DEZE WEEK: nader beschouwd De politie doet haar plicht Onze universitaire wereld TER VERANTWOORDING OM MENSELIJK GELUK De belangen van het kind zijn bij ieder adoptiegeval beslissend Positie van burgemeester en raad jegens elkaar wordt er door wet niet duidelijker op Het moeilijke ambt Politiebeleid De inspraak Wankele basis Select ie Andere weg Eisen Praktijk wijst uit dat de wet enige correctie behoeft Aanvulling nodig Ook nu weer heeft een groot deel van het Nederlandse volk op het televisie scherm de politie aan 't werk gezien tij dens de jongste onlusten In Amsterdam. Spreekt men met politiemensen dan merkt men dat zij dat niet prettig vinden: zij weten dat zij hun plicht doen, dat het hun taak is op deze, soms hardhandige wijze de openbare orde te handhaven, maar zij hebben maar al te dikwijls het gevoel dat de grote meerderheid van ons volk niet achter hen staat. Dat gevoel is niet juist. Hoe men ook over de omstandigheden in Mexico mag denken - en daarom gaat het toch bij deze Amsterdamse studenten demonstraties - geen weldenkend mens zal kunnen instemmen met acties die er alleen maar op gericht lijken te zijn me deburgers zoveel mogelijk overlast te be zorgen. Want waarom anders wil men nu uitgerekend op het spitsuur en uitgerekend op de knelpunten in het verkeer zo'n mas sa demonstranten op de been brengen? Dan mét de politie wel optreden en ze mag zich daarbij verzekerd weten van het begrip en de sympathie van verreweg het grootste deel van de Nederlandse burgers. Vraag aan een Nederlander waaraan hij het eerst denkt als hij het woord tudent hoort en de kans is groo da zijn antwoord zal zijn: aan relletjes. Want soms krijgt men de indruk dat student niet meer hoort bij studeren maar bij demonstreren en onrust ver wekken. Een dergelijke indruk is niet be paald bevorderlijk voor het aanzien van onze universitaire wereld. Trouwens, de leek moet toch al wel het gevoel hebben dat het in die universitaire wereld een chaos is. Wie in het afgelopen jaar via krant, radio en televisie heeft trachten te vol gen wat er in deze wereld nu eigenlijk aan de hand is, die zou zonder overdrij ving de volgende definities kunnen neer schrijven: student - iemand die veel praat over de fouten en narigheden in onze samenle ving en die dat niet door te werken maar door te demonstreren en te re belleren probeert te verbeteren, hoogleraar - een dictator die al naar het hem uitkomt al dan niet colleges geeft, al dan niet wetenschappelijk werk verricht, al dan niet in het bui- enland veroef en die deswege door niemand er veranwoording geroepen kan worden, weenschappelijk ambenaar de slaaf van de hoogleraar. De man die eigen lijk het werk doet, er een naar ver houding laag salaris voor krijgt en al leen maar kan hopen dat hij eens ook hoogleraar zal worden, sudenencorporales - of clubs van jon gelieden die met veel geld en weinig verantwoordelijkheidsbesef uit de band plegen e springen of samenzweringen van zeer links geriche jongeren, academische senaa of een college da kennelijk nie egen de moeilijkheden is opgewassen en daarom krampachtige pogingen doet alles maar bij het oude te laten. Het beeld dat op deze wijze van onze universiaire wereld oprijs is fou ab soluut fout. Als het zo was zouden er niet zoveel uitstekende artsen, ingenieurs, ju risten, economen en ga zo maar door In Nederland rondlopen. Maar het ongeluk kige is dat de academische wereld zélf schuld is aan dat chaotische beeld. En dat er heel wat zal moeten gebeuren voor en aleer deze slechte „image" ver vangen zal zijn door een betere, een voor de universiteit waardigere. Een eerste aanzet daartoe kan men vinden in het rapport dat deze week is uitgebracht door prof. dr. K. Posthumus, regeringscommissaris voor het weten schappelijk onderwijs sinds 2 november 1967. Het is een eenmans-rapport, uitge- brach op verzoek van de miniser en be doeld als basis voor een discussie. En het voordeel van dit rapport is dat de hele universiteit als het ware wordt door gelicht, uitgaande van de simpele vraag: „Waar dien zij voor?" en he antwoord daarop uitwerkend volgens de logische lijn: „Hoe kan zij dat doel be reiken?" En tot eer van de schrijver mag gezegd worden dat hij zich daarbij volledig heeft losgemaakt van sleur en traditie en geen enkel heilig huisje heeft ontzien. Voorstellen om de studieduur drastisch te beperken, om het hele kan didaatsexamen te laten vervallen, om universitair en hoger beroepsonderwijs te laten samensmelten tot tertiair onder wijs er is moed voor nodig om ze zo maar in onze universitaire wereld neer te leggen. Er zal nog heel wat gepraat en gestu deerd moeten worden voor en aleer er iets van de plannen van dr. Posthumus zal kunnen worden verwezenlijkt. Maar het is te hopen dat men de logica die het rapport van deze hooggeleerde ken merkt, niet zal loslaten. Want dan, en dan alleen, zal de lekenindruk weggeno men kunnen worden dat het in onze uni versitaire wereld een chaos Is. De burgemeester is altijd een veelbespro ken man, onverschillig of hij zijn ambt uitoefent in een gemeente met 5000 of met 500.000 inwoners. Men heeft kritiek op hem, verwijt hem dat hij te slap is of te autori tair, te veel of te weinig zakenman is maar als hij, met ambtsketen om, als offi ciële figuur naar buiten treedt en in jacquet en met hoge hoed zijn gemeentenaren ver tegenwoordigt bij welke gelegenheid dan ook, och, dan is men toch ook weer trots op hem En ook in Den Haag is de burgemeester een veelbesproken man. Niet als het gaat over de wetgeving, het burgemeestersambt betreffende, want die wetgeving is al oud, zeg maar gerust verouderd. Wel als het gaat over namen, over kandidaten voor een be paalde plaats en over benoemingen die al dan niet in de partijpolitieke sfeer zouden liggen. Maar vorige week dan is er een wetsont werp ingediend dat wijziging van de gemeen tewet wil bevorderen en in dat wetsontwerp is ook en vooral de positie van de burge meester aan de orde. Deze gemeentewets wijziging heeft een tweeledig doel: zij beoogt een verbreding van de verantwoordingsplicht van het college van burgemeester en wethou ders en zij legt de burgemeester de plicht op zich over het door hem gevoerde bestuur te verantwoorden voor de gemeenteraad indien deze daarom vraagt. Wat met dit laatste beoogd wordt is duide lijk, gegeven de achtergronden van dit wets ontwerp. Door allerlei politieke groeperingen immers is de laatste tijd sterk aangedrongen op een verantwoordingsplicht van de burge meester jegens de raad in zake van het door hem gevoerde politiebeleid. De burgemeester is qualitate qua hoofd van de politie en velen vinden het een absurde zaak, dat juist over die politietaak de gemeenteraad niemand heeft om ter verantwoording te roepen. Heel sterk heeft men dat gevoeld na de onlusten in Amsterdam van twee, drie jaar geleden en waarschijnlijk is niet in de laatste plaats daaraan dit wetsontwerp te danken. Echter, los hiervan speelt nog een andere kwestie die al evenzeer het ambt van burge meester raakt: de inspraak van het gemeente bestuur (en dus van de burgerij) in het be noemingsbeleid. Ook daarover is in de afge lopen maanden nogal wat te doen geweest, maar dat blijkt helaas nog geen resul taat opgeleverd te hebben. De minister heeft wèl de verantwoordingsplicht aangesneden en niet het inspraak-principe. Wat, menen wij, te betreuren is. De staatsrechtelijke positie van de burge meester is altijd moeilijk te bepalen geweest. Zijn ambt. bestaat dan ook uit vele tegen strijdigheden. Enerzijds heeft het een staats-, anderzijds een gemeentelijk karakter. Sinds 1852 neemt men aan, vooral dank zij drie redevoeringen van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Thorbecke, dat de bur gemeester vooj- zover het de toepassing van de grondwet betreft, een gemeentelijk ambt bekleedt. Dat wil niet zeggen, dat het staats- karakter van het ambt verdwenen is in tegendeel. Hij speelt een belangrijke rol bij het uitoefenen van het zogenaamde zelfbe stuur, dat wil zeggen: hij moet zijn mede werking verlenen aan de uitvoering van de taken die de hogere wetgever aan het colle ge van B. en W. en aan hem opdraagt. Zijn benoeming en ontslag is een regeringsdaad: hij wordt benoemd door de koning met bij stand van de minister van Binnenlandse Za ken. Maar hij is niet de ondergeschikte van deze minister noch van de Commissaris der Koningin of van Gedeputeerde Staten en van geen van dezen behoeft hij instructies te ont vangen. Alleen de wet bepaalt zijn verplich tingen en bevoegdheden alleen de wet dient richtsnoer voor zijn daden te zijn. Die wet bepaalt dat de burgemeester een van de drie bestuursorganen in de gemeente is. Hij is derhalve geen ambtenaar het feit, dat hij zowel door de Pensioenwet 1922 als door de Ambtenarenwet 1929 als zodanig wordt aangemerkt doet daaraan geen af breuk. Uit het bovenstaande zou kunnen worden opgemaakt dat de positie van een burgemees ter praktisch die van een dictator is. Dat hij zou kunnen doen en laten wat hij wil hij is immers aan niemand verantwoording schul dig en hij behoeft van niemand bevelen aan te nemen. Zo is het uiteraard niet: de bur gemeester heeft zich te houden aan de door de wet aan hem opgelegde verplichtingen. Bij een niet-behoorlijke plichtsvervulling kan hij te allen tijde door de Kroon worden geschorst of ontslagen. Bovendien moet hij - iedere zes jaar worden herbenoemd. De reden hiervoor is te vinden in de Memorie van Toelichting van 1851: „Het benoemen van de burgemees ter slechts voor zekere tijd, overeenkomstig met het algemeen beginsel ener geregelde af- jx>rt uitgebracht, waarin zij het voorstel deed dit recht uitdrukkelijk vast te leggen. De re gering is hierin niet meegegaan. In zijn Me morie van Toelichting motiveerde de minis ter zijn standpunt aldus: „Aan de raad een recht van aanbeveling te schenken ter ver sterking van zijn grondwettelijk petitierecht, gelijk de commissie aanbeveelt, komt mij on geraden voor. Dergelijke aanbevelingen ple gen beheerst te worden door te vele facto ren dan dat zij waarborg zouden schenken dat de meest geschikte persoon op de voor grond wordt gebracht". Een redenering waar iets voor te zeggen valt maar of bij de huidige gang van zaken „de meest geschikte persoon op de voorgrond wordt gebracht" ia al evenzeer een open vraag! Het voorstel van de commissie-Oppenheim was tenminste een poging om de gemeenteraad meer zeggen schap te geven in de benoeming van hem die vaak vele jaren zijn voorzitter zal zijn. En als dan misschien dit commissievoorstel niet volmaakt was er zijn vele variaties op mogelijk (al dient gezegd, dat een oplossing in die richting waarschijnlijk een grondwets wijziging ten gevolge zou moeten hebben). Mogelijk dat men daarvan is teruggeschrikt en dat men daarom alleen maar tot het nu ingediende voorstel is gekomen. Niet alleen ten opzichte van de raad ver keert de burgemeester in een merkwaardige positie ook ten opzichte van de politie in die gemeenten die Rijkspolitie hebben. De treding van het gemeentebestuur, biedt het voordeel aan dat de regering tegen het einde van die tijd zelf verplicht wordt tot het on derzoek of de aftredende burgemeester voor zijn betrekking geschikt is te achten" Een weinig zinvolle bepaling en bovendien een redenering die mank gaat. Want wat kan de regering onderzoeken? De burgemeester mag dan een bestuursorgaan zijn maar als de raad zijn taak goed vervult oefent de burgemees ter geen enkele invloed uit in welke politieke of economische richting het bestuur zal wor den gevoerd, althans niet in de raad. De her benoeming hangt dus alleen maar af van een al dan niet behoorlijke plichtsvervulling in de voorafgaande periode en daarvoor is geen herbenoemingsmogelijkheid nodig want daarin voorziet de wet al! Met die herbenoeming komt men dan op het terrein van een eventuele inspraak door de raad bij burgemeestersbenoemingen. Ook ten opzichte van de gemeenteraad verkeert de burgemeester in een wonderliike positie. Hij is voorzitter van de raad maar hij heeft daarin geen stemrecht (tenzij hij ook lid van de raad is). En de raad moet maar afwach ten wie zijn voorzitter wordt. Inspraak is praktisch niet mogelijk, want weliswaar be staat er het recht van petitie maar daarvan wordt weinig gebruik gemaakt. Daarover is al veel gedokterd. In 1920 heeft de staatscommissie tot herziening van öe ge meentewet, de commissie-Oppenheim, een rap- burgemeester is verantwoordelijk voor de openbare ordel in zijn gemeente. Om die te kunnen handhaven staat hem een politie-ap- paraat ter beschikking, waarvan hij het hoofd is. In een gemeente met gemeentepolitie be hoeft dit geen problemen te geven maar hoe wordt het als een gemeente Rijkspolitie heeft? De Rijkspolitie is een hiërarchisch op gebouwd lichaam, waarvan de top in Den Haag zetelt. De directe chef van een Rijks politiekorps in een bepaalde gemeente is de groepscommandant. Maar ook de burgemees ter! Daarboven staat dan weer een districts commandant, enz. Het is duidelijk, dat in een dergelijke hiërarchie geen plaats is voor de burgemeester. De Rijkspolitieman denkt hiër archisch en kijkt in de eerste plaats naar het beleid dat zijn hiërarchisch meerderen voeren. Het politiebeleid zoals de burgemees ter dat wenst is voor hem van minder be lang. Hierdoor verkeert de burgemeester, als handhaver van de openbare orde, in een ge meente met Rijkspolitie in een wankele po sitie. En die wordt nog meer verzwakt door dat een districtscommandant buiten hem om beslissingen kan nemen over een in zijn ge meente werkzame groep. Zo is het in een toe ristengemeente op de Veluwe voorgekomen, dat politiemensen midden in het drukke zo merseizoen werden overgeplaatst naar elders de burgemeester moest maar zien hoe hij in die periode de orde in zijn gemeente moest handhaven! In deze situatie is het in feite zo dat er twee kapiteins op één schip zijn: de districtscommandant en de burgemeester. Dat de laatste maar in schijn kapitein is is dui delijk. Dit alles duurt al voort sinds de twee de wereldoorlog. Iedereen is er ontevreden over maar er is tot dusverre niets gedaan ter verbetering! In deze toch al lastige situatie kan dan nu ook nog de gemeenteraad een woordje gaan meespreken, als tenminste het nieuwe artikel 129 van de gemeentewet door de Volksver tegenwoordiging wordt aanvaard. Dit artikel luidt: „De leden van het college van burgemeester en wethouders zijn, te zamen en ieder afzonderlijk, aan de raad ver antwoording schuldig voor het door het col lege gevoerde bestuur en geven te dien aan zien alle door de raad verlangde inlichtingen, een en ander voor zover zulks niet strijdig kan worden geoordeeld met het openbaar be lang. Gelijke verplichting bestaat voor de bur gemeester voor het door hem gevoerde be stuur". En onder dit laatste valt dus ook het politiebeleid. Zoals gezegd: als een gemeente eigen poli tie heeft liggen hier niet veel bezwaren. Vele burgemeesters gaven trouwens reeds vrijwil lig inlichtingen a~n de raad. Maar als een gemeente Rijkspo .tie heeft ligt het anders: dan kan de burgemeester buiten zijn schuld in zijn beleid falen èn... voor dit falen ver antwoordelijk worden gesteld. Daarmee geeft men de gemeenteraad een macht in handen die veel groter is dan ooit in de bedoeling van de wetgever kan hebben gelegen. Im mers: stel dat een burgemeester buiten zijn schuld faalt in het handhaven van de open bare orde, eenvoudig omdat de Rijkspolitie niet naar hem heeft willen luisteren. Dan zijn er twee mogelijkheden. De gemeenteraad kan in een motie over het hoofd van de bur- meester heen de Rijkspolitie verantwoorde lijk stellen dat is alleen maar bevorder lijk voor het beëindigen van deze toestand maar de raad kan ook een motie van wan trouwen indienen jegens het beleid van de burgemeester, als men, om welke reden dan ook, die burgemeester liever kwijt zou zijn. Stel dat dat meermalen gebeurt, dan zal Den Haag moeten ingrijpen, hetzij door de burgemeester te schorsen, hetzij door hem niet opnieuw te benoemen. Op deze (niet faire en niet bedoelde) manier kan de raad toch inspraak krijgen op het benoemingsbeleid hij kan een burgemeester namelijk weg werken! s- Tweede bezwaar Er is nog een ander, véél groter bezwaar verbonden aan de verantwoordingsplicht van de burgemeester jegens de raad. Dit bezwaar namelijk, dat men dusdoende de onafhanke lijkheid van de burgemeester als bestuursor gaan aantast. De regering verlangt van de burge meester dat hij toeziet op de handelingen van de raad en dat hij die besluiten, die strijdig zijn met de wet of het algemeen belang, ter vernietiging voordraagt aan de Kroon. Hier door heeft de regering de mogelijkheid te verhoeden dat de gemeenteraad buiten zijn boekje gaat. Maar wil de burgemeester dit toezicht op de raad in volle vrijheid kunnen uitoefenen, dan dient hij onafhankelijk te zijn van de andere gemeentelijke bestuursorga nen. Overziet men dit alles dan kan niemand erg gelukkig zijn met de voorgestelde wets wijziging. De minister had misschien beter eerst de kwestie van de inspraak aan de orde kunnen stellen, want daarvan waren de gevolgen heel wat gemakkelijker te over zien. Minister Beemink heeft dat zelf ook wel aangevoeld dat blijkt uit het advies dat hij aan de gemeenteraden heeft gegeven van van het nieuw verkregen recht toch vooral voorzichtig en zorgvuldig gebruik te maken. Voor een toch vrij ingrijpende verandering in het gemeenterecht lijkt dit advies een nog- Er zyn mensen die al dat praten over geboorteregeling, de pil en de pauselijke encycliek met een wrange glimlach aanhoren: het zou hun immers alles waard z(jn als hun hu welijk de bekroning zou kunnen vinden in het hebben van een kind. Hun aantal is niet gering: in Nederland blijft rond twaalf procent van de huwelijken kinderloos terwijl de man en de vrouw graag anders zouden willen. Zij lijden ver driet en dikwijls is het een volkomen uitzichtloos verdriet. Ook het andere gebeurt: er komen kinderen ter wereld wier komst helemaal niet gewenst was. Kinderen van ongehuwde moeders. Kinderen in gezinnen waar men toch al nauwelijks het hoofd boven water kan houden. Voor zo'n kind dreigt het leven niet zo heel mild te zijn en de kans op tenminste een gelukkige jeugd lijkt welhaast miniem. Dit verdriet, zowel naar de ene als naar de andere zijde, is al zo oud als de wereld. En van oudsher ook is de logische schakel gevonden: de mogelijkheid om het ongewenste kind en het kinderloze echtpaar samen te brengen tot een geluk kig en harmonisch gezin. De Romeinen al hadden daarvoor een wettelijke regeling maar in Nederland heeft het tot 1956 moeten duren voor en aleer een dergelijke regeling tot stand is kunnen komen. Over de ontwikkeling van die adoptie in die twaalf jaar hadden wl) een gesprek met mr. F. G. A. ten Siethoff, 36 jaar en sinds twee jaar secretaris van de Centrale Adoptieraad. bi de eerste helft van dit jaar kregen 452 kinderen door een gerechtelijke uitspraak ouders toegewezen: 452 echtparen kregen lang juridische weg een gezinsuitbreiding die zij via de natuurlijke weg niet konden of niet wilden bereiken. Het aantal adop ties is in Nederland in de afgelopen ja ren sterk toegenomen en deze groei zal zich naar alle waarschijnlijkheid in de toekomst voortzetten. Pas twaalf jaar is het in ons land moge lijk om een kind te adopteren. Vóór 1956 kon een kind in Nederland nooit worden geadopteerd het kon worden verzorgd door een echtpaar, anderen dan zijn na tuurlijke ouders, maar elk moment kon vóór 1956 het kind aan het echtpaar wor den ontnomen. Deze merkwaardige toestand was des te onbegrijpelijker omdat adoptie tot de oud ste rechtsregels van de mensheid behoort. In het Romeinse Recht, de basis van ons recht, was de adoptie uitgebreid geregeld. Voor de Romeinen was adoptie vooral be langrijk wegens opvolgings- en erfenisza ken. In primitieve beschavingen is adoptie altijd belangrijk geacht omdat een kinder loos echtpaar een onverzorgde oude dag tegemoet ging. In deze tijd gelden deze argumenten in ons land niet of nauwe lijks meer. Een echtpaar dat thans een kind wil adopteren, doet dat omdat men graag een kind wil hebben en de natuur lijke weg geblokkeerd is. Men praat in deze tijd veel over kinder beperking, maar het aantal echtparen dat zich in Nederland tot een sexuoloog of een gynaecoloog wendt omdat zij niet tot con ceptie kunnen komen, is ruim twaalf pro cent. Toch komt er vooral in de laatste tijd ook een ander motief om een kind te adop teren. Echtparen die kinderen hebben ver wekt en die in staat zijn meer kinderen te verwekken, willen hun gezin via adoptie uitbreiden om zo een kind dat door het leven schraal is bedeeld, een betere kans te geven. Het merendeel van de adopties in Ne derland steunt echter in de allereerste plaats op het eigen onvermogen om een kind te verwekken. Mr. F. G. A. ten Siethoff bevestigt dit. maar hij voegt er aan toe: „De selectie die aan adoptie voorafgaat is gedegen en vrij langdurig, zodat het risico dat een kind aan louter egoïsme wordt opgeof ferd, niet groot is". Een adoptie kan in Nederland alleer worden uitgesproken door de rechtbank, die zich door vele instanties laat voorlich ten. Mr. Ten Siethoff zegt: „In feite is adop tie de bevestiging van een reeds lang ge regelde zaak, want het kind is al geruime tijd in het gezin voordat het kan worden geadopteerd". Als een echtpaar een kind wil adopteren moet het een verzoek indienen bij een voogdijvereniging, een Raad van Kinder bescherming of een andere vereniging die zich met adopties bemoeit, zoals de Piersonvereniging die zich het lot aan trekt van ongehuwde moeders. Deze en dergelijke organisaties krijgen meer aanvragen om adoptie dan er kin deren zijn. Men moet doorgaans een jaar en langer op een wachtlijst staan voordat men in aanmerking komt. Als pleegouders deze weg niet bewande len kan dat een bron van grote ellende worden. De „wilde plaatsing" zonder officiële tussenkomst heeft vele echtpa ren mateloos verdriet gebracht. Niet al leen kunnen de natuurlijke ouders elk mo ment, ook na tien jaar of langer, het kind terugeisen zonder dat de pleegouders zich daartegen kunnen verzetten bovendien kan de Raad van Kinderbescherming te allen tijde ingrijpen en het kind bij de pleegouders weghalen. Dat klinkt onbarmhartig, maar de Ne derlandse wet vindt dat in de eerste plaats het kind met de adoptie moet zijn gediend. De wettelijke weg naar adoptie is er speciaal op gericht het kind te be schermen. Daarom begint iedere adoptie met eer. plaatsingsonderzoek door de Raad van Kinderbescherming, die nagaat of de pleegouders de juiste instelling voor adop tie hebben. Heeft het echtpaar geen spe ciaal kind op het oog. dan wordt in sa menwerking met voogdij of andere vereniging gezocht naar een kind, dat maatschappelijk en geestelijk het best bij het echtpaar past Kan men ook buiten een organisa tie om een kind adopteren; bijvoorbeeld een kind van een ongehuwd vrouwelijk familielid of kennis? Dat kan, maar men zal dan toch al tijd de wettelijke weg dienen te bewande len. Men zal ook dan moeten beginnen met aan de Raad van Kinderbescherming te verzoeken het kind als pleegkind in het gezin op te mogen nemen. Het kind ver blijft in alle gevallen twee jaar als pleeg kind in het gezin. In die tijd kan het echt paar de kantonrechter verzoeken een van hen met de voogdij over het kind te belas ten. Zijn de twee plaatsingsjaren verstre ken dan kan men via een advocaat bij de rechtbank een verzoek tot adoptie indie nen. Welke concrete eisen stelt de wel aan adoptie-ouders' De man en de vrouw mogen niet min der dan achttien jaar en niet meer dan vijftig jaar met het kind in leeftijd ver schillen. Voorts gaat de wet er van uil dat de verbreking van de natuurlijke en de vestiging van de nieuwe band voor hel kind gunstig moet zijn. Als het echtpaar twee jaar het kind heeft verzorgd, kan het bij de rechtbank een verzoek om adoptie indienen. De rechter geeft dan opdracht aan de Raad van Kinderbescherming tot een vrij uitge breid onderzoek, waarbij niet alleen de pleegouders en eventueel het pleeg kind maar ook de natuurlijke ouders, dus bijvoorbeeld de ongehuwde moeder, worden betrokken. Van dit onderzoek wordt rapport uitge bracht aan de Centrale Adoptieraad, het door de regering ingestelde advieso: aan van zestien leden dat in commissies ver deeld zo'n veertig vergaderingen per jaar houdt. In de Centrale Adoptieraad worden de rapporten beoordeeld en van advies voorzien. Volgt de Centrale Adviesraad door gaans de rapporten van de Raad van Kinderbescherming? In circa 15 procent van de gevallen vraagt de Centrale Adoptieraad aan de Raad van Kinderbescherming nadere in lichtingen of verzet de Centrale Adoptie raad zich tegen de inhoud van een rap port. In een dergelijk geval kan de Raad van Kinderbescherming een aanvullend rapport opstellen of hij kan zich voor de rechter verzetten tegen het advies van de Centrale Adoptieraad. Ook de rechter is aan de rapporten en idviezen niet gebonden. Hij kan tot een eigen afwijkend oordeel komen. Dat komt voor. Soms acht de rechter de tijd voor adoptie nog niet rijp en stelt hij de adoptie uit. Het proces voor de rechtbank duurt doorgaans anderhalf tot twee jaar. Reke ning houdend met het jaar wachttijd voor dat men een kind krijgt toegewezen, moet een echtpaar dat wil adopteren er op re kenen dat het vijf jaar duurt voor dat de adoptie is geregeld. Omdat ook finan cieel minder draagkrachtige echtparen voortreffelijke ouders kunnen zijn, kan men voor het proces de kosteloze bijstand vragen van een advocaat. Heeft de rechter de adoptie uitgespro ken dan is zij niet meer ongedaan te ma ken. Slechts het kind kan tussen zijn 23ste en 24ste jaar tot de rechtbank het verzoek richten de adoptie ongedaan te maken, maar daarvoor moet het dan wel zeer klemmende argumenten aanvoeren. Tot nu toe heeft in Nederland geen enkel idoptiekind van dit recht gebruik ge maakt. Voorts kunnen uiteraard adoptiefouders evenals natuurlijke ouders door de rechter, bij ernstig wangedrag jegens het kind, uit de ouderlijke macht worden ont zet. Hoe oud zijn kinderen meestal als zij in het gezin komen? De meeste echtparen willen graag een baby als adoptiekind, maar het komt ook voor dat kinderen van twaalf jaar en ou der worden geadopteerd. De wet bepaalt slechts dat het adoptieproces moet zijn geopend voordat het kind volwassen is. Hebben adoptieouders een keuze of moeten zij het kind nemen dat hun wordt toegewezen? Als een echtpaar door een instelling een kind wordt toegewezen, krijgen de man en de vrouw een uitnodiging om met het kind kennis te komen maken. Pas na die kennismaking beslissen zij. Soms zijn echtparen daarover verontwaardigd. Zij zeggen: „Als we natuurlijke kinderen had den gekregen, hadden we ze toch ook niet kunnen uitzoeken?" De praktijk heeft echter geleerd dat er soms tussen de aan staande ouders en het kind geen gevoels- contact mogelijk is. Dat blijkt doorgaans bij de eerste kennismaking. Sinds 1956 zijn pleegouders in Neder land door de mogelijkheid van adoptie wettelijk vrij redelijk beschermd. Voor 1956 kwam het herhaaldelijk voor dat pleegouders vele jaren voor een kind had den gezorgd en dat het kind dan toch nog bijvoorbeeld door zijn inmid dels getrouwde natuurlijke ouder werd teruggeëist. Toch is de wettelijke bescherming van pleegouders niet waterdicht. Nog steeds Kunnen de natuurlijke ouders de adoptie tegengaan. Een ongehuwde moeder kan haar kind in een pleeggezin laten opvoe den. Zij kan zich niets van het kind aan trekken en toch weigeren om aan adoptie mee te werken. Zo kan zij de uiteindelij ke wettelijke adoptie twee jaren tegenhou den. Is zij niet uit de ouderlijke macht ont zet, dan kan zij voorts het kind op elk moment dat zij dit wenst, uit het pleegge zin weghalen, of zelfs laten weghalen door de Raad van Kinderbescherming. Deskundigen zijn van oordeel dat voor al ter bescherming van het kind de wet op dit gebied nog wel enige aanvulling behoeft.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1968 | | pagina 6