4,0 pet 1963 -- 4,9 pet 1968 3,9 pet 1964 4,8 pet Daarbij dient te worden aangetekend dat tot in het begin van de jaren '60 een groot deel van ons materieel, waaronder onze huidige Centurion tanks, verkregen werd uit Ameri kaanse MDAP-hulp. Vergelijken we deze cijfers met die van andere Navo-landen, dan is de slotsom dat. gebaseerd op de jaren 1967/1968 België, Denemarken, West-Duits- land, Griekenland, Italië, Luxemburg en Noorwegen naar verhouding minder uitge ven dan Nederland, terwijl bijv. Engeland, Frankrijk, Portugal en de Ver. Staten meer uitgeven. Als uw commentaar op deze cijfers zou zijn: „Dat ziet er dan helemaal zo gek niet uit, want wij hoeven nu ook weer niet helemaal vooraan te lopen!" dan gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat eigenlijk de Navo- bijdrage van ieder land in Europa, uitgedrukt in een percentage van het nationaal inkomen, gelijk zou dienen te zijn. Een andere cijfervergelijking is minder voldoening gevend. In deze kolommen is al meermalen betoogd dat het juist de kleine landen zijn die onevenredig veel van het geld dat voor defensie beschikbaar is, moeten besteden aan hun topstructuren. Boven de Nederlandse Navo-landmachtbijdrage (het „parate" Eerste Legerkorps) staat een ap paraat dat qua getalssterkte hiervoor nauwelijks onderdoet. Een apparaat dat vrijwel zonder enige uitbreiding best in staat zou zijn om meer van deze leger korpsen (b.v. het Nederlandse én het Belgi sche) op de been te zetten en te houden. Bo vendien glijdt een behoorlijk deel van het defensiebudget weer direct terug in 's rijks schatkist in de vorm van directe en indirecte belastingen en onder meer als invoerrechten op nieuw buitenlands materieel. Het is ook opmerkelijk dat de personeelskosten van het Nederlandse defensie-apparaat, gebaseerd op het Amerikaanse werk van Emile Benoit en dr. Harold Lubell, 37 pet. van de totale de fensie-uitgaven bedragen, tegenover bijvoor beeld West-Duitsland 18 pet. en Engeland (met zijn beroepsleger!) 24 pet. Het is beslist niet onwaarschijnlijk dat een deel van dit percentage moet worden gezocht in de naar verhouding grote toporganisatie. \7oorlopig genoeg cijfers - terug naar dit tweede deel van de defensienota. Al da delijk in de inleid ne Komi weer de wijze van crisis-beheersing („cr^is-n c ugement" en de aansluitende mogelijkheid van genua ceerde afweer (flexible response) aa. de or die ook in het politieke deel zijn besproken. In <Ut tweede deel legt men als conclusie na druk op de no«dza*!- om snel en krachtig te kunnen reageren op een agressie, zonder de „atoomdrempel" meteen te moeten over schrijden. „Deze nieuwe rol" zo vervolgt de nota „vergt vooral verhoging van de kwaliteit en flexibiliteit der parate legereen heden, die in verband met de enorme War schau Pact-overmacht aan tanks en pantser voertuigen, een groter pantserafwerend ver mogen dienen te krijgen. Terwijl tegen de sterke tactische luchtstrijdkrachten moder ne afweermiddelen noodzakelijk zijn." Maar we missen in dit hoofdstuk een verwijzing naar de behoefte aan een moderne slag kracht. In verband met de vermindering en voorge nomen vermindering aan plaatselijke be schikbare parate conventionele eenheden bij andere landen (ver. Staten, België en Enge land) is de taak voor de overblijvende eenhe den verzwaard. In verband met het wel be schikbaar blijven van deze Amerikaanse en Engelse eenheden, maar dan in hun eigen land, komt weer de factor van de waar schuwingstijd aan de orde. Deze politieke en militaire waarschuwingstijd dat is dus de periode die (mogelijk) ter beschikking staat tussen het tijdstip waarop de eerste reële waarschuwingen betreffende een dreigende agressie worden ontvangen en het moment waarop de dreiging werkelijkheid wordt is vooral in de laatste jaar een steeds grotere rol gaan spelen. Met deze tijden werd „ge speeld" om het terugtrekken van troepen van het vaste land politiek te verantwoorden. Het drama Tsjecho-Slowakije heeft dit „spel" wel in een bijzonder onptrettig dag licht gesteld. De inval werd militair ge sproken reeds geruime tijd tevoren moge lijk geacht. Desondanks kwam de invasie, zo als onze minister-president via de tv vertelde, als een verrassing. Dus: er zou voldoende waarschuwingstijd zijn geweest als er niet politiek een onjuiste beoordeling van de tóe- stand was gemaakt. De defensienota ver meldt nu: „De huidige sterkte van de War schau Pact-strijdkrachten is zodanig dat hier mee zonder versterking een actie kan wor den ingezet (de woorden zonder versterking zijn vet gedrukt op verzoek van de schrijver). Wie garandeert ons dat in een voorkomend geval wèl een juiste beoordeling van de poli tieke situatie zal worden gemaakt. Die be oordeling schept immers de politieke waar schuwingstijd. De inleiding op dit tweede deel besluit met het accent te leggen op de parate strijdkrach ten - een accent dat dan beslist niet in de kwantiteit moet zijn gelegen, want sedert 1964 liep de parate sterkte aan personeel van het Eerste Legerkorps,, Nederlands Na- vo-bijdrage, terug van 63.000 man tot plm. 45.000 man in 1968. Een vermindering van bij na dertig procent! 1^ erngedachte in deze nota is, evenals dit ook in de defensienota van 1964 werd ge formuleerd: „het doelbewust richten van alle energie en middelen op de hoofdtaken der strijdkrachten". In de periode '64 tot '68 is dan ook de mechanisering van het Neder landse Legerkorps gerealiseerd, waarbij wel overwogen onder meer de tankvervanging naar een volgende periode werd verschoven. De parate zesde brigade, die tijdens de Nieuw Guinea-moeilijkheden werd ontmanteld, werd wederom opgericht, ook al had dit u zag het hierboven geen invloed op de pa rate vredessterkte. Het wekt evenwel ver wondering dat over een van de plannen uit die 'nota '64, namelijke de permanente lege ring van een divisie in West-Duitsland, nu met geen woord meer wordt gerept. Uitgaande van deze kerngedachte dan de situatie bij de afzonderlijke delen van onze krijgsmacht: marine, land- en luchtmacht. Eerst de Koninklijke Marine. Zes nieuwe fre gatten vervingen de tien die uit de vaart werden genomen. De Karei Doorman en daarmee de boordvliegtuigen die dus overal ter wereld konden worden ingezet, wordt vervangen door aan de wal gestationeerde vliegtuigen. Veertien redelijke nieuwe mijnenvegers wor den afgevoerd, de kruiser De Ruiter wordt niet met moderne raketten uitgerust en ver oudert snel, de twaalf jagers zullen na 1975 worden vernieuwd en tot die tijd zullen de bestaande schepen niet beschikken over schip-schip-raketten van het soort dat een Egyptische patrouillevaartuig met zoveel succes op de Israëlische jager Eilath af vuurde. Van een onderzeeër voorzien van kernaan drijving (let wel: niet van kernwapens) is definitief afgezien. Het personeelsbestand dat in het begin van de zestiger jaren nog bijna 23.000 man be droeg, zal per 1 januari tot 21.750 dalen om in de loop van 1970 tot 20.000 man af te zak ken. Het is voornamelijk het Korps Mari niers dat hier veren laat. Deze teruggang is noodzakelijk om de vernieuwingen en kwalitatieve verbeteringen die de nota in de plannen op lange en korte termijn ver meldt, mogelijk te maken. Zoals u reeds zag is het Marine-investeringspercentage het hoogste van de drie krijgsmachtdelen. We zien dus: een kwan^tab'eve achteruitgang en een beperkte kwalitatieve vooruitgang. ot de flexibiliteit van een conventionele o,. -eeboot doet ver onder voor een nu- clair aangedreven onderzeeboot en de in zet van vliegtuigen aan de wal is minder flexibel dan van een vliegkampschip. IXet hoofdstuk betreffende de Koninklijke A Landmacht begint met de beschrijving van de strijdkrachten van het Warschau-Pact. Ver voorwaarts' liggen' hun voorraden voor dertig dagen oorlogvoering opgeslagen. Zo iets doet men niet voor een verdedigend ge vecht men loop dan immers de kans die voorraden snel kwijt te raken doch uit sluitend voor een offensieve actie. Chemische strijdmiddelen voor gebruik op grote schóal (waaronder zeer giftige zenuwgassen) liggen eveneens klaar. Het militaire personeel van de landstrijdkrachten van het Warschau Pact is zeer goed geoefend. Dat begint al op de scholen, gaat verder in de strijdkrachten ge durende in theorie twee jaar maar praktisch wel 2Vs jaar. Regelmatig worden oefeningen in groot verband gehouden, zoals bijvoorbeeld vorig jaar de oefening Dnjepr, waaraan rond 100.000 man met minstens 1000 tanks en vele vliegtuigen deelnamen, en waarbij bijvoor beeld een verplaatsing van een divisie werd gemeld in drie nachtmarsen over 800 km. Bij ons worden bij grote Navo-oefeningen alleen de staven in zogenaamde commando postoefeningen geoefend, dus zonder tanks, troepen en dergelijke. Alles gebeurt dan prak tisch op papier, waardoor slechts de staven en verbindingscentra worden geoefend. Nu is dit weliswaar ondermeer een gevolg van de hoge transportkosten naar buitenlandse oefenterreinen, doch doordat het „parate" Legerkorps sedert de opheffing van de de pots, tengevolge van de diensttijdverkorting, tevens een opleidingseenheid voor recruten is geworden, bestaat nog meer dan vroeger de noodzaak de geoefendheid op lager niveau voorrang te geven. Hierdoor komen wij aan dit soort (wel degelijk noodzakelijke) grote oefeningen slechts zelden toe. Een vande grootste Nederlandse naoorlogse oefeningen met gevechtstroepen, oefening Konings Gam biet, vond nog kortgeleden in augsutus plaats en hieraan namen 8000 man met plm. 100 tanks deel. Zoiets gebeurt tot op heden ech ter zelden op een dergelijke schaal. Dalende munitietoewijzingen voor oplei ding en oefening en toenemend gebrek aan oefenterreinen voor gemechaniseerde een heden, laten al evenmin na hun stem pel te drukken op de geoefend heid. Toch schrijft dan de defensienota op blz. 64 letterlijk: „Wij mogen niet de kans lopen dat de militairen van de Koninklijke landmacht ooit tegenover beter geoefende tegenstanders zouden komen te staan!" Verder in dit hoofdstuk wordt ingegaan op de taak van het Eerste Legerkorps binnen de Navo, met name in de Noordelijke Leger groep. De behoefte aan vooral parate eenhe den in verband met de vele, goed geoefende en op verrassingsaanvallen voorbereide Sov jet- en satelliet-eenheden is duidelijk. Ande re mobilisabele eenheden zijn slechts noodzakelijk voor een snelle aanvulling van de parate eenheden en voor het voeren van een verdediging in de diepte. Nu kan geen land het zich permitteren onbeperkt parate troepen op de been te houden - wel dient dan echter modern materieel ter beschikking te staan voor de mobilisabele eenheden. Neder land heeft in het Eerste Legerkorps drie di visies en ondersteunende troepen samenge bracht. Een divisie, de niet van modern ma terieel voorziene 5e divisie, is mobilisabel, als mede een groot deel van de legerkorpstroe pen. Mobilisabel is ook een deel van de „pa rate" brigades - het klinkt vreemd, maar on voldoende oefenmogelijkheden, financiële be perkingen en tekorten aan vooral jong be roepskader zijn hier debet aan. De regering acht de hieraan verbonden risico's echter on der bepaalde voorwaarden aanvaardbaar. Aan gezien elders in de defensienota reeds is op gemerkt dat thans ten aanzien van onze Na- vo-(landmacht) bijdrage een absoluut mini mum is bereikt betekent dit dat vanaf heden elke vermindering een aantasting is van dit „absolute minimum." Heel duidelijk wordt gestéld dat wij niet voldoen aan onze Navo-verplichtingen, die we geheel vrijwillig - zijn aangegaan. Ne derlandse Klein-Verlof- en RIM- (Recht streeks Instromend Mobilisabel) eenheden worden in de Navo als parate en semi-parate eenheden beschouwd. Het verschil in paraat heid tussen Nederlandse en bijv. Duitse een heden treedt echter in de huidige situatie dui- de.'ijk naar voren: de Duitse parate troepen zijn in hun garnizoenen geconsigneerd - onze „parate" Klein-Verlof-eenheden zijn ge woon thuis en in het arbeidsproces opgeno men. Het grote probleem bij de Kon. Land macht voor de komende jaren is en blijft de tankvervanging. Nog dit jaar zal ten aanzien van de keuze van de tank en de wijze van vervanging een beslisseng moeten vallen, maar dan zal het uiteraard nog jaren duren voordat met de invoering van die nieuw» tanks een aanvang kan worden gemaakt. Un dan de Koninklijke Luchtmacht. Ook hier schijnen de beschikbare fondsen voor investering en exploitatie te zullen leiden tot het terugbrengen van personeel, vliegvelden en vlieguren. De lessen van de Israëlische oorlog: grotere spreiding van de vliegtuigen, dus bijvoorbeeld meer vliegvelden, wijzen echter in tegenovergestelde richting. De lucht macht verkoopt een aantal Starfighters die „overtollig" zijn geworden in verband met het zeer lage ongevallenpercentage. Als ik mij goed herinner hadden wij vroeger aan merkelijk meer Starfighters besteld maar werd het aantal teruggebracht toen de Ame rikaanse hulp werd besnoeid. Nog enkele punten uit de volgende hoofdstuk ken waarin een aantal verspreide onder werpen wordt behandeld. Een hoogtepunt hieruit is de verdediging van Suriname en de Nederlandse Antillen, die geheel ten las te van Nederland komt. In feite is dit een vorm van ontwikkelingshulp, die men echter terugvindt op de defensie-begroting en die dus kennelijk valt onder de „hoofd taken van de strijdkrachten" waarop men zich doelbewust zal gaan concentreren zo staat het immers in deze nota en ook al in die van 1964. Het Nederlandse aanbod aan de Verenigde Naties zal moeten komen uit de paraat- aanwezige strijdkrachten... die als een ab soluut minimum worden gezien in 't ver band van hun Europese taak. Deze eenhe den kosten dus geen extra geld, maar kun nen het wel gaan kosten als ze eenmaal worden ingezet in een of ander Aziatisch of Afrikaans land. Hopenlijk komen deze kosten dan voor rekening van de Verenig de Naties aangezien extra-kosten voor de Nederlandse defensie alleen maar kunnen worden opgebracht door minder te investe ren. Laten we maar aannemen dat hiervoor dus andere middelen aanwezig zijn. Bij het hoofdstuk over het militaire perso neel treffen we een vergelijkend staatje aan inzake de inkomsten van dienstplichti gen. Een dergelijk lijstje zal de trouwe le zers van ons blad niet onbekend voorko men! Overigens betekent het nettobedrag van f 113,- voor de Nederlandse dienstplich tigen dat een brutobedrag van minstens f 200,- ten laste van Defensie komt. ook hier glijden weer grote bedragen van het defensiebudget rechtstreeks terug in de pot van financiën. En hetzelfde geldt voor de 31.715 man burgerpersoneel bij defensie in mankracht meer dan twee divisies! Bij de beschouwing van de paragraaf „De fensie en de nationale economie" en na de zinsnede dat „het beleid bij voortduring is gericht op defensie bestellingen bij de Ne derlandse industrie" moet wel worden be seft, dat zulks enerzijds niet altijd leidt tot een optimaal gebruik van de defensiegelden anderzijds strijdig kan zijn met het streven naar standaardisatie binnen de Navo. So ciaal-economisch gezien is dit beleid toe te juichen maar weten Sociale Zaken en/of Economische Zaken een dergelijk beleid ook te honoreren of komen de eventuele meer-uitgaven altijd ten laste van Defensie? TVa het lezen van de duidelijke waarschu wende taal in het politieke deel van deze defensienota 1968 had men in dit tweede deel mogen verwachten de maatregelen te vinden die zullen moeten leiden tot de beveiliging tegen de zich ontwikkelende internationale situatie. Het- is waar: de tegenstellingen Oost- West zijn lange tijd gesymboliseerd door mi litaire aspecten. Navo en Warschau-Pact zijn gevolgen van de koude oorlog. Volkomen te recht is het Westelijke beleid gericht op het verminderen van internationale spanningen tot misschien het moment komt dat Navo en Warschau-Pact overbodig worden. Maar het Warschau-Pact wordt, vooral kwalitatief, nog elk jaar sterker en men geeft daar in verhouding tot het nationale inkomen naar schatting driemaal zoveel uit aan de defen sie als bij ons. Stelt men het in de aanvang gesignaleerde verschijnsel dat men in ons land wel een Navo noodzakelijk vindt, maar er liefst zo min mogelijk voor wil betalen, daartegenover, dan is duidelijk dat er hier iets wringt, en daarvan is deze defensienota een bewijs. Wel probeert men met (relatief) minder geld het defensieve vermogen te be houden en zelfs duidelijk de lijn van de kwa litatieve verbetering voort te zetten, maar dit alles door overigens slechts vaag aan gekondigde reorganisatie, en efficiency- programma's ten aanzien van de enorme overhead-organisatie. Inderdaad liggen hier ~aar mijn mening enorme mogelijkheden, maar ze vergen alle een rigoureuze aanpak. Een duidelijk inzicht in de verdere opbouw met name van onze landstrijdkrachten krijgt men na het lezen van deze nota beslist niet. Voor degenen die de defensieve kracht van onze strijdkrachten en de daarmee ver bonden vrijheid en onafhankelijkheid ter harte gaat is dit stuk in verschillende op zichten bijzonder teleurstellend, zo niet ver ontrustend.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1968 | | pagina 10