De schoolkrant Opbouw en consolidatie voltooid, een nieuwe fase breekt aan Dr.J.P. van Praag: VERGELIJK ONS NIET MET ENIGE KERK Mr. M. G. Rood: DE RICHTING OP VAN SER VICE-INSTITUUT en harde leven Ter overdenking VOORZITTERSWISSELING BIJ HET HUMANISTISCH VERBOND Niet neutraal Televisie Concurrerend Rotsi>ast verankerd De negen - waar zij n ze Richtingwijzer Jubilerende NSU bijt zich vast in nieuwe taken ~IÏÏ ^rr K*» DE Si Als een beest Prof. dr. J. P. VAN PRAAG de gaande man Op het tweejaarlijks congres van het Nederlands Humanistisch Verbond dat volgend jaar mei zal worden gehouden, zal prof. dr. J. P. van Praag zijn mandaat als algemeen voorzitter ter beschikking stellen. Hij zal de voorzittershamer dan meer dan 22 jaar hebben gehanteerd. Reeds nu heeft het hoofdbestuur zich be raden over zijn opvolger: het zal mr. M. G. Rood, advocaat en procureur te Am sterdam, voordragen als de nieuwe voorzitter. Mr. Rood is nu vice-voorzitter en onder meer voorzitter van de juridische sectie van de humanistische stichting So crates. Het betekent niet dat prof. Van Praag voor wat zijn activiteit binnen het humanisme betreft, „in ruste" gaat integendeel. Hij hoopt meer tijd en meer aandacht te kunnen gaan besteden aan de wetenschappelijke doordenking van het humanisme en hij blijft voorzitter van International Humanist and Ethical Union, de humanistische internationale, die vooral de laatste jaren veel aandacht besteedt aan het humanisme in marxistische landen. Desondanks blijft deze voorzitterswis seling een markant punt en het was voor ons reden om zowel met de gaande als met de komende man een gesprek te hebben. M. G. ROOD de komende man Er is een tijd geweest dat een minister in de Tweede Kamer uitriep: „Humanisten? Ze geven stenen voor brood!" Dat is zo'n zestien jaar geleden en de minister was mr. Mulde- rije. Nog dichterbij ligt de datum waarop een rooms-katholieke krant in het zuiden van ons land de humanisten omschreef als een stelletje communisten en homofielen. „Ik laat helemaal in het midden of het zo erg is dat te zijn, maar voor de katholieken in die tijd was het wel erg!", zegt prof. dr. J. P. van Praag. En hij heeft het recht iets terug te zeg gen want de beschuldigende vinger was aJ- tijd naar hem uitgestoken. Geen wonder: hij heeft vele jaren lang het humanisme als het ware gepersonifieerd. Toen in 1946 het Hu manistisch Verbond werd opgericht, koos men hem als voorzitter en hij is het geble ven tot op de dag van vandaag. In die functie is hij niet alleen de organisa torische leider geweest maar ook de weten schappelijke denker, ook de bezieler achter het humanisme. Hij schreef in 1946 al het boek dat van grote invloed is geweest op het Nederlandse humanisme: „Modern hu manisme een renaissance". Meer boe ken en nog veel meer artikelen zijn sinds dien van zijn hand verschenen en al dat wetenschappelijke werk vond in 1964 zijn bekroning toen hij aan de Rijksuniversiteit te Leiden benoemd werd tot bijzonder hoog leraar in de humanistiek (het woord is een uitvinding van hemzelf) en in de wijsgerige antropologie van het humanisme. Bovendien heeft hij in al die jaren ook in internationaal verband geijverd voor het humanisme. De oprichting van de International Humanist and Ethical Union was zijn werk en in 1952 werd hij ook de eerste president. Voeg bij dit alles dan nog dat hij in het dagelijks le ven (van 1954 af) lid is van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland echt geen baan die veel vrije tijd over laat en men heeft het beeld van een man die (zacht gezegd) een druk leven heeft geleid en nog leidt. Men zou zich kunnen voorstellen dat hij, nu 57 jaar' oud, wat moegestreden is en dat hij naar rust verlangt. Dat blijkt allerminst het geval. Nog altijd is hij een geharnast strijder voor de gedach te die uitgangspunt is voor het Humanistisch Verbond: „Het pogen om leven en wereld te verstaan met een beroep op menselijke vermogens en zonder uit te gaan van bijzon dere openbaring". Zijn aftreden motiveert hij aldus dat het tijd wordt dat na een zo lange periode van opbouw en consolidatie van de humanistische organisatie een jonge re man aan de top komt. De tijd van opbouw en consolidatie is afgesloten een nieuwe fase kan beginnen. honderd „cliënten", zoals prof. Van Praag dat noemt. Keerzijde van het streven naar gelijke rechten als de kerken is, dat het Verbond wel „een kerkje voor buitenkerkelijken" is genoemd. „Dat is maar een kreet", aldus de heer Van Praag. „De kerk vervult evenals wij een aantal functies die sociaal en cultu reel belangrijk zijn: geestelijke verzorging, gesprekscentra, vormingswerk, het represen teren van een volksgroep". „Maar dat maakt ons geen kerk. Onze be zinningsbijeenkomsten vaak op zondag ochtend omdat dat gemakkelijk uitkomt kennen geen liturgie. Niemand van de zes tienduizend leden hoeft er heen. Wie het leuk vindt, gaat. Anderen komen er nooit. De ver gelijking met een kerk is het volstrekt scheeftrekken van het humanisme". Hijzelf staat niet bekend om een felle hou ding tegenover de kerken. Prof. Van Praag schrijft dit ten dele toe aan het feit dat ook zijn ouders niet godsdienstig waren. „Zij dachten eigenlijk net als ik". Politiek is hij niet neutraal (PvdA), maar in het Verbond speelt dat niet jnee. „Wij zien het vooral als taak, de leden tot bewustwording van de problemen te brengen. De rest moeten zij op eigen manier in hun politieke partijen uitwerken. Zelf hebben wij geen recepten voor oplossingen, wel een zo danige kijk op de zaken dat die als richt snoer en kompas kan dienen. Naast de zelf verwerkelijking van de mens wordt nu voor al belangrijk, volgens mij, de menselijke so lidariteit. Veel mensen lijden, geloof ik, aan vereenzaming door onvoldoende aandacht juist voor die solidariteit". In de kiem van zijn ontwikkeling tot grondlegger van het humanistisch Verbond schuilt bij prof. Van Praag het pacifisme. In zijn studententijd in Amsterdam was hij pa cifist. „In de oorlog (hij moest als jood on derduiken) en daarna ben ik er wat van te ruggekomen. Pacifisme is niet dat je je ge weldloos overgeeft, maar dat je je verzet met andere middelen dan het geweld". „In de oorlog heb ik gemerkt, dat velen daar innerlijk niet de fut voor hadden. Daar door ben ik de behoefte gaan voelen aan een orgaan, dat die innerlijke houding kweekt. -En dat is het Humanistisch Ver bond." „Het Humanistisch Verbond moet een cen trum worden dat zich op het vormen van mensen gaat toeleggen. Een centrum waar mensen geholpen worden hun eigen moge lijkheden te ontplooien. De mensen die veel meer mogelijkheden in zich hebben dan ze totnogtoe verwezenlijken, moeten de ruimte krijgen zichzelf te zijn". Het*zijn enige gedachten van mr. M. G. Rood, die door het hoofdbestuur van het Hu manistisch Verbond op het congres, dat vol gend voorjaar wordt gehouden, zal worden voorgesteld als de nieuwe voorzitter. Mr. Rood, een kleine bedachtzame ma" van 41 jaar met hier en daar wat grijze plekken in een zwarte haardos, lijkt de aan gewezen man om het Verbond in een nieuwe fase van zijn bestaan te leiden. Hij heeft in verschillende organisaties zijn sporen ver diend. Hij is voorzitter van de juridische sectie van de humanistische stichting Socrates; voorzitter van het Algemeen Verbond Kin derbescherming; bestuurslid van de Sociale Academie Amsterdam en hoofdbestuurslid van de Vereniging Kinderhulp. Hij zat in de leiding van het jongste congres van D'66. zichte van organisaties. Ik zie het Verbond in de nieuwe fase dan ook meer de richting opgaan van een service-instituut." Hij is ervan overtuigd dat dit een vrucht bare manier van werken zal worden. De periode-Van Praag kenschetst mr. Rood als een tijd van strijd voor gelijke rechten. Door die strijd voor gelijke rechten heeft het Verbond wel eens het stempel ge kregen een concurrerende kerkelijke groepe ring te zijn. Het Verbond moet duidelijk ma ken dat dat niet zo is. Duidelijkheid: dat zal volgens mr. Rood voor het Verbond, waar bij de mens van hier en nu centraal staat, zeker een voorwaarde moeten zijn. Hij zegt: „Er is in het verleden vaak tegen ons ge zegd: wat doen jullie het toch moeilijk. De genen die dat opmerkten hadden gelijk. De benadering van de mensen zal gewoner en zakelijker moeten gebeuren. In het vor-^ mingswerk zullen we met voorbeelden uit het dagelijks leven dienen te komen en niet met allerlei abstracties die de mensen maar weinig zeggen. We hebben een beleidsnota opgesteld, waarin is vastgelegd wat het ver bond zich voorstelt te gaan doen. Die zullen wij aan het congres voorleggen." Mr. Rood ziet de toekomst van het Huma nistisch Verbond als een vereniging met een kern van leden met daaromheen een veel grotere groep mensen die de produkten van het Verbond afneemt. „Die produkten, discussieavonden, geeste lijke verzorging, vormingswerk en weten schappelijke rapporten, moeten goed zijn, want mensen zijn kritisch geworlen ten op- Belangrijk vindt de kandidaat-voorzitter de radio- en televisie-uitzendingen die door het Humanistisch Verbond worden verzorgd. Vooral de televisie vindt hij een verschrikke lijk belangrijk medium. „Je kunt er elke avond een schat aan informatie krijgen over onderwerpen waarvan je vroeger niets wist." De reacties op de uitzendingen van het Verbond noemt hij wisselvallig. Een uitzen ding die veel positieve reacties kreeg was die over het werk in arbeiderskampen, ge vangenissen en bij militairen. „Gelukkig maar, want aan die uitzending was veel werk besteed. Het was een dure zaak. Ons geld was toen ook wel direct zo'n beetje op." Mr. Rood gelooft dat de mens van nu meer mogelijkheden heeft dan ooit. De mogelijk heden op een positiever manier van leven zijn door meer scholing en betere opleidin gen gegroeid. Een positieve manier van le ven kenmerkt de humanist in de samenle ving. Negatieve benadering van het verschijnsel mens, door sombere profeten wel het minst humane wezen op de aardbol genoemd, wijst hij dan ook beslist van de hand. Gebeurte nissen op verschillende plaatsen in de we reld mogen nog zo onmenselijk zijn, het feit alleen al dat ze onmenselijk genoemd wor den houdt de hoop op een menselijker be staan levend. Zo hebben de gebeurtenissen voor de Rus sische inval in Tsjecho-Slowakije voor mr. Rood nog een interessant aspect gehad. „De Tsjechen hebben voor de Russische inval verklaard te streven naar een humanisti- scher samenleving. De Russen hebben daar op niet gereageerd met het ontkennen van een humanistische samenleving, maar met de opmerking aan het adres van de Tsjechen dat wat zij humanistisch noemden voor de Russen kapitalistisch betekende. Er zijn in de Oosteuropese landen zich humanistisch- marxistisch noemende schrijvers. Wat zij publiceren is opvallend te noemen." Mr. Rood is een drukbezet man. Een man die vaste ideeën heeft over talrijke zaken en begiftigd met iets dat hij „vooruitgangs optimisme" noemt. Zijn optimisme lijkt ge- rechtvaardgd omdat hij werkt aan voorzie ningen die een betere mens mogelijk moeten maken. „En optimist mag je", zegt hij, „alleen zijn als je daarvoor knokt." Want dat is de vaste overtuiging van dr. Van Praag: het Humanistisch Verbond is nu rotsvast verankerd. En hij grondt die overtuiging op de veranderingen ten goede die de opvattingen van het Nederlandse volk over het Verbond vooral in de afgelopen tien jaar hebben ondergaan. Het mandement van de bisschoppen uit 1954 „waarin het humanisme als een van de afgrijselijkste dingen wordt afgeschilderd" beschouwt hij als een laatste stuiptrekking van de te genstand tegen een geestelijke stroming, die in principe eeuwenoud is, maar pas na de oorlog in georganiseerde vorm in Nederland een vuist heeft gemaakt. „Niemand zegt meer: die humanisten ho ren er niet bij. In principe tenminste. Maar in de praktijk is het moeilijk om gelijkge rechtigdheid ten opzichte van de kerken te verwezenlijken". Hij geeft een voorbeeld uit wat hij de dienstverlening van het Verbond noemt: de geestelijke verzorging in het leger. Er zijn tien humanistische geestelijke verzorgers met elk zo'n achthonderd cliënten. Meer ver zorgers aanstellen stuit op geweldige moei lijkheden bij de rijksoverheid. Dominees en aalmoezeniers hebben meestal echter vijf- ,,Waar zijn de negen an deren?" Lukas 17 vs. 17b. Waar zijn de negen anderen? De negen, waar zijn ze? Dat is de vraag die Jezus stelt. Dat is een pijnlijke vraag. Dat is een verdrietige vraag. Dat is een vreselijke vraag. We kennen alleh het spreek woord: „Ondank is 's werelds loon". Ondank is ook hetgeen God, hetgeen Jezus oogst. Hier doet zich het geval voor dat Je zus bij het binnengaan van een dorp tien melaatse mannen ont moet. Ze hebben een vreselijke ziekte Een ziekte die ook be schouwd werd als een zware straf. Voor mensen die wel bijzonder erge zondaren moesten zijn. Deze mensen zijn diep ongelukkig. Geen wonder dat ze Jezus aan roepen om ontferming, wanneer ze Hem ontmoeten. Jezus is over hen bewogen en doet een beroep op hun geloog. Geen genezing zon der geloof. „Ga heen en toon u aan de priesters", zo luidt de op dracht. Ze moeste^ geloven dat ze genezen waren. Want je ging pas naar de priesters wanneer je genezen was. Zij beoordeelden of je weer aan de eredienst en de samenleving kon deelnemen. Je zus zegt elders: „Als ge iets bidt of begeert, geloof dat ge het hebt ontvangen en het zal u geschie den". Dat is het echte geloof. En het wonder gebeurt: deze zwaar zieke mensen gaan in ge loof op weg. En dan zijn ze ook meteen beter! Hun geloof heeft hen genezing gebracht. Geen won der dat deze mensen dolgelukkig zijn. Negen van de tien hollen di rect naar huis. naar hun gezin en hun zaken. Slechts één keert naar Jezus terug om hem te dan ken, terwijl hij luide God verheer lijkt. Hij alleen begrijpt welk een bijzondere genade hem te beurt is gevallen. Hij wordt meer dan genezen, hij wordt behouden. Bedroefd zegt Jezus: „Zijn er geen tien genezen? De negen waar zijn ze?" Die negen, het waren allen om zo te zeggen, ker kelijke mensen. Het waren Joden. Ze waren natuurlijk ook heel dankbaar, maar alleen voor de gave. Ze vergaten de Gever. Al leen die éne wist dat hij aller eerst de Gever moest danken en eren. Die ene was een Samari taan. Iemand die er eigenlijk bui ten stond. Een vreemde, die ook nog door de Joden met de nek werd aangezien. Hij was niet or thodox genoeg. Hij alleen wist wat echte dankbaarheid was. En nu willen wij natuurlijk al lemaal aan de kant van die Sa maritaan staan. Maar laten we niet te gauw zeggen dat wij wel de rechte dankbaarheid kennen. Guido Gezelle begreep het beter, toen hij dichtte: Zie toch, van de tien leprozen waren negen schaamtelozen, was maar één die wederkwam naar Die hem zijn kwaal afnam. En ik heb mij naar de negen Naar de tiende niet gedregen; 'k Heb vergeten, Jesu-mijn, dat ik moet U dankbaar zijn. Er is meer kans dat we bij die negen behoren. God geeft ons zo veel weldaden en geestelijke zege ningen, dag in dag uit. Hij rei nigt ons van de melaatsheid on zer ziel. Hij geeft ons vrede en vreugde. Hij geeft ons deel aan het waarachtige leven. En nu zul len we wel dankbaar zijn. Maar zo licht zijn we dat alleen om de gave. Omdat we genezen zijn, omdat we vergeving hebben ge kregen, omdat we vrede hebben en gelukkig zijn. Zonder dat we God op onze blote knieën danken: wie zijn wij dat u ons zo geholpen hebt? Zonder dat we telkens weer bij Hem te rugkomen. Zonder dat Zijn naam voortdurend op onze lippen is: Je zus, Jezus Uw naam zij eer! Als we alleen om de gave dank baar zijn dan gebruiken we Jezus en God. En we eren Hem niet. Kohlbrugge zegt: „Dankbaarheid is God je weldaden laten zien". Zo doet een kind. Op zijn verjaar dag. „Kijk eens wat ik gekregen heb!" Zo zullen ook wij telkens weer tot God en Jezus komen, om God te verheerlijken en Jezus te danken. Dat is de rechte dank baarheid. Niet dat ik gesticht ben, dat ik behouden ben, dat ik in de hemel kom, maar dat God geëerd en geprezen wordt. Die echte dankbaarheid wordt in ons hart geboren als er ook echte droefheid is. Als we weten uit welke nood we verlost zijn. Dan komen we voortdurend terecht aan Jezus' voeten en roemen wij in de naam des Heren. Amerongen. G. Kaastra Het was leuk om iets van jezelf eens in de krant te zien, al was die krant niet meer dan een gestencild blaadje, dat nauwelijks verder kwam dan de school. Nog 'n paar mededelin gen erbij over wedstrijden en feestjes zo kwam de schoolkrant van vroeger tot stand. Maar later kwamen er arti kelen van medescholieren, die werkelijk iets te zeggen hadden. De jeugd raakte meer betrokken bij het leven buiten de school, ging zich er een oordeel over vormen en dat oordeel kwam ook in de schoolkrant. Zo groeide dit instituut zoetjesaan uit tot een soort onderbouw van de echte pers. De invloed van de schoolkrant nam toe en tegelijkertijd werden de schooleenheden óók nog gro ter. Een complex van verschillende on derwijsinstellingen, tezamen met zo'n vijftienhonderd leerlingen, is geen zeld zaamheid meer. Die leerlingen lezen de schoolkrant nu ook als „opinieblad". Een zware zaak, als we bedenken dat bijvoorbeeld de hoofdredacteur, die mede richting geeft aan het denken van zijn medeleerlingen, opeens kan uitval len door een slecht schoolrapport 'TV raden valt, wat er gebeurde: er kwam een overkoepelend orgaan, de Nederlandse Schoolpers Unie, lid voor Nederland van de European School Magazine Association; compleet met 'n bureau, met adviseurs, en met een van degelijke voorstellen uitpuilende porte feuille. Die NSU viert dit jaar haar tien jarig bestaan. Niet met een feestje dat was iets voor de schoolkranten van vroeger. Het is gevierd met een pers conferentie, de eerste sinds de oprich ting van de NSU, waarin met de vak broeders en -zusters van gedachten werd gewisseld over de schoolkrant van nu en van de toekomst. De bestuursleden overzagen het hiervoor naar Amster dam gekomen gezelschap en als goede vaklieden wisten zij al voordat het ge sprek begon wie er alzo waren. Ze von den het heel fijn dat er naast de redac teuren van jeugdpagina's, ook collega's waren, die het werk van de NSU door het dagelijkse nieuws voor de volwas senen wilden vlechten. Dat bracht het gesprek ook wel eens in vaarwateren waarin de koers van de NSU nog niet helemaal vaststond maar dat was niet erg. Als de wil tot zoeken de jeugd tereclht wordt aangemerkt als verdien ste, mogen de schoolkranten dan mis schien ook wat aarzelend hun weg zoe ken in de mallemolen, die hun wordt gepresenteerd? /Onherroepelijk heeft de groei naar het grote leven met zich meegebracht, dat ook oud-scholieren meedoen in het bestuur. Enkele bestuursleden, waaron der de presidente, mej. Bessie Schadee, zijn al student. Maar hun functie is toch duidelijk: ze zijn iets verder gevorderd in het maatschappelijk leven dan de scholier, ze staan tussen de school en het leven. En zodra ze 27 jaar worden moeten ze er toch uit. want dan is die grens overschreden. Tot zolang helpen /.ij bij de vormgeving, het maken van een inhoud ook vooral, van de school krant die van mededelingenblad evolu eerde nee, eigenlijk niet tot een klankbord van het jonge leven maar tot wmmimmmmmm 'if iiwn \mmmmmmtsmm een flexibele richtingwijzer, opgericht door jongeren die het zelf ook alles nog niet zo goed weten maar die juist daar om méézoeken. IT at zoeken houdt nogal wat in. Ter illustratie daarvan presenteerde de NSU de achtste uitgave van „Een tien voor tieners", een keuze uit bijdragen aan de Nederlandse schoolpers in het afgelopen jaar. Elk jaar wordt een aan tal Nederlandse letterkundigen gestrikt voor een plaatsje in de redactie van deze samenvatting, en een van hen moet een voorwoord schrijven. Het bestuur maakt er geen geheim van, dat nie mand van de redactie happig is op het schrijven van dat voorwoord. Toch een kortsluiting in de lange hoogspannings lijn tussen de levens van ouderen en jongeren? „Och", zegt het bestuur, „ieder jaar komt er toch een voorwoord uit, waarmee we weer verder kunnen werken". Ad den Besten schreef dit maal: „Alleen voor mijzelf sprekend moet ik bekennen, dat ik voortdurend het gevoel heb gehad bloemen te lopen lezen in een immense woestijn van geestloosheid. Dat gevoel correspon deert overigens vrijwel met de erva ring die ik heb wanneer ik me bloem lezend of kritiserend met de litera tuur van nu inlaat. Het kan dus best een subjectieve aangelegenheid, zijn. Allerlei mensen - speciaal jonge men sen - blijken heerlijk te vinden waar ik kraak noch smaak aan vind en ik herinner me nog maar al te goed, dat de literatuur-officials van toen al evenmin erg in de smaak vielen. Ik zal dus bezig zijn oud te worden, al mijn beweringen van het tegendeel ten spijt". Dat is voor deze vooruitstrevende NSU een mooi voorwoord. Er kwamen vragen op van de grotere kranten, die wilden weten hoe de nog schoolgaande scribenten over deze uitroep dachten. Het antwoord was heel nuchter: „Als de Nederlandse literatuur het eens een W" MMir» 000i8che hooqebe hltbgersc jaar. een paar jaar misschien, zo erg laat afweten dat er vrijwel niets nieuws op de markt komt, is er het werkter rein voor ons ook kleiner. Kunnen we de sleur doorbreken dan is dat mooi, kunnen we het niet, dan moeten de ouderen ons ook niet verwijten dat we er geen kans toe hebben gezien". Dus toch een conformeren aan wat de ouderen zongen? Dat laat het bestuur zich ook weer niet zeggen: er zijn stu dieconferenties, waarin nieuwe ideeën naar voren komen, die de ouderen dan niet als voorbeeld worden voorgehou den „zo blasé zijn we echt niet" maar waarop de schooljeugd van nu wél zal doorwerken. W'ie het wil begrijpen, moet dat boek- je met de bijdragen van het afge lopen jaar (Een tien voor de tieners, uitgave Nijgh en Van Ditmar) eens doorlezen. Op sommige dingen is van alles aan te merken, gerekend naar de maatstaven van letterkundigen, van oudere werkers in onze maatschappij ook, die met op het bureau trommelen de vingers ongeduldig wachten op de dag, die deze scholieren met huid en haar ónze wereld insleurt. Dit staat er in een enkel voorbeeld In het begin was Ood en Hij schiep de mens naar zijn eigen beeld. Wie is God, dat hij de mens zo'n dorst, zo'n honger naar bloed heeft gegeven T als een beest, dat zoekt naar zijn prooi, zo schreeuwt de mens om vlees en bloed van zijn eigen geslacht. en als de kreperenden kronkelen en schreeuwen om leven, dan lacht de mens, drinkt zijn bloed, eet verrukt zijn eigen vlees, En God zag dat het goed was. Een meisje van zeventien jaar schreef dit in haar schoolblad. Ze deed het niet om te dichten, want ze wist dat daar voor meer nodig was. al wist ze ook weer niet precies wèt. Maar zij legde er een contact mee tussen school en we reld. Een schreeuw waarvan ze des nachts wakker kon liggen, totdat een oudere zei dat ze nu maar rustig moest gaan slapen maar wie kan iemand dwingen om te slapen? Zal de wereld het niet direct verstaan? Dan is er de NSU, die er de positieve punten uithaalt en er bijvoorbeeld op de studieconfe renties verder mee gaat werken. Zo'n conferentie, vorig jaar gehouden in De Hunneschans te Uddel, dit jaar in Lei den, kan dan een kreet om begrip van de ouderen zijn, maar ook een mani festatie van zelfbewustheid, in de geest van „jullie ouderen weten het vandaag, wij zullen het morgen moeten weten". TToals gezegd, de NSU weet er zelf niet altijd raad mee. maar het be stuur zoekt méén met al die andere zoe kenden. In een gesprek daarover valt het woord „censuur", de censuur van schooldirecties, die in de samenvatting van de NSU-werkzaamheden een pro bleem wordt genoemd. Welke positieve en welke negatieve kanten ziet het be stuur daarin? Hoe zwaar ligt het pro bleem? Is die censuur een remmende factor? Het bestuur van de NSU heeft zich er een mening over gevormd op basis van het verschijnsel dat de cen suur niet algemeen is, maar in inciden tele gevallen toch wel krachtdadig wordt toegepast. Het NSU-bestuur zegt: ..Op deze leeftijd en in deze ontwikke lingsfase kan het voor onze medewer kers nuttig zijn, eens met de schooldi rectie over bepaalde dingen te praten. Een volwassen journalist doet dat toch ook met zijn hoofdredacteur? We kun nen ons voorstellen dat een stelselma tig afbreken van een bepaalde leraar de sfeer op school zodanig kan ver knoeien, dat samenwerken met die man niet meer mogelijk is. Wanneer de schooldirectie redenen heeft om hem te handhaven moet een schoolkrant hem niet onmogelijk maken. Dat is een voor beeld van gerechtvaardigde censuur, als we het zo moeten noemen. Maar aan de andere kant moet er een zekere vrijheid zijn om ronduit te spreken over dingen, die ons bezighouden. Als je er over praat met de schooldirectie, moet het mogelijk zijn tot overeenstemming te komen zonder dat het woord „cen suur" opduikt, zonder dat die censuur ook metterdaad wordt uitgeoefend". Zo gaan ze voort, de actief medewer kenden onder de 175.000 bij de NSU aangesloten schoolkrantlezers, die de ruim 500 nog niet aangesloten school kranten ook wel graag in de club zou den willen hebben. Ze kunnen nog een donderpreek verwachten van het be stuur, dat deze week nog verzuchtte: „Zovele van onze scholieren gaan die kant van Hitweek en dergelijke bladen op niets ten nadele gezegd van die bladen, maar wij willen het zo graag anders hebben. We willen al die scho lieren, die de knop van de deur naar buiten al in de hand hebben, laten zien wat zich aan de andere kant van die deur afspeelt. Mag het? Aan die ande re kant ligt hun leven van straks, het is een hard leven, waarop een scholier die er straks doorheen moet, zich toch wel mag voorbereiden. De schoolkrant heeft in de brievenbus van die deur een belangrijke plaats gekregen. Je moet de moeite nemen, hem eruit te halen. Of hem erin te stoppen, al naar Je aard".

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1968 | | pagina 13