De predikant
in de kijker
Een dominee speelt toneel
Zoekende
zondaarsliefde
TWINTIG JAAR
NEDERLANDS
BIJBELINSITIUUT
Ds BINCKE UIT „RITMEESTER BUAT'IS ECHT!
Onder
Van Dalsum
De enige (interkerkelijke) opleiding
voor evangelisten, die ons land kent
Ook school voor
voorgangers
„Zeventig jaar geleden kwam de dominee ofp huisbezoek
met een hoge hoed, veertig jaar geleden op de fiets,
twintig jaar gelden op de motor, tien jaar geleden
met de auto. En nu... komt hij niet meer". Met deze
sombere woorden opent ds. A. G. van Gilse, predikant
van de Doopsgezinde Gemeente te Eindhoven, het spe
ciale nummer dat het Algemeen Doopsgezind Week
blad in samenwerking met „Op weg naar morgen",
het orgaan van de Gemeenschap voor Doopsgezind
Broederschapswerk, heeft uitgegeven. En als hoofdre
dacteur ds. Van Gilse die sombere woorden nader gaat
uitwerken, komt htf tot deze hartekreet: „En nu?
Hy komt niet meer. Gaat hy staken? In zekere zin:
ja. Hij heeft er genoeg van steeds maar te moeten
beantwoorden aan de meest tegenstrijdige verwachtin
gen. Hij wil eindelijk wel eens mondig worden en zélf
vorm gaan geven aan zijn roeping: dienaar te zijn van
het evangelie. Niet alsmaar rondsjouwen en achter
zichzelf aanhollen, maar op duidelijke en zinvolle wij
ze zijn tijd en krachten, zijn „deskundigheid", zo be
steden dat die dienst het best kan worden vervuld".
Het is niet toevallig dat men juist nu in Doopsgezinde
kring „de predikant in de kijker" heeft genomen (zo
heet dit speciale nummer). Op de jaarvergadering van
de Bond van Predikanten zijn vorige maand een paar
honderd dominees bijeen geweest om te praten over
„de predikant van straks", een onderwerp dat zoveel
belangstelling trok dat er niet eens voor allen plaats
was en men het in het komend voorjaar nog eens
moet herhalen. En ook de gereformeerde predikanten
zijn met deze problematiek bezig. Zij hebben een
eigen predikantenvereniging, die niet is aangesloten
bij de Bond van Nederlandse Predikanten en als ver
volg op een referaat binnen die vereniging is onder
meer bij Kok in Kampen een brochure verschenen die
als titel draagt: „Werkelijkheid, ideaal en verwach
ting". De titel verraadt al de inhoud: het is een ana
lyse van een enquête die de Vrije Universiteit in Am
sterdam en de universiteit in Nijmegen gezamenlijk
hebben gehouden over het werk van de „gewone" do
minee te verwachten dat werkelijkheid en ideaal
daar veel beter met elkaar in overeenstemming zijn
dan bij de Doopsgezinden is een illusie!
Wat is er nu eigenlijk met de dominee aan de hand?
Waarom ineens deze belangstelling en dit naarstig zoe
ken naar het beeld van de predikant van morgen?
Wat is eigenlijk het beeld van de predikant van van
daag? Als men de stortvloed van woorden en geschrif
ten over zich heen heeft laten gaan en zich dan af
vraagt waar nu eigenlijk de schoen wringt, dan lijkt
dit de conclusie: de dominee ziet zyn eigen functie niet
meer en als gevolg daarvan begint hij te lijden aan
minderwaardigheidsgevoelens. Ergens hebben we het
heel scherp geformuleerd gezien: „Sommige predikan
ten hebben het gevoel dat ze hun salaris niet meer
waard zijn!" Voor ieder mens moet dat al een heel
nare gedachte zyn, dus zeker voor een dominee!
Het vreemde is dat de dominee een man is die meer
werkuren maakt dan in welke CAO ook zou worden toe
gestaan. Dit zijn de gegevens uit de gereformeerde en
quête over het werk van de gemiddelde gereformeerde
dominee:
Het pastoraat, dus huisbezoek, doopbezoek, wel-
komstbezoek, spreekuur, correspondentie, kost hem
rond 17 uur per week.
De kerkdiensten met hun voorbereiding aan studie en
meditatie vergen een kleine dertig uren.
mm Met catechisatie gaat zo'n zeven uur per week heen
en dat brengt het totaal al op rond 54 uur.
Daarnaast echter is de dominee ook nog organisator,
leider van alle mogelyke vergaderingen, evangelist,
enz. Daar gaan ook nog ruim tien werkuren in zitten
waardoor zijn totaal komt op 65.2 uur per week
dat is ht precieze cyfer dat de enquête aanwijst.
Ook het Theologisch Instituut van de Rijksuniversiteit
in Leiden heeft een enquête gehouden en wel onder
die predikanten die in de jaren 1959 tot en met 1964
het Nederlands Hervormde seminarie hebben bezocht
betrekkelijk jonge mensen dus nog. Het doel van
deze enquête was aan de weet te komen of de oplei
ding van predikanten en de praktijk van het dominee
zijn wel voldoende op elkaar zijn afgestemd. Bekijkt
men in deze enquête het „urenlijstje" dan blijkt men
hier tot een totaal te komen van rond 56 werkuren
per week. De meeste tijd van deze jonge hervormde
dominees gaat heen met pastoraal werk, dan volgt de
eredienst, dan de catechisatie en zo het hele lijstje
verder. Het aardige van deze vraagstelling was dat
men oók heeft nagegaan welke taken de dominees
zelf het belangrijkst vinden en waaraan ze het liefst
meer aandacht zouden besteden. Dan kwam de cate
chisatie voorop te staan, werd de eredienst nummer
twee, de zelfstudie nummer drie en werden d^ pasto
rale bezoeken nummer vier. Voor de, aardigheid: het
punt administratie waaraan men gemiddeld ruim twee
uur moest besteden, wordt door de predikanten in de
rangorde van belangrijkheid op nummer zestien ge
zet!
Conclusie van dit alles mag wel zijn dat het de domi
nee niet aan werk ontbreekt daarin schuilt beslist
niet de oorzaak van het onbehagen. Is het dan mis
schien zo dat hij teveel werk heeft? Of liever: dat
hij zijn tijd teveel moet versplinteren en dat hij daar
om het gevoel van onbehagen houdt? Of ligt de oor
zaak nog dieper? Ligt het hierin dat de dominee aller
lei taken moet vervullen die hij eigenlijk niet aan
kan? Dat hij opgeleid is voor theoloog maar dat hij
in de praktijk van elke dag beter psycholoog had kun
nen zyn, pedagoog, socioloog, maatschappelijk wer
ker? Dat hij bovendien nog een scholing had moeten
hebben als organisator, als zakenman, misschien zelfs
als conferencier? Want dat is het toch eigenlijk: de
dominee moet leiding geven aan allerlei werk binnen
zijn gemeente terwijl hij zeker weet dat er binnen
die gemeente mensen zijn die dat veel beter zouden
kunnen. En dat is een verlammende, een frustrerende
gedachte!
Stelt men de problematiek zo dan kan men het eens
zijn met de drie mogelijkheden, die in het speciale
Doopsgezinde nummer worden opgesomd door de heer
W. Kuipers, wetenschappelijk assistent aan het Doops
gezind seminarie. Deze drie: uitvoeriger praktische
training; specialisatie in categoraal werk; theologisch
specialisme. „De eerste mogelijkheid van deze drie is
de minst aanvaardbare", zo zegt hij. „Deze oplossing
is namelijk conservatief en probeert een in wezen ver
loren zaak wat op te lappen. Ze gaat uit van een ver
ouderd predikantsbeeld met al zijn maatschappelijke
functies en wil dat aanpassen. De tweede mogelijk
heid lijkt op het eerste gezicht het aantrekkelijkst,
maar past in wezen dezelfde opdeling van de maat
schappij toe in klassen, die men vroeger binnen de
kerk vond. De derde mogelijkheid liikt mij verreweg
het aantrekkelijkst, omdat hier weer een stuk van hei
wezen van het predikantschap wordt blootgelegd, name
lijk leider van de gemeente in feestzaal en leerhuis
De predikant die binnen de gemeente het Woord in
eigentijdse termen weet te vertolken en de relevantie
voor onze tijd weet aan te geven. Dit kan in gemeen
ten waar kader een heel aantal taken heeft overgeno
men. Kader dat gevormd is in korte, praktisch gerich
te cursussen."
Maak van een dominee weer een leraar, een theoloog en
kap al dat andere uit zijn functie weg dat is de op
lossing die men in allerlei toonaarden kan horen en le
zen. Voor al dat andere moeten andere, dikwijls meer
capabele mensen worden gezocht. Dan is ook de kans
groot dat de gemeente weer meer betrokken wordt bij
het werk van de kerk, dat er een opleving komt in de
belangstelling. Dan heeft de dominee weer de plaats,
die hem toekomt en behoeft hij ook niet met onlustge
voelens rond te lopen. En de gemeente heeft er baat
bij: zi.i mag van de dominee inderdaad „lering" ver
wachten en zij kan vele zaken beter regelen. Zoekt
men zo de oplossing, dan zyn er natuurlyk nog wel
allerlei vragen van organisatorische en financiële aard
maar die kunnen opgelost worden.
Blijft de belangrijke vraag: wil de dominee deze oplos
sing? Wil hij inderdaad een deel van zijn „besturende
macht" uit handen geven? Neemt hy genoegen met het
podium van een leraar, tr-wnl hij vroeger on het
voetstuk van de al-bedisselaar stond? Laat hy rea
list zijn: dat voetstuk bestaat allang niet meer!
„Nee", zegt ds. N. M. A. ter Lin
den, Nederlands hervormd predi
kant in Stompetoren bi] Alkmaar,
.dat rolletje in „Ritmeester Buat"
stelt eigenlijk niets voor. Die domi
nee Bincke ziet een schip van de
Nederlandse vloot thuiskomen en
krijgt van de schipper de dodenlijst.
De namen van de doden maakt hij
in de kerk bekend. Er zijn filmop
namen van gemaakt in de haven
van Hoorn en in de kerk van Me-
demblik".
Maar al mag ds. Ter Linden dan
zelf niet zo veel denken van zijn rol
en zijn spel menige televisiekij
ker heeft zich toch wel even afge
vraagd af het nu wel echt waar was
dat achter de toneelnaam ds. Bincke
de naam van een échte dominee
stond vermeld. Want het mag dan
waar zijn dat de dominee niet meer
de boven-alles-verhevene is, die men
vroeger in hem zag en het mag ook
waar zijn dat menige dominee wel
eens zijn rolletje meespeelt in een
stuk dat binnen zijn kerkelijke kring
wordt opgevoerd dat dominees
als toneelspeler zelfs het televisie
scherm halen is toch nog wel iets
bijzonders.
Met dat laatste is ds. Ter Linden
het niet eens, want het toneelspelen
is voor hem gewoon een hobby, een
vrije-tijdsbesteding en niets anders.
Met hem pratend in zijn dorpspasto
rie in Stompetoren vertelt hij dat
hij tijdens zijn schooljaren op een
Haags lyceum al meespeelde in het
schoolcabaret. Later, als student in
Utrecht, was hij lid van het
Utrechts Studententoneel en het
Utrechts Studenten Cabaret. Heel
wat rollen heeft hij daar gespeeld
onder verschillende regisseurs met
het jaar 1961 als zijn gloriejaar.
Toen speelde hij namelijk de hoofd
rol in het lustrumspel „Frangois
Villon".
Over de historische serie „Rit
meester Buat", die NCRV en KRO
gezamenlijk op het televisiescherm
brengen en waarin hij de rol van
een dominee speelt, heeft hij geen
oordeel. „Ik heb er eigenlijk nauwe
lijks iets van gezien. Ik kijk trou
wens toch heel weinig naar de tele
visie omdat ik werk in de vrije
uren van anderen. Zo zie ik jammer
genoeg ook weinig toneel in de
schouwburg". Wel heeft hij tijd ge
vonden om de Smoeshaan van Plau-
tus te gaan zien, het stuk dat door
de burgemeester van Haarlem werd
verboden. Daarmee is ds. ter Lin
den het niet eens: „Als deze burge
meester zo'n groot verantwoorde
lijkheidsgevoel heeft, dan moet hij
beginnen om de bioscopen in Haar
lem te sluipen"*.
Ds. ter Linden begon zijn predi
kantenloopbaan in Den Haag als
jeugdpredikant. Drie jaar geleden
kwam hij naar Stompetoren en daar
kwam hij al vlug in contact met het
Zoldertheater, dat zijn voorstellin
gen geeft in het kerkje van Wad-
way bij Hoorn. Artistiek leider van
dit theatertje is Albert van Dal
sum, de grand old man van het Ne
derlandse toneel, nu in ruste wo
nend op een boerderijtje in de buurt
van Hoorn. „Ik vond het machtig
bij Van Dalsum te spelen" zegt ds.
Ter Linden. „Onder hem speelde ik
mee in „De droom van een gevan
gene" van Fry. Het is een belevenis
om Van Dalsum als regisseur mee
te maken". In dócumentatie vorm
kwam „De droom van een gevange
ne" later op de televisie en daarop
volgde een documentaire discussie
over het dagblad Trouw waarin de
dominee eveneens een (televisie)rol
speelde. „Het is allemaal inciden
teel", zegt hij. „Ik weet niet of zo
iets nog eens komt ik ga het niet
cultiveren".
Sprekend met een dominee die te
vens acteur is komt natuurlijk de
vraag op of er overeenkomst is
tussen toneelspelen en preken. Of
het niet zo is dat sommige domi-
nee's wat teveel toneel spelen.
Zijn antwoord: „Het gevaar be
staat dat je als predikant toneel
gaat spelen; dat je emoties gaat
opdringen die niet zuiver zijn. Als
de bewogenheid in je preek ge
speeld' is. dan fop je je gemeente
en dat is het natuurlijk niet! Bo
vendien. het verhaal waarmee een
dominee in de kerk komt heeft
kracht genoeg van zichzelf. Als je
het mooier wilt maken met aller
lei trucjes en foefjes, dan ga je
grandioos de mist in!"
Over de preektoon: „Wij als predi
kanten moeten iedere week maar
weer een of meer preken ophoes
ten. Dat is roofbouw welke
tekstschrijver kan dat ooit in zo'n
tempo volhouden? Als je in tijd
of inspiratienood komt moet je
je toevlucht wel nemen tot loop
jes. Bovendien ligt het ook aan de
kerk: als er geen geluidsinstalla
tie is moet de dominee brullen en
dan is hij net een standwerker".
Over de manier van preken: „Strak
en met kleine modulaties. Ik ben
er een groot voorstander van om
tijdens de predikantenopleiding
een spraakleraar in te schakelen.
Tijdens mijn studententijd huur
den wij een kerk af en gingen met
z'n tienen om beurten op de preek
stoel staan preken".
Over zijn collegae-dagsluiters voor
de televisie: „Dagsluiters moeten
worden geregisseerd. Er moet
iemand zijn die hun uitlegt wat zij
precies voor de camera moeten
doen. Dat geldt ook voor predikan
ten in de kerkdiensten die de tele
visie uitzendt. Toxopeus laat zich
toch ook adviseren als hij voor de
televisie komt? Waarom zou een
dominee dat dan niet doen?"
Over het toneel: „Het geëngageei-
de toneel van tegenwoordig vind
ik geweldig inspirerend. Van Dal
sum zegt er over: „De waarden
moeten wèl allemaal kapot!",
maar dat kan ik zo niet zien. Ik
zie dit toneel niet als kapotmaken
maar als hartstoohtelijk zoeken.
Bovendien: het kan heel goed zijn
om bepaalde zaken onbarmhartig
aan de kaak te stellen".
En hoe zijn gemeente reageert op
dominee's toneelhobby: „Het is
hier Noord-Holland. Ik heb een
enorme vrijheid om te doen en te
laten wat ik wil. Niemand vindt
het gek dat ik toneel speel. Er is
geen enkel keurslijf. Eén keer in
de week ga ik uit met mijn
vrouw naar Amsterdam. Dat is
vaste prik...!"
Want de Zoon des Mensen is gekomen om het
verlorene te zoeken en te redden Luc. 19:10
Deze kern-tekst staat ons beschreven aam het
slot vam de ontmoeting tussen De Heiland en Za-
cheus de man, die in de vijgeboom klom om Je
zus te zien. Zacheus was een overste der tollena
ren, die een heel slechte reputatie had. Deze lie
den werden in één adem genoemd met publieke
vrouwen. De tollenaren, die de belasting moesten
innen maakten zich schuldig aan slinkse praktij
ken, om hun eigen zak te spekken. Zacheus stond
bekend als een rijk man. Toch was hij met al
z'n rijkdom niet gelukkig. Hetzij, dat de veracht-
timg van z'n volk hem kwelde, hetzij dat het on
eerlijk ontvangen geld hem brandde in z'n zak. Er
drukte hem in ieder geval een last, waarvan hij
verlost wilde worden. Het is hem gegaan als met
ieder ontdekte zondaar, die door Woord en Geest
in zijn geweten is overtuigd, dat het zo niet langer
kan. Hij heeft w.s. getracht om een beter mens te
worden, maar deze zelf-verlossing is hem al-langer-
hoe-meer als bij de handen afgebroken. Hij heeft
gehoord van de Leermeester der Joden, Ook dat
er van zijn collega's met Hem gegeten en gedron
ken hebben, alsmede van Zijn woorden en Wonde
ren. In zijn hart is verlangen naar Hem gewekt
en nu hij verneemt dat Jezus langs komt, zoekt
hij terstond gelegenheid Hem te zien. De Heiland
roept hem uit de boom te komen, waar hij inge
klommen was, omdat Hij juist hier en nu bij hem
thuis moest zijn! Al wat de vader Hem gegeven
heeft zal tot Hem komen. En die tot Hem komt
zal Hij geenszins uitwerpen. U kent wellicht het
wondere verloop van het gesprek daar thuis... „He-
den"-zo zegt Christus"-is deze huize zaligheid ge
schied..." Zo wi l de He-ere nog heden-ook door d it
enkele woord-tot u komen om met u een onder
houd te hebben over uw levensbehoud. Hij roept
het u toe: Doe weg de vreemde goden, van de
Mamnon en de Ik-zucht van de eigen-gerechtig-
heid en de ongerechtigheid en...vult u zelf maar
in... Och of ge daarbij bedacht wat tot uw eeuwige
vrede dient! De Heere is gekomen om de werken
der duisternis te verbreken, Om kennis der Waar
heid te openbaren om het afgedrevene weder te
brengen Dat is Zijn lust en Zijn- leven. Hoe meer,
hoe liever: Zondaren behouden! Misschien bent ge
nog een „hele brave ziel", die ieder het zijne geeft
En ge weet niet dat ge buiten en zonder Christus
als borg voor uw ziel (Die het volkomen voor U in
orde maakt bij Zijn Vader) alles nog mist wat tot
het eeuwige leven van node is! O bidt nog om ogen-
zalf ter ontdekking opdat ge met Zacheus en zove
le arme verloren zonda-ren-dn-zich-zelf de toevlucht
moogt nemen tot dit ziels-zaligende-werk van de
Middelaar.
Wie Zijn discipel wil zijn, moet zdch verloochenen
en verootmoedigen Hij moet méér en méér leren
Hem te volgen en niet voor Zijn voeten te lopen
af het telkens beter te weten. De gedurige bede
zij beoefend: „O Heere leer jnij Uw weg en zegt
U maar wat ik doen moet!" Wat een nedenbuigen-
de goedheid en ontferming straalt hier naar alle
kanten in dit kern-woord. Het worde u maar te
machtig, zodat u er door vertederd worde. Welk
een macht van vergevende liefde wil Hij kwijt
aan schuldige zondaren die met de tollenaar in de
Tempel zichzelf door zondebesef verslagen
en door het zwaard-des-Geestes doorstoken-leren
roepen om genade en geen recht zeggende: „O,
God wees mij zondaar (es) genadig!" Dat is het
gezegende begin van een verlost leven en heeft de
profotie in zich van een zalig sterven! Dat wordt
straks de ingang tot de zalige vreugde, waar nie
mand meer als een verlorene behoeft te zondigen
Maar hoe onzegbaar verschrikkelijk is het oor
deel voor hen, die op zulk een oneindige zondaars
liefde geen acht leren slaan?? Kiest dan nog he
den wie ge dienen zult. Hij staat nog in dit heden
der genade te kloppen aam de deu-r van uw ha-rt.
Zult ge Hem „voor dit keer ééns niet doorsturen
met uw: „Vandaag niet nodig? Morgen kan het te
laat zijn!
Eist (U.)
ds. J. van Malenstein
Er is in Nederland gelegenheid te over
om theologie te studeren. De universitei
ten hebben hun theologische faculteit, ve
le kerken hebben daarnaast hun eigen
seminarie. Minder bekend is, dat er naast
al die universitaire opleidingsmogelijkhe
den ook nog een „middelbare" theologi
sche school bestaat en dan nog wel een
school die geheel interkerkelijk is: het Ne
derlands Bijbel Instituut in Bosch en
Duin. Dezer dagen heeft dit Instituut zijn
twintigjarig bestaan gevierd en men heeft
dat op extra-feestelijke wijze gedaan om
dat deze lustrumviering gepaard kon gaan
met het in gebruik nemen van een nieuw
gebouw alles bij elkaar redenen genoeg
om op deze pagina aandacht aan het
Instituut te geven.
Het initiatief tot het stichten vam een
lergelijke school im Nederland werd in
,948 genomen door een zendeling, dr. J. B.
A. Kessler, en 'n evangelist, de heer J. Kits.
De heer F. Smit, directeur vam het Neder
lands Bijbel Instituut zegt er van: „Er was
Ln Nederland vóór 1948 geen middelbare
theologische school. De theologische facul
teiten en de hogescholen waren en zijn al
le opleidingen op academisch niveau bij-
belscholen waren er niet. Wilde men bijv.
een opleiding volgen tot evangelist dan
moest men naar het buitenland, de Bijbel-
school in Brussel of een ander instituut."
De twee initiatiefnemers hadden al spoe
dig succes: im „Het Brandpunt" in Doorn
kon datzelfde jaar nog met de lessen be
gonnen worden. Drie jaar later, in 1951,
verhuisde men naar het gebouw „De Kop
pel", eveneens im Doorn.
Een nieuwe fase voor het instituut brak
aan in 1959 toen de gehele organisatie werd
ondergebracht in een stichting. De leden
/an het stichtingsbestuur komen uit aller
lei kerken en dat geldt ook voor de docen
ten en leerlingen. Hervormden en gerefor
meerden, vrije evangelischen en christelijke
gereformeerden, leden van de evangelische
broedergemeenten in Suriname en van de
Vergadering der Gelovigen werken hier sa
men met de opleiding van jonge mensen
tot evangelist als doel. Drieëndertig leerlin
gen, variërend in leeftijd van 18 tot 30 jaar
telt het instituut op dit ogenblik en ze ko
men niet alleen uit allerlei kerken maar
ook uit allerlei windstreken. Zo is er een
Ambonees, een Fransman en zijn er vijf
Surinamers. Drie jaar duurt de cursus
(oorspronkelijk was het een 2-jarige oplei
ding) en in die tijd moet een groot aantal
vakken worden bestudeerd: Oude en Nieu
we Testament, bijbelse aardrijkskunde en
oudheidkunde, psychologie, sociologie, ho
miletiek, evangelisatie en jeugdwerk, zen
dingswetenschap en wijsbegeerte en zelfs
muziekleer. De school is niet verdeeld in
klassen, waarin de vakken ieder jaar weer
maar uitgebreider naarmate men hoger
komt) worden behandeld alle leerlingen
krijgen altijd tegelijk les en behandelen
dan gezamenlijk een aantal vakken. Het
volgende jaar worden andere vakken be
handeld en het derde jaar weer andere.
Een bijzonder efficiënte werkmethode, die
het aantal docenten beperkt houdt en het
zich één voelen vain de leerlingen sterk
vergroot.
De laatste jaren deed zich het gemis aan
/en betere behuizing sterk gevoelen; daar
in is dan nu bij de viering van het 20-jarig
bestaan voorzien. Kortgeleden heeft men
het vroegere centrum van de gereformeerde
kerken „De Witte Hei" in Bosch en Duin
kunnen aankopen. Bij het in gebruik ne
men heeft men het omgedoopt in „De Nieu
we Koppel", dusdoende de band met het
verleden vasthoudend.
Voor twee kerken is het Bijbel Instituut
tevens een opleidingsschool namelijk voor
de Molukse Evangelische Kerk en voor de
Evangelische Broedergemeente in Surina
me. „Ik ben elf jaar werkzaam geweest in
de zending in Indonesië", vertelt de heer
Smit, „en zo kreeg ik contacten met de
Molukse kerk. Er was daar een groot ge
brek aain voorgangers. Een gesprek met ds.
W. H. Tutuarima, voorzitter van de synode
van deze kerk, leidde er toe dat ons Insti
tuut opleidingsschool werd voor diit kerk
genootschap. Het krpeg een vertegenwoor
diger in het stichtingsbestuur en in 1961
werden de eerste drie Molukse studenten
ingeschreven."
Met de andere kerken bestaat zulk een
officieel contact niet, al hebben ze grote
waradering voor het werk van het insti
tuut en maken ze graag gebruik van de
diensten der hier afgestudeerden. Vroeger
is dat wel eens anders geweest: de vraag
of een interkerkelijke opleiding voor evan
gelist wel mogelijk was werd soms ont
kennend beantwoord en dat maakte dat
sommige kerken wat afwijzend standen te
genover het instituut. Langzamerhand heeft
die argwanende houding gelukkig plaats
gemaakt voor gevoelens van sympathie.
„Onze oud-leerlingen vinden hun weg
naar allerlei kerken", zegt de heer Smit en
hij is er terecht trots op. Een paar voor
beelden: De eerste evangeliste van de Chr.
Gereformeerde Kerken, mej. A. Visser,
werkzaam op Rozenburg, is op het instituut
opgeleid. Eens ook kwam er een gerefor
meerde zendingsarts bij de directie van het
instituut. Hij zocht een leidster voor een
kraamkliniek in Panti Wilasa in Semarang.
Een van de leerlingen was bijzonder ge
schikt voor dat werk maar... ze was niet
gereformeerd maar doopsgezind. „Dat geeft
niet", zei de dokter, „ik wil toch graag eens
even met haar praten." Dat gebeurde. Ook
de zendingsdeputaten van de Gereformeer
de Kerken bleken er geen bezwaar tegen te
hebben dat een doopsgezind gemeentelid
de functie aanvaardde en zo werd de
doopsgezinde mej. P. de Jong uitgezonden
door de Gereformeerde Kerken.
Twintig jaar nu bestaat het Nederlands
Bijbel Instituut en men kan zijn leerlingen
niet alleen vinden in Nederland maar ook
in België, Duitsland, Ierland, India, Zam
bia, Indonesië, Zuid-Afrika, in welke hoek
van de wereld eigenlijk niet? Waarmee be
wezen is dat die initiatiefnemers in 1948
het goed hadden gezien toen zij met het
instituut begonnen het voorziet im een
grote behoefte!