De predikant in de kijker Een dominee speelt toneel Zoekende zondaarsliefde TWINTIG JAAR NEDERLANDS BIJBELINSITIUUT Ds BINCKE UIT „RITMEESTER BUAT'IS ECHT! Onder Van Dalsum De enige (interkerkelijke) opleiding voor evangelisten, die ons land kent Ook school voor voorgangers „Zeventig jaar geleden kwam de dominee ofp huisbezoek met een hoge hoed, veertig jaar geleden op de fiets, twintig jaar gelden op de motor, tien jaar geleden met de auto. En nu... komt hij niet meer". Met deze sombere woorden opent ds. A. G. van Gilse, predikant van de Doopsgezinde Gemeente te Eindhoven, het spe ciale nummer dat het Algemeen Doopsgezind Week blad in samenwerking met „Op weg naar morgen", het orgaan van de Gemeenschap voor Doopsgezind Broederschapswerk, heeft uitgegeven. En als hoofdre dacteur ds. Van Gilse die sombere woorden nader gaat uitwerken, komt htf tot deze hartekreet: „En nu? Hy komt niet meer. Gaat hy staken? In zekere zin: ja. Hij heeft er genoeg van steeds maar te moeten beantwoorden aan de meest tegenstrijdige verwachtin gen. Hij wil eindelijk wel eens mondig worden en zélf vorm gaan geven aan zijn roeping: dienaar te zijn van het evangelie. Niet alsmaar rondsjouwen en achter zichzelf aanhollen, maar op duidelijke en zinvolle wij ze zijn tijd en krachten, zijn „deskundigheid", zo be steden dat die dienst het best kan worden vervuld". Het is niet toevallig dat men juist nu in Doopsgezinde kring „de predikant in de kijker" heeft genomen (zo heet dit speciale nummer). Op de jaarvergadering van de Bond van Predikanten zijn vorige maand een paar honderd dominees bijeen geweest om te praten over „de predikant van straks", een onderwerp dat zoveel belangstelling trok dat er niet eens voor allen plaats was en men het in het komend voorjaar nog eens moet herhalen. En ook de gereformeerde predikanten zijn met deze problematiek bezig. Zij hebben een eigen predikantenvereniging, die niet is aangesloten bij de Bond van Nederlandse Predikanten en als ver volg op een referaat binnen die vereniging is onder meer bij Kok in Kampen een brochure verschenen die als titel draagt: „Werkelijkheid, ideaal en verwach ting". De titel verraadt al de inhoud: het is een ana lyse van een enquête die de Vrije Universiteit in Am sterdam en de universiteit in Nijmegen gezamenlijk hebben gehouden over het werk van de „gewone" do minee te verwachten dat werkelijkheid en ideaal daar veel beter met elkaar in overeenstemming zijn dan bij de Doopsgezinden is een illusie! Wat is er nu eigenlijk met de dominee aan de hand? Waarom ineens deze belangstelling en dit naarstig zoe ken naar het beeld van de predikant van morgen? Wat is eigenlijk het beeld van de predikant van van daag? Als men de stortvloed van woorden en geschrif ten over zich heen heeft laten gaan en zich dan af vraagt waar nu eigenlijk de schoen wringt, dan lijkt dit de conclusie: de dominee ziet zyn eigen functie niet meer en als gevolg daarvan begint hij te lijden aan minderwaardigheidsgevoelens. Ergens hebben we het heel scherp geformuleerd gezien: „Sommige predikan ten hebben het gevoel dat ze hun salaris niet meer waard zijn!" Voor ieder mens moet dat al een heel nare gedachte zyn, dus zeker voor een dominee! Het vreemde is dat de dominee een man is die meer werkuren maakt dan in welke CAO ook zou worden toe gestaan. Dit zijn de gegevens uit de gereformeerde en quête over het werk van de gemiddelde gereformeerde dominee: Het pastoraat, dus huisbezoek, doopbezoek, wel- komstbezoek, spreekuur, correspondentie, kost hem rond 17 uur per week. De kerkdiensten met hun voorbereiding aan studie en meditatie vergen een kleine dertig uren. mm Met catechisatie gaat zo'n zeven uur per week heen en dat brengt het totaal al op rond 54 uur. Daarnaast echter is de dominee ook nog organisator, leider van alle mogelyke vergaderingen, evangelist, enz. Daar gaan ook nog ruim tien werkuren in zitten waardoor zijn totaal komt op 65.2 uur per week dat is ht precieze cyfer dat de enquête aanwijst. Ook het Theologisch Instituut van de Rijksuniversiteit in Leiden heeft een enquête gehouden en wel onder die predikanten die in de jaren 1959 tot en met 1964 het Nederlands Hervormde seminarie hebben bezocht betrekkelijk jonge mensen dus nog. Het doel van deze enquête was aan de weet te komen of de oplei ding van predikanten en de praktijk van het dominee zijn wel voldoende op elkaar zijn afgestemd. Bekijkt men in deze enquête het „urenlijstje" dan blijkt men hier tot een totaal te komen van rond 56 werkuren per week. De meeste tijd van deze jonge hervormde dominees gaat heen met pastoraal werk, dan volgt de eredienst, dan de catechisatie en zo het hele lijstje verder. Het aardige van deze vraagstelling was dat men oók heeft nagegaan welke taken de dominees zelf het belangrijkst vinden en waaraan ze het liefst meer aandacht zouden besteden. Dan kwam de cate chisatie voorop te staan, werd de eredienst nummer twee, de zelfstudie nummer drie en werden d^ pasto rale bezoeken nummer vier. Voor de, aardigheid: het punt administratie waaraan men gemiddeld ruim twee uur moest besteden, wordt door de predikanten in de rangorde van belangrijkheid op nummer zestien ge zet! Conclusie van dit alles mag wel zijn dat het de domi nee niet aan werk ontbreekt daarin schuilt beslist niet de oorzaak van het onbehagen. Is het dan mis schien zo dat hij teveel werk heeft? Of liever: dat hij zijn tijd teveel moet versplinteren en dat hij daar om het gevoel van onbehagen houdt? Of ligt de oor zaak nog dieper? Ligt het hierin dat de dominee aller lei taken moet vervullen die hij eigenlijk niet aan kan? Dat hij opgeleid is voor theoloog maar dat hij in de praktijk van elke dag beter psycholoog had kun nen zyn, pedagoog, socioloog, maatschappelijk wer ker? Dat hij bovendien nog een scholing had moeten hebben als organisator, als zakenman, misschien zelfs als conferencier? Want dat is het toch eigenlijk: de dominee moet leiding geven aan allerlei werk binnen zijn gemeente terwijl hij zeker weet dat er binnen die gemeente mensen zijn die dat veel beter zouden kunnen. En dat is een verlammende, een frustrerende gedachte! Stelt men de problematiek zo dan kan men het eens zijn met de drie mogelijkheden, die in het speciale Doopsgezinde nummer worden opgesomd door de heer W. Kuipers, wetenschappelijk assistent aan het Doops gezind seminarie. Deze drie: uitvoeriger praktische training; specialisatie in categoraal werk; theologisch specialisme. „De eerste mogelijkheid van deze drie is de minst aanvaardbare", zo zegt hij. „Deze oplossing is namelijk conservatief en probeert een in wezen ver loren zaak wat op te lappen. Ze gaat uit van een ver ouderd predikantsbeeld met al zijn maatschappelijke functies en wil dat aanpassen. De tweede mogelijk heid lijkt op het eerste gezicht het aantrekkelijkst, maar past in wezen dezelfde opdeling van de maat schappij toe in klassen, die men vroeger binnen de kerk vond. De derde mogelijkheid liikt mij verreweg het aantrekkelijkst, omdat hier weer een stuk van hei wezen van het predikantschap wordt blootgelegd, name lijk leider van de gemeente in feestzaal en leerhuis De predikant die binnen de gemeente het Woord in eigentijdse termen weet te vertolken en de relevantie voor onze tijd weet aan te geven. Dit kan in gemeen ten waar kader een heel aantal taken heeft overgeno men. Kader dat gevormd is in korte, praktisch gerich te cursussen." Maak van een dominee weer een leraar, een theoloog en kap al dat andere uit zijn functie weg dat is de op lossing die men in allerlei toonaarden kan horen en le zen. Voor al dat andere moeten andere, dikwijls meer capabele mensen worden gezocht. Dan is ook de kans groot dat de gemeente weer meer betrokken wordt bij het werk van de kerk, dat er een opleving komt in de belangstelling. Dan heeft de dominee weer de plaats, die hem toekomt en behoeft hij ook niet met onlustge voelens rond te lopen. En de gemeente heeft er baat bij: zi.i mag van de dominee inderdaad „lering" ver wachten en zij kan vele zaken beter regelen. Zoekt men zo de oplossing, dan zyn er natuurlyk nog wel allerlei vragen van organisatorische en financiële aard maar die kunnen opgelost worden. Blijft de belangrijke vraag: wil de dominee deze oplos sing? Wil hij inderdaad een deel van zijn „besturende macht" uit handen geven? Neemt hy genoegen met het podium van een leraar, tr-wnl hij vroeger on het voetstuk van de al-bedisselaar stond? Laat hy rea list zijn: dat voetstuk bestaat allang niet meer! „Nee", zegt ds. N. M. A. ter Lin den, Nederlands hervormd predi kant in Stompetoren bi] Alkmaar, .dat rolletje in „Ritmeester Buat" stelt eigenlijk niets voor. Die domi nee Bincke ziet een schip van de Nederlandse vloot thuiskomen en krijgt van de schipper de dodenlijst. De namen van de doden maakt hij in de kerk bekend. Er zijn filmop namen van gemaakt in de haven van Hoorn en in de kerk van Me- demblik". Maar al mag ds. Ter Linden dan zelf niet zo veel denken van zijn rol en zijn spel menige televisiekij ker heeft zich toch wel even afge vraagd af het nu wel echt waar was dat achter de toneelnaam ds. Bincke de naam van een échte dominee stond vermeld. Want het mag dan waar zijn dat de dominee niet meer de boven-alles-verhevene is, die men vroeger in hem zag en het mag ook waar zijn dat menige dominee wel eens zijn rolletje meespeelt in een stuk dat binnen zijn kerkelijke kring wordt opgevoerd dat dominees als toneelspeler zelfs het televisie scherm halen is toch nog wel iets bijzonders. Met dat laatste is ds. Ter Linden het niet eens, want het toneelspelen is voor hem gewoon een hobby, een vrije-tijdsbesteding en niets anders. Met hem pratend in zijn dorpspasto rie in Stompetoren vertelt hij dat hij tijdens zijn schooljaren op een Haags lyceum al meespeelde in het schoolcabaret. Later, als student in Utrecht, was hij lid van het Utrechts Studententoneel en het Utrechts Studenten Cabaret. Heel wat rollen heeft hij daar gespeeld onder verschillende regisseurs met het jaar 1961 als zijn gloriejaar. Toen speelde hij namelijk de hoofd rol in het lustrumspel „Frangois Villon". Over de historische serie „Rit meester Buat", die NCRV en KRO gezamenlijk op het televisiescherm brengen en waarin hij de rol van een dominee speelt, heeft hij geen oordeel. „Ik heb er eigenlijk nauwe lijks iets van gezien. Ik kijk trou wens toch heel weinig naar de tele visie omdat ik werk in de vrije uren van anderen. Zo zie ik jammer genoeg ook weinig toneel in de schouwburg". Wel heeft hij tijd ge vonden om de Smoeshaan van Plau- tus te gaan zien, het stuk dat door de burgemeester van Haarlem werd verboden. Daarmee is ds. ter Lin den het niet eens: „Als deze burge meester zo'n groot verantwoorde lijkheidsgevoel heeft, dan moet hij beginnen om de bioscopen in Haar lem te sluipen"*. Ds. ter Linden begon zijn predi kantenloopbaan in Den Haag als jeugdpredikant. Drie jaar geleden kwam hij naar Stompetoren en daar kwam hij al vlug in contact met het Zoldertheater, dat zijn voorstellin gen geeft in het kerkje van Wad- way bij Hoorn. Artistiek leider van dit theatertje is Albert van Dal sum, de grand old man van het Ne derlandse toneel, nu in ruste wo nend op een boerderijtje in de buurt van Hoorn. „Ik vond het machtig bij Van Dalsum te spelen" zegt ds. Ter Linden. „Onder hem speelde ik mee in „De droom van een gevan gene" van Fry. Het is een belevenis om Van Dalsum als regisseur mee te maken". In dócumentatie vorm kwam „De droom van een gevange ne" later op de televisie en daarop volgde een documentaire discussie over het dagblad Trouw waarin de dominee eveneens een (televisie)rol speelde. „Het is allemaal inciden teel", zegt hij. „Ik weet niet of zo iets nog eens komt ik ga het niet cultiveren". Sprekend met een dominee die te vens acteur is komt natuurlijk de vraag op of er overeenkomst is tussen toneelspelen en preken. Of het niet zo is dat sommige domi- nee's wat teveel toneel spelen. Zijn antwoord: „Het gevaar be staat dat je als predikant toneel gaat spelen; dat je emoties gaat opdringen die niet zuiver zijn. Als de bewogenheid in je preek ge speeld' is. dan fop je je gemeente en dat is het natuurlijk niet! Bo vendien. het verhaal waarmee een dominee in de kerk komt heeft kracht genoeg van zichzelf. Als je het mooier wilt maken met aller lei trucjes en foefjes, dan ga je grandioos de mist in!" Over de preektoon: „Wij als predi kanten moeten iedere week maar weer een of meer preken ophoes ten. Dat is roofbouw welke tekstschrijver kan dat ooit in zo'n tempo volhouden? Als je in tijd of inspiratienood komt moet je je toevlucht wel nemen tot loop jes. Bovendien ligt het ook aan de kerk: als er geen geluidsinstalla tie is moet de dominee brullen en dan is hij net een standwerker". Over de manier van preken: „Strak en met kleine modulaties. Ik ben er een groot voorstander van om tijdens de predikantenopleiding een spraakleraar in te schakelen. Tijdens mijn studententijd huur den wij een kerk af en gingen met z'n tienen om beurten op de preek stoel staan preken". Over zijn collegae-dagsluiters voor de televisie: „Dagsluiters moeten worden geregisseerd. Er moet iemand zijn die hun uitlegt wat zij precies voor de camera moeten doen. Dat geldt ook voor predikan ten in de kerkdiensten die de tele visie uitzendt. Toxopeus laat zich toch ook adviseren als hij voor de televisie komt? Waarom zou een dominee dat dan niet doen?" Over het toneel: „Het geëngageei- de toneel van tegenwoordig vind ik geweldig inspirerend. Van Dal sum zegt er over: „De waarden moeten wèl allemaal kapot!", maar dat kan ik zo niet zien. Ik zie dit toneel niet als kapotmaken maar als hartstoohtelijk zoeken. Bovendien: het kan heel goed zijn om bepaalde zaken onbarmhartig aan de kaak te stellen". En hoe zijn gemeente reageert op dominee's toneelhobby: „Het is hier Noord-Holland. Ik heb een enorme vrijheid om te doen en te laten wat ik wil. Niemand vindt het gek dat ik toneel speel. Er is geen enkel keurslijf. Eén keer in de week ga ik uit met mijn vrouw naar Amsterdam. Dat is vaste prik...!" Want de Zoon des Mensen is gekomen om het verlorene te zoeken en te redden Luc. 19:10 Deze kern-tekst staat ons beschreven aam het slot vam de ontmoeting tussen De Heiland en Za- cheus de man, die in de vijgeboom klom om Je zus te zien. Zacheus was een overste der tollena ren, die een heel slechte reputatie had. Deze lie den werden in één adem genoemd met publieke vrouwen. De tollenaren, die de belasting moesten innen maakten zich schuldig aan slinkse praktij ken, om hun eigen zak te spekken. Zacheus stond bekend als een rijk man. Toch was hij met al z'n rijkdom niet gelukkig. Hetzij, dat de veracht- timg van z'n volk hem kwelde, hetzij dat het on eerlijk ontvangen geld hem brandde in z'n zak. Er drukte hem in ieder geval een last, waarvan hij verlost wilde worden. Het is hem gegaan als met ieder ontdekte zondaar, die door Woord en Geest in zijn geweten is overtuigd, dat het zo niet langer kan. Hij heeft w.s. getracht om een beter mens te worden, maar deze zelf-verlossing is hem al-langer- hoe-meer als bij de handen afgebroken. Hij heeft gehoord van de Leermeester der Joden, Ook dat er van zijn collega's met Hem gegeten en gedron ken hebben, alsmede van Zijn woorden en Wonde ren. In zijn hart is verlangen naar Hem gewekt en nu hij verneemt dat Jezus langs komt, zoekt hij terstond gelegenheid Hem te zien. De Heiland roept hem uit de boom te komen, waar hij inge klommen was, omdat Hij juist hier en nu bij hem thuis moest zijn! Al wat de vader Hem gegeven heeft zal tot Hem komen. En die tot Hem komt zal Hij geenszins uitwerpen. U kent wellicht het wondere verloop van het gesprek daar thuis... „He- den"-zo zegt Christus"-is deze huize zaligheid ge schied..." Zo wi l de He-ere nog heden-ook door d it enkele woord-tot u komen om met u een onder houd te hebben over uw levensbehoud. Hij roept het u toe: Doe weg de vreemde goden, van de Mamnon en de Ik-zucht van de eigen-gerechtig- heid en de ongerechtigheid en...vult u zelf maar in... Och of ge daarbij bedacht wat tot uw eeuwige vrede dient! De Heere is gekomen om de werken der duisternis te verbreken, Om kennis der Waar heid te openbaren om het afgedrevene weder te brengen Dat is Zijn lust en Zijn- leven. Hoe meer, hoe liever: Zondaren behouden! Misschien bent ge nog een „hele brave ziel", die ieder het zijne geeft En ge weet niet dat ge buiten en zonder Christus als borg voor uw ziel (Die het volkomen voor U in orde maakt bij Zijn Vader) alles nog mist wat tot het eeuwige leven van node is! O bidt nog om ogen- zalf ter ontdekking opdat ge met Zacheus en zove le arme verloren zonda-ren-dn-zich-zelf de toevlucht moogt nemen tot dit ziels-zaligende-werk van de Middelaar. Wie Zijn discipel wil zijn, moet zdch verloochenen en verootmoedigen Hij moet méér en méér leren Hem te volgen en niet voor Zijn voeten te lopen af het telkens beter te weten. De gedurige bede zij beoefend: „O Heere leer jnij Uw weg en zegt U maar wat ik doen moet!" Wat een nedenbuigen- de goedheid en ontferming straalt hier naar alle kanten in dit kern-woord. Het worde u maar te machtig, zodat u er door vertederd worde. Welk een macht van vergevende liefde wil Hij kwijt aan schuldige zondaren die met de tollenaar in de Tempel zichzelf door zondebesef verslagen en door het zwaard-des-Geestes doorstoken-leren roepen om genade en geen recht zeggende: „O, God wees mij zondaar (es) genadig!" Dat is het gezegende begin van een verlost leven en heeft de profotie in zich van een zalig sterven! Dat wordt straks de ingang tot de zalige vreugde, waar nie mand meer als een verlorene behoeft te zondigen Maar hoe onzegbaar verschrikkelijk is het oor deel voor hen, die op zulk een oneindige zondaars liefde geen acht leren slaan?? Kiest dan nog he den wie ge dienen zult. Hij staat nog in dit heden der genade te kloppen aam de deu-r van uw ha-rt. Zult ge Hem „voor dit keer ééns niet doorsturen met uw: „Vandaag niet nodig? Morgen kan het te laat zijn! Eist (U.) ds. J. van Malenstein Er is in Nederland gelegenheid te over om theologie te studeren. De universitei ten hebben hun theologische faculteit, ve le kerken hebben daarnaast hun eigen seminarie. Minder bekend is, dat er naast al die universitaire opleidingsmogelijkhe den ook nog een „middelbare" theologi sche school bestaat en dan nog wel een school die geheel interkerkelijk is: het Ne derlands Bijbel Instituut in Bosch en Duin. Dezer dagen heeft dit Instituut zijn twintigjarig bestaan gevierd en men heeft dat op extra-feestelijke wijze gedaan om dat deze lustrumviering gepaard kon gaan met het in gebruik nemen van een nieuw gebouw alles bij elkaar redenen genoeg om op deze pagina aandacht aan het Instituut te geven. Het initiatief tot het stichten vam een lergelijke school im Nederland werd in ,948 genomen door een zendeling, dr. J. B. A. Kessler, en 'n evangelist, de heer J. Kits. De heer F. Smit, directeur vam het Neder lands Bijbel Instituut zegt er van: „Er was Ln Nederland vóór 1948 geen middelbare theologische school. De theologische facul teiten en de hogescholen waren en zijn al le opleidingen op academisch niveau bij- belscholen waren er niet. Wilde men bijv. een opleiding volgen tot evangelist dan moest men naar het buitenland, de Bijbel- school in Brussel of een ander instituut." De twee initiatiefnemers hadden al spoe dig succes: im „Het Brandpunt" in Doorn kon datzelfde jaar nog met de lessen be gonnen worden. Drie jaar later, in 1951, verhuisde men naar het gebouw „De Kop pel", eveneens im Doorn. Een nieuwe fase voor het instituut brak aan in 1959 toen de gehele organisatie werd ondergebracht in een stichting. De leden /an het stichtingsbestuur komen uit aller lei kerken en dat geldt ook voor de docen ten en leerlingen. Hervormden en gerefor meerden, vrije evangelischen en christelijke gereformeerden, leden van de evangelische broedergemeenten in Suriname en van de Vergadering der Gelovigen werken hier sa men met de opleiding van jonge mensen tot evangelist als doel. Drieëndertig leerlin gen, variërend in leeftijd van 18 tot 30 jaar telt het instituut op dit ogenblik en ze ko men niet alleen uit allerlei kerken maar ook uit allerlei windstreken. Zo is er een Ambonees, een Fransman en zijn er vijf Surinamers. Drie jaar duurt de cursus (oorspronkelijk was het een 2-jarige oplei ding) en in die tijd moet een groot aantal vakken worden bestudeerd: Oude en Nieu we Testament, bijbelse aardrijkskunde en oudheidkunde, psychologie, sociologie, ho miletiek, evangelisatie en jeugdwerk, zen dingswetenschap en wijsbegeerte en zelfs muziekleer. De school is niet verdeeld in klassen, waarin de vakken ieder jaar weer maar uitgebreider naarmate men hoger komt) worden behandeld alle leerlingen krijgen altijd tegelijk les en behandelen dan gezamenlijk een aantal vakken. Het volgende jaar worden andere vakken be handeld en het derde jaar weer andere. Een bijzonder efficiënte werkmethode, die het aantal docenten beperkt houdt en het zich één voelen vain de leerlingen sterk vergroot. De laatste jaren deed zich het gemis aan /en betere behuizing sterk gevoelen; daar in is dan nu bij de viering van het 20-jarig bestaan voorzien. Kortgeleden heeft men het vroegere centrum van de gereformeerde kerken „De Witte Hei" in Bosch en Duin kunnen aankopen. Bij het in gebruik ne men heeft men het omgedoopt in „De Nieu we Koppel", dusdoende de band met het verleden vasthoudend. Voor twee kerken is het Bijbel Instituut tevens een opleidingsschool namelijk voor de Molukse Evangelische Kerk en voor de Evangelische Broedergemeente in Surina me. „Ik ben elf jaar werkzaam geweest in de zending in Indonesië", vertelt de heer Smit, „en zo kreeg ik contacten met de Molukse kerk. Er was daar een groot ge brek aain voorgangers. Een gesprek met ds. W. H. Tutuarima, voorzitter van de synode van deze kerk, leidde er toe dat ons Insti tuut opleidingsschool werd voor diit kerk genootschap. Het krpeg een vertegenwoor diger in het stichtingsbestuur en in 1961 werden de eerste drie Molukse studenten ingeschreven." Met de andere kerken bestaat zulk een officieel contact niet, al hebben ze grote waradering voor het werk van het insti tuut en maken ze graag gebruik van de diensten der hier afgestudeerden. Vroeger is dat wel eens anders geweest: de vraag of een interkerkelijke opleiding voor evan gelist wel mogelijk was werd soms ont kennend beantwoord en dat maakte dat sommige kerken wat afwijzend standen te genover het instituut. Langzamerhand heeft die argwanende houding gelukkig plaats gemaakt voor gevoelens van sympathie. „Onze oud-leerlingen vinden hun weg naar allerlei kerken", zegt de heer Smit en hij is er terecht trots op. Een paar voor beelden: De eerste evangeliste van de Chr. Gereformeerde Kerken, mej. A. Visser, werkzaam op Rozenburg, is op het instituut opgeleid. Eens ook kwam er een gerefor meerde zendingsarts bij de directie van het instituut. Hij zocht een leidster voor een kraamkliniek in Panti Wilasa in Semarang. Een van de leerlingen was bijzonder ge schikt voor dat werk maar... ze was niet gereformeerd maar doopsgezind. „Dat geeft niet", zei de dokter, „ik wil toch graag eens even met haar praten." Dat gebeurde. Ook de zendingsdeputaten van de Gereformeer de Kerken bleken er geen bezwaar tegen te hebben dat een doopsgezind gemeentelid de functie aanvaardde en zo werd de doopsgezinde mej. P. de Jong uitgezonden door de Gereformeerde Kerken. Twintig jaar nu bestaat het Nederlands Bijbel Instituut en men kan zijn leerlingen niet alleen vinden in Nederland maar ook in België, Duitsland, Ierland, India, Zam bia, Indonesië, Zuid-Afrika, in welke hoek van de wereld eigenlijk niet? Waarmee be wezen is dat die initiatiefnemers in 1948 het goed hadden gezien toen zij met het instituut begonnen het voorziet im een grote behoefte!

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1968 | | pagina 13