De schoolkrant
Opbouw en consolidatie voltooid,
een nieuwe fase breekt aan
Dr.J.P. van Praag:
VERGELIJK ONS NIET
MET ENIGE KERK
Mr. M. G. Rood:
DE RICHTING OP VAN
SER VICE-INSTITUUT
en
harde
leven
Ter overdenking
VOORZITTERSWISSELING BIJ
HET HUMANISTISCH VERBOND
Niet neutraal
Televisie
Concurrerend
Rotsi>ast verankerd De negen - waar zij n ze
Richtingwijzer
Jubilerende NSU
bijt zich vast
in nieuwe taken
~IÏÏ
^rr K*» DE Si
Als een beest
Prof. dr. J. P. VAN PRAAG
de gaande man
Op het tweejaarlijks congres van het Nederlands Humanistisch Verbond dat
volgend jaar mei zal worden gehouden, zal prof. dr. J. P. van Praag zijn mandaat
als algemeen voorzitter ter beschikking stellen. Hij zal de voorzittershamer dan
meer dan 22 jaar hebben gehanteerd. Reeds nu heeft het hoofdbestuur zich be
raden over zijn opvolger: het zal mr. M. G. Rood, advocaat en procureur te Am
sterdam, voordragen als de nieuwe voorzitter. Mr. Rood is nu vice-voorzitter en
onder meer voorzitter van de juridische sectie van de humanistische stichting So
crates. Het betekent niet dat prof. Van Praag voor wat zijn activiteit binnen het
humanisme betreft, „in ruste" gaat integendeel. Hij hoopt meer tijd en meer
aandacht te kunnen gaan besteden aan de wetenschappelijke doordenking van het
humanisme en hij blijft voorzitter van International Humanist and Ethical Union,
de humanistische internationale, die vooral de laatste jaren veel aandacht besteedt
aan het humanisme in marxistische landen. Desondanks blijft deze voorzitterswis
seling een markant punt en het was voor ons reden om zowel met de gaande als
met de komende man een gesprek te hebben.
M. G. ROOD
de komende man
Er is een tijd geweest dat een minister in
de Tweede Kamer uitriep: „Humanisten? Ze
geven stenen voor brood!" Dat is zo'n zestien
jaar geleden en de minister was mr. Mulde-
rije. Nog dichterbij ligt de datum waarop een
rooms-katholieke krant in het zuiden van
ons land de humanisten omschreef als een
stelletje communisten en homofielen. „Ik laat
helemaal in het midden of het zo erg is dat
te zijn, maar voor de katholieken in die tijd
was het wel erg!", zegt prof. dr. J. P. van
Praag. En hij heeft het recht iets terug te zeg
gen want de beschuldigende vinger was aJ-
tijd naar hem uitgestoken. Geen wonder: hij
heeft vele jaren lang het humanisme als het
ware gepersonifieerd. Toen in 1946 het Hu
manistisch Verbond werd opgericht, koos
men hem als voorzitter en hij is het geble
ven tot op de dag van vandaag.
In die functie is hij niet alleen de organisa
torische leider geweest maar ook de weten
schappelijke denker, ook de bezieler achter
het humanisme. Hij schreef in 1946 al het
boek dat van grote invloed is geweest op
het Nederlandse humanisme: „Modern hu
manisme een renaissance". Meer boe
ken en nog veel meer artikelen zijn sinds
dien van zijn hand verschenen en al dat
wetenschappelijke werk vond in 1964 zijn
bekroning toen hij aan de Rijksuniversiteit
te Leiden benoemd werd tot bijzonder hoog
leraar in de humanistiek (het woord is een
uitvinding van hemzelf) en in de wijsgerige
antropologie van het humanisme. Bovendien
heeft hij in al die jaren ook in internationaal
verband geijverd voor het humanisme. De
oprichting van de International Humanist
and Ethical Union was zijn werk en in 1952
werd hij ook de eerste president. Voeg bij
dit alles dan nog dat hij in het dagelijks le
ven (van 1954 af) lid is van Gedeputeerde
Staten van Zuid-Holland echt geen baan
die veel vrije tijd over laat en men heeft
het beeld van een man die (zacht gezegd)
een druk leven heeft geleid en nog leidt.
Men zou zich kunnen voorstellen dat hij, nu
57 jaar' oud, wat moegestreden is en dat hij
naar rust verlangt.
Dat blijkt allerminst het geval. Nog altijd
is hij een geharnast strijder voor de gedach
te die uitgangspunt is voor het Humanistisch
Verbond: „Het pogen om leven en wereld
te verstaan met een beroep op menselijke
vermogens en zonder uit te gaan van bijzon
dere openbaring". Zijn aftreden motiveert
hij aldus dat het tijd wordt dat na een zo
lange periode van opbouw en consolidatie
van de humanistische organisatie een jonge
re man aan de top komt. De tijd van opbouw
en consolidatie is afgesloten een nieuwe
fase kan beginnen.
honderd „cliënten", zoals prof. Van Praag
dat noemt.
Keerzijde van het streven naar gelijke
rechten als de kerken is, dat het Verbond
wel „een kerkje voor buitenkerkelijken" is
genoemd. „Dat is maar een kreet", aldus de
heer Van Praag. „De kerk vervult evenals
wij een aantal functies die sociaal en cultu
reel belangrijk zijn: geestelijke verzorging,
gesprekscentra, vormingswerk, het represen
teren van een volksgroep".
„Maar dat maakt ons geen kerk. Onze be
zinningsbijeenkomsten vaak op zondag
ochtend omdat dat gemakkelijk uitkomt
kennen geen liturgie. Niemand van de zes
tienduizend leden hoeft er heen. Wie het leuk
vindt, gaat. Anderen komen er nooit. De ver
gelijking met een kerk is het volstrekt
scheeftrekken van het humanisme".
Hijzelf staat niet bekend om een felle hou
ding tegenover de kerken. Prof. Van Praag
schrijft dit ten dele toe aan het feit dat ook
zijn ouders niet godsdienstig waren. „Zij
dachten eigenlijk net als ik". Politiek is hij
niet neutraal (PvdA), maar in het Verbond
speelt dat niet jnee.
„Wij zien het vooral als taak, de leden tot
bewustwording van de problemen te brengen.
De rest moeten zij op eigen manier in hun
politieke partijen uitwerken. Zelf hebben wij
geen recepten voor oplossingen, wel een zo
danige kijk op de zaken dat die als richt
snoer en kompas kan dienen. Naast de zelf
verwerkelijking van de mens wordt nu voor
al belangrijk, volgens mij, de menselijke so
lidariteit. Veel mensen lijden, geloof ik, aan
vereenzaming door onvoldoende aandacht
juist voor die solidariteit".
In de kiem van zijn ontwikkeling tot
grondlegger van het humanistisch Verbond
schuilt bij prof. Van Praag het pacifisme. In
zijn studententijd in Amsterdam was hij pa
cifist. „In de oorlog (hij moest als jood on
derduiken) en daarna ben ik er wat van te
ruggekomen. Pacifisme is niet dat je je ge
weldloos overgeeft, maar dat je je verzet
met andere middelen dan het geweld".
„In de oorlog heb ik gemerkt, dat velen
daar innerlijk niet de fut voor hadden. Daar
door ben ik de behoefte gaan voelen aan
een orgaan, dat die innerlijke houding
kweekt. -En dat is het Humanistisch Ver
bond."
„Het Humanistisch Verbond moet een cen
trum worden dat zich op het vormen van
mensen gaat toeleggen. Een centrum waar
mensen geholpen worden hun eigen moge
lijkheden te ontplooien. De mensen die veel
meer mogelijkheden in zich hebben dan ze
totnogtoe verwezenlijken, moeten de ruimte
krijgen zichzelf te zijn".
Het*zijn enige gedachten van mr. M. G.
Rood, die door het hoofdbestuur van het Hu
manistisch Verbond op het congres, dat vol
gend voorjaar wordt gehouden, zal worden
voorgesteld als de nieuwe voorzitter.
Mr. Rood, een kleine bedachtzame ma"
van 41 jaar met hier en daar wat grijze
plekken in een zwarte haardos, lijkt de aan
gewezen man om het Verbond in een nieuwe
fase van zijn bestaan te leiden. Hij heeft in
verschillende organisaties zijn sporen ver
diend.
Hij is voorzitter van de juridische sectie
van de humanistische stichting Socrates;
voorzitter van het Algemeen Verbond Kin
derbescherming; bestuurslid van de Sociale
Academie Amsterdam en hoofdbestuurslid
van de Vereniging Kinderhulp. Hij zat in de
leiding van het jongste congres van D'66.
zichte van organisaties. Ik zie het Verbond
in de nieuwe fase dan ook meer de richting
opgaan van een service-instituut."
Hij is ervan overtuigd dat dit een vrucht
bare manier van werken zal worden.
De periode-Van Praag kenschetst mr.
Rood als een tijd van strijd voor gelijke
rechten. Door die strijd voor gelijke rechten
heeft het Verbond wel eens het stempel ge
kregen een concurrerende kerkelijke groepe
ring te zijn. Het Verbond moet duidelijk ma
ken dat dat niet zo is. Duidelijkheid: dat
zal volgens mr. Rood voor het Verbond, waar
bij de mens van hier en nu centraal staat,
zeker een voorwaarde moeten zijn. Hij zegt:
„Er is in het verleden vaak tegen ons ge
zegd: wat doen jullie het toch moeilijk. De
genen die dat opmerkten hadden gelijk. De
benadering van de mensen zal gewoner en
zakelijker moeten gebeuren. In het vor-^
mingswerk zullen we met voorbeelden uit
het dagelijks leven dienen te komen en niet
met allerlei abstracties die de mensen maar
weinig zeggen. We hebben een beleidsnota
opgesteld, waarin is vastgelegd wat het ver
bond zich voorstelt te gaan doen. Die zullen
wij aan het congres voorleggen."
Mr. Rood ziet de toekomst van het Huma
nistisch Verbond als een vereniging met een
kern van leden met daaromheen een veel
grotere groep mensen die de produkten van
het Verbond afneemt.
„Die produkten, discussieavonden, geeste
lijke verzorging, vormingswerk en weten
schappelijke rapporten, moeten goed zijn,
want mensen zijn kritisch geworlen ten op-
Belangrijk vindt de kandidaat-voorzitter
de radio- en televisie-uitzendingen die door
het Humanistisch Verbond worden verzorgd.
Vooral de televisie vindt hij een verschrikke
lijk belangrijk medium. „Je kunt er elke
avond een schat aan informatie krijgen over
onderwerpen waarvan je vroeger niets wist."
De reacties op de uitzendingen van het
Verbond noemt hij wisselvallig. Een uitzen
ding die veel positieve reacties kreeg was
die over het werk in arbeiderskampen, ge
vangenissen en bij militairen.
„Gelukkig maar, want aan die uitzending
was veel werk besteed. Het was een dure
zaak. Ons geld was toen ook wel direct zo'n
beetje op."
Mr. Rood gelooft dat de mens van nu meer
mogelijkheden heeft dan ooit. De mogelijk
heden op een positiever manier van leven
zijn door meer scholing en betere opleidin
gen gegroeid. Een positieve manier van le
ven kenmerkt de humanist in de samenle
ving.
Negatieve benadering van het verschijnsel
mens, door sombere profeten wel het minst
humane wezen op de aardbol genoemd, wijst
hij dan ook beslist van de hand. Gebeurte
nissen op verschillende plaatsen in de we
reld mogen nog zo onmenselijk zijn, het feit
alleen al dat ze onmenselijk genoemd wor
den houdt de hoop op een menselijker be
staan levend.
Zo hebben de gebeurtenissen voor de Rus
sische inval in Tsjecho-Slowakije voor mr.
Rood nog een interessant aspect gehad. „De
Tsjechen hebben voor de Russische inval
verklaard te streven naar een humanisti-
scher samenleving. De Russen hebben daar
op niet gereageerd met het ontkennen van
een humanistische samenleving, maar met
de opmerking aan het adres van de Tsjechen
dat wat zij humanistisch noemden voor de
Russen kapitalistisch betekende. Er zijn in
de Oosteuropese landen zich humanistisch-
marxistisch noemende schrijvers. Wat zij
publiceren is opvallend te noemen."
Mr. Rood is een drukbezet man. Een man
die vaste ideeën heeft over talrijke zaken
en begiftigd met iets dat hij „vooruitgangs
optimisme" noemt. Zijn optimisme lijkt ge-
rechtvaardgd omdat hij werkt aan voorzie
ningen die een betere mens mogelijk moeten
maken.
„En optimist mag je", zegt hij, „alleen
zijn als je daarvoor knokt."
Want dat is de vaste overtuiging van dr.
Van Praag: het Humanistisch Verbond is
nu rotsvast verankerd. En hij grondt die
overtuiging op de veranderingen ten goede
die de opvattingen van het Nederlandse volk
over het Verbond vooral in de afgelopen
tien jaar hebben ondergaan. Het mandement
van de bisschoppen uit 1954 „waarin het
humanisme als een van de afgrijselijkste
dingen wordt afgeschilderd" beschouwt
hij als een laatste stuiptrekking van de te
genstand tegen een geestelijke stroming, die
in principe eeuwenoud is, maar pas na de
oorlog in georganiseerde vorm in Nederland
een vuist heeft gemaakt.
„Niemand zegt meer: die humanisten ho
ren er niet bij. In principe tenminste. Maar
in de praktijk is het moeilijk om gelijkge
rechtigdheid ten opzichte van de kerken te
verwezenlijken".
Hij geeft een voorbeeld uit wat hij de
dienstverlening van het Verbond noemt: de
geestelijke verzorging in het leger. Er zijn
tien humanistische geestelijke verzorgers
met elk zo'n achthonderd cliënten. Meer ver
zorgers aanstellen stuit op geweldige moei
lijkheden bij de rijksoverheid. Dominees en
aalmoezeniers hebben meestal echter vijf-
,,Waar zijn de negen an
deren?" Lukas 17 vs. 17b.
Waar zijn de negen anderen?
De negen, waar zijn ze? Dat is
de vraag die Jezus stelt.
Dat is een pijnlijke vraag.
Dat is een verdrietige vraag.
Dat is een vreselijke vraag.
We kennen alleh het spreek
woord: „Ondank is 's werelds
loon". Ondank is ook hetgeen
God, hetgeen Jezus oogst. Hier
doet zich het geval voor dat Je
zus bij het binnengaan van een
dorp tien melaatse mannen ont
moet. Ze hebben een vreselijke
ziekte Een ziekte die ook be
schouwd werd als een zware straf.
Voor mensen die wel bijzonder
erge zondaren moesten zijn. Deze
mensen zijn diep ongelukkig.
Geen wonder dat ze Jezus aan
roepen om ontferming, wanneer
ze Hem ontmoeten. Jezus is over
hen bewogen en doet een beroep
op hun geloog. Geen genezing zon
der geloof. „Ga heen en toon u
aan de priesters", zo luidt de op
dracht. Ze moeste^ geloven dat
ze genezen waren. Want je ging
pas naar de priesters wanneer je
genezen was. Zij beoordeelden of
je weer aan de eredienst en de
samenleving kon deelnemen. Je
zus zegt elders: „Als ge iets bidt
of begeert, geloof dat ge het hebt
ontvangen en het zal u geschie
den". Dat is het echte geloof.
En het wonder gebeurt: deze
zwaar zieke mensen gaan in ge
loof op weg. En dan zijn ze ook
meteen beter! Hun geloof heeft
hen genezing gebracht. Geen won
der dat deze mensen dolgelukkig
zijn. Negen van de tien hollen di
rect naar huis. naar hun gezin
en hun zaken. Slechts één keert
naar Jezus terug om hem te dan
ken, terwijl hij luide God verheer
lijkt. Hij alleen begrijpt welk een
bijzondere genade hem te beurt
is gevallen. Hij wordt meer dan
genezen, hij wordt behouden.
Bedroefd zegt Jezus: „Zijn er
geen tien genezen? De negen
waar zijn ze?" Die negen, het
waren allen om zo te zeggen, ker
kelijke mensen. Het waren Joden.
Ze waren natuurlijk ook heel
dankbaar, maar alleen voor de
gave. Ze vergaten de Gever. Al
leen die éne wist dat hij aller
eerst de Gever moest danken en
eren. Die ene was een Samari
taan. Iemand die er eigenlijk bui
ten stond. Een vreemde, die ook
nog door de Joden met de nek
werd aangezien. Hij was niet or
thodox genoeg. Hij alleen wist
wat echte dankbaarheid was.
En nu willen wij natuurlijk al
lemaal aan de kant van die Sa
maritaan staan. Maar laten we
niet te gauw zeggen dat wij wel
de rechte dankbaarheid kennen.
Guido Gezelle begreep het beter,
toen hij dichtte:
Zie toch, van de tien leprozen
waren negen schaamtelozen,
was maar één die wederkwam
naar Die hem zijn kwaal afnam.
En ik heb mij naar de negen
Naar de tiende niet gedregen;
'k Heb vergeten, Jesu-mijn, dat
ik moet U dankbaar zijn.
Er is meer kans dat we bij die
negen behoren. God geeft ons zo
veel weldaden en geestelijke zege
ningen, dag in dag uit. Hij rei
nigt ons van de melaatsheid on
zer ziel. Hij geeft ons vrede en
vreugde. Hij geeft ons deel aan
het waarachtige leven. En nu zul
len we wel dankbaar zijn. Maar
zo licht zijn we dat alleen om de
gave. Omdat we genezen zijn,
omdat we vergeving hebben ge
kregen, omdat we vrede hebben
en gelukkig zijn.
Zonder dat we God op onze blote
knieën danken: wie zijn wij dat
u ons zo geholpen hebt? Zonder
dat we telkens weer bij Hem te
rugkomen. Zonder dat Zijn naam
voortdurend op onze lippen is: Je
zus, Jezus Uw naam zij eer!
Als we alleen om de gave dank
baar zijn dan gebruiken we Jezus
en God. En we eren Hem niet.
Kohlbrugge zegt: „Dankbaarheid
is God je weldaden laten zien".
Zo doet een kind. Op zijn verjaar
dag. „Kijk eens wat ik gekregen
heb!" Zo zullen ook wij telkens
weer tot God en Jezus komen, om
God te verheerlijken en Jezus te
danken. Dat is de rechte dank
baarheid. Niet dat ik gesticht
ben, dat ik behouden ben, dat ik
in de hemel kom, maar dat God
geëerd en geprezen wordt. Die
echte dankbaarheid wordt in ons
hart geboren als er ook echte
droefheid is. Als we weten uit
welke nood we verlost zijn. Dan
komen we voortdurend terecht
aan Jezus' voeten en roemen wij
in de naam des Heren.
Amerongen. G. Kaastra
Het was leuk om iets van jezelf eens
in de krant te zien, al was die
krant niet meer dan een gestencild
blaadje, dat nauwelijks verder kwam
dan de school. Nog 'n paar mededelin
gen erbij over wedstrijden en feestjes
zo kwam de schoolkrant van vroeger
tot stand. Maar later kwamen er arti
kelen van medescholieren, die werkelijk
iets te zeggen hadden. De jeugd raakte
meer betrokken bij het leven buiten de
school, ging zich er een oordeel over
vormen en dat oordeel kwam ook in de
schoolkrant. Zo groeide dit instituut
zoetjesaan uit tot een soort onderbouw
van de echte pers. De invloed van de
schoolkrant nam toe en tegelijkertijd
werden de schooleenheden óók nog gro
ter. Een complex van verschillende on
derwijsinstellingen, tezamen met zo'n
vijftienhonderd leerlingen, is geen zeld
zaamheid meer. Die leerlingen lezen de
schoolkrant nu ook als „opinieblad".
Een zware zaak, als we bedenken dat
bijvoorbeeld de hoofdredacteur, die
mede richting geeft aan het denken van
zijn medeleerlingen, opeens kan uitval
len door een slecht schoolrapport
'TV raden valt, wat er gebeurde: er
kwam een overkoepelend orgaan,
de Nederlandse Schoolpers Unie, lid
voor Nederland van de European School
Magazine Association; compleet met 'n
bureau, met adviseurs, en met een van
degelijke voorstellen uitpuilende porte
feuille. Die NSU viert dit jaar haar tien
jarig bestaan. Niet met een feestje
dat was iets voor de schoolkranten van
vroeger. Het is gevierd met een pers
conferentie, de eerste sinds de oprich
ting van de NSU, waarin met de vak
broeders en -zusters van gedachten werd
gewisseld over de schoolkrant van nu
en van de toekomst. De bestuursleden
overzagen het hiervoor naar Amster
dam gekomen gezelschap en als goede
vaklieden wisten zij al voordat het ge
sprek begon wie er alzo waren. Ze von
den het heel fijn dat er naast de redac
teuren van jeugdpagina's, ook collega's
waren, die het werk van de NSU door
het dagelijkse nieuws voor de volwas
senen wilden vlechten. Dat bracht het
gesprek ook wel eens in vaarwateren
waarin de koers van de NSU nog niet
helemaal vaststond maar dat was
niet erg. Als de wil tot zoeken de jeugd
tereclht wordt aangemerkt als verdien
ste, mogen de schoolkranten dan mis
schien ook wat aarzelend hun weg zoe
ken in de mallemolen, die hun wordt
gepresenteerd?
/Onherroepelijk heeft de groei naar het
grote leven met zich meegebracht,
dat ook oud-scholieren meedoen in het
bestuur. Enkele bestuursleden, waaron
der de presidente, mej. Bessie Schadee,
zijn al student. Maar hun functie is toch
duidelijk: ze zijn iets verder gevorderd
in het maatschappelijk leven dan de
scholier, ze staan tussen de school en
het leven. En zodra ze 27 jaar worden
moeten ze er toch uit. want dan is die
grens overschreden. Tot zolang helpen
/.ij bij de vormgeving, het maken van
een inhoud ook vooral, van de school
krant die van mededelingenblad evolu
eerde nee, eigenlijk niet tot een
klankbord van het jonge leven maar tot
wmmimmmmmm 'if iiwn \mmmmmmtsmm
een flexibele richtingwijzer, opgericht
door jongeren die het zelf ook alles nog
niet zo goed weten maar die juist daar
om méézoeken.
IT at zoeken houdt nogal wat in. Ter
illustratie daarvan presenteerde de
NSU de achtste uitgave van „Een tien
voor tieners", een keuze uit bijdragen
aan de Nederlandse schoolpers in het
afgelopen jaar. Elk jaar wordt een aan
tal Nederlandse letterkundigen gestrikt
voor een plaatsje in de redactie van
deze samenvatting, en een van hen moet
een voorwoord schrijven. Het bestuur
maakt er geen geheim van, dat nie
mand van de redactie happig is op het
schrijven van dat voorwoord. Toch een
kortsluiting in de lange hoogspannings
lijn tussen de levens van ouderen en
jongeren? „Och", zegt het bestuur,
„ieder jaar komt er toch een voorwoord
uit, waarmee we weer verder kunnen
werken". Ad den Besten schreef dit
maal:
„Alleen voor mijzelf sprekend moet
ik bekennen, dat ik voortdurend het
gevoel heb gehad bloemen te lopen
lezen in een immense woestijn van
geestloosheid. Dat gevoel correspon
deert overigens vrijwel met de erva
ring die ik heb wanneer ik me bloem
lezend of kritiserend met de litera
tuur van nu inlaat. Het kan dus best
een subjectieve aangelegenheid, zijn.
Allerlei mensen - speciaal jonge men
sen - blijken heerlijk te vinden waar
ik kraak noch smaak aan vind en ik
herinner me nog maar al te goed, dat
de literatuur-officials van toen al
evenmin erg in de smaak vielen. Ik zal
dus bezig zijn oud te worden, al mijn
beweringen van het tegendeel ten
spijt".
Dat is voor deze vooruitstrevende
NSU een mooi voorwoord. Er kwamen
vragen op van de grotere kranten, die
wilden weten hoe de nog schoolgaande
scribenten over deze uitroep dachten.
Het antwoord was heel nuchter: „Als
de Nederlandse literatuur het eens een
W" MMir»
000i8che
hooqebe
hltbgersc
jaar. een paar jaar misschien, zo erg
laat afweten dat er vrijwel niets nieuws
op de markt komt, is er het werkter
rein voor ons ook kleiner. Kunnen we
de sleur doorbreken dan is dat mooi,
kunnen we het niet, dan moeten
de ouderen ons ook niet verwijten dat
we er geen kans toe hebben gezien".
Dus toch een conformeren aan wat de
ouderen zongen? Dat laat het bestuur
zich ook weer niet zeggen: er zijn stu
dieconferenties, waarin nieuwe ideeën
naar voren komen, die de ouderen dan
niet als voorbeeld worden voorgehou
den „zo blasé zijn we echt niet"
maar waarop de schooljeugd van nu
wél zal doorwerken.
W'ie het wil begrijpen, moet dat boek-
je met de bijdragen van het afge
lopen jaar (Een tien voor de tieners,
uitgave Nijgh en Van Ditmar) eens
doorlezen. Op sommige dingen is van
alles aan te merken, gerekend naar de
maatstaven van letterkundigen, van
oudere werkers in onze maatschappij
ook, die met op het bureau trommelen
de vingers ongeduldig wachten op de
dag, die deze scholieren met huid en
haar ónze wereld insleurt. Dit staat er
in een enkel voorbeeld
In het begin was Ood
en Hij schiep de mens
naar zijn eigen beeld.
Wie is God, dat hij de mens
zo'n dorst, zo'n honger
naar bloed heeft gegeven T
als een beest,
dat zoekt naar zijn prooi,
zo schreeuwt de mens
om vlees en bloed
van zijn eigen geslacht.
en als de kreperenden kronkelen
en schreeuwen om leven,
dan lacht de mens,
drinkt zijn bloed,
eet verrukt zijn eigen vlees,
En God zag dat het goed was.
Een meisje van zeventien jaar schreef
dit in haar schoolblad. Ze deed het niet
om te dichten, want ze wist dat daar
voor meer nodig was. al wist ze ook
weer niet precies wèt. Maar zij legde
er een contact mee tussen school en we
reld. Een schreeuw waarvan ze des
nachts wakker kon liggen, totdat een
oudere zei dat ze nu maar rustig moest
gaan slapen maar wie kan iemand
dwingen om te slapen? Zal de wereld
het niet direct verstaan? Dan is er de
NSU, die er de positieve punten uithaalt
en er bijvoorbeeld op de studieconfe
renties verder mee gaat werken. Zo'n
conferentie, vorig jaar gehouden in De
Hunneschans te Uddel, dit jaar in Lei
den, kan dan een kreet om begrip van
de ouderen zijn, maar ook een mani
festatie van zelfbewustheid, in de geest
van „jullie ouderen weten het vandaag,
wij zullen het morgen moeten weten".
TToals gezegd, de NSU weet er zelf
niet altijd raad mee. maar het be
stuur zoekt méén met al die andere zoe
kenden. In een gesprek daarover valt
het woord „censuur", de censuur van
schooldirecties, die in de samenvatting
van de NSU-werkzaamheden een pro
bleem wordt genoemd. Welke positieve
en welke negatieve kanten ziet het be
stuur daarin? Hoe zwaar ligt het pro
bleem? Is die censuur een remmende
factor? Het bestuur van de NSU heeft
zich er een mening over gevormd op
basis van het verschijnsel dat de cen
suur niet algemeen is, maar in inciden
tele gevallen toch wel krachtdadig
wordt toegepast. Het NSU-bestuur zegt:
..Op deze leeftijd en in deze ontwikke
lingsfase kan het voor onze medewer
kers nuttig zijn, eens met de schooldi
rectie over bepaalde dingen te praten.
Een volwassen journalist doet dat toch
ook met zijn hoofdredacteur? We kun
nen ons voorstellen dat een stelselma
tig afbreken van een bepaalde leraar
de sfeer op school zodanig kan ver
knoeien, dat samenwerken met die man
niet meer mogelijk is. Wanneer de
schooldirectie redenen heeft om hem te
handhaven moet een schoolkrant hem
niet onmogelijk maken. Dat is een voor
beeld van gerechtvaardigde censuur,
als we het zo moeten noemen. Maar
aan de andere kant moet er een zekere
vrijheid zijn om ronduit te spreken over
dingen, die ons bezighouden. Als je er
over praat met de schooldirectie, moet
het mogelijk zijn tot overeenstemming
te komen zonder dat het woord „cen
suur" opduikt, zonder dat die censuur
ook metterdaad wordt uitgeoefend".
Zo gaan ze voort, de actief medewer
kenden onder de 175.000 bij de NSU
aangesloten schoolkrantlezers, die de
ruim 500 nog niet aangesloten school
kranten ook wel graag in de club zou
den willen hebben. Ze kunnen nog een
donderpreek verwachten van het be
stuur, dat deze week nog verzuchtte:
„Zovele van onze scholieren gaan die
kant van Hitweek en dergelijke bladen
op niets ten nadele gezegd van die
bladen, maar wij willen het zo graag
anders hebben. We willen al die scho
lieren, die de knop van de deur naar
buiten al in de hand hebben, laten zien
wat zich aan de andere kant van die
deur afspeelt. Mag het? Aan die ande
re kant ligt hun leven van straks, het
is een hard leven, waarop een scholier
die er straks doorheen moet, zich toch
wel mag voorbereiden. De schoolkrant
heeft in de brievenbus van die deur een
belangrijke plaats gekregen. Je moet
de moeite nemen, hem eruit te halen.
Of hem erin te stoppen, al naar Je
aard".