ZIEZO
L
H a
ZATERDAG 26 OKTOBER 196S
M'
het puin
nog
de doffe berusting
^flah heeft het gewild. Daar
om hangt er nu een walge
lijke lijkenlucht boven een onaf
zienbare vlakte met puinhopen
waar een maand geleden nog het
woestijndorp Kakhak stond. Om
dat Allah wilde dat de aarde zou
beven, zijn nu alle lemen huizen
vergruisd. Daarom schuiven bull
dozers van het Perzische leger al
het puin weg, waarin nog enkele
honderden lijken moeten liggen.
De bestuurders van de bulldozers
dragen gasmaskers, omdat zij an
ders misselijk zouden worden van
de stank.
De brandende zon van dit
ogenblik en de naderende stren
ge winter zetten de mensen tot
haast aan. Zij werken van
's morgens vijf uur tot 's avonds
elf uur in de puinhopen. Er is
geen tijd meer om alle lijken
onder het puin vandaan te ha
len. De meesten van de duizen
den doden zijn de eerste weken
na de ramp geïdentificeerd en ge
borgen. Zij werden in massagra-
ren gelegd, die waren gevuld
met ongebluste kalk. De lijken
werden bespoten met creosoot,
voordat de graven werden dicht
gemaakt. Het Perzische Rode
Kruis wilde ieder risico van be
smetting voorkomen.
Ik was in Kakhak terecht ge
komen tijdens een vijfhonderd
kilometer lange rit in een jeep
door de totaal verlaten en vijan
dige Grote Zoutwoestijn. In de
spookstraten van het verwoeste
dorp, waar een maand geleden
nog zesduizend mensen saffraan
verbouwden, liep ik dokter Ali
Fonuhi van Red Lion and Sun
(het Perzische Rode Kruis) tegen
het lijf.
Hij vertelde dat het ergste ge
vaar voor het uitbreken van ziek
ten nu was geweken. Alle over
levenden zijn inmiddels inge
ënt tegen besmettelijke ziekten en
de regering heeft maatregelen ge
nomen om het schaarse water
van het dorp te ontsmetten.
Tfijf minuten later stond ik
aan de rand van een kleine
woestijn buiten het dorp, waarin
een baby van drie maanden werd
begraven. Het kind was bij de
ramp onder het puin bedolven,
werd gered en naar een in een
tent ingericht ziekenhuisje ge
bracht.
Deze ochtend, een maand later,
overleed het aan dysenterie. Ter
wijl de moeder op de top van
een heuvel in de buurt haar
klaagliederen naar de strak
blauwe lucht gilde, legde de va
der, geholpen door enkele vrien
den, het kind sin het grafje.
„Allah zij geloofd", vertelde
hij mij later op de dag. „Allah
heeft mij mijn huis, mijn kind,
mijn ezel en mijn schaap afge
nomen. Allah heeft ook mijn
saffraantpintje verpletterd. Ik
heb niets meer, maar Allah zij
geloofd, omdat hij mij heeft la
ten leven. Al het andere komt
wel weer in orde. Daar zal de
sjah voor zorgen, want de sjah
is de .schaduw van Allah".
Gesluierde vrouwen en getul-
bande grijsaards zoeken op de
puinhopen nog steeds naar hun
bezittingen. Zij zullen ze waar
schijnlijk nooit meer vinden. Ge
wapende soldaten van het leger
patrouilleren door de straten en
de tentenkampen, waar de over
levenden zijn ondergebracht. Zij
moeten voorkomen dat hyena's
uit de woestijn ongeborgen lij
ken en in de open lucht opge
slagen voedselvoorraden roven.
Voor de ingang van hun tenten
bieden vriendelijk glimlachende
moslims, gehurkt achter hun
houtskoolvuurtje, een beker thee
aan.
l^en sociologe, die door de Per-
zische regering in Teheran
naar het rampgebied is gestuurd
om rapport op te maken over de
wensen van de overlevenden,
verklaart de blijmoedigheid van
de mensen. Zij heet Mandana en
zegt: „U bent een westerling,
daarom begrijpt u die berusting
niet. Al deze primitieve mensen
zijn in hun hart filosofen. Wat
Allah doet is goed. Allah heeft
hen laten leven en daarom zijn
zij dankbaar".
Misschien heeft Mandana gelijk.
Maar mijn vraag, waarom 't aan
tal zelfmoorden na de ramp dan
zo schrikbarend is gestegen, laat
zij onbeantwoord.
Nog dagelijks worden nieuwe
aardschokken gevoeld. Terwijl
wij door de woestijn reden werd
het al op 31 augustus verwoeste
Ferdows opnieuw getroffen. Dit
maal werd het door het Rode
|~1 at zelf de zegt de schaapher
der Abu Ferabi in Abadye-
Proon, wiens zevenjarige zoontje
Gholam Raza vier dagen onder
het puin bedolven heeft gelegen.
Hij zegt: „Niemand van ons wil
nog ooit in een huis van leem wo
nen. Wij durven niet meer. Wij
willen huizen van steen. Niet van
die westerse dingen, maar hui
zen, waarin wij kunnen leven zo
als wij gewend waren. Er moet
een gat in het dak zitten voor de
rook en ik wil mijn schaap des
nachts naast mijn bed hebben".
De Perzische regering heeft al
le begrip voor de wensen van de
ze woestijnbewoners. Men heeft
een lesje geleerd toen in 1964 met
buitenlands geld het door aardbe
vingen verwoeste dorp Douzats
werd herbouwd. Toen accepteer
de men blindelings behalve geld
ook de westerse plannen voor de
herbouw van het dorp. Maar geen
woestijn bewoner wilde in die mo
derne huisjes gaan wonen. Zij
konden het voor geen goud over
hun hart krijgen hun vee 's nachts
in de steek te laten, ook al wer
den de dieren in een aparte stal
ondergebracht. Dat zij binnens
huis hun houtskoolvuurtjes niet
meer konden stoken omdat er
geen gat in het dak zat, was iets
wat hun hele levenspatroon omver
wierp.
„TJaarom", zegt staatssecreta
ris van buitenlandse zaken,
dr. Khalaatbari in Teheran ons,
„willen wij de supervisie houden
over de nieuwbouwplannen van de
dorpen in het rampgebied. Wij
zijn dankbaar voor alle buiten
landse hulp, vooral in de vorm
van geld. Maar het is belangrijk,
dat de herbouw van de dorpen
gebeurt met de materialen, de
goedkope arbeidskrachten en de
inzichten van de woestijnbewo
ners zelf.
Dan pas hebben wij zekerheid
dat deze mensen écht worden ge
holpen. Westerse landen kennen
de behoeften van deze primitieve
mensen niet. Wij wel.
Daarom zullen wij het niet
kunnen goedvinden dat aan giften
en gaven de voorwaarde zal wor
den verbonden dat het buitenland
ook de plannen mag uitwerken.
Wij zullen luisteren naar bijvoor
beeld de adviezen van Nederland
se bouwkundigen, die ons in het
rampgebied willen komen helpen.
Maar wij willen in het belang
van de woestijnbewoners zelf de
supervisie houden".
De herbouw van het rampge
bied wiJ de Perzische regering
voor een groot deel inpassen in 'n
zeven-jarenplan voor landhervor
ming en ontwikkeling. Dat bete
kent, dat er geld moet worden
onttrokken aan andere binnen
landse ontwikkelingsprojecten,
„maar". zegt dr. Khalaatbari,
„door deze ramp zijn nieuwe, on
voorziene prioriteiten ontstaan.
Ik kan niet geloven dat er in
ons land mensen zullen zijn, die
er tegen zijn aan deze prioriteiten
inderdaad voorrang te geven. Ver
geet niet dat de laatste aardbe
ving voor ruim zevenhonderd mil
joen gulden schade heeft aange
richt. De primitieve mensen in
dit gebied moeten nu geholpen
worden hun leven opnieuw te be
ginnen, want zij hebben letterlijk
niets meer".
Tbe Nederlandse ambassade
raad in Teheran mr. A.
Mansvelt (46) en de 48-jarige se
cretaris van de Nederlandse am
bassade N. Schillings brengen on
der woorden wat de staatssecre
taris uit nationale trots minder
vlot over de lippen komt: door
verschuivingen van geld voor bin
nenlandse ontwikkelingen zal de
Perzische regering op de heel
lange duur het getroffen gebied
heus wel kunnen herbouwen. Maar
wanneer de Nederlandse bevol
king geld op tafel legt, kunnen er
vlugger méér aardschokvrije hui
zen worden gebouwd en kan de
Perzische regering zich blijven
bezighouden met de bitter nood
zakelijke ontwikkeling van de
primitieve gebieden.
Hoe hard het ook klinkt: de
aardbeving heeft ook haar goede
kanten. Verschillende van de ver
woeste dorpen zullen op andere
plaatsen worden herbouwd. Het
gevolg is, dat de Perzische rege
ring de gelegenheid krijgt, de
meest noodzakelijke ontwikke
lingsprojecten meteen uit te voe
ren. Bij de herbouw zal bijvoor
beeld tegelijk worden afgestapt
van het primitieve en eeuwenou
de ondergrondse irrigatiesysteem,
dat door de woestijnbewoners
„kanuts" wordt genoemd en dat
in veel gevallen één man, de eige
naar, het recht geeft een hee)
dorp te terroriseren.
Dij ieder te .herbouwen dorp
zal de regering, nu waterput
ten met pompen maken, zodat de
bewoners gedwongen worden hun
soms onmogelijke tradities in de
steek te laten. De heer Mansvelt:
„Hét probleem in Perzië is het
doorbreken van het traditionalis
me".
Een zakenman, die al elf jaar
in Perzië woont, is de heer C.
Klaassenl Hij is directeur van een
bouwkundig adviesbureau voor 't
Midden-Oosten en hij is nauw be
trokken geweest bij de herbouw
van Douzats. Hij zegt: „Het is na
tuurlijk mogelijk om de dorpen te
herbouwen en daarbij rekening te
houden met de wensen van de be
volking. Het is ook mogelijk om
met flexibel beton aardschokvrije
huizen te bouwen. In Japan heeft
men opzienbarende vindingen op
dit gebied gedaan".
De herbouw van een verwoest
dorp zal op het ogenblik ongeveer
twintig procent meer kosten, dan
indertijd in Douzats. Toen kostte
Nog is de ontzetting niet verdwenen van de gezichten van
schaapherder Abu Ferabi en zyn zoontje Gholam Reza, dat vier
dagen onder het puin heeft gelegen.
Kruis ingerichte tentenkamp voor
de overlevenden van de eerste
aardbeving vernield. Er vielen dit
keer geen doden, maar deze si
tuatie houdt de onrust onder de
woestijnbewoners levend.
Zij begrijpen nu nog nauwe
lijks hoe het mogelijk was, dat
op 31 augustus, 's middags om
half drie, in een tijd van dertig
seconden elfduizend van de ruim
65.000 bewoners van de provincie
Khorasan konden worden gedood.
Het ging allemaal té snel.
Ook in Mayam schuiven bul-
dozers puin en stof opzij. Ook
hier staat geen huis meer over
eind. Van de vierhonderd dorps
bewoners werden er 91 verplet
terd.
Het dorpshoofd zit nog iedere
dag apatisch op zijn kleedje voor
zijn Rode-Krui.stent. Hij verloor
vrouw en drie kinderen. Zijn bu
ren zorgen, dat zijn houtskool
vuurtje niet uitgaat en dat hij
zijn dagelijkse portie kabbab n^ar
binnen krijgt.
De plaatselijke kruidenier Ali
Askari verloor dertig familiele
den. Zijn ergste zorg van dit
ogenblik: „Allah is goed, want ik
leef. Maar hoe kom ik aan een
huis?"
Hier stond een maand geleden het heerlyk naar saffraan ruikende
woestijndorp Kakhak. De huizen zijn verdwenen. Het ruikt er nu
naar lyken in plaats van naar saffraan.
een dorp van tachtig huizen, een
badhuis, een moskee en een
school ongeveer 625.000 gulden.
De bouw van één huis in de woes
tijn kost nu ongeveer tienduizend
gulden.
„T)at lijkt weinig, maar de
wensen van de woestijnbe
woners zijn bescheiden. Zij willen
niet meer dan één kamertje dat
zij met vrouw, kinderen en vee
kunnen delen. Zij hebben een nis
nodig, waarin zij hun kleren op
bergen en hun laatste wens is 'n
stookplaats. Dat is alles. Als je
op zo'n manier een dorp van hon
derd huizen bouwt, dan duurt dat
niet langer dan pak-weg een half
jaar".
Dashte Beyaz is een dorpje, dat
een rtiaand geleden nog 3500 in
woners had. Er zijn er nog negen
honderd van over. Tussen de res
ten van wat zijn lemen huisje is
geweest, vertelt de dorpsschoen
maker Abu Kamali, dat hij op de
dag van de ramp samen met zijn
zwangere vrouw onder het puin
van zijn huisje werd bedolven.
Nadat hij door mannen van de
plaatselijke gendarmerie was ge
red, hielp hij mee om zijn vrouw
uit te graven. Zij kwam levend
tevoorschijn en schonk Abu des
avonds een gezonde zoon. Daarom
blijft ook Abu tegen ieder die het
horen wil zeggen dat hij Allah
looft, omdat Allah goed is.
IJet dorpshoofd heet Hassan.
11 Hij is blij met de hulp die
de Westerse wereld hem en de zij
nen in het vooruitzicht stelt. Óp
de dag dat in Teheran de bouw
van de eerste honderd prefab-hui
zen voor het rampgebied werd
aanbesteed, vertelde hij ons in de
brandende zon voor zijn tent:
„Voordat hier stenen huizen zijn
gebouwd, is de zon vele keren op
gegaan. Wij staan voor een stren
ge winter. Halverwege november
zal de eerste sneeuw vallen en
's winters vriest het hier vaak
ongeveer dertig graden. Wij heb
ben wintertenten nodig of prefab
woningen.
Als er niet snel iets gebeurt,
staat er de komende winter een
nieuwe ramp voor de deur, waar
bij nog eens duizenden doden zul
len vallen. Ik bid Allah, dat het
niet zo moge zijn".
Treurende familieleden gillen by het graf van een gestorven baby hun klaagliederen de vijandige
en verlaten woestyn in.
Dappere Denen brachten duizenden Joden in veiligheid
Op grootse wijze is vorige week in Israël aandacht geschon
ken aan Denemarken. Ruim vijfhonderd Denen minis
ters, parlementariërs, journalisten, geestelijken, ondergrondse
werkers en anderen zijn grotendeels als gasten van de Isra
ëlische regering, stadsbesturen of andere organisaties naar Is
raël gekomen. Scholen in Israël hebben Deense namen gekre
gen, eerbewijzen werden aan Denen uitgereikt, in Jeruzalem
is een plein naar Denemarken genoemd, gelijk eerder al dezer
dagen in Kopenhagen een plein naar Israël is geoemd. In Is
raël zullen ook enige bijzondere synagogale diensten worden
gehouden, nadat eerverleden week in de synagoge van Kopen
hagen in het bijzijn van de Deense koning en koningin een bij
zondere dienst was gehouden.
Midden in een park in de havenstad Haifa staat ook een een
voudige Deense vissersboot, de Astrid, tentoongesteld. En in
feite draait alles om déze vissersboot en de vloot van zuster
schepen, die 25 jaar geleden in enige nachten de Sont oversta
ken, ondanks de Duitse patrouilleboten, om 5445 Joden van
Denemarken naar het veilige, onbezette Zweden te brengen
waar hun geen gevaren voor deportatie wachtten.
Reeds onmiddellijk nadat op 9 april 1940 de Duitse troepen
Denemarken binnentrokken, verklaarde de toenmalige
koning Christiaan de Tiende, dat hij niet zou toestaan, dat de
Duitsers zich aan de Joden in het land vergrepen. Die Joden
hadden maar voor een gering deel de Deense nationaliteit. Van
de 5919 Joden in Denemarken waren er slechts 1431 die de na
komelingen waren van hen die al eeuwen in het land woonden,
3112 waren hoofdzakelijk Poolse en Russische Joden die om
streeks de eerste wereldoorlog zich in het land hadden gevestigd
en 1376 waren Joodse vluchtelingen uit Duitsland.
Dat het dreigement van de Deense koning echter méér bete
kende dan alleen maar woorden, bleek de Duitse gouverneur
Werner Best, toen de Duitsers in 1942 gelijk als in de andere
bezette westelijke landen de Jodenster wensten in te voeren. De
koning deelde mede dat hij en zijn hele hofhouding dan de
straat op zouden gaan getooid met de Jodenster op het gevaar
af dat hij gevangen zou worden genomen.
De Duitsers zcigen van het invoeren van de Jodenster in De
nemarken af. Desalniettemin werden sindsdien steeds geruch
ten verspreid, dat de Duitsers de Joden zouden deporteren.
Evenzovele malen werd van de zijde van het hof of de rege
ring te kennen gegeven aan de Duitse gouverneur, dat dit niet
zou worden getolereerd. Zo werd de deportatie van de Joden
gerekt.
aar toen ook in Denemarken het verzet toenam en de Duit
sers voorbeelden wilden stellen, arresteerden zij op 29
augustus 1943 enige honderden vooraanstaande Denen, onder
wie Joden als de opperrabbijn dr. M. Friediger, de voorzitter
van de Joodse gemeente in Kopenhagen, rechter C. B. Henri-
ques en de voorzitter van de synagoge A. Margolinsky.
Het onbehagen over de Duitse maatregelen was in Denemar
ken algemeen en gold niet meer alleen de behandeling van de
Joden. En daarvan poogden de Duitsers nu te profiteren. Zij
namen de karthoteek van de Joodse gemeente in beslag om na
men en adressen te weten te komen.
TTalf september drongen de Duitsers de synagoge van Ko-
pen hagen binnen en dwongen de bibliothecaris Jozef
Fischer de kartotheek te controleren. Onderwijl lekte uit, dat
gouverneur Best maatregelen aan het treffen was om de Joden
te deporteren.
De illegaliteit, in het bijzonder Hans Hedtoft en H. C. Han
sen, die na de oorlog beiden minister zouden worden, werd in
gelicht. Hansen vertrok naar Zweden om de Zweedse regering
te verzoeken in Berlijn te protesteren tegen de voorgenomen
Duitse maatregelen jegens de Joodse bevolking in Denemarken.
Het was, 25 jaar geleden, net als nu, in de tijd dat de Joodse
(eesten werden gevierd.
Bij terugkeer van Hansen in Denemarken bleek, dat een
Zweedse demarche te laat z.ou komen. De Joden moesten on
middellijk geholpen worden.
In enige dagen tijd werd een grote reddingsorganisatie in De
nemarken uit de grond gestampt. Vissers en vissersboten wer
den gecharterd en bereid gevonden Joden naar Zweden te bren
gen ondanks levensgevaar wegens mijnen en patrouilleboten.
Een café in Snekkersten, een klein Deens havenstadje, werd
het doorgangsstation voor de Joden. De eigenaar z.ou later door
de Duitsers worden gearresteerd en vermoord in Neuengamme.
474 Joden na werden alle Deense Joden naar Zweden ge-
bracht. Er waren bij de voorbereidingen en transporten
omstreeks 25.000 Denen betrokken, die nadien allemaal moes
ten onderduiken. Zij zouden voor een groot deel het legioen
van de ondergrondse werkers versterken.
Het is om wat Denemarken vrijwel massaal voor de Joden
onder de Duitsers heeft gedaan, dat dez.e week in Israël zo'n
bijzondere aandacht aan dit kleine dappere Scandinavische
land is besteed.
Wat de Denen hebben gedaan, bewijst tevèns dat, waar de
bevolking zich massaal tegen de Duitsers keerde, er voor de
Joden redding was.
iwmmmummuiwmmuwuwmMNimW