DEZE WEEK: nader beschouwd Een uitstekende gedachte Overheid en minimum-loon Wel of niet voetballen Het nuchtere heden - n fascinerende toekomst AANVAL OP S.E.R.-PRAESES MOET WORDEN INGESLIKT Het super- brein rukt °P Computer wordt even vanzelfsprekend en even dienstbaar als gas en licht Aan kantoormensen blijft altijd behoefte maar de eisen zullen hoger worden Economische Zaken gaat heter laat dan nooit! computerresearch stimuleren We weten niet wie er het eerst op het idee gekomen is: de regering of de schrijver in het weekblad Revu die naar een antwoord zocht op de vraag „Wat doen we met Het Loo?" Feit is dat van beiden op dezelfde dag de suggestie wereldkundig is geworden: maak van Het Loo een Oranjemuseum. En met die suggestie zijn we heel erg ingenomen. Zoals bekend staat er een vrijwel nieuwe financieringsregeling op stapel tussen Rijk en Koninklijk Huis. Die regeling betreft niet alleen het inkomen van de Kroon en van de daarvoor in aanmerking komende leden van het Konings! :s veel meer gaat het over een redelijker verdeling van de kosten die het koningschap met zich brengt. Vooral de kosten die het hebben en bewonen van paleizen vergen zijn in dit kader bekeken en daarbij is men tot de conclusie gekomen dat het beter is Het l oo als paleis af te danken. Het zal niet langer eigendom zijn van het Huis van Oranje maar van de Staat der Nederlanden en de Staat moet er dus een bestemming aan geven. Apeldoorn betreurt het dat Het Loo niet langer een koninklijke woonstee zal zijn, want het zal het einde betekenen van een jarenlange band die de Apeldoorners altijd als zinvol hebben ervaren. Vooral in de jaren waarin de toen afgetreden koningin Wilhelmina het paleis bewoonde voelden de Apeldoorners zich sterk met haar en haar Huis verbonden. En groot was ook de vreugde toen prinses Margriet en haar echtgenoot zich op Het Loo vestigden en toen zij besloten hun kind in Apeldoorn te laten dopen. Dat zal verleden tijd zijn en het is spijtig. Daarom te meer was men er in Apeldoorn zeer op gebrand dat Het Loo een waardige bestemming zou krijgen, liefst een bestemming die verband zou houden met het Huis van Oranje. Dat ook de regering die gedachte is toegedaan is voor Apeldoorn dan ook een reden van grote vreugde. We hopen dat de volksvertegenwoordiging op dit punt de suggestie van de regering zal volgen. Nog een enkel woord over het artikel in Revu want de schrijver heeft er nog een paar ideeën over HetLoo in gelanceerd. Hij maakt een vergelijking met Malbo- rough House in Londen dat door de Britse regering na de dood van koningin Mary is gemaakt tot zetel van het Gemenebest. „Maak op deze manier van Het Loo een centrum voor koninkrijksaangelegenheden", zo stelt hij en het is een gedachte die hopelijk ook in Den Haag niet zonder meer zal worden verworpen. En in de derde plaats acht hij het paleis ook bijzonder geschikt voor het houden van schilderijen tentoonstellingen. Het lijkt ons dat dit laatste alleen maar tot zeer incidentele gevallen beperkt zal blijven. Maar voor een gemeente die een actieve cultuur politiek wil voeren is het wel een zaak om in gedachten te houden. Er kleeft naar ons gevoel een schoonheidsfout aan de wet op de minimum-lonen waarvoor minister Roolvink deze week de goedkeuring heeft verkregen van de Tweede Kamer. De wet op zichzelf is voortreffelijk daar niet van. En ook de hardnekkigheid waarmee de minister zijn standpunt heeft verdedigd dat niet de loonindex maar het gemiddelde van loon- én prijsstijgingen uitgangspunt moet zijn bij het jaarlijks vaststellen van dit minimum-loon, is begrijpelijk. De werk gelegenheid van tal van maatschappelijk-zwakken kén inderdaad in gevaar komen bij een te snelle stijging van deze loonbodem. Het is goed dat de SER daarover eerst zijn licht zal laten schijnen want de werkgelegenheid is op dit ogenblik het zwakke punt in Nederlands economie. Maar hier ligt toch ook de schoonheidsfout. Juist de overheid namelijk heeft heel wat van die minimum-loners in dienst. Dus zou een kwaaddenkend mens het zo kunnen uitleggen dat de minister met zijn vasthoudendheid uit geweest is op een voordeeltje voor de schatkist en dat ten koste van mensen die het toch al moeilijk genoeg hebben. We kennen minister Roolvink voldoende om te weten dat dit beslist niet het geval is maar ook de schijn moet vermeden worden. Het zou goed zijn als hij zijn collega van Binnenlandse Zaken, die het overleg voert met de ambtenarenorganisaties, er toe zou kunnen brengen de salaristabellen zo samen te stellen dat de laagste lonen niet minimaal zijn in de zin van de wet op het minimum-loon maar zijn gebaseerd op minimum-loon plus gemiddelde van de loon stijging. Datgene dus wat verreweg de meeste Kamerleden het liefst gewild hadden. Voor de overheid namelijk is het argument van de werkgelegenheid moeilijk te hanteren. Een ambtenaar, hoog of laag, is nodig of hij is niet nodig. Als hij nodig is moet hij niiet op het allerlaagste minimum betaald worden. De schijn dat de overheid „uitzuigt" mag niet bestaan. De wedstrijd in de voorronde om het wereldkampioenschap voetbal tussen Luxem burg en Bulgarije die op 13 oktober a.s. gespeeld zou moeten worden, gaat niet door. De twee landelijke bonden zijn overeengekomen de wedstrijd uit te stellen tot de herfst van 1969. De reden is bekend: ook de Bulgaren zijn schuldig aan de invasie in Tsjecho-Slowakije en Luxemburg wil zijn verontwaardiging over deze daad op deze manier duidelijk maken. Op 27 oktober moeten de Nederlandse voetbalelf in diezelfde voorronde uitkomen tegen de Bulgaren we hopen dat de K.N.V.B.-bestuurders niet het voorbeeld van hun Luxemburgse collega's zullen volgen. Niet om de nul die van een eventuele Nederlandse weigering mogelijk reglementair het gevolg zou zijn wat dat betreft telt bij ons de „voetbaleer" niet zo zwaar. Ook niet omdat in diezelfde oktober maand Nederlanders en Bulgaren, Russen en Tsjechen en Amerikanen, Oostduitsers en Westduitsers „in Olympische broedergeest" op de Spelen in Mexico bijeen zullen zijn en het dus wat dwaas zou zijn om wel met elkaar te zwemmen maar niet te voetballen. Waar het ons om gaat is dat dergelijke „strafmaatregelen" een ave rechtse uitwerking hebben. Het liberalisatieproces dat de Tsjechen hebben ingezet werkt ook door in de andere communistische landen dat proces te bevorderen is de enige manier waarop men de Tsjechen kan helpen en waarmee men ontspan ning tussen Oost en West kan nastreven. En dat bereikt men alleen maar door contacten te houden waar dat mogelijk is. Binnen die contacten kan men zijn me ning zeggen maar men moet die contacten niet verbreken. Hoe fascinerend ook het toekomstbeeld is, dat men van het gebruik van de computer kan schetsen, voor de mensen die er dan gebruik van zullen maken, zal het allemaal nauwelijks minder nuchter zijn dan nu het geval is. Neem bij voorbeeld deze boer. Op weg naar zijn land bedenkt hij dat hij nog een zak mengvoer moet bestellen bij zijn landbouwvereniging. Drs. J. W. de Pous, voorzitter van de Sociaal Economische Raad en alleen al daarom een topfunctiona ris in Nederland, is commissaris van de Rijn-Schelde, de scheepsbouw- combinatie die alles te maken heeft gehad met de zo plotselinge verde ling van Wilton. De gang van zaken rond Wilton heeft nogal wat beroe ring verwekt en zeker niet alleen in de kring van de georganiseerde werknemers. Maar het heeft de re dactie van „Ruim Zicht", het bondsorgaan van het Nederlands Katholiek Vakverbond, aan het denken gezet over de positie van de SER-voorzitter. „Bij die verkoop" zo redeneert men „is eens te meer gebleken dat een steeds klei ner aantal mensen in het bedrijfs leven elkaar het balletje toespeelt. De voorzitter van de SER moet bij dat spelletje boven alle twijfel ver heven zijn". En verder: „Het is ge vaarlijk dat een voorzitter van de SER, die onafhankelijke adviezen moet uitbrengen, nauwe zakelijke bindingen onderhoudt met het be drijfsleven. Als zo'n voorzitter te weinig zou verdienen moet dat wor den veranderd!" zo meent Ruim Zicht. En daar zit nu drs. J. W. de Pous. Want wel heeft Ruim Zicht er uitdrukkelijk aan toegevoegd dat de betrouwbaarheid van de heer De Pous boven elke twijfel verheven is, maar de aanval is ingezet en wie de SER-voorzitter persoonlijk kent weet dat het hem bijzonder dwars zal zitten. Want de scheidslijn tus sen ambt en persoon is nu eenmaal uiterst moeilijk te trekken. Wie zegt hem dat, als hij straks een vergade ring van de SER leidt waar werk gevers en werknemers bij elkaar zitten, er geen afgevaardigden zijn die hem in hun hart ervan verden ken dat hij partijdig is, dat hij door zijn functies aan de kant van de werkgevers staat? Voor een man van het kaliber De Pous is dat een onverdragelijke gedachte! Daar komt bij dat de Ruim Zicht- aanval wel op een allerongelukkigst moment komt. In de SER is een ge sprek gaande over de inhoud die aan de functie van commissaris in het algemeen moet worden gegeven met als bijkomend punt of en hoe een eventuele werknemerscommis saris nuttig kan zijn. Een heet hang ijzer waarover men op respectabe le gronden van mening kan verschil len. Een discussie ook waarin drs. De Pous een groot aandeel kan heb ben want zijn kennis van het econo mische en sociaal-economische le ven in Nederland is bijna encyclope disch. Terwijl hij bovendien de uit zonderlijke gave heeft ingewikkelde problemen tot eenvoudige pro porties terug te brengen zodat ie dereen begrijpen kan waar het om draait. Maar hoe kan iemand onbe vangen aan een dergelijke discus sie deelnemen als er ook maar een schijn van verdenking bestaat dat hij intussen probeert de positie van zijn collega-commissarissen te be schermen Is het van Ruim Zicht dan zo'n onzinnige vraag? Eerlijk gezegd ge loven we dat men het probleem te weinig doordacht heeft. Dat een mi nister (of een lid van Ged. Staten of een wethouder) geen nauwe relaties moet hebben met het bedrijfsleven is duidelijk. Zij zijn mensen met een uitvoerende macht of populair gezegd: zij hebben orders te verge ven. Hetzelfde geldt voor een presi dent van de Nederlandse Bank die in zijn functie ook bepaalde onder nemingen zou kunnen bevoordelen. Zij horen elke schijn van mogelijke bevoordeling te vermijden door ra dicaal alle commerciële banden door te snijden. Maar geldt dat ook voor een voorzitter van de SER? Hij heeft geen orders te vergeven. Hij heeft zelfs niets te beslissen de SER is een adviserend lichaam en de regering, de ministers beslis sen. Dit alles dan nog afgezien van de vraag of de positie van een voor zitter binnen de SER zo dominerend is dat men juist hem voor bepaale adviezen verantwoordelijk kan stel len. Wie de verdeelde rapporten ziet die de SER pleegt uit te brengen merkt daar weinig van! Natuurlijk kan men hiertegen inbrengen dat een voorzitter van de SER die te vens enkele (belangrijke) commis sariaten bekleedt in zijn hart aan de kant van de werkgevers staat maar zou dat anders zijn als hij die commissariaten liet schieten? Zou hij dan ineens anders gaan den ken? Voorzitter van de SER wordt men niet zo maar altijd heeft zo'n functionaris in het verleden een band gehad met het bedrijsle ven, aan welke kant dan ook. Maar op het ogenblik dat men hem als voorzitter verkiest moet men ver trouwen dat hij eerlijk en integer zijn functie zal bekleden. En ook Ruim Zicht zegt met zoveel woor den dat er wat dat betreft op drs. De Pous niets is aan te merken. Waarom dan die aanval? Rest de vraag wat de heer De Pous nu te doen staat. Zijn commis sariaten opgeven? Dan zou hij in derdaad de schijn op zich laden dat hij tot dusverre zijn functie niet on partijdig heeft kunnen uitvoeren. En dat zou zelfs Ruim Zicht niet willen! Aftreden dan als voorzitter van de SER? Ook dat zou zelfs Ruim Zicht niet willen want ieder een is er van overtuigd dat drs. De Pous een bijzonder goede voorzitter is en dat het niet gemakkelijk zou zijn hem te vervangen. Zou het dan maar niet beter zijn als het Nederlands Katholiek Vakverbond ditmaal de redactie van Ruim Zicht zou desavoueren? Eén woord van NKV-voorzitter Mertens zou al vol doende zijn om de hele rel in de doofpot te stoppen. We hopen dat hij dat woord zal spreken, want dat is wel het minste wat drs. De Pous verdient. Tien jaar geleden telde ons land acht tien computers nu staan er ongeveer achthonderd en zijn er nog eens hon derdvijftig in bestelling. Geen aantal len om bijzonder trots op te zijn want Nederland komt wat de computer be treft duidelijk achteraan vergeleken bij andere industrielanden. Van die acht honderd computers van nu worden er honderdveertig gebruikt voor weten schappelijk werk, dertig besturen pro- duktieprocessen, het resterende aantal, omstreeks tachtig procent dus, wordt gebruikt voor administratief werk. Maar al heeft de computer dan in Ne derland een achterstand, de stichting „Het Nederlands Studiecentrum voor Administratieve Automatisering" de monstreert toch met koele cijfers dat ook hier 't superbrein in opmars is. Eind 1975, dus over 7 jaar, zullen er in ons land ongeveer zeventienhonderd computers in gebniik zijn. Wat bete kent dat vóór die tijd nog twintig- tot veertigduizend mensen moeten worden opgeleid om deze modernste van alle kantoormachines te bemannen. Dit as pect brengt de computer de huiskamer binnen, via de advertentiekolommen van dag- en weekbladen, waarin de snel in aantal toenemende opleiding*- mogelijkheden voor operator, program meur en systeemanalist worden geëta leerd als evenzovele mogelijkheden tot een gouden toekomst. Is dat zo? Wat gaat die computer voor ons in de toe komst betekenen? Krijgen we er alle maal mee te maken of gaat alleen de kantoorman het ervaren, onaange naam ervaren misschien omdat de com puter zijn taak heeft overgenomen? De Efficiency Beurs 68, de vijfde tentoon stelling van kantoormachines, kantoor meubelen, kantooruitrusting en repro- duktie-apparatuur die nog tot en met woensdag in de R.A.I. in Amsterdam wordt gehouden, tracht een antwoord te geven op deze en dergelijke vragen. Niet dat het een „computer-tentoon stelling is verre van dat. Men kan er voor alles terecht wat maar op kan- toorgebied te bedenken is. Maar dat computertijdperk is wel het meest fascinerende wie daar aan twijfelt leze de hieronder afgednikte schets die de organisatoren van de Efficiency Beurs hebben uitgedokterd onder het motto „De computer een huisvriend". Een boeiende schets omdat er niet eens zo heel veel fantasie aan te pas is ge komen. En hoe dan de toekomst van de kantoorman zal zijn? Daarover breekt zich op het ogenblik een com missie het hoofd. Haar rapport moet volgend voorjaar verschijnen maar nu al is het mogelijk er een korte be schouwing aan te wijden. De twee meisjes die zijn bestelling opnemen zijn doodgewone kantoormeisjes. Zijn bestelling wordt ook op een doodgewone manier uitgevoerd. Alleen: hij krijgt geen rekening op een ponsband wordt vastgelegd, dat aan boer X een zak mengvoer is geleverd. Zoals de energiebedrijven ons nu stroom leveren zo zal in de niet zo ver verwijderde toekomst een netwerk van elektronische rekenapparatuur ons informatie van allerlei aard verschaffen en problemen voor ons oplossen. In ze kere zin zullen wij de computer gaan beschouwen als een openbaar nutsbedrijf, waarop wij ons thuis zowel als op kantoor kunnen laten aansluiten om er ons voordeel mee te doen. Als wij niet oppassen laten de schoolkinderen over tien jaar hun huiswerk algebra maken door het openbaar rekentuig. Het postale verkeer, zoals wij dat nu kennen, zal plaats maken voor audiovisuele communicatiesystemen die tot voor kort nog als louter science fiction werden beschouwd. Nu al kunnen in de geheugens van computers beelden worden vastgelegd, die op elk gewenst moment op tele visieschermen kunnen worden gereproduceerd en met een elektronische stift kunnen worden veranderd. Nu al verta len computers technische artikelen uit het Russisch en Chinees in redelijk Engels. Er komt een tijd, dat geschre ven tekst door computers in gesproken woord kan worden omgezet, in iedere gewenste taal. In het jaar 2000 zal de huisvrouw wellicht al niet meer naar de supermarkt hoeven te gaan voor haar wekelijkse in kopen. Haar bestelling doet zij via de telefoon, waarna de gewenste artikelen automatisch uit het magazijn van een wijkverzorgingscentrum tevoorschijn worden gehaald en al enkele ogenblikken later via een ondergronds buizensys teem op haar keukentafel worden gedeponeerd. Haar te lefoon is uitgerust met een beeldscherm, waarop bij wijze van geheugensteuntje groepen artikelen, reclamebood schappen en aankondigingen van speciale verkoopacties worden getoond als zij belt. Dit gebeurt dan allemaal zon der menselijke tussenkomst; de computer bestuurt het allemaal automatisch. Hij berekent ook het bedrag van de bestelling en geeft dit ter verrekening door aan een bank of de girodienst. Vór het jaar 2000 zullen wij trouwens al lang gewend zijn aan het telefonisch doorgeven van betalingsopdrachten aan een computer bij de bank. Natuurlijk zijn in het sy- teem dan voldoende veiligheidsmaaregelen ingebouwd om fraude te voorkomen. Recente onderzoekingen lijken nu al in de richting te wijzen dat de menselijke stem dezelfde mogelijkheid heeft om te worden geïdentificeerd als de traditonele vingerafdrukken. In dat geval zal een gespro ken opgave van naam en rekeningnummer voldoende zijn voor de computer om vast te stelen of de werkelijke re keninghouder hem een opdracht heeft gegeven. Tegen die tijd zal de computer ook in staat zijn om ieder een ogenblikkelijk toegang te verschaffen tot alle ver zamelde kennis van de wereld, in de taal die hij wenst. Binnen de tijd van één generatie zal daartoe een commu nicatienet kunnen worden opgebouwd, dat iedereen de ge legenheid biedt thuis per computer cursussen en zelfs we tenschappelijke opleidingen te volgen volgens de modern ste leermethodieken. Het zijn, zo zeggen ze bij de Efficiency Beurs '68, slechts enkele grepen uit de talrijke mogelijkheden die ons in de toekomst de computer als een huisvriend zullen doen begroeten. De toepassingen, die wij nu al van het super - brein kennen, staan daar borg voor. Om een idee te geven: een ingewikkelde berekening waar voor met louter hoofd- en handkracht vierduizend jaar zou moeten worden uitgetrokken, wordt door het elektro nische rekentuig in één minuut verricht. Daardoor is de mens van nu in staat een raket in de juiste baan om de aarde of naar de m m te brengen, de vlucht te contro leren en in fracties van seconden stuurcorrecties aan te brengen. Dank zij computers, die honderd maal zo snel vertalen als menselijke handen en hoofden, is de laatste jaren de pro- duktie van brailleboeken belangrijk vergroot. Computers zijn in staat dagen van tevoren weersvoorspellingen te doen voor alle delen van de wereld en de weg te bepalen van een orkaan. Door het tijdig nemen van maatregelen kunnen niet alleen astronomische bedragen aan geld worden bespaard, maar ook ontelbare mensenlevens. In de mode en de geneeskunde is de computer een hulp middel bij de diagnose, het analyseren van biofysische signalen, dé analyse van foto's, de automatisering van on derzoekingen in het laboratorium, verscheidene therapie- en, controle van patiënten en ook bij het besturen van de totale stroom informatie in het moderne ziekenhuis. Dat het rekentuig diagnostische hulp geeft wil niet zeggen dat de computer de arts zal gaan vervangen. Wél zal de dok ter steeds meer mogelijkheden krijgen om routinehandelin gen, voor zover zij in een programma zijn te vangen, door elektronische rekenapparatuur te laten uitvoeren. Het elektronische „brein" moge de mens overtreffen in snel heid, nauwkeurigheid en betrouwbaarheid, de mens blijft de machine de baas wat betreft de wil, de originaliteit, de scherpzinnigheid, en het associatief vermogen. Als brok dode materie is de machine slechts tot leven te wekken volgens de straffe regels die de mens haar stelt. Doet de mens dat goed dan zijn er met die computer nog ber gen te verzetten. Wekelijks gaan al die zo verkregen ponsbanden naar het LARC, het landbouw-administratie- en rekencentrum in Zutphen. Daar worden ze „ingelezen" en het resultaat is niet alleen, dat boer X tijdig zijn factuur ontvangt, maar dat ook de voorraadadministratie en de omzetstaten van de betreffende kindbouwvereniging nauwkeurig worden bijgehouden. Allemaal heel nuchter en heel simpel, dank zij de supermachine. In de lente van volgend jaar wordt een rapport verwacht van een commissie, die op het ogenblik onderzoekt hoe groot in Nederland de behoefte is aan kantoorpersoneel en in het bijzonder aan mensen, die de computers aan het werk moeten zetten. Alleen al van deze laatste groep systeemontwerpers, analisten en programmeurs zal Nederland er in de komen de vier jaar volgens voorlopige schatting twintig- tot veer tigduizend nodig hebben. De commissie moet ook nagaan welke kwaliteitseisen aan deze mensen en aan het overige kantoorpersoneel moeten worden gesteld. Volgens prof. A. B. Frielink, buitengewoon hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, mag het een wonder heten, dat b(j het stereotiepe beeld van de kantoorbediende „de man met stofmouwen en een stalen bril, die op een hoge kruk in een stoffige ruimte bij slecht licht dikke boeken zit in te schrijven" een zo groot aantal mensen in kantoor banen terecht is gekomen en zich daar redelik wel bij voelt. Natuurlek, zo zegt h|j, „is dit stereotiepe beeld niet dat van de werkelijkheid van vandaag en nog minder van de werkelijkheid van de toekomst". Kenmerkend voor het kan toorpersoneel van administratieve directeur tot jongste bediende („die tegenwoordig vaker boven de zestig jaar is dan beneden twintig") is dat het informatie verwerkt, dat het „informatiebehandelaar" is. Traditioneel legt de kan toorman informatie vast, verwerkt h(j informatie met behulp van papier. Prof. Frielink: „Sedert er computers bestaan weten we dat ook andere stoffen dan papier voor dit doel kunnen dienen. Sedert er computers bestaan weten we ook, dat niet alleen mensgn informatie kunnen verwerken". Na wat er de laatste vijftien jaar „gezegd, geschreven en vooral gefantaseerd" is lijkt het verleidelijk, aldus de hoog leraar, te menen, dat voor het opvangen van de kwantitatief stijgende behoefte aan administratieve verwerking van informatie alleen machtige en snelle machines, dus computers, van betekenis zullen zijn. Hij is het met een dergelijke opvatting niet eens. „Voor allerlei soorten van informatiebehandeling zullen nog zeer geruime tijd mensen beter geschikt zijn dan machines", zo meent hij. „Bij de opleiding van deze mensen zal onder andere rekening moeten worden gehouden met de stormachtige ont wikkeling die de techniek van de informatieverwerking door maakt, in die zin dat geen „recepten en kunstregels" worden aangeleerd, maar dat geprobeerd wordt „inzichten en me thoden" bij te brengen". Het is daarnaast de overtuiging van prof. Frielink, dat de Nederlandse economie zich slechts zal kunnen handhaven als zij in ruime mate gebruik maakt van de mogelijkheden van de computer. Een belangrijke plaatè ziet hij hierbij ingenomen door de systeemontwerpers, systeemanalisten en de programmeurs, de mensen die tot taak hebben de computers aan het werk te brengen. „Hun taak ls niet eenvoudig", aldus de hoog leraar, die verwacht dat in de toekomst nog hogere eisen aan hun intelligentie en kennis zullen worden gesteld, omdat steeds meer eenvoudige onderdelen van hun werk aan d» computer zelf zullen kunnen worden overgelaten. Nederland heeft op computergebied een achterstand - in de vorige week verschenen toelichting op de begroting van Economische Zaken wordt het met evenveel woorden toegegeven. En daarin wordt ook gesignaleerd dat die achterstand groter zal worden als niet wordt ingegrepen. Daarom wordt - en die woorden moeten de exposanten op de Efficiency Beurs als muziek in de oren geklonken hebben - „met de be vordering van de toepassing van com puters een aanvang gemaakt." Hoe? ..Dit kan in deze fase het beste worden gerealiseerd - zo staat het in de toe lichting - door het ondernemen van studies waaraan deskundigen uit de overheid, het bedrijfsleven en de we tenschappelijke sfeer gezamenlijk zul len deelnemen." Waarom zo ineens dit (late) initia tief? Omdat de overheid toenemend gebruik van computers „van grote be tekenis acht voor de technische ver nieuwing, de economische groei en de versteviging van de industriële en handelspositie van ons land. De rege ringen van sterk geïndustrialiseerde landen zoals de Ver. Staten, Enge land, Frankrijk en Duitsland getroos ten zich dan ook grote inspanningen om hun nationale computerindustrie en de toepassing van nieuwe computer ontwikkelingen te ondersteunen." Het jongste verleden heeft geleerd dat heel wat industrieën te gronde zijn gegaan aan het uitblijven van technische vernieuwingen. Men kan dit niet in de eerste plaats aan de overheid verwijten - het is waar. Het op de juiste wijze besturen van een on derneming is allereerst een taak van de ondernemers zelve. Maar we zijn toch blij met de Haagse constatering: „Het streven van overheidswege naar een gunstig industrieel klimaat omvat ook het stimuleren van industriële on derzoek- en ontwikkelingsactiviteiten."

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1968 | | pagina 10