ZWAMMEN IN KLEURIG HERFSTROS SPREKEN 'N EIGEN TAAI WELKE MOEILIJK VALT TE VERSTAAN 1 Vormenrijkdom Onze voorouders zagen in paddestoelen alleen maar verwantschap met 't boze Y oorzichtigheid geboden bij zoeken naar eetbare door Adriaan P. de Kleuver Weidebewoner Mossen Eicellen Oiulergroiuls Zwammen DINSDAG IS OKTOBER 1968 0 t j A Onderaardse zwamvlok (mycelium) men vruchtlichaamvorming. j J B Doorsnede van een jonge, juist boven de grond gekomen paddestoel. C. Gele stekel zwam met onder de hoed stekels. 0 D Morielje^ eetbare voor jaarsschijf zwam. E -Vliegenzwam, rood met witte stippen op de hoed, de bekende man- J chet en beursvormige knolvoet van een amaniet, de mooiste plaatjes- j zwam maar erg giftig. J F Cantharel of hanekam, de bekendste eetbare. 5 G - Satan's boleet, een gaatjeszwam met zware rode steel, kleurt blauw als men ze breekt maar is in tegenstelling met de kastanjeboleet die dat ook doet zeer giftig. M Oranje koraal zwam op afgezaagde stomp. 5 mm Gekraagde aardster, bij ons zeldzaam. Parel stuif zwam, typische buikzwam. K mm Geschubde inki%wum, talrijk op vruchtbare grond; jong zeer smake- lijk, 5 L mm 'ZwavelZwam, cshaddff jke zadetzwum op loof bomen. Wat was er vóórdat onze bossen aangelegd werden? Ja. men leest het goed: aangelegd! Want ons hele bosbezit bestaat uit cultuurbos. het enkele natuurlijke broekbosje in de Blauwe Heen. het .zandgat van Vonk" bij La Montagne vlol waaidennen, wilgenopslag en nog veel meer eigenaardige houtopslag daargela ten. Zover het oog zien kon was de Utrechtse heuvelrug en de ervoor zich uit strekkende stuifzandgebieden met heide bedekt. Van bisschop David van Boagondië weten wij dat hij op de Heymenberg (nu Grebbeberg) een „conurnenwaran- de" had laten „afpalen", een gedeelte dus dat ongeveer was met een vlecht werk van teenhout waarbinnen als cu riositeit konijntjes rondhuppelden, net als nu de jachtopzieners met fazanten doen. Tegen het einde van de zomer liet men de geimporteerde knagertjes dan los en kwam het bisschoppelijk jacht gezelschap met „bussen ende bogen" opdagen en waren op het bisschoppelijk slot ter Horst in Achterberg de koks druk in de weer om hun kostelijke jachtschotels te bereiden. Dan zou men zo'n landsheer annex zieleherder moe ten hebben zien schransen. Dat was een mooie jongen, die dure bisschop, die in zijn jeugd reeds van zich deed spreken in onze omgeving. Er zullen nog wel mensen in onze con treien rondlopen die zn onvervalst Bour gondisch bloed in hun aderen hebben, want deze jonge David moet een mees ter geweest zijn in het verleiden van jonge meisjes, van de dochter van de schaapherder tot de boerendochters in de buurschappen toe. 't Was wat je noemt een echte levensgenieter. Deze man verrijkte de natuur óók: met ko nijntjes. in, maar in dat jorige bos groeit de éér ste jaren ook weer heide. Het is trouwens $en bewezen feit dat nen als de mens niet ingrijpt. Eeuwen heidevelden ók bestaan... of verdwij- en eeuwen geleden kwamen de mensen met hun schapen en ons wollig klein vee hield de heidepollen kort, knabbel de „vliegberken" af en graasde het harde blauwgroene „schapengras" (je zou die mooie polletjes zó in een pot op de vensterbank zetten zeiden heel wat stedelingen dit jaar tegen mij) tussen de heidepolletjes wég. Zó bleef de heide jong en fris en in de nazomer werden de golvende vlakten herschapen in een purperen zee. In onze omgeving stonden honder den schaapskooien en dat betekende evenveel schaapskudden met scheper en hond. Dit bedrijf is uit de tijd. Een schaap is een weidebewoner ge worden. De laatste scheper was Kees Kwint van de Kruiponder die met de kudde langs de stegen van de Gelderse Vallei daalde. Nog geen 25 jaren geleden kon het je schoon overkomen dat je de au to moest stoppen om Kees met zijn Geen bos in de zin die wij er aan ge ven, cultuurbos, maar onafzienbare hei develden met verspreide berken en mo gelijk hier en daar wat waaidennen. De oudst bekende „bosbouwer" is keizer Karei V geweest. Het oudst bekende „cultuurbos" was het bos van Elsch. Wie zou dat nu verwachten! Dat Elsch is óns dorpje Eist bij Rhenen. De naam is ontleend aan het soort bos dat er aangeplant werd, elzenbos. Leest u maar eens wat er in de oorkonde van 1545 staat, inhoudende dat de geërfden van Elsch geen rundvee en schapen de jonge aanplant in mochten jagen, om dat die de jonge aanplant afbeten „soo dat se daer na niet opschieten, noch tot perfect gewas komen mogen, dan naakte stobben blijven". Een „swaare geeselinge" stend de onverla ten te wachten. Dit plakkaat werd openbaar afgekQn- digd „na voorgaande klokleydinge" en met assistentie van de schouten en schepenen en de gerechten „binnen de Steede van Rheenen", te Amerongen en te Leersum. Prins Maurits liet in 1591 een nieuw plakkaat uitgaan, want het begon erg te worden met wat in dit vernieuwde plak kaat dieverijen genoemd werd in hel „bosch tot Eist (de huidige naam was dus reeds ingeburgerd!), Heymenberch (Grebbeberg), Ginkel. het gat van den Berch (de Prinseveldse hucht) en die Grauwe Duynen (vermoedelijk Ginkel - duin). Het bosa reaal was bij ons dus reeds uitgestrekter geworden. Met de jaren is de Utrechtse heuvelrug en de stuifzan- ren de valleizijde hoe langer hoeme m den aan de valleizijde hoe langer hoe meer met bos ingeplant. Toch ziet men aan de boswegen nog duidelijk wat hier in feite van nature thuis hoort: heide! Zie maar eens wat er gebeurde als er gens een kaalslag gemaakt werd. Ten minste enige tientallen jaren geleden als zulke terreinen wel een jaar of vijf braak bleven liggen. Dan werden het van bunt- en bochtige smele (gras) vlakten langzaamaan jonge heidevel den. Binnen betrekkelijk korte tijd her overde de heideplant haar rechten. Nu plant men na diepploegen direct weer kudde te laten passeren op de Wage- ningselaan. De room is van de, vallëi- romantiek af nu de laatste driftscheper „dóód ènde wèg" is. Met het schaap waren ook de dagen van de heidevelden geteld. Het enige redmiddel is de boel om de zóveel jaar" eenvoudig afbran den. Dan komt er weer jonge, fleurige heide. Overzien wij het wordingsproces van onze bossen, dan is er nog altijd de vraag of keizer Karei V iets aan die „Eiser bossen" gehad heeft. Ongetwij feld gold voor zo'n keizer ook het gezég de: boompje groot; plantërtje dood. Aanvankelijk bepaalde men zicb tot hét aanplanten van loofhout. De oorkonde van Karei V noemt na drukkelijk elzen, maar al gauw'werden de boswegen veranderd in beuken-, ber ken- en eikenlanen. Echt eikenbos. hoe zeer men ook om eikenstammen zal te springen, was niet haalbaar. Men: mocht wel het zoontje van de oude Methusa- lem zijn om zélf profijt van zo'n aan plant te hebben getrokken. Eikenbossen had men in ons land wei. Echte oerbossen lagen in de 9e eeuw tussen Rhenen en Ochten (Ilreni en Ucht(en)a), waar de toenmalige bezitter toestond dat de omwonenden er dertig varkens lieten rondlopen om de1 eikels te verorberen. Dat staat in een oorkon de uit 855. Over bossen op de kale zand vlakten leest men nooit iets. De bebos sing kreeg pas zin toen mén naaldhout ging planten, dat veel minder duur zaam was maar belangrijk sneller tot wasdom kwam. De toenemende bevol king had behoefte aan hout en nog eens hout. Onze „woeste" gronden werdén omgezet in Cultuurbossen met aanvan kelijk vooral dennen als hoofdschotel. De grove den, de écht ouderwetse den dus, moet het de laatste jaren afleggen tegen de zogenaamde „Oostenrijker". Ons bos verandert met het jaar van ge daante. Het zijn evenwel de oude dennen Zwavelkopjes op dode boomstronk. bossen die de meeste vreugde schenken. In de zomer zijn deze koel en dat komt door de merkwaardige bodembegroeiing met voornamelijk slaapmos, dat, als je er een handvol van opneemt vol bruine, al wat verteerde dennenaalden zit. Goed, zo'n naaldboom is „immer- groen", maar dat neemt niet weg, dat de oudste naalden niet afvallen. Be kijk zo'n dennentwijgje maar eens. Dan ziet men de littekens van de verloren naalden duidelijk. Alleen gaat de „ont binding" van die naalden véél langza mer dan van loofbomenblad. Eikenblad verteert dan weer sneller dan het veel hardere beukenblad. Daarom is „eiken- bladgrond", eigenlijk dus „bosveen'' van eikenbladeren afkomstig zo ideaal voor „potgrond" om bloemen in te planten! Laten wij evenwel niet afdwalen, want wij hadden, het over mos en daar aan zit zó veel raadselachtigs vast dat de mensen op excursies altijd stomver wonderd zijn als ze dat mossenverhaal horen. In feite zijn er twéé verhalen, want er zijn mossen en mossen. Als ik mos zeg dan bedoel ik de „groene" blad mossen en zelfs de op véél nattere gronden groeiende levermossen met uitgeschalpte lapjesmassa. Bos en mos is welhaast synoniem. Dat lijkt maar zo, want het is nóg krasser te zeggen: aarde en mos zijn syno niem. Als van moeder aarde alle bo men en zaadplanten weggenomen zou den worden, dan hield men één groot tapijt van mos over. Mossen zijn vrij primitieve planten en juist daardoor taaier dan de rest. Beginnen wij met de groene blad- mossen. dan'hebben wij evenwel al met vrij volwaaardige plantjes te doen. Ze hebben bladgroen en wortelen in de bo dem of wat voor „bodem" doorgaat. Héél anders is dat met de korstmossen, die grijsgroene, meest stijve „dingen" op dode takjes, schors van bomen en tussen de heidëpollen. Bladmos herkent men gemakkelijk aan de „blaadjes" die langs het steeltje geplaatst zijn. Maar wat men „bloemetjes" noemt, dèt zijn helemaal geen bloemen maar kan men vergelijken met paddestoelen. Om een en ander duidelijk te maken moet ik nu dan maar trachten precies het verschil tussen mos, korstmos en een padde stoel uiteen te zetten. Dat is op de ex cursies zo veel eenvoudiger want dan heeft men die dingen maar voor het grijpen. Eerst dan maar wat over de „bloe men" van het mos. Meest in het voor jaar „bloeit" het mos. Dan ziet men de ges teelde doosjes rood, oranje, geel of bronsgroen boven het mostapijt uitste ken. Die doosjes hebben een keurig dekseltje dat er afspringt als de „vrucht" rijp wordt. Ter bescherming tegen nachtvorst zit er doorgaans nog een „huikje" over getrokken dat éérst afvalt. Als het»zo vers is kunnen de spo ren zich gaan verspreiden. Als men dan sporen zegt. dan weet men zo langzamerhand wel dat dit geen zaad is. Toch komt van zo'n spore een mosplantje of een varen of een paardestaart. Neen, niet zo'n harig ding, aan het achtereind van een paard, maar zo'n groen- pluimding dat langs wegen en op akkers groeit, in aardappelvelden op de zandgrond een lastig onkruid is en door de boeren heermoes genoemd wordt. Die hoort er op de koop toe ook nog bij. Dat is dan een echte wereldburger op de koop toe die groeit in Europa. Siberië, Japan, Noord-Amerika, Zuid- Afrika en tot zelfs aan de Noordpoolcir kel toe. 't Zijn mede de oudste planten op aarde, die sporeplanten, want ons miljoenen jaren oude steenkool bestaat in hoofdzaak uit resten van zulke spo replanten. De varens en paardestaarten en dan nog als laatste de wolfsklauwen vorm den in het Carboon (miljarden jaren ge leden) de reuzenbossen van toen. Dat primitieve leven hield het in bescheide ner vorm uit tot de dag van vandaag. In feite behoren de mossen óók tot de alleroudste plantengroep van onze aar de. de sporendragers dus. Uit een mosspore ontstaat eerst een klein, groen draadje, waaraan knopjes komen waaruit de mosstengeltjes zich ontwikkelen. Aan de top van die mos- stengeltjes zitten organen die men wel de „mannelijke" zou kunen noemen en de zwermdraadjes voortbrengen. Andere toppen brengen echte eicelle tjes voort en als deze „samensmelten" met die zwermdraadjes, dan ontwikkelt zich daaaruit het gesteelde sporedoosje. Dat lijkt al wat op de bevruchting naar het stuifmeeleicel principe bij de zaad- planten. Voor de gewone huis-, tuin- en keuken-wandelaar is dit tóch wel een reden aan die „mosbloempjes" eens wat meer aandacht te besteden. Sterrenmos en haarmos in onze bossen „bloeit" prachtig! Dan zijn er overal de grijsgroene, ja zelfs gele en bruinrode korstmossen, het lichtgrijsgroene rendiermos dat veel voorkomt op de droge zandgronden, op heidegrond het rode bekermos en dan vooral het boomkorstmos dat dode tak jes van naaldbomen zo „mooi" maakt. Op mijn excursies maak ik daar al tijd een hele ceremonie van. Dan begin ik met de parabel van de blinde en de lamme die samen naar het zelfde doel willen. Wat doen die twee nu? De blinde neemt de lamme op de schouders en die zegt dan waar de blin de moet gaan. Zó komen ze er beiden! Met het korstmos zit dat nét zo. 't Een is blind en 't ander is lam. Nog erger! Geen van beiden kunnen ze iets. Het is een zó volkomen sociale ontmoeting tussen twee primitieve vertegenwoordi gers uit het plantenrijk dat het indivi duele karakter van de een volkomen in dat van de ander opgaat. Het onderwerp korstmos is erg moei lijk aan de man (en de vrouw) te bren gen! Maar goed, men begrijpt al dat het om een duo gaat. Juist, en dat dus is een zwam en een wier. Een spierwitte zwamdraad die zelfs platte of bekervor mige uitstulpsels heeft en daarin tallo ze ondiepe kommetjes met een zeker vocht waarin duizenden wier-plantjes" die allemaael uit één celletje bestaan. Heus. dit is een natuurwonder zó groot dat het je er bij duizelt als je er goed over nadenkt. Dat is nu het groot geheim van de schepping. Je wéét die dingen en daardoor wordt de verwondering nog groter. Er is méér op moeder aarde dan de paartjes van vlooien en vlie gen, hagedissen en konijntjes, var kens en olifanten uit Noach's ark. Er zijn al die wonderen uit 't plantenrijk en dat leven in zijn allerprimitiefste oervorm van ééncelligheid. Dit nu zit in de bossen óp de bomen en óp de bo dem vergroeid met even primitieve levensvormen, de zwamdraad. Eerlijk er is véél meer tussen hemel en aarde dan men denkt. Een dominee zei laatst eens tegen mij: „Als ik je ar tikelen lees dan denk ik wel eens, tot welke richting behoort hij nou? „Dat is mijn geheim, want ik neem deze zaken zo dóódsimpel. Zo als het zich aan mij voordoet, zó eenvoudig en tóch zo groot. Is een steen vele miljoenen jaren oud, dan haal ik daar alle bekende en onbekende dogma's niet bij overhoop. Dan is er maar dat éne: In den begin nen schiep God hemel en aarde". En dan nog dat óndere van Jesaja: „Ik zag de heerlijkheid Gods; ik zag de zoom van Gods kleed". Is die zoom dan niet alles wat groeit en bloeit, stoeit en beeft op onze aarde? In geen duizend jaren zou ik mij machte zijn die heer lijkheid te doorgronden. Het boeit mij en wandelend in onze mooie bossen gaat bladzijde na bladzijde dat grote boek der natuur voor mij open. Paddestoelen! Het bos staat er vol van. En alweer zoiets vreemds. Geen wonder dat al vele malen verzocht is dat paddestoelengeheim te verklappen, 'k Héb in vorige artikelen er wel eens héél summier iets over geschreven. Nu dan wat uitvoeriger over al die geheim zinnigheid. Paddestoelen zijn geen „planten" in de vorm die men aan het verschijnsel plant verbindt. Haal maar eens zo'n paddestoel uit de grond dan zul je zien dat er wortels aanzitten, zo is men geneigd te zeggen wat men voor „wortels" aanziet is de eigenlijke „plant" en laat ik u meteen maar uit de droom helpen, het is de ondergronds le vende zwamvlok waarvan de padde stoel het bovengrondse vruchtlichaam is. Het héle geval is spierwit en de „kleu ren" van de paddestoel worden slechts veroorzaakt door bepaalde kleurstoffen en daarbij teken ik dan direct aan dat die van de groene soorten (groene ru- sula b.v.) beslist geen chlorophiel be vatten en dus geen omzettende functie bekleden. Het zijn echt „lokkleuren" en ook de geuren zijn „lokgeuren". Men dient het begrip stofwisseling totaal anders te interpreteren. Zo'n zwam leeft van de afvalstoffen van het bos, dus van wegrottende blade ren, naalden en mos. Welk een wonder bare kringloop der natuur toch! Het door rottingsbacteriën aangetaste blad dient de zwam tot voedsel. Een zwam kan uit zichzelf niets. Zo vegeteert slechts op het restant van de zomer, het afgevallen blad of meststoffen in de bodem, ja zelfs op in de bodem verstopte rupsen. Dan is zo'n zwam nog kieskeu rig op de koop toe. Ze kiest zich een gastheer! Gele ringboleten staan bij la- rixen en vliegenzwammen en berken- bol eten bij berken en ga zo maar door! Er is enige overeenkomst met een peer. appel, kers, pruim, of wat dan ook met zo'n bovengrondse paddestoel, maar ook hier moeten wij het begrip „zaad" niet letterlijk nemen. Een pad destoel draagt dan evenmin als mos, varens en paardestaarten zaad. maar sporen. „Aha", zult u zeggen, „dat is interes sant en hoe zit dat dan?" Welnu, in de hoed of bol van de padddestoel zit het gehiem. Weet u wat u eens moet doen? U haalt de hoed van de steel en plaatst die in een tochtvrije omgeving op een velletje wit papier. Na een paar uur neemt u voorzichtig de hoed van het pa pier af en zie, er staat op het papier een duidelijke „tekening" van lijnen die straalvormig uit het middelpunt komen, tenminste als het een z.g. plaatjeszwam was. Hebt u bijvoorbeeld zo'n reusach tige hoed van het Eekhoorntjesbrood gebruikt, dan staat het papier vol punt jes. Het mooist gaat dit met de beken de Vliegenzwam. die mooie rode met witte vlekjes uit het berkenbos. Voor u liggen daar miljoenen ja ik Oude ahornstam met klimop begroeid in het herfstbos. schijf het heus goed! dus miljoenen microscopisch kleine sporen. Zo daalt vanuit de hoed een regen van miria- den sporen die, zodra ze buiten de hoed komen, door de wind hoog in de lucht meegevoerd worden over honderden, ja duizenden kilometers. Met uw hand „schept" u ze uit de lucht zonder ze te zien. In een zonnestraal ziet u er dui zenden „dansen" en duizenden ademt u er in, zonder er iets van te merken. Wat een verspilling zult u zeggen. Och, dat valt wel mee. Als alle boon tjes, erwten, apenootjes, sinaasappel- pitten, kersepitten en wat al meer, tot ontwikkeling kwamen en planten wer den, konden wij beter ons heil op de maan zoeken, er zou voor ons geen plekje vrij zijn. Het kan gebeuren, dat zo'n spore in humusrijke bosgrond komt en ont kiemt"; er ontwikkelt zich onder d« grond een zwamvlok, de ons bekende witte draden in bladgrond (bosveen) en dood hout. In het vochtige jaargetijde ontstaan verdikkingen, waaruit de vruchtlichamen ontstaan. De werkelijk heid is dus heus niet zo erg mysterieus. Wie denkt dat er aan zo'n zwamblok in de grond veel verschil op te merken is, heeft het mis. Op het eerste gezicht lijkt daar de boel op elkaar als twee druppels water! En tóch zijn er aller lei groepen, orden en families. Het meest bekend zijn de plaatjeszwammen, buisjes- of gaatjeszwam men, stekel- zwammen, koraalzwammen, nestzwam- men, stuifzwammen en stinkzwammen. De afgedrukte schematische tekening verduidelijkt dit meer dan ik met veel woorden kan doen. In alle tijden was de belangstelling groot voor deze wonderlijke natuurob jecten. Onze voorouders zagen in het on verwachts verschijnen alléén maar ver wantschap met het boze. Wonderlijke namen bedacht men er voor als: Judas oor, heksenboleet, satansboleet; een cirkel van één soort paddestoelen noem de men zelfs heksenkring. Sprookjes achtig zijn de namen: elfenbankje, rid- derzwam, koningsmantel, schaapje, flu weelpootje, enz. De naam paddestoel op zichzelf is al op het griezelige af. Een „stoel voor padden"... brr, praat me er niet van. Het is overigens gevaarlijk goedje. Gelukkig is in dezen de angst onze bes te leidsvrouwe. Graag wil ik u waar schuwen niét met een determineerboek- je, al is het nog zo goed, ter vergelij king te gaan zoeken. Zo ergens, dan geldt hier: er is meer gelijk dan eigen. Bent u zover, dat u het kaf van het koren kunt scheiden, dan zult u met mij de hoogfijne smaak van cantharellen, champignons en biefstukzwam om het hardst roemen! Mooi is het kleurrijke spel van de herfst. Het spreekt van vergankelijk heid en toch ook weer van verwachting. De natuur is dan ziek van verlangen naar de lieflijke lente. Als de gloeiende koortsen door het bos gesidderd hebben, komt het tot rust om, hernieuwd, straks het tere bruids kleed weer aan te trekken. De herfst weeft geen doodskleed, maar spreekt van bezinning. Het sprookje wordt wéér werkelijkheid.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1968 | | pagina 13