DEZE WEEK: nader beschouwd
De politie doet haar plicht
Onze universitaire wereld
TER VERANTWOORDING
OM MENSELIJK GELUK
De belangen van het kind zijn bij
ieder adoptiegeval beslissend
Positie van burgemeester en
raad jegens elkaar wordt er
door wet niet duidelijker op
Het moeilijke ambt
Politiebeleid
De inspraak
Wankele basis
Select ie
Andere weg
Eisen
Praktijk wijst uit
dat de wet enige
correctie behoeft
Aanvulling nodig
Ook nu weer heeft een groot deel van
het Nederlandse volk op het televisie
scherm de politie aan 't werk gezien tij
dens de jongste onlusten In Amsterdam.
Spreekt men met politiemensen dan merkt
men dat zij dat niet prettig vinden: zij
weten dat zij hun plicht doen, dat het hun
taak is op deze, soms hardhandige wijze
de openbare orde te handhaven, maar zij
hebben maar al te dikwijls het gevoel dat
de grote meerderheid van ons volk niet
achter hen staat. Dat gevoel is niet juist.
Hoe men ook over de omstandigheden in
Mexico mag denken - en daarom gaat
het toch bij deze Amsterdamse studenten
demonstraties - geen weldenkend mens
zal kunnen instemmen met acties die er
alleen maar op gericht lijken te zijn me
deburgers zoveel mogelijk overlast te be
zorgen. Want waarom anders wil men nu
uitgerekend op het spitsuur en uitgerekend
op de knelpunten in het verkeer zo'n mas
sa demonstranten op de been brengen?
Dan mét de politie wel optreden en ze
mag zich daarbij verzekerd weten van het
begrip en de sympathie van verreweg het
grootste deel van de Nederlandse burgers.
Vraag aan een Nederlander waaraan
hij het eerst denkt als hij het woord
tudent hoort en de kans is groo da
zijn antwoord zal zijn: aan relletjes.
Want soms krijgt men de indruk dat
student niet meer hoort bij studeren
maar bij demonstreren en onrust ver
wekken. Een dergelijke indruk is niet be
paald bevorderlijk voor het aanzien van
onze universitaire wereld. Trouwens, de
leek moet toch al wel het gevoel hebben
dat het in die universitaire wereld een
chaos is.
Wie in het afgelopen jaar via krant,
radio en televisie heeft trachten te vol
gen wat er in deze wereld nu eigenlijk
aan de hand is, die zou zonder overdrij
ving de volgende definities kunnen neer
schrijven:
student - iemand die veel praat over de
fouten en narigheden in onze samenle
ving en die dat niet door te werken
maar door te demonstreren en te re
belleren probeert te verbeteren,
hoogleraar - een dictator die al naar
het hem uitkomt al dan niet colleges
geeft, al dan niet wetenschappelijk
werk verricht, al dan niet in het bui-
enland veroef en die deswege door
niemand er veranwoording geroepen
kan worden,
weenschappelijk ambenaar de slaaf
van de hoogleraar. De man die eigen
lijk het werk doet, er een naar ver
houding laag salaris voor krijgt en al
leen maar kan hopen dat hij eens
ook hoogleraar zal worden,
sudenencorporales - of clubs van jon
gelieden die met veel geld en weinig
verantwoordelijkheidsbesef uit de band
plegen e springen of samenzweringen
van zeer links geriche jongeren,
academische senaa of een college da
kennelijk nie egen de moeilijkheden is
opgewassen en daarom krampachtige
pogingen doet alles maar bij het oude
te laten.
Het beeld dat op deze wijze van onze
universiaire wereld oprijs is fou ab
soluut fout. Als het zo was zouden er niet
zoveel uitstekende artsen, ingenieurs, ju
risten, economen en ga zo maar door In
Nederland rondlopen. Maar het ongeluk
kige is dat de academische wereld zélf
schuld is aan dat chaotische beeld. En
dat er heel wat zal moeten gebeuren
voor en aleer deze slechte „image" ver
vangen zal zijn door een betere, een voor
de universiteit waardigere.
Een eerste aanzet daartoe kan men
vinden in het rapport dat deze week is
uitgebracht door prof. dr. K. Posthumus,
regeringscommissaris voor het weten
schappelijk onderwijs sinds 2 november
1967. Het is een eenmans-rapport, uitge-
brach op verzoek van de miniser en be
doeld als basis voor een discussie. En
het voordeel van dit rapport is dat de
hele universiteit als het ware wordt door
gelicht, uitgaande van de simpele
vraag: „Waar dien zij voor?" en he
antwoord daarop uitwerkend volgens de
logische lijn: „Hoe kan zij dat doel be
reiken?" En tot eer van de schrijver
mag gezegd worden dat hij zich daarbij
volledig heeft losgemaakt van sleur en
traditie en geen enkel heilig huisje heeft
ontzien. Voorstellen om de studieduur
drastisch te beperken, om het hele kan
didaatsexamen te laten vervallen, om
universitair en hoger beroepsonderwijs te
laten samensmelten tot tertiair onder
wijs er is moed voor nodig om ze zo
maar in onze universitaire wereld neer
te leggen.
Er zal nog heel wat gepraat en gestu
deerd moeten worden voor en aleer er
iets van de plannen van dr. Posthumus
zal kunnen worden verwezenlijkt. Maar
het is te hopen dat men de logica die
het rapport van deze hooggeleerde ken
merkt, niet zal loslaten. Want dan, en
dan alleen, zal de lekenindruk weggeno
men kunnen worden dat het in onze uni
versitaire wereld een chaos Is.
De burgemeester is altijd een veelbespro
ken man, onverschillig of hij zijn ambt
uitoefent in een gemeente met 5000 of met
500.000 inwoners. Men heeft kritiek op hem,
verwijt hem dat hij te slap is of te autori
tair, te veel of te weinig zakenman is
maar als hij, met ambtsketen om, als offi
ciële figuur naar buiten treedt en in jacquet
en met hoge hoed zijn gemeentenaren ver
tegenwoordigt bij welke gelegenheid dan
ook, och, dan is men toch ook weer trots
op hem
En ook in Den Haag is de burgemeester
een veelbesproken man. Niet als het gaat
over de wetgeving, het burgemeestersambt
betreffende, want die wetgeving is al oud,
zeg maar gerust verouderd. Wel als het gaat
over namen, over kandidaten voor een be
paalde plaats en over benoemingen die al
dan niet in de partijpolitieke sfeer zouden
liggen.
Maar vorige week dan is er een wetsont
werp ingediend dat wijziging van de gemeen
tewet wil bevorderen en in dat wetsontwerp
is ook en vooral de positie van de burge
meester aan de orde. Deze gemeentewets
wijziging heeft een tweeledig doel: zij beoogt
een verbreding van de verantwoordingsplicht
van het college van burgemeester en wethou
ders en zij legt de burgemeester de plicht op
zich over het door hem gevoerde bestuur te
verantwoorden voor de gemeenteraad indien
deze daarom vraagt.
Wat met dit laatste beoogd wordt is duide
lijk, gegeven de achtergronden van dit wets
ontwerp. Door allerlei politieke groeperingen
immers is de laatste tijd sterk aangedrongen
op een verantwoordingsplicht van de burge
meester jegens de raad in zake van het door
hem gevoerde politiebeleid. De burgemeester
is qualitate qua hoofd van de politie en velen
vinden het een absurde zaak, dat juist over
die politietaak de gemeenteraad niemand heeft
om ter verantwoording te roepen. Heel sterk
heeft men dat gevoeld na de onlusten in
Amsterdam van twee, drie jaar geleden en
waarschijnlijk is niet in de laatste plaats
daaraan dit wetsontwerp te danken.
Echter, los hiervan speelt nog een andere
kwestie die al evenzeer het ambt van burge
meester raakt: de inspraak van het gemeente
bestuur (en dus van de burgerij) in het be
noemingsbeleid. Ook daarover is in de afge
lopen maanden nogal wat te doen geweest,
maar dat blijkt helaas nog geen resul
taat opgeleverd te hebben. De minister heeft
wèl de verantwoordingsplicht aangesneden en
niet het inspraak-principe. Wat, menen wij,
te betreuren is.
De staatsrechtelijke positie van de burge
meester is altijd moeilijk te bepalen geweest.
Zijn ambt. bestaat dan ook uit vele tegen
strijdigheden. Enerzijds heeft het een staats-,
anderzijds een gemeentelijk karakter. Sinds
1852 neemt men aan, vooral dank zij drie
redevoeringen van de toenmalige minister van
Binnenlandse Zaken Thorbecke, dat de bur
gemeester vooj- zover het de toepassing van
de grondwet betreft, een gemeentelijk ambt
bekleedt. Dat wil niet zeggen, dat het staats-
karakter van het ambt verdwenen is in
tegendeel. Hij speelt een belangrijke rol bij
het uitoefenen van het zogenaamde zelfbe
stuur, dat wil zeggen: hij moet zijn mede
werking verlenen aan de uitvoering van de
taken die de hogere wetgever aan het colle
ge van B. en W. en aan hem opdraagt. Zijn
benoeming en ontslag is een regeringsdaad:
hij wordt benoemd door de koning met bij
stand van de minister van Binnenlandse Za
ken. Maar hij is niet de ondergeschikte van
deze minister noch van de Commissaris der
Koningin of van Gedeputeerde Staten en van
geen van dezen behoeft hij instructies te ont
vangen. Alleen de wet bepaalt zijn verplich
tingen en bevoegdheden alleen de wet dient
richtsnoer voor zijn daden te zijn.
Die wet bepaalt dat de burgemeester een
van de drie bestuursorganen in de gemeente
is. Hij is derhalve geen ambtenaar het
feit, dat hij zowel door de Pensioenwet 1922
als door de Ambtenarenwet 1929 als zodanig
wordt aangemerkt doet daaraan geen af
breuk.
Uit het bovenstaande zou kunnen worden
opgemaakt dat de positie van een burgemees
ter praktisch die van een dictator is. Dat hij
zou kunnen doen en laten wat hij wil hij
is immers aan niemand verantwoording schul
dig en hij behoeft van niemand bevelen aan
te nemen. Zo is het uiteraard niet: de bur
gemeester heeft zich te houden aan de door
de wet aan hem opgelegde verplichtingen. Bij
een niet-behoorlijke plichtsvervulling kan hij
te allen tijde door de Kroon worden geschorst
of ontslagen. Bovendien moet hij - iedere zes
jaar worden herbenoemd. De reden hiervoor
is te vinden in de Memorie van Toelichting
van 1851: „Het benoemen van de burgemees
ter slechts voor zekere tijd, overeenkomstig
met het algemeen beginsel ener geregelde af-
jx>rt uitgebracht, waarin zij het voorstel deed
dit recht uitdrukkelijk vast te leggen. De re
gering is hierin niet meegegaan. In zijn Me
morie van Toelichting motiveerde de minis
ter zijn standpunt aldus: „Aan de raad een
recht van aanbeveling te schenken ter ver
sterking van zijn grondwettelijk petitierecht,
gelijk de commissie aanbeveelt, komt mij on
geraden voor. Dergelijke aanbevelingen ple
gen beheerst te worden door te vele facto
ren dan dat zij waarborg zouden schenken
dat de meest geschikte persoon op de voor
grond wordt gebracht". Een redenering waar
iets voor te zeggen valt maar of bij de
huidige gang van zaken „de meest geschikte
persoon op de voorgrond wordt gebracht" ia
al evenzeer een open vraag! Het voorstel van
de commissie-Oppenheim was tenminste een
poging om de gemeenteraad meer zeggen
schap te geven in de benoeming van hem die
vaak vele jaren zijn voorzitter zal zijn. En
als dan misschien dit commissievoorstel niet
volmaakt was er zijn vele variaties op
mogelijk (al dient gezegd, dat een oplossing
in die richting waarschijnlijk een grondwets
wijziging ten gevolge zou moeten hebben).
Mogelijk dat men daarvan is teruggeschrikt
en dat men daarom alleen maar tot het
nu ingediende voorstel is gekomen.
Niet alleen ten opzichte van de raad ver
keert de burgemeester in een merkwaardige
positie ook ten opzichte van de politie in
die gemeenten die Rijkspolitie hebben. De
treding van het gemeentebestuur, biedt het
voordeel aan dat de regering tegen het einde
van die tijd zelf verplicht wordt tot het on
derzoek of de aftredende burgemeester voor
zijn betrekking geschikt is te achten" Een
weinig zinvolle bepaling en bovendien een
redenering die mank gaat. Want wat kan de
regering onderzoeken? De burgemeester mag
dan een bestuursorgaan zijn maar als de raad
zijn taak goed vervult oefent de burgemees
ter geen enkele invloed uit in welke politieke
of economische richting het bestuur zal wor
den gevoerd, althans niet in de raad. De her
benoeming hangt dus alleen maar af van
een al dan niet behoorlijke plichtsvervulling
in de voorafgaande periode en daarvoor
is geen herbenoemingsmogelijkheid nodig want
daarin voorziet de wet al!
Met die herbenoeming komt men dan op
het terrein van een eventuele inspraak door
de raad bij burgemeestersbenoemingen. Ook
ten opzichte van de gemeenteraad verkeert
de burgemeester in een wonderliike positie.
Hij is voorzitter van de raad maar hij heeft
daarin geen stemrecht (tenzij hij ook lid van
de raad is). En de raad moet maar afwach
ten wie zijn voorzitter wordt. Inspraak is
praktisch niet mogelijk, want weliswaar be
staat er het recht van petitie maar daarvan
wordt weinig gebruik gemaakt.
Daarover is al veel gedokterd. In 1920 heeft
de staatscommissie tot herziening van öe ge
meentewet, de commissie-Oppenheim, een rap-
burgemeester is verantwoordelijk voor de
openbare ordel in zijn gemeente. Om die te
kunnen handhaven staat hem een politie-ap-
paraat ter beschikking, waarvan hij het hoofd
is.
In een gemeente met gemeentepolitie be
hoeft dit geen problemen te geven maar
hoe wordt het als een gemeente Rijkspolitie
heeft? De Rijkspolitie is een hiërarchisch op
gebouwd lichaam, waarvan de top in Den
Haag zetelt. De directe chef van een Rijks
politiekorps in een bepaalde gemeente is de
groepscommandant. Maar ook de burgemees
ter! Daarboven staat dan weer een districts
commandant, enz. Het is duidelijk, dat in een
dergelijke hiërarchie geen plaats is voor de
burgemeester. De Rijkspolitieman denkt hiër
archisch en kijkt in de eerste plaats naar
het beleid dat zijn hiërarchisch meerderen
voeren. Het politiebeleid zoals de burgemees
ter dat wenst is voor hem van minder be
lang.
Hierdoor verkeert de burgemeester, als
handhaver van de openbare orde, in een ge
meente met Rijkspolitie in een wankele po
sitie. En die wordt nog meer verzwakt door
dat een districtscommandant buiten hem om
beslissingen kan nemen over een in zijn ge
meente werkzame groep. Zo is het in een toe
ristengemeente op de Veluwe voorgekomen,
dat politiemensen midden in het drukke zo
merseizoen werden overgeplaatst naar elders
de burgemeester moest maar zien hoe hij
in die periode de orde in zijn gemeente moest
handhaven! In deze situatie is het in feite zo
dat er twee kapiteins op één schip zijn: de
districtscommandant en de burgemeester. Dat
de laatste maar in schijn kapitein is is dui
delijk. Dit alles duurt al voort sinds de twee
de wereldoorlog. Iedereen is er ontevreden
over maar er is tot dusverre niets gedaan ter
verbetering!
In deze toch al lastige situatie kan dan nu
ook nog de gemeenteraad een woordje gaan
meespreken, als tenminste het nieuwe artikel
129 van de gemeentewet door de Volksver
tegenwoordiging wordt aanvaard.
Dit artikel luidt: „De leden van het college
van burgemeester en wethouders zijn, te
zamen en ieder afzonderlijk, aan de raad ver
antwoording schuldig voor het door het col
lege gevoerde bestuur en geven te dien aan
zien alle door de raad verlangde inlichtingen,
een en ander voor zover zulks niet strijdig
kan worden geoordeeld met het openbaar be
lang. Gelijke verplichting bestaat voor de bur
gemeester voor het door hem gevoerde be
stuur". En onder dit laatste valt dus ook het
politiebeleid.
Zoals gezegd: als een gemeente eigen poli
tie heeft liggen hier niet veel bezwaren. Vele
burgemeesters gaven trouwens reeds vrijwil
lig inlichtingen a~n de raad. Maar als een
gemeente Rijkspo .tie heeft ligt het anders:
dan kan de burgemeester buiten zijn schuld
in zijn beleid falen èn... voor dit falen ver
antwoordelijk worden gesteld. Daarmee geeft
men de gemeenteraad een macht in handen
die veel groter is dan ooit in de bedoeling
van de wetgever kan hebben gelegen. Im
mers: stel dat een burgemeester buiten zijn
schuld faalt in het handhaven van de open
bare orde, eenvoudig omdat de Rijkspolitie
niet naar hem heeft willen luisteren. Dan
zijn er twee mogelijkheden. De gemeenteraad
kan in een motie over het hoofd van de bur-
meester heen de Rijkspolitie verantwoorde
lijk stellen dat is alleen maar bevorder
lijk voor het beëindigen van deze toestand
maar de raad kan ook een motie van wan
trouwen indienen jegens het beleid van de
burgemeester, als men, om welke reden dan
ook, die burgemeester liever kwijt zou zijn.
Stel dat dat meermalen gebeurt, dan zal
Den Haag moeten ingrijpen, hetzij door de
burgemeester te schorsen, hetzij door hem
niet opnieuw te benoemen. Op deze (niet faire
en niet bedoelde) manier kan de raad toch
inspraak krijgen op het benoemingsbeleid
hij kan een burgemeester namelijk weg
werken!
s- Tweede bezwaar
Er is nog een ander, véél groter bezwaar
verbonden aan de verantwoordingsplicht van
de burgemeester jegens de raad. Dit bezwaar
namelijk, dat men dusdoende de onafhanke
lijkheid van de burgemeester als bestuursor
gaan aantast.
De regering verlangt van de burge
meester dat hij toeziet op de handelingen van
de raad en dat hij die besluiten, die strijdig
zijn met de wet of het algemeen belang, ter
vernietiging voordraagt aan de Kroon. Hier
door heeft de regering de mogelijkheid te
verhoeden dat de gemeenteraad buiten zijn
boekje gaat. Maar wil de burgemeester dit
toezicht op de raad in volle vrijheid kunnen
uitoefenen, dan dient hij onafhankelijk te zijn
van de andere gemeentelijke bestuursorga
nen.
Overziet men dit alles dan kan niemand
erg gelukkig zijn met de voorgestelde wets
wijziging. De minister had misschien beter
eerst de kwestie van de inspraak aan de
orde kunnen stellen, want daarvan waren de
gevolgen heel wat gemakkelijker te over
zien. Minister Beemink heeft dat zelf ook wel
aangevoeld dat blijkt uit het advies dat
hij aan de gemeenteraden heeft gegeven van
van het nieuw verkregen recht toch vooral
voorzichtig en zorgvuldig gebruik te maken.
Voor een toch vrij ingrijpende verandering
in het gemeenterecht lijkt dit advies een nog-
Er zyn mensen die al dat praten over geboorteregeling, de
pil en de pauselijke encycliek met een wrange glimlach
aanhoren: het zou hun immers alles waard z(jn als hun hu
welijk de bekroning zou kunnen vinden in het hebben van een
kind. Hun aantal is niet gering: in Nederland blijft rond
twaalf procent van de huwelijken kinderloos terwijl de man
en de vrouw graag anders zouden willen. Zij lijden ver
driet en dikwijls is het een volkomen uitzichtloos verdriet.
Ook het andere gebeurt: er komen kinderen ter wereld wier
komst helemaal niet gewenst was. Kinderen van ongehuwde
moeders. Kinderen in gezinnen waar men toch al nauwelijks
het hoofd boven water kan houden. Voor zo'n kind dreigt het
leven niet zo heel mild te zijn en de kans op tenminste een
gelukkige jeugd lijkt welhaast miniem.
Dit verdriet, zowel naar de ene als naar de andere zijde, is
al zo oud als de wereld. En van oudsher ook is de logische
schakel gevonden: de mogelijkheid om het ongewenste kind
en het kinderloze echtpaar samen te brengen tot een geluk
kig en harmonisch gezin.
De Romeinen al hadden daarvoor een wettelijke regeling
maar in Nederland heeft het tot 1956 moeten duren voor en
aleer een dergelijke regeling tot stand is kunnen komen. Over
de ontwikkeling van die adoptie in die twaalf jaar hadden wl)
een gesprek met mr. F. G. A. ten Siethoff, 36 jaar en sinds
twee jaar secretaris van de Centrale Adoptieraad.
bi de eerste helft van dit jaar kregen 452
kinderen door een gerechtelijke uitspraak
ouders toegewezen: 452 echtparen kregen
lang juridische weg een gezinsuitbreiding
die zij via de natuurlijke weg niet konden
of niet wilden bereiken. Het aantal adop
ties is in Nederland in de afgelopen ja
ren sterk toegenomen en deze groei zal
zich naar alle waarschijnlijkheid in de
toekomst voortzetten.
Pas twaalf jaar is het in ons land moge
lijk om een kind te adopteren. Vóór 1956
kon een kind in Nederland nooit worden
geadopteerd het kon worden verzorgd
door een echtpaar, anderen dan zijn na
tuurlijke ouders, maar elk moment kon
vóór 1956 het kind aan het echtpaar wor
den ontnomen.
Deze merkwaardige toestand was des te
onbegrijpelijker omdat adoptie tot de oud
ste rechtsregels van de mensheid behoort.
In het Romeinse Recht, de basis van ons
recht, was de adoptie uitgebreid geregeld.
Voor de Romeinen was adoptie vooral be
langrijk wegens opvolgings- en erfenisza
ken.
In primitieve beschavingen is adoptie
altijd belangrijk geacht omdat een kinder
loos echtpaar een onverzorgde oude dag
tegemoet ging. In deze tijd gelden deze
argumenten in ons land niet of nauwe
lijks meer. Een echtpaar dat thans een
kind wil adopteren, doet dat omdat men
graag een kind wil hebben en de natuur
lijke weg geblokkeerd is.
Men praat in deze tijd veel over kinder
beperking, maar het aantal echtparen dat
zich in Nederland tot een sexuoloog of een
gynaecoloog wendt omdat zij niet tot con
ceptie kunnen komen, is ruim twaalf pro
cent.
Toch komt er vooral in de laatste tijd
ook een ander motief om een kind te adop
teren. Echtparen die kinderen hebben ver
wekt en die in staat zijn meer kinderen te
verwekken, willen hun gezin via adoptie
uitbreiden om zo een kind dat door het
leven schraal is bedeeld, een betere kans
te geven.
Het merendeel van de adopties in Ne
derland steunt echter in de allereerste
plaats op het eigen onvermogen om een
kind te verwekken.
Mr. F. G. A. ten Siethoff bevestigt dit.
maar hij voegt er aan toe: „De selectie
die aan adoptie voorafgaat is gedegen en
vrij langdurig, zodat het risico dat een
kind aan louter egoïsme wordt opgeof
ferd, niet groot is".
Een adoptie kan in Nederland alleer
worden uitgesproken door de rechtbank,
die zich door vele instanties laat voorlich
ten.
Mr. Ten Siethoff zegt: „In feite is adop
tie de bevestiging van een reeds lang ge
regelde zaak, want het kind is al geruime
tijd in het gezin voordat het kan worden
geadopteerd".
Als een echtpaar een kind wil adopteren
moet het een verzoek indienen bij een
voogdijvereniging, een Raad van Kinder
bescherming of een andere vereniging
die zich met adopties bemoeit, zoals de
Piersonvereniging die zich het lot aan
trekt van ongehuwde moeders.
Deze en dergelijke organisaties krijgen
meer aanvragen om adoptie dan er kin
deren zijn. Men moet doorgaans een jaar
en langer op een wachtlijst staan voordat
men in aanmerking komt.
Als pleegouders deze weg niet bewande
len kan dat een bron van grote ellende
worden. De „wilde plaatsing" zonder
officiële tussenkomst heeft vele echtpa
ren mateloos verdriet gebracht. Niet al
leen kunnen de natuurlijke ouders elk mo
ment, ook na tien jaar of langer, het kind
terugeisen zonder dat de pleegouders zich
daartegen kunnen verzetten bovendien
kan de Raad van Kinderbescherming te
allen tijde ingrijpen en het kind bij de
pleegouders weghalen.
Dat klinkt onbarmhartig, maar de Ne
derlandse wet vindt dat in de eerste
plaats het kind met de adoptie moet zijn
gediend. De wettelijke weg naar adoptie
is er speciaal op gericht het kind te be
schermen.
Daarom begint iedere adoptie met eer.
plaatsingsonderzoek door de Raad van
Kinderbescherming, die nagaat of de
pleegouders de juiste instelling voor adop
tie hebben. Heeft het echtpaar geen spe
ciaal kind op het oog. dan wordt in sa
menwerking met voogdij of andere
vereniging gezocht naar een kind, dat
maatschappelijk en geestelijk het best
bij het echtpaar past
Kan men ook buiten een organisa
tie om een kind adopteren; bijvoorbeeld
een kind van een ongehuwd vrouwelijk
familielid of kennis?
Dat kan, maar men zal dan toch al
tijd de wettelijke weg dienen te bewande
len. Men zal ook dan moeten beginnen
met aan de Raad van Kinderbescherming
te verzoeken het kind als pleegkind in het
gezin op te mogen nemen. Het kind ver
blijft in alle gevallen twee jaar als pleeg
kind in het gezin. In die tijd kan het echt
paar de kantonrechter verzoeken een van
hen met de voogdij over het kind te belas
ten. Zijn de twee plaatsingsjaren verstre
ken dan kan men via een advocaat bij de
rechtbank een verzoek tot adoptie indie
nen.
Welke concrete eisen stelt de wel
aan adoptie-ouders'
De man en de vrouw mogen niet min
der dan achttien jaar en niet meer dan
vijftig jaar met het kind in leeftijd ver
schillen. Voorts gaat de wet er van uil
dat de verbreking van de natuurlijke en
de vestiging van de nieuwe band voor hel
kind gunstig moet zijn.
Als het echtpaar twee jaar het kind
heeft verzorgd, kan het bij de rechtbank
een verzoek om adoptie indienen. De
rechter geeft dan opdracht aan de Raad
van Kinderbescherming tot een vrij uitge
breid onderzoek, waarbij niet alleen de
pleegouders en eventueel het pleeg
kind maar ook de natuurlijke ouders,
dus bijvoorbeeld de ongehuwde moeder,
worden betrokken.
Van dit onderzoek wordt rapport uitge
bracht aan de Centrale Adoptieraad, het
door de regering ingestelde advieso: aan
van zestien leden dat in commissies ver
deeld zo'n veertig vergaderingen per jaar
houdt. In de Centrale Adoptieraad worden
de rapporten beoordeeld en van advies
voorzien.
Volgt de Centrale Adviesraad door
gaans de rapporten van de Raad van
Kinderbescherming?
In circa 15 procent van de gevallen
vraagt de Centrale Adoptieraad aan de
Raad van Kinderbescherming nadere in
lichtingen of verzet de Centrale Adoptie
raad zich tegen de inhoud van een rap
port. In een dergelijk geval kan de Raad
van Kinderbescherming een aanvullend
rapport opstellen of hij kan zich voor de
rechter verzetten tegen het advies van de
Centrale Adoptieraad.
Ook de rechter is aan de rapporten en
idviezen niet gebonden. Hij kan tot een
eigen afwijkend oordeel komen. Dat komt
voor. Soms acht de rechter de tijd voor
adoptie nog niet rijp en stelt hij de adoptie
uit.
Het proces voor de rechtbank duurt
doorgaans anderhalf tot twee jaar. Reke
ning houdend met het jaar wachttijd voor
dat men een kind krijgt toegewezen, moet
een echtpaar dat wil adopteren er op re
kenen dat het vijf jaar duurt voor dat de
adoptie is geregeld. Omdat ook finan
cieel minder draagkrachtige echtparen
voortreffelijke ouders kunnen zijn, kan
men voor het proces de kosteloze bijstand
vragen van een advocaat.
Heeft de rechter de adoptie uitgespro
ken dan is zij niet meer ongedaan te ma
ken. Slechts het kind kan tussen zijn 23ste
en 24ste jaar tot de rechtbank het verzoek
richten de adoptie ongedaan te maken,
maar daarvoor moet het dan wel zeer
klemmende argumenten aanvoeren. Tot
nu toe heeft in Nederland geen enkel
idoptiekind van dit recht gebruik ge
maakt.
Voorts kunnen uiteraard adoptiefouders
evenals natuurlijke ouders door de
rechter, bij ernstig wangedrag jegens het
kind, uit de ouderlijke macht worden ont
zet.
Hoe oud zijn kinderen meestal als
zij in het gezin komen?
De meeste echtparen willen graag een
baby als adoptiekind, maar het komt ook
voor dat kinderen van twaalf jaar en ou
der worden geadopteerd. De wet bepaalt
slechts dat het adoptieproces moet zijn
geopend voordat het kind volwassen is.
Hebben adoptieouders een keuze
of moeten zij het kind nemen dat hun
wordt toegewezen?
Als een echtpaar door een instelling
een kind wordt toegewezen, krijgen de
man en de vrouw een uitnodiging om met
het kind kennis te komen maken. Pas na
die kennismaking beslissen zij. Soms zijn
echtparen daarover verontwaardigd. Zij
zeggen: „Als we natuurlijke kinderen had
den gekregen, hadden we ze toch ook
niet kunnen uitzoeken?" De praktijk heeft
echter geleerd dat er soms tussen de aan
staande ouders en het kind geen gevoels-
contact mogelijk is. Dat blijkt doorgaans
bij de eerste kennismaking.
Sinds 1956 zijn pleegouders in Neder
land door de mogelijkheid van adoptie
wettelijk vrij redelijk beschermd. Voor
1956 kwam het herhaaldelijk voor dat
pleegouders vele jaren voor een kind had
den gezorgd en dat het kind dan
toch nog bijvoorbeeld door zijn inmid
dels getrouwde natuurlijke ouder werd
teruggeëist.
Toch is de wettelijke bescherming van
pleegouders niet waterdicht. Nog steeds
Kunnen de natuurlijke ouders de adoptie
tegengaan. Een ongehuwde moeder kan
haar kind in een pleeggezin laten opvoe
den. Zij kan zich niets van het kind aan
trekken en toch weigeren om aan adoptie
mee te werken. Zo kan zij de uiteindelij
ke wettelijke adoptie twee jaren tegenhou
den.
Is zij niet uit de ouderlijke macht ont
zet, dan kan zij voorts het kind op elk
moment dat zij dit wenst, uit het pleegge
zin weghalen, of zelfs laten weghalen door
de Raad van Kinderbescherming.
Deskundigen zijn van oordeel dat voor
al ter bescherming van het kind de wet
op dit gebied nog wel enige aanvulling
behoeft.