DEZE WEEK: nader beschouwd De talloze Neerlands duurste" zorgen van minister DOCTOR HONORIS CA USA instituut met een bewogen historie Ook de weg is verantwoordelijk Duidelijkheid over socialisme Hoessein deed een boekje open Van vertekend beeld tot stekelig kruid v Bij KB. geregeld Geen studenten Minder vertoon Justitie-deskundige Niet leuk Kom dansen met de burgemeester! Democratisering Inspiratie De behandeling van de nota-verkeersveiligheid in de Tweede Kamer heeft heel wat afgevaardigden naar het spreekgestoelte gevoerd en er zijn vele verstandige opmerkingen gemaakt. Dat is niet vreemd: ook een volksvertegenwoordiger is op zijn tijd een gewone verkeersdeelnemer, ontsnapt ook wel eens op het nippertje aan een gevaarlijke situatie, ergert zich ook wel eens aan het gedrag van andere ver keersdeelnemers en daarom heeft hij (of zij) net als iedere andere verkeers deelnemer bepaalde suggesties om tot grotere veiligheid te geraken. Er is één facet waaraan naar ons gevoel toch nog te weinig aandacht is geschon ken: de verantwoordelijkheid van de instantie, welke die ook mag zijn, die de weg in beheer heeft. Minister Bakker heeft weliswaar gesteld, dat uitgangspunt van alle verkeersveiligheid moet zijn de samenhang tussen de chauffeur, het vervoermiddel en de weg, maar hij heeft nagelaten aan te geven of er ook een mogelijkheid is „de weg" aan te spreken als die in gebreke gebleven is. Wat de chauffeur wel en niiet mag is nauwkeurig en duidelijk omschreven en aan welke eisen het voertuig moet voldoen weten we ook allemaal in dit verband is een verplichte keuring toe te juichen. Maar wat gebeurt er als de weg niet aan de redelijk te stellen eisen voldoet? Ieder die regelmatig langs de weg is weet dat er hier en daar nogal wat hapert. In de loop der jaren zijn kruispunten berucht geworden, zijn stukken weg berucht geworden omdat daar meer dan ergens anders de verkeersdoden vielen. Ieder kent ook de kruispunten die een behoorlijk uitzicht zouden bieden als de „stadsbeplan- ting" het niet nuttig had geoordeeld juist daar een paar fraaie heesters of bomen te planten. Ied«r kent de stukken weg die zo slecht bebakend zijn dat men bij regen of mist uit moet stappen om uit te vinden waar de weg ophoudt en de sloot begint. Wat gevaarlijk is, want de achterligger en de tegenligger kampen ook met die regen of mist! Laat men niet met het argument aankomen dat men op zulke wegen en kruis punten dan maar wat voorzichtiger moet rijden men moet altijd voorzichtig rijden, maar ook de meest ervaren, defensief rijdende automobilist kan de aan rijding, de botsing niet altijd verhinderen. In vele van zulke gevallen ligt de schuld bij de weg. Als er ergens veel ongelukken gebeuren is dan ook dikwijls het resultaat dat de weg veranderd, verbeterd wordt. Maar intussen zijn de ongelukken gebeurd doch de verantwoordelijke instantie is nooit op het matje geroepen, is nooit door de rechter beboet, heeft nooit ge vangenisstraf tegen zich horen eisen wegens dood door schuld. Met instanties gaat zoiets nu eenmaal nietMaar is het niet desondanks een punt dat aandacht verdient? De Partij Van de Arbeid heeft het op het ogenblik niet gemakkelijk. Er heerst grote onenigheid binnen de gelederen èn over de politieke koers die moet worden gevaren èn over de organisatorische opzet van de partij. Drie nota's krijgt de partij raad, vandaag in Rotterdam bijeen, onder de neus en het zijn geen van drieën kattebelletjes, die met een handomdraai onder de tafel gewerkt kunnen worden. Zeven leden van het bestuur, allen voormannen van de groep Nieuw Links, heb ben een nota geproduceerd, die èn de politieke koers èn de mannen die deze koers bepalen en uitvoeren op de korrel neemt en ze hebben geen blad voor de mond genomen. Fractieleider Den Uyl is daarop in de pen geklommen en heeft een tegennota geschreven die er ook bepaald niet om liegt. „Een partijbestuur zo schreef hij kan alleen dan leiding geven aan de partij als er in grote lijnen overeenstemming bestaat over de te voeren politiek, als de fractie naar het partij bestuur luistert en het partijbestuur het fractiebeleid steunt, als er onderling ver trouwen is en het aanvaarden van een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De prak tijk is. geweest dat door politieke tegenstellingen de besluitvorming ging zweven". 6* dan is er ten slotte nog een nota van het partijsecretariaat, waarin enkele reorganisatievoorstellen zijn vervat. Politieke tegenstanders zullen misschien wat lachen om deze verdeeldheid, maar dat is niet verstandig. Want er wordt op het ogenblik binnen deze PvdA een strijd uitgevochten die aan de duidelijkheid in de politiek alleen maar ten goede kan konien. Kiezers hebben er nafaëfijk récht op te weten voor wat zij kiezen als zij op de PvdA stemmen. Of zij dan de zeer rood getinte ideeën van Nieuw Links steunen dan wel het „burgerlijke" socialisme van een Vondeling en een Den Uyl. En ook de partijen die met de PvdA eventueel tot een nieuwe concentratie zouden willen komen, moeten weten wat zij aan hun eventuele partner hebben. Dat daarbij de partij-organisatie in het geding wordt gebracht is als evenzeer toe te juichen. Bij vrijwel alle partijen hapert daar van alles aan en vooral ook daar door voelt de kiezer zich allerminst aan de partij verbonden waaraan hij zijn stem gegeven heeft. Voor de ideeën van Nieuw Links hebben we niet veel sympathie. Maar we juichen het toe dat ze binnen hun partij de discussie op gang gebracht hebben. Nederland mag gerust weten wat het aan zijn socialisme heeft. vttiiiMmiiiiiivimiiiitititmiimmi Dat de derde dinsdag in september Prinsjesdag is, dag van Troonrede en miljoenen nota, weet iedere Nederlandse burger. Dat de maandag daar aan voorafgaande de dag is der universitaire rectores, de dag waarop zij de lotgevallen van universiteit en hogeschool bespreken alvorens hun ambt aan de opvolgende rector mag nificus over te dragen, dat feit komt meestal niet ver buiten de kring van het hoger onder wijs. Zodat die Nederlandse burger wel kennis neemt van het feit dat onderwijsminister Veringa met zijn 6,8 miljard gulden veruit de duurste mi nister van Nederland is maar nauwelijks toekomt aan het lezen van wat de rectores ge zegd hebben. En dat is jam mer want de lotgevallen van de universitaire wereld zijn voor die 6,8 miljard mede be palend. Wat in de kring van professoren en studenten leeft vormt mede de zorg van de minister van onderwijs en het is beslist niet zijn lichtste zorg, want in de universitaire wereld is een revolutie aan de gang die verstrekkende gevol gen kan hebben. Maar dat hebben de gebeurtenissen van dit jaar In Parijs u al duide lijk gemaakt. Om u enig idee te geven van die zorgen hebben we een klei ne bloemlezing gemaakt uit de rectorale redevoeringen, want het zou jammer zijn, dunkt ons, als het allemaal aan uw aandacht ontsnapte. Eerst Prof. dr. A. C. de Vooys uit Utrecht in de pas sage waarin hij verzet heeft aangetekend tegen het verte er werkelijk gebeurt merkt de buitenstaander vrijwel niets, zodat het beeld van de univer siteit als een verouderd en verstard instituut waar nood zakelijk fundamentele veran deringen in moeten worden aangebracht, blijft bestaan." En dan prof. dr. ir. C. J. D. M. Verhagen uit Delft in een taal zo bloemrijk als men op een technische hogeschool niet kende en onvolledige beeld als zou de universiteit een „on efficiënt, verkwistend en slecht geleid bedrijf" zijn. „Dat dit kon ontstaan zo zegt hij is te wijten aan de universi teit zelf, die verzuimt een dui delijk en leesbaar inzicht te geven in wat zij is en doet. Het enige document daartoe is het jaarlijks verslag maar het nut daarvan is vrijwel nihil van wege zyn omvangrijkheid en onoverzichtelijkheid. Van wat verwacht zou hebben. „Ter af sluiting van onze tocht doo het afgelopen jaar zo zei lijj wil ik u nog graag mee nemen naar de, op de hellin gen, tussen de bomen aanwe zige tuin van studentenver enigingen, stichtingen, dispu ten, losse groeperingen, waar vele kleurige bloemen groeien, soms in eigen perkjes met heg gen omgeven, soms grillig en zonder duidelijke begrenzing gen, dan weer op paden en te- Koning Hoessein van Jordanië, de kleine vorst, van wie niemand verwacht had dat hij het zo lang op de troon zou uithouden, wordt beschouwd als de meest gematigde van de Arabische heer sers met wie Israël nu al zoveel jaren op voet van oorlog verkeert. Terecht dat is nu ook weer gebleken uit het boek dat deze week in Parijs is uitgekomen en dat tot titel draagt: „Hoessein van Jordanië mijn oorlog met Is raël". Het is geschreven door twee journalisten, Vick Vance en Pierre Lauer en bevat uitspra ken van Hoessein en andere vooraanstaande Jor- daniërs. Het is de moeite waard kennis te nemen van een paar van de meest markante uitspraken en verklaringen van de koning. Eerst over de oorlog in juni 1967. Hoessein verklaart dat hij president Nasser van Egypte op 30 mei al had gewaar schuwd dat een oorlog zou uitbreken en dat het eerste Israëlische doel de Egyptische luchtmacht zou zijn. „Een laatste maal probeerde ik iedereen te waarschuwen in de avond van zondag 4 juni. enkele uren dus voordat 't Israëlische offensief losbrandde. Door bemiddeling van generaal Amer Khammasj heb ik onze bezorgdheid overgebracht aan de Egyptische generaal Abdel Noeim Riad, die naar Amman was gekomen om het bevel over het Jordaanse front over te nemen. Met andere woorden: wij sloegen alarm om iedereen te ver tellen dat wij ëen grootscheeps Israëlisch offen sief ieder ogenblik konden verwachten." Over wat wel genoemd wordt „de verzoening der broeder-vijanden", zijn ontmoeting dus op 30 mei met Nasser na een lange periode van ver wijdering: „Ik was hiertoe wel verplicht", schrijft Hoessein, „door de grote overmacht van de Isra ëlische strijdkrachten." Tijdens die besprekingen werd een Egyptisch-Jordaans defensiepact on dertekend. „Ik was overtuigd dat Nasser geen conflict wilde", zegt Hoessein. Hoe hij dan de afsluiting door Nasser van de Golf van Akaba zag? „Dit was niets meer dan een daad van agressie in een reeks van agressies over en weer sinds 1948. Ik geef openlijk toe dat de sluiting van de Golf een fout is geweest." Over de missie van Gunnar Jarring ten slotte, de V.N.-bemiddelaar die zich beijvert een rege ling in het Nabije Oosten tot stand te brengen zodat een blijvende vrede waarschijnlijk wordt: „Dit is de eerste en de laatste kans om tot een blijvende vrede tussen ons en Israël te komen. Als deze missie van Jarring niet slaagt, loopt dit hele deel van de wereld het risico in een genade loze strijd gewikkeld te worden. En ondanks het feit dat Israëlische overwinningen waarschijnlijk zijn, zal het een oorlog op lange termijn worden welke niet slechts met de nederlaag van Israël zal eindigen, maar die ook zal betekenen dat de vre de in de wereld geschokt zal worden. Een falen van de missie-Jarring zal betekenen een gevaar voor de wereldvrede". Aldus koning Hoessein van Jordanië. Het boek is uitgegeven door Albin Michel te Parijs. Er is (nog) geen Nederlandse vertaling. gen de heggen. Een enkel nieuw gewas is te zien. Een oppervlakkige determinatie an leiden tot: groeit sneller in de hoogte dan in de breed te, bloemen zyn rood, bemes ting komt van elders, soms uit het buitenland. Het is geen klaproos want er zitten steke lige doornen aan. Is het on kruid? Wie bepaalt echter wat onkruid is? Zyn veel erkende bloemen niet als onkruid be ltonnen?" Tot slot van dit kleine boe ket rectorale bloemen een paar opmerkingen van prof. dr. Ir. F. Hellinga uit Wageningen. Deze zinsneden: „Het paradox ale verwyt treft de universitei ten en hogescholen, dat zy, of schoon broedplaatsen par ex cellence van nieuwe gedach ten, door verstarring lijken te vervreemden van een in bewe ging verkerende wereld. Ook voor Wageningen, waar de emoties van dit tijdsgewricht weliswaar niet de straten doch wel de geesten beroeren, geldt, dat zy een versnelde ontwik keling beleven, waarin ook tal van aspecten van inrichting en werkwijze van onze hogeschool nadere voorzieningen vragen." Immuunmimi Op donderdagavond 12 september ziit hij in de Stadsgehorzaal in Leiden: Zijne Excellentie dr. G. H. Veringa, minister van Onderwijs en Wetenschappen. Naast hem dr. A. J. Pekaar, directeur-generaal Wetenschappen en nog enkele ambtena ren. En aan zijn andere zijde Jan Kees Wiebinga, voorzitter van deze bijeen komst. Want dit is een studentenbijeen komst en de minister is gast. Niet een zwijgende gast en in dit gezelschap nog veel minder een onaantastbare excellentie er wordt van hem verwacht dat hij praat, antwoord geeft op de vele, vele vragen die de studenten bezig houden en die ze welbespraakt en met verve op hem afvuren. En de minister antwoordt, ant woordt veel. Hij lijkt gespannen en dat is ook geen wonder want niet op elke vraag is een passend antwoord te geven: soms moet een slag om de arm worden gehou den. Want een minister heeft nu eenmaal nog een andere verantwoordelijkheid dan zijn zorg voor studenten en hun proble men. Hij is ook politicus die straks zijn begroting moet verdedigen en dan weer door heel andere onderwijsdeskundigen aan de tand zal worden gevoeld. Over het kleuteronderwijs, over de leerlingenschaal. over de onderwijzerssalarissen, over bouw en exploitatie van academische ziekenhui zen en ga zo maar door. Want Nederlands duurste minister, de excellentie met een miljarden begroting, is een man, die vele zorgen heeft. Niemand heeft er verbaasd van opgekeken toen hij het in zijn krant las: de Rijks universiteit te Leiden heeft het doctoraat honoris causa, het eredoctoraat in de rechten, verleend aan mr. O. W. van Ewijk. Waarom ook? Mr. Van Ewijk is een man die grote verdiensten heeft voor de rechtswetenschap pen in Nederland, een bijzonder geleerd man waarom dus niet? Die vanzelfsprekendheid is er lang niet al tijd geweest. Integendeel: het eredoctoraat is in de loop der jaren meermalen inzet ge weest van vrij heftige disputen. Men kan zelfs spreken van een bewogen geschiede nis. Voorop dit: tot 1815 was het volgens het geschreven recht althans nl. de statuten van de universiteiten te Leiden, Utrecht en Gronin gen alleen mogelijk de doctorsgraad te ver werven na aflegging van de vereiste examens en na verdediging van wat ik nu maar een- voudigheidshalve een proefschrift zal noe men. Niettemin was al op 28 april 1587 aan Henricus Scotanus het doctoraat in de rechten verleend eershalve wel te verstaan, want hij had niet aan de statutair voorgeschreven eisen voldaan. De Leidse universiteit verleende hem dit eredoctoraat zonder dat er enige praktisch- aanwijsbare reden voor was men wilde waarschijnlijk alleen deze hoogleraar in de rechtsinstituten aan de Hogeschool te Frane- ker eer bewijzen. Die praktische redenen waren er soms wel. De historie leert dat in de zestiende, en ook wel in de zeventiende eeuw aan hoogleraren die niet doctor waren in enige faculteit, het eredoctoraat werd verleend om te voorkomen dat ze achtergesteld werden. Een professor met een doctorsgraad genoot in die jaren na melijk voorrang boven ambtgenoten die het niet zover hadden gebracht. Dit was bij voor beeld het geval met Lucas Trelcatius, wegens zijn prestaties als buitengewoon hoogleraar aan de Leidse universiteit, op 31 augustus 1591 tot gewoon hoogleraar benoemd. Daar hij ma gister noch doctor was kreeg hij een lagere plaats in de rij dan zijn wel gegradueerde ambtgenoten. Pas toen hij zich vervolgens in cl sleutelstad tot eredoctor in de godgeleerdheid gepromoveerd zag, kwam aan die protocolaire achterstelling een einde. Ook aan andere uni versiteiten kwamen soortgelijke gevallen van verwerving van een eredoctoraat door hoogle raren voor, ofschoon dat welbeschouwd op geen enkel rechtsvoorschrift berustte. „Wettiging" van de verlening van eredoctora ten kwam pas tot stand in het Koninklijk Be sluit op het Hoger Onderwijs van 2 augustus 1815. Volgens artikel 78 van dit besluit kon, zonder voorafgaand examen, „aan mannen van uitstekende verdiensten, zowel binnen als bui ten 's lands, de doctorale titel als blijk van achting worden toegestaan." Maar in het bij zonder in de eerste helft van de vorige eeuw is er meer dan eens een vrij heftige juridische strijd gevoerd over de vraag of een eredocto raat geheel en al gelijk te stellen is met de na aflegging van examens en verdediging van een proefschrift verworven doctorsgraad. Zulk een strijd heeft zich overigens niet voorgedaan toen in 1832 vier Leidse studen ten in de medicijnen, aie wel alle voorgeschre ven examina hadden gedaan maar geen dis sertatie hadden geschreven, zich toch tot ere doctor gemaakt zagen. Blijkens de acta van de senaat was men hiertoe overgegaan omdat zij verhinderd waren geworden tot een proef schrift te komen „vermits zij eenige maanden als Medicinische Doctoren in de cholaera-hos- pitalen hadden gediend." Daarom werden zij honaris causa, eershalve gepromoveerd. Niet alleen in Leiden trouwens maar ook aan andere universiteiten hebben zich gevallen voorgedaan waarover heel wat de doen is ge weest. Op 18 december 1824 was te Groningen tot doctor honoris causa in de medicijnen de toen al 34 jaar oud zijnde chirugijn E. C. Ni- naber gepromoveerd. Maar elf jaar later bracht dat eredoctoraat tal van amtelijke pen nen in beweging. Ninaber, toen dirigerend chirurgijn-majoor in de vesting Bergen op Zoom, had namelijk aan de commissie van ge neeskundig onderzoek en toeverzicht (aldus de officiële titel) in de provincie Noord-Brabant verzocht hem het visum te willen verlenen om de burgerlijke praktijk te kunnen uitoefenen en daarbij zijn doctorsbul overgelegd. De com missie was hiertoe echter niet bereid aange zien het fraaie diploma van ere-doctor afweek van de gewone vorm: het bevatte namelijk niet het bewijs dat de bezitter van die bul voldaan had aan de voorschriften ter verkrijging van de doctorale graad in de geneeskunde. Op het department van Binnenlandse Zaken waar onder toen alles viel wat onderwijs betrof plus alles wat betrekking had op kwesties betref fende de volksgezondheid dus ook de genees kunde ontstond nogal was meningsverschil over dit geval. Het eind van het lied was dat op 6 februari 1836 de minister van Binnenland se Zaken aan de bewuste commissie liet we ten dat zij het gevraagde visum kon verlenen. Daarmee was de kous niet af, want er is over de principiële kant van de zaak nog heel wat te doen geweest, maar dat laten we hier maar achterwege. Soortgelijke, bijna dramatische ontwikkelin gen hebben zich voorgedaan rond de Gentse hoogleraar Hauff. De Zuidelijke Nederlanden, nu België, maakten toen nog deel uit van het Nederlandse Koninkrijk en de universiteit van Gent was derhalve een Nederlandse universi teit. Deze professor Hauff kwam in botsing met de autoriteiten omdat hij de geneeskunst uitoefende ofschoon hij nooit de doctorale graad in de medicijnen had verkregen over eenkomstig de daarvoor geldende bepalingen wel was hij eredoctor in de medicijnen in Leuven. Hauff was een doorzetter en hij heeft gewonnen maar er moest een speciale ko ninklijke beslissing aan te pas komen voor en aleer hij toestemming kreeg als arts op te tre den! Keren we terug naar Leiden. In het jaar 1840 was daar Thorbecke rector-magnificus. Toen prof. Bake in dat jaar het initiatief nam om twee studenten, Cobet en Jonckbloet, tot eredoctor te verheffen ook al hadden zij dan het doctoraal examen in de letteren niet afge legd, was Thorbecke het daar niet mee eens Hij nam het standpunt in dat eerst de rege ring over de wettigheid van zulk een besluit moest worden geraadpleegd. Toen een jaar la- was gekomen, nam de senaat het door de litte- ter aan het rectoraat van „de Thor" een einde raire faculteit gedane voorstel toch aan en verkreeg dus het tweetal het eredoctoraat. Thorbecke achtte iets dergelijks juridisch onjuist. Volgens hem was en kon het nooit de bedoeling van de bepaling omtrent verle ning van een eredoctoraat geweest zijn om die titel toe te kennen aan studenten, hoe knap ook, die de vereiste examens niet heb ben afgelegd. Uit een enige tijd geleden door mij ingesteld onderzoek in de betreffende archiefstukken is voor de dag gekomen dat Thorbecke uiteindelijk de door hem louter vanwege het beginsel voortgezette rechts- strijd heeft gewonnen. Na verkregen machti ging van de Koning schreef de minister van binnenlandse zaken aan de curatoren van Leiden en dezen dienden hiervan tevens de Akademische Senaat van Leiden mede deling te doen zodat hiervan ook Thorbecke kennis zou krijgen! dat het bepaalde in artikel 78 in het K. B. van 1815 omtrent toe kenning van een eredoctoraat aldus was uit te leggen dat daaronder „in geen geval stu denten kunnen worden begrepen" en dat in den vervolge deze titel niet meer aan stu denten moest worden toegekend. Natuurlijk kregen ook de Utrechtse en Groningse cura toren, en dus ook de Senaten daar, een der gelijke aanschrijving. Heb ik het wel dan is sedert dien in geen enkel geval gehandeld in strijd met deze uitleg. Ook niet sinds de Ho ger Onderwijswet van 1876 en evenmin nu deze vervangen is door de wet op het weten schappelijk onderwijs die insgelijks een arti kel over verlening van het eredoctoraat be vat in de geest van hetgeen al voorkwam in de regeling van 1815. Dat overigens een eredoctoraat wel als een buitengewone onderscheiding te beschouwen valt, behoeft hier geen nader betoog. En evenmin dat de plechtigheid van zulk een wel heel bijzondere promotie indrukwek kend is. Al gaat zij dan met minder uiterlijk vertoon gepaard dan in Leiden nog wel in 1825 maar niet meer in 1875 het geval was. Terecht kon dit tot besluit van deze paar listorische kanttekeningen prof. mr. J. T 3uys als rector-magnificus op 9 februari 1875 al opmerken dat de hier bedoelde cere moniën van weleer, die dateerden uit eer tijdperk waarin de wetenschap een zeer par ticularistisch karakter had, niet rr> op hur plaats waren in een tijd waarin da: particu larisme tot het verleden was gaan behoren. Gaat hy daar onder gebukt Neen. Deze zoon van een politie-inspecteur, Groninger van huis uit, kan wel tegen een stootje. Betrekkelijk jong is hij nog 44 jaar. Het heeft het voordeel dat hij ook als huisvader nog lang niet los is van het onderwijs een kind op de kleuterschool, twee op de lagere school, twee op de middelbare school. Hij heeft ook wat van de wereld gezien. Kort na de bevrijding vertrok hij naar Amerika waar hij politieke en sociale wetenschappen studeerde, de mastergraad behaalde en ook promoveerde. Hij werd docent aan het Man hattan-College waar hij colleges gaf over misdaad en straf. Tot eind 1949 toen keerde hij terug naar Nederland en werd ook hier betrokken bij justitiële vraagstuk ken. Van '52 tot '53 was hy directeur van de byzondere strafgevangenis voor jongeman nen in Groningen, daarna directeur van het Centraal Instituut voor het Gevangenis wezen en sinds 1965 buitengewoon hoog leraar in het penitentiair recht in Nijmegen. Waarom hij eigenlijk minister van onder wijs geworden is en niet van justitie „Om de studenten de baas te kunnen hadden ze zo'n man nodig zeggen de studenten en het is een wat wrang grapje. Is hij dan niet getapt bij de studenten, terwijl hy toch zo vrijuit met hen omgaat als nooit tevoren in Nederland ik voorgekomen De studenten vinden dat hij „handig" is hij nodigt hen wel uit voor een gesprek maar hij speelt met hen. Stelt men die vraag aan de minister dan gaat hij er eens even recht voor zitten. ..Handig?" zegt hij, „is dat nu wel zo? In het Radiojournaal is het dezer dagen ook weer gezegd. Maar ik heb altijd het idee dat het soort gesprekken met studenten als EMMELOORD „Kom dansen met de burgemeester" luidt de uitnodiging, die burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder richten aan ruim 1100 jongeren van omstreeks 21 en 22 jaar uit hun gemeente. Op 5 oktober hopen de gemeentebe stuurders in de grote sporthal in Em- meloord „tussen het dansen door" tot een discussie over gemeentelijke pro blemen te komen met de jongelui die de leeftijd hebben bereikt waarop zij mogen „meebeslissen over het wel en wee in de gemeente", aldus een mede deling van het gemeentebestuur. Burge meester F. M. Panthaleon baron Van Eek zal de avond openen en wethouder F. Polter voor werkgelegenheid, recrea- tie en culturele zaken zal een korte in- leiding houden over de toekomstige ont- j wikkeling van de Noordoostpolder. dat van donderdagavond in Leiden je niet populair kan maken. Soms geef je de stu denten in je hart gelijk, soms heb je een andere mening. Vaak moet je echter zeggen dat de zaken niet opgelost kunnen worden. Je vertelt dat dingen complex liggen, dat er een studie moet worden gemaakt. Dat vin den ze niet leuk. Ik heb in Leiden ook weer gevraagd „Is bestuderen nu slecht?" Ontevreden is hij niet over het gesprek in de Stadsgehoorzaal in Leiden. Open discus sies als deze mogen er van hem wel zijn. Nog even spelend met de kennelijk toch wel problematische vraag of hij nu handig is, zegt hij dat openheid misschien de popula riteit zou kunnen bevorderen. Maar dat is dan ook alles. „De verhoudingen tegemoet komen", noemt minister Veringa het. Hij stelt voorwaarden aan zo'n gesprek. De sfeer moet goed zijn. Het rookbommetje dat tijdens het eerste gesprek tussen hem en studenten op 19 juni in Utrecht in de zaal werd gegooid, deed hem besluiten on middellijk te vertrekken. Het pamflet dat hem donderdag midden op de avond werd aangeboden deed hem alleen maar vrolijk reageren. „U bent de zon in onze harten stop u bent de grote vechter" enzovoorts. „Ik heb daar geen bezwaar tegen. Zoiets kan in de studentenwereld. Ik had de In houd snel doorgekeken, want ik vind dat z<- me geen dingen moeten laten voorlezen dk niet kunnen". „Wat zou u niet kunnen voorlezen?" „Een aanval op de parlementaire democratie bijvoorbeeld, omdat ik daar niet achter kan staan". De minister meent dat in zijn studenten tijd dergelijke grappen ook wel geaccep teerd werden. Hij vermeldt een studenten streek tijdens het bewind van minister Cals. „Wat is er sindsdien onder de studenten veranderd „De enorme belangstelling van studenten ook voor terreinen buiten de universitèit. Op dat punt is er op het ogenblik een stroomversnelling, al kan men zeggen dat er in 1951 toch al een kentering was". „Wat waren uw idealen toen u minister werd?" „De democratisering hield me bezig. Ik interesseer me ook voor wetenschapsbeoefe ning. Voorts wat brengt dit teweeg, hoe verandert het beeld van de maatschappij en de mens, hoe kun je met mensen manipu leren?" Terloops vermeldt de minister zijn sterk sociologisch getinte studie in Groningen en Amerika. „Misschien heb ik daar te weinig aan gedaan." Vraagt men minister Veringa een positie ve kant van ons onderwijs te noemen, dan zegt hij „De democratisering is duidelijk op gang gekomen". Een zwakke kant is volgens hem dat er zoveel zittenblijvers zijn. „Op dat punt ligt Nederland ook duidelijk achter op de omringende landen. Het is een probleem". „Hebben sommigen van uw voorgan gers u geïnspireerd?" „Ze hebben allen een duidelijk stempel gedrukt op de onderwijspolitiek. Cals met le Mammoetwet, Bot is er maar kort ge- vveest, Diepenhorst met zijn bliksemsnelle besluit de zevende medische faculteit in Rotterdam op te richten, terwijl op hetzelf de moment ook besloten werd dat er een commissie moest komen die over de plaats waar de achtste gevestigd zou worden, ad vies moest gaan opstellen".

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1968 | | pagina 10