ZIEZO
Sabbath
de koningin
van Israël
ZATERDAG 21 SEPTEMBER 1968
Aari de vooravond
van het jaar 5729
EDELHERT had vroeger
ook buiten de Veluwe
zijn standplaats
-i lil
ftWmWittoifiitriffifi.
v 4 V \,t *4
4 *w W*< P"
Ai in een onvoorstelbaar ver verleden trok het hert zijn sporen en vfissels door ons land. Tot in de Maasnwnd, vlak bij de zee kwamen zij voor.
Met beminnelijk chauvinisme verbeelden
wij ons gaarne, dat het voornaamste
en meest gewaardeerde grofwild, het
Edelhert vanouds uitsluitend zijn stand
plaats op de Veluwe zou hebben gehad.
Voor de tijd van heden is dit inderdaad
het geval en de huidige bewoner van het
Veluwse gewest mag er zich gerust
gelukkig mee prijzen, dat het fraaie rood
wild er zowel binnen de palen van
mijn en dijn gevonden wordt, als echt
in de vrije levende natuur van bos, heide
veld en buntsteppe. Treffen we het in
laatstgenoemde landschappen 'aan, dan
schenkt dat uiteraard de meeste voldoe
ning. Veelal zal men evenwel genoegen
moeten nemen met een tammer ontmoeting
binnen de rasters, zoals op het Kroon
domein, de Hoge Veluwe of het Deeler-
woud, doch daarom niet getreurd, want
de dieren hebben in zulke revieren een
zeer voldoende levensruimte, zodat ze zich
weinig onderscheiden van de in volle
vrijheid levende soortgenoten, die zich
overigens bij al te grote publieke belang
stelling ongehinderd kunnen terugtrekken
in de zgn. rustgebieden, waar geen mens
komen mag.
In pre-historische tijden kwam het edel
en reuzenhert over geheel het toenmalige
Nederland voor; onder meer vond men
een vrijwel gaaf skelet van het edelhert
bij de graafwerken voor de Twenthe-ka-
nalen (5 km n.w. van Lochem), onder
Laren. De dieren leefden omtrent de late
Ijstijd, omstreeks 30.000 jaar geleden,
tezamen met indrukwekkende figuren als
mammoet en bison.
Dij zandwinningen e.a. ontsluitingen
van de bodem worden herhaaldelijk
fossiele beenderen aangetroffen; de
slachtoffers waren door overstromingen
verrast en vonden bij tientallen de dood.
al menen anderen, dat ze zijn aangevoerd
door de rivieren Vecht en IJssel, die toen
door niemand in haar loop werden be
lemmerd. Voorts heeft men in de ver
maarde kleigroeven van Tegelen gewei
fragmenten van een groot hert gevonden,
dat de geleerde prof. Dubois zelfs een
eigen naam gafCervus tegliensis. Het
Rijksmuseum te Leiden bezit er een volle
dig gewei van als uniek bezit voor de
hele wereld.
Onder Tegelen werd reeds in de Ro
meinse tijd klei gedolven, vandaar de naam
Tiglia. Men gebruikte deze grondstof
voor het bakken van tegels, dakpannen
en stenen, maar voor de geschiedenis van
de oertijden van ons land heeft de
plaats veel groter betekenis. Sinds jaar
en dag toch vindt men bij het graafwerk
de overblijfselen van zoogdieren, die in
de eerste helft van het IJstijdyak, d.w.z.
5 a 700.000 jaar geleden hier gewoond
moeten hebben. De paleontoloog en de
geoloog kunnen in de bodem planten en
dieren in hun leven, strijd en onder
gang met vrij aannemelijke nauwkeurig
heid volgen en ons een reconstructie
van fossiel feitenmateriaal tot het weten
schappelijk gefundeerd levensbeeld van
prehistorische perioden schenken. Dit
alles is ook voor de leek bijzonder fasci
nerend en ik verdiep mij er gaarne in.
Deeds in een onvoorstelbaar ver ver-
leden trok dus het hert zijn sporen
en wissels al door ons land, tot de
toen nog duinloze stranden met wallen,
doorbraken en moerasstroken met de toen
malige kustlijn veel verder west
waarts dan tegenwoordig. Men heeft er-
beenderen van aangetroffen, die omtrent
Chr. geboorte dateren en alles met alles
levert het bewijs, dat er zich eertijds
roodwild in de allengs verschijnende
bossen, duinen en wildernissen van Hol
land en West-Friesland moet hebben
opgehouden, ja wel tot de Maasmond toe.
Vooral van 1300-1800 stond het bij hof
en adel sterk in de belangstelling, maar
ongeveer twee eeuwen geleden (plm.
1767) was er van de jacht op grofwild
vrijwel geen sprake meer. Niettemin
had het een bloeiperiode beleefd en be
stonden er allerhande maatregelen tot
bescherming, die in de doorgaans on
verbloemde taal van plakkaten, alsook
blijkens de civiele en criminele rollen
van de luitenant-houtvester nauwelijks
konden worden misverstaan door huis
luiden, duinmeiers, stropers en anderen,
die al dit wild met een scheel oog
bekeken.
Het is typisch, dat de vangst van róofvo-
gels, geschikt voor het geliefde vlucht
bedrijf niet was verboden, doch men
moest de „Edele Voghelen" eerst bij het
„Valckenhuys in onse Hove van der
„O dood'lijk Jagtvermaak, dat elk bewenen
zal
De Koning-Stadhouder Willem lil (1650-1702) was evenals andere prinsen van Oran
je het weidwerk zeer genegen. Hij toonde zich steeds een geestdriftige apostel van Sint
Hubertus en zocht ook in Duitsland maar méér nog in Engeland vermaak in
de Grande Vénerie. Onze reproduktie van een schilderij door D. Maes, in het bezit
van het Koninklijk Huis, toont ons de vorst ter jacht, gezeten op een schimmel; door een
Halali courantop een tien-ender werd de parforce-achtervolging met de meute be
kroond.
Het is niet duidelijk, of het landschap gesitueerd moet worden op de Veluwe of in het
Hollands binnenduin, want in beide gebieden kwam grofwild voor en de bejaging ervan
was uitdrukkelijk aan vorstelijke personagiën en de hoogste adel voorbehouden.
Hage" inleveren en de Stadhouder het
eerste recht van koop geven
n een recent geschrift van het roerige
Itbon te Arnhem („Geschiedenis
van Beheer en Gebruik van het
N.Holl. duinreservaat"),
auteur ir. J. G. G. Jelles. oud-rentmeester
der provinciale landgoederen van Noord-
Holland, staat veel te lezen over de lotge
vallen van landschap, plant en dier,
konijnenvangst, hertenjacht, land- en
bosbouw etc., wisselende situaties en
wat er verder zoal te voorschijn komt
bij al die bestemmingen. De illustraties,
portretten en vooral de tien royale
kaarten geven aan het lezenswaardige
boek een speciaal cachet.
Ten behoeve der hoge personages, die
hier het weidbedrijf kwamen beoefenen
ander volk was niet gekwalificeerd
tot de jacht is er heel wat edelwild
ingevoerd (op de Veluwe trouwens ook);
men had er veel geld en inspanning
voor over, om de populatie op hoog
peil te krijgen en te houden. Omstreeks
het begin der 16e eeuw kwamen de
herten er dan ook talrijk voor, ja Anno
1514 schijnt er volgens een bewaard
gebleven informatie tienmaal meer wild
te zijn dan 25 jaar eerder en moest
men van mei tot het eind van de oogst
's nachts waken, teneinde ,,'t groot wild
uyten koorn te jaegen". Al eerder was
openlijk van deze overlast gesproken en
in 1510 noemt men onder de boos
doeners voorts deijnen (is damherten)
en zelfs wilde zwijnen.
Mr. Jacob van Lennep laat in zijn vaak
kleurige, doch tevens bombastische „Ne-
derlandsche Legenden" door de jachtstoet
van Jacoba v. Beieren een groot ever
zwijn over Waasdorp's duinen en Scheev-
lings Bergen tot op de Voorburgse akker
achtervolgen. Ik beschouw het als een
dichterlijke vrijheid, dat dit wilde varken
door een... valk werd overmeesterd!
1 n 1553 kwam een z.g. hertenheining
als afweer tot stand, waarvan
de onderhoudsplicht berustte bij de aan
liggende pachters en z.g. aangelanden.
Op de Veluwe kende men later (1687)
een soortgelijke verdediging van goed
en have, welke wildvrede genoemd werd
voorts wildvrêe of wildgracht en die
evenals de „heinerij" in de duinen
zelden in goede staat van onderhoud
verkeerde. De afschutting verschilde nog;
met de van de Veluwe bekende
staketsels. Het was in de duinen een
sterke houten heining op een vooraf
gemaakte vier voet hoge en met zoden
of houtwerk deugdelijk verstevigde
wal en doorgangen; afsluitbaar door hek
ken van voldoende sterkte en hoogte,
behoorden mede tot de vereisten. Zo'n
hertenheining had een grote lengte; in
1517 wordt reeds gesproken van tussen
des Haag en Haarlem gelegen bossen,
die „ghesloten ende geheynd" moeten
zijn. Overigens zien we duidelijke over
eenkomst met de wildvrêe op de Veluwe
Zij verkeerde bijv. ook in Hollands duin
niet altoos in een even goede staat van
onderhoud. Of de mogelijke af- of
toename van de herten-bevolking hierbi
een rol heeft gespeeld, valt niet met
zekerheid te zeggen, maar het lijkt aan
nemelijk dat de neiging heeft bestaan
om de bezwarende behartiging min of
meer af te stemmen op de te duchten
schade, derhalve op de populatie-omvang
van het wild.
tienmaal wordt als curiositeit vermeld,
dat in de jaren 1572 e.v. het vele
hout, dat in de afweringen onder
Heemskerk was verwerkt, dienst moest
doen voor legerplaatsen van Spaanse sol
daten. Het is bij dit alles duidelijk, dat
de afrasteringen niet alleen de taak had
den het dierbare goeddeels geïmporteer
de en waarschijnlijk voor de mens wei
nig bevreesde wild voor stroperij te
behoeden, doch ook om de akker- en tuin
bouw tegen de vraatzucht te beschermen.
Een oud handschrift (plm. 1636) toont aan,
dat „de Landen aen dese heijninge -
Brederode tot voorbij Egmond gelegen,
moeten (fie onderhouden ende dat niet
alleen om dat se 't Wilt uyt haer koorn
keeren, maer oock, om dat se int naejaer
nae de wortelen ende knollen, die op de
ackers omtrent de Boerenhuysen staen, niet
en souden loopen, ende soo by avondt en
ontijden, in stricken gevangen oft met
Roers en de Bogen geschoten werden;
dat anders hoe groote ende stride pene
daer oock toe staet, qualyck soude syn
voor te comen om, dat inde hecken nae
liaere huysen selfs stricken hangen ende
die vangen, dooden ende tot Amsterdam
oft elders vercoopen..."
k wees er reeds op, dat er ongetwij-
feld herten naar deze contreien
werden geïmporteerd; zo is het bekend,
dat Prins Maurits ,,'t meeste dat in
Noort Hollandt is" uit de Palts heeft laten
komen. Bij twee zendingen bleef succes uit,
van de derde (35 ex.) bleven er 15 in
leven „die nu en dan met die van
outs daer sijn geweest voort hebben
geset en vermenighvuldight". Vier
schone mannelijke dieren moesten uit
drukkelijk voor kruit en lood bewaard
blijven. Overigens werden in één seizoen
17 herten bemachtigd, al schonk men
zelfs aan de edelen niet gauw dispensatie
Over de dichtheid van de populatie is
een rapport bewaard gebleven van de
substituut-houtvester Gerardt Boot, die
blijkbaar veel voor de bijzondere duin
stoffering voelde en haar na de jaren
1568-1577, toen de stand zeer door het
krijgsbedrijf had geleden, voortreffelijk
wist op te bouwen, zodat deze omstreeks
Anno 1600 weer tot een grote hoogte was
gestegen. Op 27 okt. 1596 telde onze hout
vester tussen Bakkum en Wijk-aan-Zee
344 stuks roodwild van alle leeftijdsklas
sen. Dit betrof een gebied van plm.
3500 ha, en betekent 1 hert per 10 ha,
zijnde een hoog cijfer; voorts bedenke
men, dat niet alle dieren in de wilderni
konden worden gezien en dat het bove:
dien een opname van slechts één dag
(van 8 tot 6 uur) betrof. Ir. Jelles
onderstelt echter, dat aan het revier
meer het karakter van een groot hert*
park dan van een natuurlijk jachtveld
zal moeten worden toegeschreven. Boot
specificeerde zijn telling als volgt: 29
geweidragers, o.w. 8-, 10- en 12 enders
(z.g. gekroonde herten), 237 oude en 28
jonge hinden, 6 eenjarige herten en 44
in 1596 geboren hertekalveren. Hij ver
moedt evenwel dat hem op de geestgron
den nog wild zal zijn ontgaan. Toen de
subst. houtvester in 1600 overleed, kreeg de
grofwildstand een inzinking, hetgeen mog<
blijken uit een telling in 1608 met elf
waarnemers onder leiding van Arie
Cornelisz, welke slechts 66 volwassen
dieren en 9 kalven opleverde. De popula
tiedichtheid was in weinige jaren dus
sterk verkleind. Men kan uit de resultaten
van Boot's tellingen berekenen, dat er in
het duin een naar huidige opvattingen to
taal averechtse geslachtsverhouding moet
hebben bestaan, nl. van 1 5 (de moderne
wetenschap van wild en jacht ziet als
ideaal 1:1).
|?r werden ook damherten, z.g. deijnen
ingevoerd; prins Maurits wist er
100 te verkrijgen in Engeland, die werden
uitgezet in 't Haagse Bos en tot een
stand van ongeveer 500 aangroeiden,
zodat er een sterke overbevolking ont
stond en de dieren bij menigte stierven.
Van dit mislukte experiment hebben we
nooit meer wat vernomen. Alles met alles
i3 het jammer, dat de hoge jagers en
verzorgers niet een serieus en haast
pietepeuterig man in dienst hadden als
de Stadhouder-Koning Willem III bezat in
de secretaris Const. Huygens den zoon,
die over alles en nog wat zeer breed
voerige journalen bijhield, ook over de
jachttochten van de vorst over de Ve
luwe. Van hem stammen de voor venato-
rische doeleinden aangelegde Koningsweger
door dit gewest. Hij was o.m. opperhout
vester en jagermeester, generaal over
Holland en West-Friesland en zal de re
vieren van het duin ongetwijfeld hebben
gekend. Mogelijk moeten we hem als
een groter weidman beschouwen dan prins
Maurits; op een schilderij in het Maurits-
huis door Paulus van.Hillegaert zien we
Z.K.H. met gevolg het Stadhouderkwar-
.tier verlaten op weg naar het jachtveld;
er staan drie prinsen van Oranje op dit
doek. Hij liet als bloedverversing enige
herten uit Engeland komen, om ze in het
„bosch van den Haghe" dat „door de jong
ste troebelen gedepopuleerd was" los
te laten. Krijg en Staat beletten hem
zich voortdurend aan het jachtvermaak
over te geven en daarom stelde hij
als zijn plaatsvervanger voor de hem
opgedragen waardigheden betreffende
het jachtwezen Willem Bloys genaamd
Treslong aan.
De ware Nimrod nimrodorum der
toenmalige Oranjes, Willem III stierf zo
te zeggen in het weidelijke en hippische
harnas, want 4 maart 1702 kwam hij in
het Park Hampton Court op een jachtrit
om het leven. Er verscheen nadien een
rouwprent met een rijm, dat pathetisch
aanving!
O doodlijk Jagtvermaak, dat elk beweenen
zal, Nu Koning Wilhelm met zijn Jagt-
paard, onder 't Jaagen, Ter aarden neder-
stort...
Is er schoner uiteinde voor een man met
zoveel passie voor weidwerk en wild denk
baar?
A. B. Wigman
en mannelijk woord is Sabbath in de
Nederlandse taal Maar in de Joodse
literatuur wordt de Sabbath met een
vrouw vergeleken. Haar charmes worden
geroemd, haar lieflijkheid geprezen, haar
schoonheid bezongen. Als bruid wordt de
Sabbath voorgesteld „Kom mijn vriend,
de bruid tegemoet, laat ons de Sabbath
begroeten", dichtte reeds omstreeks 1540
in Palestina Salomo Halevi Alkabets. Als
bruid van het Joodse volk wordt de
Sabbath iedere week binnengehaald. Dan
weerklinkt dit gedicht in jle synagoge
„Treed binnen in vrede, gij bruid, in
vreugde en onder gejuich". Als prinses
wordt de Sabbath geroemd in Hein rich
Heine's Prinzessin Sabbath. Als Malka,
4 als koningin, wegens haar vorstelijk aan
zien, wegens de gloed die van haar uit
straalt wordt de Sabbath voorgesteld.
Niets van het mannelijk geslacht had een
volk gedurende zoveel eeuwen in zijn ban
kunnen houden. De Sabbath heeft als
bruid, als prinses en als koningin het
Joodse volk bekoord. Het is niet zonder
reden, dat van de Sabbath wordt gezegd
„Meer heeft de Sabbath het Joodse volk
behouden, dan het Joodse volk de Sab
bath". Zij heeft dat gedaan voor de een
wegens haar religieuze gloed, voor de
ander wegens haar sentimentele bekoor
lijkheid, voor de derde wegens haar na
tionaal karakter en voor weer anderen
alleen om haar melodieën.
Dat Joodse lied heeft sinds oude tijden
reeds vermaardheid genoten. Het is
onder meer op te maken uit de tekst van
psalm 137, waar de Babyloniërs dc in
ballingschap gevoerde treurende Joden
vroegen: „Zingt ons een van de liederen
van Zion". De gehele geschiedenis door
heeft het Joodse volk gezongen tot God
en ter verheerlijking van God. Het heeft
gesmeekt om verlossing van de balling
schap, soms woordloos als de chassidiem,
soms in gevecht met God zoals het ont
roerende gebed van de 18e-eeuwse rabbi
Levi Jitschak van Berditsjew.
Goeden morgen aan U,
Heer van het heelal!
Ik Levi Jitschak, zoon van Sara,
van Berditsjew,
Ben tot U gekomen met een rechtsgeding
Ten behoeve van Uw volk Israël.
Wat hebt Gij tegen Uw volk Israël?
Wat ook geschiedt, steeds heet het:
Gebied de kinderen Israëls!"
Wat ook geschiedt, steeds heet het:
„Zeg tot de kinderen Israëls!"
Wat ook geschiedt, steeds heet het:
„Spreek tot de kinderen Israëls
Beste vader, hoeveel andere volkeren
zijn er niet in de wereld?
Babyloniërs, Perzen en Edomieten!
De Duitsers, wat zeggen zij?
„Welk een koning is onze koning
De Engelsen wat zeggen zij?
„Welk een soeverein is onze soevereinr
En ik, Levi Jitschak, yoon van Sai a,
van Berditsjew, zeg:
„Geprezen en geheiligd zij Uw Naam,
o God".
Het prijzen van God, gebeurt, hoe kan
het anders, in de vele gezangen in
de synagoge. Het is de voorzanger die de
diensten leidt en als afgezant van de
gemeente fungeert. Vele voorzangers zijn
grote figuren geworden op de concert
podia, vooral op het terrein van de opera.
Vele voorzangers, die wekelijks de Sabath
als koninging inhaalden zijn componisten
geweest.
Ook Nederland heeft grote voorzangers
gekend, wier naam in de Joodse wereld
van betekenis is geweest. Een daarvan
is ongetwijfeld prof. dr. H. Bloemendal,
in het dagelijks leven hoogleraar en bio
chemicus aan de universiteit van Nijme
gen, op Sabbath oppervoorzanger van de
Nederlandse Israëlietische Hoofdsynago
ge te Amsterdam. Hij is het, als vrijwel
enige, die de synagogale muziek zoals
die drie eeuwen in Nederland is gegroeid,
daar iedere voorzanger het recht tot im
provisatie heeft, vastlegt.
Hij heeft dat thans gedaan op de bij
Decca uitgegeven plaat Sjabbath
Sjalom, 'n Goede Sabbath, waarop syna
gogale gezangen staan gecomponeerd
door verschillende voorzangers. Daarop
ook het lied L'cho Doudi (Kom mijn
vriend alsmede W'sjomroe,' het lied
dat als tekst heeft Exodus 31 16-17,
waarin het Joodse volk het gebod tot
het onderhouden van de Sabbath ont
vangt. Het heeft deze tot de dag van
heden in ere gehouden. Niet alleen als
een rustdag, maar als een geschenk. Als
een prinses, een bruid, een koningin.
Speciaal in deze dagen, nu het Joodse
volk zijn Hoge Feestdagen beleeft, te
beginnen met zondagavond het Nieuw
jaar om tien dagen later te eindigen in de
Grote Verzoendag, de Sabbath der Sab-
batthen, zullen weer vele gezangen klin
ken. Een nieuw Joods jaar, het jaar 5729
breekt aan, waarop men elkaar iedere
week toewenstSjabbath Sjalom, 'n Goe
de Sabbath.