DEZE WEEK: nader beschouwd
De talloze
Neerlands
duurste"
zorgen
van
minister
DOCTOR HONORIS CA USA
instituut met een bewogen historie
Ook de weg is verantwoordelijk
Duidelijkheid over socialisme
Hoessein
deed een
boekje open
Van vertekend beeld
tot stekelig kruid
v
Bij KB. geregeld
Geen studenten
Minder vertoon
Justitie-deskundige
Niet leuk
Kom dansen
met de
burgemeester!
Democratisering
Inspiratie
De behandeling van de nota-verkeersveiligheid in de Tweede Kamer heeft heel
wat afgevaardigden naar het spreekgestoelte gevoerd en er zijn vele verstandige
opmerkingen gemaakt. Dat is niet vreemd: ook een volksvertegenwoordiger is op
zijn tijd een gewone verkeersdeelnemer, ontsnapt ook wel eens op het nippertje aan
een gevaarlijke situatie, ergert zich ook wel eens aan het gedrag van andere ver
keersdeelnemers en daarom heeft hij (of zij) net als iedere andere verkeers
deelnemer bepaalde suggesties om tot grotere veiligheid te geraken.
Er is één facet waaraan naar ons gevoel toch nog te weinig aandacht is geschon
ken: de verantwoordelijkheid van de instantie, welke die ook mag zijn, die de weg
in beheer heeft. Minister Bakker heeft weliswaar gesteld, dat uitgangspunt van alle
verkeersveiligheid moet zijn de samenhang tussen de chauffeur, het vervoermiddel
en de weg, maar hij heeft nagelaten aan te geven of er ook een mogelijkheid is „de
weg" aan te spreken als die in gebreke gebleven is. Wat de chauffeur wel en niiet
mag is nauwkeurig en duidelijk omschreven en aan welke eisen het voertuig moet
voldoen weten we ook allemaal in dit verband is een verplichte keuring toe te
juichen. Maar wat gebeurt er als de weg niet aan de redelijk te stellen eisen voldoet?
Ieder die regelmatig langs de weg is weet dat er hier en daar nogal wat hapert.
In de loop der jaren zijn kruispunten berucht geworden, zijn stukken weg berucht
geworden omdat daar meer dan ergens anders de verkeersdoden vielen. Ieder kent
ook de kruispunten die een behoorlijk uitzicht zouden bieden als de „stadsbeplan-
ting" het niet nuttig had geoordeeld juist daar een paar fraaie heesters of bomen
te planten. Ied«r kent de stukken weg die zo slecht bebakend zijn dat men bij
regen of mist uit moet stappen om uit te vinden waar de weg ophoudt en de sloot
begint. Wat gevaarlijk is, want de achterligger en de tegenligger kampen ook met
die regen of mist!
Laat men niet met het argument aankomen dat men op zulke wegen en kruis
punten dan maar wat voorzichtiger moet rijden men moet altijd voorzichtig
rijden, maar ook de meest ervaren, defensief rijdende automobilist kan de aan
rijding, de botsing niet altijd verhinderen. In vele van zulke gevallen ligt de schuld
bij de weg. Als er ergens veel ongelukken gebeuren is dan ook dikwijls het resultaat
dat de weg veranderd, verbeterd wordt.
Maar intussen zijn de ongelukken gebeurd doch de verantwoordelijke instantie
is nooit op het matje geroepen, is nooit door de rechter beboet, heeft nooit ge
vangenisstraf tegen zich horen eisen wegens dood door schuld. Met instanties gaat
zoiets nu eenmaal nietMaar is het niet desondanks een punt dat aandacht
verdient?
De Partij Van de Arbeid heeft het op het ogenblik niet gemakkelijk. Er heerst
grote onenigheid binnen de gelederen èn over de politieke koers die moet worden
gevaren èn over de organisatorische opzet van de partij. Drie nota's krijgt de partij
raad, vandaag in Rotterdam bijeen, onder de neus en het zijn geen van drieën
kattebelletjes, die met een handomdraai onder de tafel gewerkt kunnen worden.
Zeven leden van het bestuur, allen voormannen van de groep Nieuw Links, heb
ben een nota geproduceerd, die èn de politieke koers èn de mannen die deze koers
bepalen en uitvoeren op de korrel neemt en ze hebben geen blad voor de mond
genomen. Fractieleider Den Uyl is daarop in de pen geklommen en heeft een
tegennota geschreven die er ook bepaald niet om liegt. „Een partijbestuur zo
schreef hij kan alleen dan leiding geven aan de partij als er in grote lijnen
overeenstemming bestaat over de te voeren politiek, als de fractie naar het partij
bestuur luistert en het partijbestuur het fractiebeleid steunt, als er onderling ver
trouwen is en het aanvaarden van een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De prak
tijk is. geweest dat door politieke tegenstellingen de besluitvorming ging zweven".
6* dan is er ten slotte nog een nota van het partijsecretariaat, waarin enkele
reorganisatievoorstellen zijn vervat.
Politieke tegenstanders zullen misschien wat lachen om deze verdeeldheid, maar
dat is niet verstandig. Want er wordt op het ogenblik binnen deze PvdA een strijd
uitgevochten die aan de duidelijkheid in de politiek alleen maar ten goede kan
konien. Kiezers hebben er nafaëfijk récht op te weten voor wat zij kiezen als zij
op de PvdA stemmen. Of zij dan de zeer rood getinte ideeën van Nieuw Links
steunen dan wel het „burgerlijke" socialisme van een Vondeling en een Den Uyl.
En ook de partijen die met de PvdA eventueel tot een nieuwe concentratie zouden
willen komen, moeten weten wat zij aan hun eventuele partner hebben.
Dat daarbij de partij-organisatie in het geding wordt gebracht is als evenzeer toe
te juichen. Bij vrijwel alle partijen hapert daar van alles aan en vooral ook daar
door voelt de kiezer zich allerminst aan de partij verbonden waaraan hij zijn stem
gegeven heeft.
Voor de ideeën van Nieuw Links hebben we niet veel sympathie. Maar we juichen
het toe dat ze binnen hun partij de discussie op gang gebracht hebben. Nederland
mag gerust weten wat het aan zijn socialisme heeft.
vttiiiMmiiiiiivimiiiitititmiimmi
Dat de derde dinsdag in
september Prinsjesdag is, dag
van Troonrede en miljoenen
nota, weet iedere Nederlandse
burger. Dat de maandag daar
aan voorafgaande de dag is
der universitaire rectores, de
dag waarop zij de lotgevallen
van universiteit en hogeschool
bespreken alvorens hun ambt
aan de opvolgende rector mag
nificus over te dragen, dat feit
komt meestal niet ver buiten
de kring van het hoger onder
wijs. Zodat die Nederlandse
burger wel kennis neemt van
het feit dat onderwijsminister
Veringa met zijn 6,8 miljard
gulden veruit de duurste mi
nister van Nederland is maar
nauwelijks toekomt aan het
lezen van wat de rectores ge
zegd hebben. En dat is jam
mer want de lotgevallen van
de universitaire wereld zijn
voor die 6,8 miljard mede be
palend. Wat in de kring van
professoren en studenten leeft
vormt mede de zorg van de
minister van onderwijs en
het is beslist niet zijn lichtste
zorg, want in de universitaire
wereld is een revolutie aan de
gang die verstrekkende gevol
gen kan hebben. Maar dat
hebben de gebeurtenissen van
dit jaar In Parijs u al duide
lijk gemaakt.
Om u enig idee te geven van
die zorgen hebben we een klei
ne bloemlezing gemaakt uit de
rectorale redevoeringen, want
het zou jammer zijn, dunkt
ons, als het allemaal aan uw
aandacht ontsnapte.
Eerst Prof. dr. A. C. de
Vooys uit Utrecht in de pas
sage waarin hij verzet heeft
aangetekend tegen het verte
er werkelijk gebeurt merkt de
buitenstaander vrijwel niets,
zodat het beeld van de univer
siteit als een verouderd en
verstard instituut waar nood
zakelijk fundamentele veran
deringen in moeten worden
aangebracht, blijft bestaan."
En dan prof. dr. ir. C. J. D.
M. Verhagen uit Delft in een
taal zo bloemrijk als men op
een technische hogeschool niet
kende en onvolledige beeld als
zou de universiteit een „on
efficiënt, verkwistend en slecht
geleid bedrijf" zijn. „Dat dit
kon ontstaan zo zegt hij
is te wijten aan de universi
teit zelf, die verzuimt een dui
delijk en leesbaar inzicht te
geven in wat zij is en doet. Het
enige document daartoe is het
jaarlijks verslag maar het nut
daarvan is vrijwel nihil van
wege zyn omvangrijkheid en
onoverzichtelijkheid. Van wat
verwacht zou hebben. „Ter af
sluiting van onze tocht doo
het afgelopen jaar zo zei
lijj wil ik u nog graag mee
nemen naar de, op de hellin
gen, tussen de bomen aanwe
zige tuin van studentenver
enigingen, stichtingen, dispu
ten, losse groeperingen, waar
vele kleurige bloemen groeien,
soms in eigen perkjes met heg
gen omgeven, soms grillig en
zonder duidelijke begrenzing
gen, dan weer op paden en te-
Koning Hoessein van Jordanië, de kleine vorst,
van wie niemand verwacht had dat hij het zo
lang op de troon zou uithouden, wordt beschouwd
als de meest gematigde van de Arabische heer
sers met wie Israël nu al zoveel jaren op voet
van oorlog verkeert. Terecht dat is nu ook
weer gebleken uit het boek dat deze week in
Parijs is uitgekomen en dat tot titel draagt:
„Hoessein van Jordanië mijn oorlog met Is
raël". Het is geschreven door twee journalisten,
Vick Vance en Pierre Lauer en bevat uitspra
ken van Hoessein en andere vooraanstaande Jor-
daniërs.
Het is de moeite waard kennis te nemen van
een paar van de meest markante uitspraken en
verklaringen van de koning. Eerst over de oorlog
in juni 1967. Hoessein verklaart dat hij president
Nasser van Egypte op 30 mei al had gewaar
schuwd dat een oorlog zou uitbreken en dat het
eerste Israëlische doel de Egyptische luchtmacht
zou zijn. „Een laatste maal probeerde ik iedereen
te waarschuwen in de avond van zondag 4 juni.
enkele uren dus voordat 't Israëlische offensief
losbrandde. Door bemiddeling van generaal Amer
Khammasj heb ik onze bezorgdheid overgebracht
aan de Egyptische generaal Abdel Noeim Riad,
die naar Amman was gekomen om het bevel over
het Jordaanse front over te nemen. Met andere
woorden: wij sloegen alarm om iedereen te ver
tellen dat wij ëen grootscheeps Israëlisch offen
sief ieder ogenblik konden verwachten."
Over wat wel genoemd wordt „de verzoening
der broeder-vijanden", zijn ontmoeting dus op
30 mei met Nasser na een lange periode van ver
wijdering: „Ik was hiertoe wel verplicht", schrijft
Hoessein, „door de grote overmacht van de Isra
ëlische strijdkrachten." Tijdens die besprekingen
werd een Egyptisch-Jordaans defensiepact on
dertekend. „Ik was overtuigd dat Nasser geen
conflict wilde", zegt Hoessein. Hoe hij dan de
afsluiting door Nasser van de Golf van Akaba
zag? „Dit was niets meer dan een daad van
agressie in een reeks van agressies over en weer
sinds 1948. Ik geef openlijk toe dat de sluiting
van de Golf een fout is geweest."
Over de missie van Gunnar Jarring ten slotte,
de V.N.-bemiddelaar die zich beijvert een rege
ling in het Nabije Oosten tot stand te brengen
zodat een blijvende vrede waarschijnlijk wordt:
„Dit is de eerste en de laatste kans om tot een
blijvende vrede tussen ons en Israël te komen.
Als deze missie van Jarring niet slaagt, loopt dit
hele deel van de wereld het risico in een genade
loze strijd gewikkeld te worden. En ondanks het
feit dat Israëlische overwinningen waarschijnlijk
zijn, zal het een oorlog op lange termijn worden
welke niet slechts met de nederlaag van Israël zal
eindigen, maar die ook zal betekenen dat de vre
de in de wereld geschokt zal worden. Een falen
van de missie-Jarring zal betekenen een gevaar
voor de wereldvrede". Aldus koning Hoessein
van Jordanië.
Het boek is uitgegeven door Albin Michel te
Parijs. Er is (nog) geen Nederlandse vertaling.
gen de heggen. Een enkel
nieuw gewas is te zien. Een
oppervlakkige determinatie
an leiden tot: groeit sneller
in de hoogte dan in de breed
te, bloemen zyn rood, bemes
ting komt van elders, soms uit
het buitenland. Het is geen
klaproos want er zitten steke
lige doornen aan. Is het on
kruid? Wie bepaalt echter wat
onkruid is? Zyn veel erkende
bloemen niet als onkruid be
ltonnen?"
Tot slot van dit kleine boe
ket rectorale bloemen een paar
opmerkingen van prof. dr. Ir.
F. Hellinga uit Wageningen.
Deze zinsneden: „Het paradox
ale verwyt treft de universitei
ten en hogescholen, dat zy, of
schoon broedplaatsen par ex
cellence van nieuwe gedach
ten, door verstarring lijken te
vervreemden van een in bewe
ging verkerende wereld. Ook
voor Wageningen, waar de
emoties van dit tijdsgewricht
weliswaar niet de straten doch
wel de geesten beroeren, geldt,
dat zy een versnelde ontwik
keling beleven, waarin ook tal
van aspecten van inrichting en
werkwijze van onze hogeschool
nadere voorzieningen vragen."
Immuunmimi
Op donderdagavond 12 september ziit
hij in de Stadsgehorzaal in Leiden: Zijne
Excellentie dr. G. H. Veringa, minister
van Onderwijs en Wetenschappen. Naast
hem dr. A. J. Pekaar, directeur-generaal
Wetenschappen en nog enkele ambtena
ren. En aan zijn andere zijde Jan Kees
Wiebinga, voorzitter van deze bijeen
komst. Want dit is een studentenbijeen
komst en de minister is gast. Niet een
zwijgende gast en in dit gezelschap nog
veel minder een onaantastbare excellentie
er wordt van hem verwacht dat hij
praat, antwoord geeft op de vele, vele
vragen die de studenten bezig houden en
die ze welbespraakt en met verve op hem
afvuren. En de minister antwoordt, ant
woordt veel. Hij lijkt gespannen en dat is
ook geen wonder want niet op elke vraag
is een passend antwoord te geven: soms
moet een slag om de arm worden gehou
den. Want een minister heeft nu eenmaal
nog een andere verantwoordelijkheid dan
zijn zorg voor studenten en hun proble
men. Hij is ook politicus die straks zijn
begroting moet verdedigen en dan weer
door heel andere onderwijsdeskundigen
aan de tand zal worden gevoeld. Over het
kleuteronderwijs, over de leerlingenschaal.
over de onderwijzerssalarissen, over bouw
en exploitatie van academische ziekenhui
zen en ga zo maar door. Want Nederlands
duurste minister, de excellentie met een
miljarden begroting, is een man, die vele
zorgen heeft.
Niemand heeft er verbaasd van opgekeken
toen hij het in zijn krant las: de Rijks
universiteit te Leiden heeft het doctoraat
honoris causa, het eredoctoraat in de rechten,
verleend aan mr. O. W. van Ewijk. Waarom
ook? Mr. Van Ewijk is een man die grote
verdiensten heeft voor de rechtswetenschap
pen in Nederland, een bijzonder geleerd man
waarom dus niet?
Die vanzelfsprekendheid is er lang niet al
tijd geweest. Integendeel: het eredoctoraat is
in de loop der jaren meermalen inzet ge
weest van vrij heftige disputen. Men kan
zelfs spreken van een bewogen geschiede
nis.
Voorop dit: tot 1815 was het volgens het
geschreven recht althans nl. de statuten van
de universiteiten te Leiden, Utrecht en Gronin
gen alleen mogelijk de doctorsgraad te ver
werven na aflegging van de vereiste examens
en na verdediging van wat ik nu maar een-
voudigheidshalve een proefschrift zal noe
men. Niettemin was al op 28 april 1587 aan
Henricus Scotanus het doctoraat in de rechten
verleend eershalve wel te verstaan, want hij
had niet aan de statutair voorgeschreven eisen
voldaan. De Leidse universiteit verleende hem
dit eredoctoraat zonder dat er enige praktisch-
aanwijsbare reden voor was men wilde
waarschijnlijk alleen deze hoogleraar in de
rechtsinstituten aan de Hogeschool te Frane-
ker eer bewijzen.
Die praktische redenen waren er soms wel.
De historie leert dat in de zestiende, en ook
wel in de zeventiende eeuw aan hoogleraren
die niet doctor waren in enige faculteit, het
eredoctoraat werd verleend om te voorkomen
dat ze achtergesteld werden. Een professor
met een doctorsgraad genoot in die jaren na
melijk voorrang boven ambtgenoten die het
niet zover hadden gebracht. Dit was bij voor
beeld het geval met Lucas Trelcatius, wegens
zijn prestaties als buitengewoon hoogleraar
aan de Leidse universiteit, op 31 augustus 1591
tot gewoon hoogleraar benoemd. Daar hij ma
gister noch doctor was kreeg hij een lagere
plaats in de rij dan zijn wel gegradueerde
ambtgenoten. Pas toen hij zich vervolgens in cl
sleutelstad tot eredoctor in de godgeleerdheid
gepromoveerd zag, kwam aan die protocolaire
achterstelling een einde. Ook aan andere uni
versiteiten kwamen soortgelijke gevallen van
verwerving van een eredoctoraat door hoogle
raren voor, ofschoon dat welbeschouwd op
geen enkel rechtsvoorschrift berustte.
„Wettiging" van de verlening van eredoctora
ten kwam pas tot stand in het Koninklijk Be
sluit op het Hoger Onderwijs van 2 augustus
1815. Volgens artikel 78 van dit besluit kon,
zonder voorafgaand examen, „aan mannen van
uitstekende verdiensten, zowel binnen als bui
ten 's lands, de doctorale titel als blijk van
achting worden toegestaan." Maar in het bij
zonder in de eerste helft van de vorige eeuw
is er meer dan eens een vrij heftige juridische
strijd gevoerd over de vraag of een eredocto
raat geheel en al gelijk te stellen is met de
na aflegging van examens en verdediging van
een proefschrift verworven doctorsgraad.
Zulk een strijd heeft zich overigens niet
voorgedaan toen in 1832 vier Leidse studen
ten in de medicijnen, aie wel alle voorgeschre
ven examina hadden gedaan maar geen dis
sertatie hadden geschreven, zich toch tot ere
doctor gemaakt zagen. Blijkens de acta van de
senaat was men hiertoe overgegaan omdat zij
verhinderd waren geworden tot een proef
schrift te komen „vermits zij eenige maanden
als Medicinische Doctoren in de cholaera-hos-
pitalen hadden gediend." Daarom werden zij
honaris causa, eershalve gepromoveerd.
Niet alleen in Leiden trouwens maar ook
aan andere universiteiten hebben zich gevallen
voorgedaan waarover heel wat de doen is ge
weest. Op 18 december 1824 was te Groningen
tot doctor honoris causa in de medicijnen de
toen al 34 jaar oud zijnde chirugijn E. C. Ni-
naber gepromoveerd. Maar elf jaar later
bracht dat eredoctoraat tal van amtelijke pen
nen in beweging. Ninaber, toen dirigerend
chirurgijn-majoor in de vesting Bergen op
Zoom, had namelijk aan de commissie van ge
neeskundig onderzoek en toeverzicht (aldus de
officiële titel) in de provincie Noord-Brabant
verzocht hem het visum te willen verlenen om
de burgerlijke praktijk te kunnen uitoefenen
en daarbij zijn doctorsbul overgelegd. De com
missie was hiertoe echter niet bereid aange
zien het fraaie diploma van ere-doctor afweek
van de gewone vorm: het bevatte namelijk niet
het bewijs dat de bezitter van die bul voldaan
had aan de voorschriften ter verkrijging van
de doctorale graad in de geneeskunde. Op het
department van Binnenlandse Zaken waar
onder toen alles viel wat onderwijs betrof plus
alles wat betrekking had op kwesties betref
fende de volksgezondheid dus ook de genees
kunde ontstond nogal was meningsverschil
over dit geval. Het eind van het lied was dat
op 6 februari 1836 de minister van Binnenland
se Zaken aan de bewuste commissie liet we
ten dat zij het gevraagde visum kon verlenen.
Daarmee was de kous niet af, want er is over
de principiële kant van de zaak nog heel wat
te doen geweest, maar dat laten we hier maar
achterwege.
Soortgelijke, bijna dramatische ontwikkelin
gen hebben zich voorgedaan rond de Gentse
hoogleraar Hauff. De Zuidelijke Nederlanden,
nu België, maakten toen nog deel uit van het
Nederlandse Koninkrijk en de universiteit van
Gent was derhalve een Nederlandse universi
teit. Deze professor Hauff kwam in botsing
met de autoriteiten omdat hij de geneeskunst
uitoefende ofschoon hij nooit de doctorale
graad in de medicijnen had verkregen over
eenkomstig de daarvoor geldende bepalingen
wel was hij eredoctor in de medicijnen in
Leuven. Hauff was een doorzetter en hij heeft
gewonnen maar er moest een speciale ko
ninklijke beslissing aan te pas komen voor en
aleer hij toestemming kreeg als arts op te tre
den!
Keren we terug naar Leiden. In het jaar
1840 was daar Thorbecke rector-magnificus.
Toen prof. Bake in dat jaar het initiatief nam
om twee studenten, Cobet en Jonckbloet, tot
eredoctor te verheffen ook al hadden zij dan
het doctoraal examen in de letteren niet afge
legd, was Thorbecke het daar niet mee eens
Hij nam het standpunt in dat eerst de rege
ring over de wettigheid van zulk een besluit
moest worden geraadpleegd. Toen een jaar la-
was gekomen, nam de senaat het door de litte-
ter aan het rectoraat van „de Thor" een einde
raire faculteit gedane voorstel toch aan en
verkreeg dus het tweetal het eredoctoraat.
Thorbecke achtte iets dergelijks juridisch
onjuist. Volgens hem was en kon het nooit
de bedoeling van de bepaling omtrent verle
ning van een eredoctoraat geweest zijn om
die titel toe te kennen aan studenten, hoe
knap ook, die de vereiste examens niet heb
ben afgelegd. Uit een enige tijd geleden door
mij ingesteld onderzoek in de betreffende
archiefstukken is voor de dag gekomen dat
Thorbecke uiteindelijk de door hem louter
vanwege het beginsel voortgezette rechts-
strijd heeft gewonnen. Na verkregen machti
ging van de Koning schreef de minister van
binnenlandse zaken aan de curatoren van
Leiden en dezen dienden hiervan tevens
de Akademische Senaat van Leiden mede
deling te doen zodat hiervan ook Thorbecke
kennis zou krijgen! dat het bepaalde in
artikel 78 in het K. B. van 1815 omtrent toe
kenning van een eredoctoraat aldus was uit
te leggen dat daaronder „in geen geval stu
denten kunnen worden begrepen" en dat in
den vervolge deze titel niet meer aan stu
denten moest worden toegekend. Natuurlijk
kregen ook de Utrechtse en Groningse cura
toren, en dus ook de Senaten daar, een der
gelijke aanschrijving. Heb ik het wel dan is
sedert dien in geen enkel geval gehandeld in
strijd met deze uitleg. Ook niet sinds de Ho
ger Onderwijswet van 1876 en evenmin nu
deze vervangen is door de wet op het weten
schappelijk onderwijs die insgelijks een arti
kel over verlening van het eredoctoraat be
vat in de geest van hetgeen al voorkwam in
de regeling van 1815.
Dat overigens een eredoctoraat wel als een
buitengewone onderscheiding te beschouwen
valt, behoeft hier geen nader betoog. En
evenmin dat de plechtigheid van zulk een
wel heel bijzondere promotie indrukwek
kend is. Al gaat zij dan met minder uiterlijk
vertoon gepaard dan in Leiden nog wel in
1825 maar niet meer in 1875 het geval was.
Terecht kon dit tot besluit van deze paar
listorische kanttekeningen prof. mr. J. T
3uys als rector-magnificus op 9 februari
1875 al opmerken dat de hier bedoelde cere
moniën van weleer, die dateerden uit eer
tijdperk waarin de wetenschap een zeer par
ticularistisch karakter had, niet rr> op hur
plaats waren in een tijd waarin da: particu
larisme tot het verleden was gaan behoren.
Gaat hy daar onder gebukt Neen. Deze
zoon van een politie-inspecteur, Groninger
van huis uit, kan wel tegen een stootje.
Betrekkelijk jong is hij nog 44 jaar. Het
heeft het voordeel dat hij ook als huisvader
nog lang niet los is van het onderwijs een
kind op de kleuterschool, twee op de lagere
school, twee op de middelbare school. Hij
heeft ook wat van de wereld gezien. Kort
na de bevrijding vertrok hij naar Amerika
waar hij politieke en sociale wetenschappen
studeerde, de mastergraad behaalde en ook
promoveerde. Hij werd docent aan het Man
hattan-College waar hij colleges gaf over
misdaad en straf. Tot eind 1949 toen
keerde hij terug naar Nederland en werd
ook hier betrokken bij justitiële vraagstuk
ken.
Van '52 tot '53 was hy directeur van de
byzondere strafgevangenis voor jongeman
nen in Groningen, daarna directeur van het
Centraal Instituut voor het Gevangenis
wezen en sinds 1965 buitengewoon hoog
leraar in het penitentiair recht in Nijmegen.
Waarom hij eigenlijk minister van onder
wijs geworden is en niet van justitie „Om
de studenten de baas te kunnen hadden ze
zo'n man nodig zeggen de studenten en
het is een wat wrang grapje. Is hij dan niet
getapt bij de studenten, terwijl hy toch zo
vrijuit met hen omgaat als nooit tevoren in
Nederland ik voorgekomen De studenten
vinden dat hij „handig" is hij nodigt hen
wel uit voor een gesprek maar hij speelt
met hen.
Stelt men die vraag aan de minister dan
gaat hij er eens even recht voor zitten.
..Handig?" zegt hij, „is dat nu wel zo?
In het Radiojournaal is het dezer dagen ook
weer gezegd. Maar ik heb altijd het idee
dat het soort gesprekken met studenten als
EMMELOORD „Kom dansen met
de burgemeester" luidt de uitnodiging,
die burgemeester en wethouders van de
gemeente Noordoostpolder richten aan
ruim 1100 jongeren van omstreeks 21 en
22 jaar uit hun gemeente.
Op 5 oktober hopen de gemeentebe
stuurders in de grote sporthal in Em-
meloord „tussen het dansen door" tot
een discussie over gemeentelijke pro
blemen te komen met de jongelui die
de leeftijd hebben bereikt waarop zij
mogen „meebeslissen over het wel en
wee in de gemeente", aldus een mede
deling van het gemeentebestuur. Burge
meester F. M. Panthaleon baron Van
Eek zal de avond openen en wethouder
F. Polter voor werkgelegenheid, recrea-
tie en culturele zaken zal een korte in-
leiding houden over de toekomstige ont-
j wikkeling van de Noordoostpolder.
dat van donderdagavond in Leiden je niet
populair kan maken. Soms geef je de stu
denten in je hart gelijk, soms heb je een
andere mening. Vaak moet je echter zeggen
dat de zaken niet opgelost kunnen worden.
Je vertelt dat dingen complex liggen, dat er
een studie moet worden gemaakt. Dat vin
den ze niet leuk. Ik heb in Leiden ook weer
gevraagd „Is bestuderen nu slecht?"
Ontevreden is hij niet over het gesprek in
de Stadsgehoorzaal in Leiden. Open discus
sies als deze mogen er van hem wel zijn.
Nog even spelend met de kennelijk toch wel
problematische vraag of hij nu handig is,
zegt hij dat openheid misschien de popula
riteit zou kunnen bevorderen. Maar dat is
dan ook alles. „De verhoudingen tegemoet
komen", noemt minister Veringa het.
Hij stelt voorwaarden aan zo'n gesprek.
De sfeer moet goed zijn. Het rookbommetje
dat tijdens het eerste gesprek tussen hem
en studenten op 19 juni in Utrecht in de
zaal werd gegooid, deed hem besluiten on
middellijk te vertrekken. Het pamflet dat
hem donderdag midden op de avond werd
aangeboden deed hem alleen maar vrolijk
reageren. „U bent de zon in onze harten
stop u bent de grote vechter" enzovoorts.
„Ik heb daar geen bezwaar tegen. Zoiets
kan in de studentenwereld. Ik had de In
houd snel doorgekeken, want ik vind dat z<-
me geen dingen moeten laten voorlezen dk
niet kunnen".
„Wat zou u niet kunnen voorlezen?"
„Een aanval op de parlementaire democratie
bijvoorbeeld, omdat ik daar niet achter kan
staan".
De minister meent dat in zijn studenten
tijd dergelijke grappen ook wel geaccep
teerd werden. Hij vermeldt een studenten
streek tijdens het bewind van minister Cals.
„Wat is er sindsdien onder de studenten
veranderd
„De enorme belangstelling van studenten
ook voor terreinen buiten de universitèit.
Op dat punt is er op het ogenblik een
stroomversnelling, al kan men zeggen dat
er in 1951 toch al een kentering was".
„Wat waren uw idealen toen u minister
werd?"
„De democratisering hield me bezig. Ik
interesseer me ook voor wetenschapsbeoefe
ning. Voorts wat brengt dit teweeg, hoe
verandert het beeld van de maatschappij en
de mens, hoe kun je met mensen manipu
leren?"
Terloops vermeldt de minister zijn sterk
sociologisch getinte studie in Groningen en
Amerika. „Misschien heb ik daar te weinig
aan gedaan."
Vraagt men minister Veringa een positie
ve kant van ons onderwijs te noemen, dan
zegt hij „De democratisering is duidelijk
op gang gekomen". Een zwakke kant is
volgens hem dat er zoveel zittenblijvers zijn.
„Op dat punt ligt Nederland ook duidelijk
achter op de omringende landen. Het is een
probleem".
„Hebben sommigen van uw voorgan
gers u geïnspireerd?"
„Ze hebben allen een duidelijk stempel
gedrukt op de onderwijspolitiek. Cals met
le Mammoetwet, Bot is er maar kort ge-
vveest, Diepenhorst met zijn bliksemsnelle
besluit de zevende medische faculteit in
Rotterdam op te richten, terwijl op hetzelf
de moment ook besloten werd dat er een
commissie moest komen die over de plaats
waar de achtste gevestigd zou worden, ad
vies moest gaan opstellen".