Kerkfusie op komst in Belg ië De „grote blijdschap" van het Kerstfeest ADVENT GELOOF EN HUMOR GOD, DE BIJBEL EN MENSELIJK GELOOF Ter overdenking Methodisten gaan santen niet Evang. Kerk W 4- Wat ging er mis Boeiende Europese enquête door het Leger des Heils BOEKENNIEUWS TER ZAKE MET DE TROUW DOMINEE Wat in vele landen met meer of minder energie wordt nagestreefd, zal in België vermoedelijk bin nenkort gebeuren: een fusie van twee protestantse kerken. Vooropgesteld dat er niet ergens nog moei lijkheden rijzen zullen in de zomer van '69 de Pro testantse Evangelische Kerk en de Methodistische Kerk samengaan. Met de voorbereidingen is men al druk bezig nodig is nog dat ehkele Metho distische gemeenten ook officieel door de Bel gische overheid worden erkend. En het is niet on mogelijk dat deze fusie het begin zal zijn van wat door velen in België als een ideaal wordt gezien: een samengaan van alle 50.000 protestanten in één kerkverband. Het is begonnen met die aanvrage om erkenning door de overheid. Enkele jaren geleden kwa men in het kantoor van de Methodistische Kerk in Brussel vier predikanten bij elkaar onder wie ds. F. Pichal, voorzitter van*de Protestant se Evangelische Kerk van België en dr. A. Pie- ters, secretaris van de Methodistische Kerk. On derwerp van gesprek was de erkenning door de regering van enkele Methodistische gemeen ten dat kan in België namelijk alleen maar- gebeuren door bemiddeling van de voorzitter van de Prot. Evangelische Kerk. Het gesprek was gezellig en broederlijk en haast vanzelf sprekend kwam de wens naar eenheid naar vo ren. Daar heeft men van toen af naar toe ge werkt en met resultaat. Is het gemakkelijk gegaan? „Natuurlijk zijn er altijd bezwaren als twee kerken tot elkaar ko men", zegt dr. Pieters. „Maar de belijdenis altijd het moeilijke punt bleek toch geen on overwinnelijk struikelblok te zijn. We zijn er van uitgegaan dat de kerk een belijdenis moet hebben dat is nu eenmaal onontbeerlijk. In onze kerken vindt men een aantal historische geloofsbelijdenissen. De nieuwe kerk zal in haar geloofsgeschriften het Apostolicum, de Belgische Confessie, de 25 artikelen die de belijdenis vor men van de Methodistische Kerk en de Augs- burgse Belijdenis opnemen. Deze documenten worden beschouwd als de basis waarop wij uit het geloof der vaderen voortleven totdat de ver enigde kerk haar eigen nieuwe geloofsbelijdenis zal schrijven als zij dat tenminste noodzake lijk vindt." Ook de (zes) Gereformeerde Kerken in België hebben een verzoek gedaan om erkenning' door de overheid en ook dat verzoek loopt over dr. Pichal Is het mogelijk dat deze besprekingen zich ook tot een fusie gaan ontwikkelen? Legt men die vraag voor aan drs. P. Noomen, de gerefor meerde predikant van Brussel, dan is zijn ant woord in beginsel positief. Maar voor de Gere formeerde Kerken liggen de moeilijkheden eerst nog op een ander terrein: officieel behoren zij namelijk nog tot de classis Dordrecht van de Gereformeerde Kerken in Nederland. „Ons eerste doel is dat wij als gereformeerde kerken ook inderdaad Belgische kerken worden", zegt domi nee Noomen. Wat dat betreft ondervindt men van Nederlandse zijde eerder aansporing dan te genwerking. Men stimuleert dat deze Belgische Gereformeerde Kerken zelfstandig zullen worden en zich zullen aanpassen aan het land waarin zij leven en werken wat niet moeilijk kan zijn, want het merendeel der Belgische gerefor meerden heeft de Belgische nationaliteit. Drs. Noomen is er sterk voor het gesprek met de dan waarschijnlijk nieuw gevormde kerk voort te zetten ook nadat de aanvraag om officiële er kenning zal zijn ingewilligd. „Ons ideaal is opge nomen te worden in één kerkverband", zegt hij „en onze aanvrage om erkenning staat daar ook niet los van". Maar hij realiseert zich wel dat er dan nog heel wat moet gebeuren want de 50.000 Belgische protestanten ongeveer een half pro cent van de bevolking zijn toch nog over heel wat kerken verdeeld. Behalve de drie al ge noemde zijn er nog de Belgische Christelijke Zen dingskerk, de Belgische Evangelische Zending, de Bond van vrije Evangelische gemeenten, de Bond van Evangelische Baptistenkerken en de Menuïtenzending. Dan nog maar afgezien van enkele geloofsgemeenschappen. De nieuw te vormen kerk staat voor elk fusiege- sprek open daarover laat dr. Pieters geen twijfel bestaan. „Het was en is zeker niet onze bedoeling anderen ujt te sluiten", zegt hij. „Ik hoop dat de nieuwe kerk direct na haar geboorte besprekingen zal gaan openen met andere ker ken. Ik hoop «n verlang dat deze fusie een teken des tijds is van wat er kan en moet gedaan worden in de eenheid van Christus". Zullen zich nog taalproblemen voordoen als de fu sie eenmaal een feit zal zijn? Ds. Pichal gelooft er niet in. Zowel de Protestantse Evangelische Kerk als de Methodistische Kerk heeft Vlaams- sprekende en Waals-sprekende leden wat dat betreft verandert er dus niet veel. „Er is beslo ten zegt ds. Pichal dat er één kerk zal ko men met één synode, maar dat er aan de ver schillende taalgebieden voldv»ende onafhankelijk heid zal worden geschonken om vrij te kunnen werken. Trouwens, het gaat in onze kerken niet alleen over Waals en Vlaams we hebben ook nog een paar gemeenten aan de Belgisch-Duitse grens en daar is Duits de voertaal. Er behoort nog een Hongaarse gemeente tot onze kerk en we hebben nog de Schotse kerk in Brussel waar uiteraard Engels wordt gesproken. Vijf talen dus in totaal maar we verstaan elkaar uitste kend!" Er zijn verscheidene gegronde redenen aan te voeren waarom onder de vele kerstnummers die in deze dagen verschijnen, het kerstnum mer 1968 van de Strijdkreet extra aandacht verdient. Omdat het een fraai uitgevoerd en bijzonder kleurig geschrift geworden is; omdat men mag hopen dat velen het zullen kopen en aldus het prachtige werk van het Leger des Heils zullen steunen: omdat het Leger des Heils via zijn Strijdkreet de kerstboodschap brengt op plaatsen waai de kerken veelal niet meer kunnen doordringen. Allemaal gegron de redenen maar voor ons is dit toch de reden: Dat het Leger des Heils het heeft aangedurfd de „grote blijdschap" waarvan de enge len zongen centraal te stellen. Centraal in een wereld waarin de blijdschap om de komst van Jezus Christus op aarde maar uiterst gering is. En omdat het Leger des Heils dat zo gedaan heeft dat het overtuigt! Dat is een kunst én een verdienste. „Dank zij Christus hebben onze kinde ren toekomst dat is Kerstfeest" staat op de omslag van deze Strijdkreet. Maar wie het eerste artikel leest dat de blad zijden drie tot en met acht beslaat, krijgt de indruk dat niet veel mensen het hier mee eens zijn. Dit eerste artikel bevat de vragen en antwoorden van eeri enquête, gehouden onder zo maar willekeurige voor bijgangers in Keulen, in Parijs, in Londen en in Amsterdam. Drie vragen werden er gesteld: Waaraan denkt u als wij het woord „Kerstfeest" noemen? Wat is voor u persoonlijk de wezenlij ke betekenis van de kerstboodschap? Tweederde van de wereld lijdt honger maar op de dag van de geboorte van Christus die gerechtigheid predik te, gooien wij er nog eens een extra schep bovenop! Wat vindt u daarvan? Verreweg de meeste antwoorden liegen er niet om. Vool- jeen Amsterdamse treinconducteur bleek dit de grote vraag van Kerstfeest of hij al dan niet vrij zou zijn. Een buffet knecht in Parijs noemde de kerstbood schap „oudewijvenpraatjes" en een huis moeder uit Amsterdam wist „dat er een kindje geboren was; maar het is wel lang geleden hè...!" En op de vraag naar chris telijke gerechtigheid en onze wijze van kerstfeest vieren zei een (Parijse) student uit Dahomé: „Vroeger zeiden ze dat je voor gerechtigheid moet bidden. Tegen woordig vraag ik me wel es af of we er niet beter voor kunnen vechten". En een dame in Londen: „Er is niets verkeerds aan lekker eten als we maar niet de essen tie van de boodschap vergeten". Het zijn maar een paar antwoorden van de vele tientallen. De Strijdkreet vat ze allemaal aldus samen: V Driekwart van de ondervraagden dacht bij „Kerstfeest" aan familiefeest, vrije dagen, gezelligheid, enz. KERSTNUMMER 1968 KREET QfMCISil OAQAA* VA* H6T ie«t» Bfl if Ctsrlstw» hebben ©uxe ki^ereitloek&mst^at Is kerstfeest! 0 Een persoonlijke godsdienstige betrok kenheid bleek bij hooguit 5 procent de rest wist over het algemeen wel dat het om de geboorte van Christus ging, maar dat betekende verder niets voor hen. Hoewel een overgrote meerderheid de honger in tweederde van de wereld een schande vond, was men toch niet van plan het dit jaar kalmer aan te doen met de eet- en drinkgeneugten. Er was weliswaar een latertt schuldge voel, maar kennelijk eet men iever een kalkoen met schuldgevoel, dan he lemaal geen kalkoen! Conclusie van de schrijver: „Van jaar tot jaar wordt de camouflage van de christelijke folklore dunner en krijgen we duidelijker zicht op wat er achter het mo derne Kerstfeest zit: niets!" En Oen twee de conclusiè: „De grote 'blijdschap waaf- van de engelen zongen is een droeve zaak geworden. Want we zien het niet meer met het accent op „niet meer". Het is een feest van de verleden tijd in plaats van een feest van nu en van de toekomst". Direct achter deze sombere conclusies aan komt dan de meditatie over „Zie, ik verkondig u grote blijdschap..." Een me ditatie die (voortreffelijk) geïllustreerd is met foto's van blijde, lachende mensen. „Dat is de wereld die God voor ons had bestemd", zegt de schrijver en zijn vraag is: „Wat is er nu eigenlijk misgegaan?" En dan grijpt hij terug naar het verhaal uit Mattheus 21, de gelijkenis van de mis dadige .pachters. Maar hij heeft het ver haal omgewerkt, vrij vertaald in onze te genwoordige tijd. En dan luidt het zo: „Er was eens een man die een groot be drijf had opgebouwd met duizenden werk nemers. En op een goede dag vond hij dat het welletjes was hij had zijn men sen nu al jarenlang geïnstrueerd en op geleid en nu werd het tijd dat ze het zelf en zelfstandig gingen doen. Dus riep hij ze bij elkaar in de kantine en zei: „Ik laat de zaak nu aan jullie over, je weet hoe het moet, houd je daaraan, dan kan er niets mis gaan!" Wel, dat is nog iets meer dan zo maar een beetje medezeggen schap en de mensen wreven zich in de handen en zeiden: „We zullen dat varkentje wel 's even wassen. Tenslotte lopen wij ook niet achter!" Dat deden ze ook niet, dat moet gezegd worden. Maar na ver loop van tijd gebeurden er twee dingen nog niet eens zo bewust maar langzaam, onbewust groeiend: ze vergaten dat de ei genaar hun de zaak weliswaar in beheer had gegeven maar niet in eigendom én ze vonden dat de eigenaar („de ouwe" zei den ze wat spottend) de zaak in feite vol komen verkeerd had opgezet en dat er no dig een en ander gemoderniseerd moest worden. Ze vergaten dat de eigenaar de zaak weldoordacht had, dat hij de basis principes had vastgelegd en alles volgens zijn persoonlijke opdracht was gemaakt en op elkaar afgestemd. Maar toen door hun eigenwijsheid de boel steeds meer in de soep liep, bracht hen dat niet tot inzicht, maar sterkte het hen in de overtuiging dat de eigenaar een waardeloze figuur was en geen knip voor de neus waard. „Van ons kan ie wat'", zeiden ze. „Laat ie zich vooral niet meer met ons bemoeien". Na tuurlijk deed de evenaar dat wel. Hij stuurde een vertegenwoordiger om eens te gaan praten. Die stond op een goede dag in het bedrijf en vroeg de directie te spre ken. En de receptioniste belde de secreta resse van de directie en de secretaresse belde de adjunct-directeur en Gie gaf het door aan de directeur en die zei tegen de adjunct-directeur die het weer doorgaf aan de secretaresse van de directie die het weer doorbelde naar de receptioniste die tegen de vertegenwoordiger zei: „Het spijt ons maar we zijn voor u niet meer te spre ken. Dit is een zelfstandig bedrijf en u wordt verzocht uw neus niet meer in onze zaken te steken. En van heden af heeft de portier opdracht u niet meer door de poort te laten". De eigenaar was daar niet zo gelukkig mee, maar hij was wijs en dus geduldig. Hij keek het nog eens een poosje aan maar toen het van kwaad tot erger ging, stuurde hij een delegatie van drie man. Die waren vastbesloten om de zaak tot op de bodem uit te zoeken. Toen de por tier in de gaten had wie zij waren wilde hij gauw de deur sluiten, maar ze had den hun voet er al tussen. En toen hij weigerde hen binnen te laten duwden zij hem gewoon opzij, want zo kinderlijk waren ze nu ook weer niet! Maar de portier belde de bedrijfspolitie en die had den gummiknuppels en zoals dat dan gaat het begint met duwen en het ein digt met slaan. En het eind van het lied je was dat de drie mannen op straat la gen, met gekneusde ribben, blauwe ogen en een lichte hersenschudding. „Zeg Te gen die baas van je dat ie opvliegen kan", was het laatste wat ze hoorden. Nu begon de eigenaar zich echt onge rust te maken. Er was kennelijk iets volkomen fout gegaan. Was hij te slap opgetreden? Had hij ze harder moeten aanpakken? Hij besloot nog eenmaal een beroep te doen op hun logisch verstand en hun verantwoordelijkheidsgevoel. En hij stuurde een van zijn naaste medewerkers. Met een uitdrukkelijke volmacht. En de waarschuwing: „Denk er om. er zijn grenzen aan mijn geduld". Binnen de kortst mogelijke tijd was de man terug. In een ambulance. Zwaar gewond. En met een briefje: „Deze hebben we nog een kans gegeven, maar de volgende gaat er aan! 't Is nu welletjes geweest." Waar schijnlijk heeft de eigenaar eerst gedacht: 't Is nu inderdaad welletjes geweest. Ik blaas de hele zaak de lucht in, Of in elk geval laat ik ze in hun eigen sop gaar koken. Wie niet horen wil moet dan maar voelen. Hij deed het niet. Hij gaf ze nog maals een kans. Of, als u dat zo wilt, hij zette er nog geen punt achter. Maar gaf ze een nieuwe toekomst. Hij deed het laatste wat hij kon doen: „hij zond zijn zoon!" Wie dit verhaal nog niet begrijpt, die kope het kerstnummer 1968 van De Strijd kreet. Misschien ervaart hij iets van die grote blijdschap! ..En gij. weest gelijk aan men sen. die op hun heer wachten" Luk. 12:36. Voor velen is de maand december al tijd weer een bijzonder drukke maand. Handel en bedrijf bereiken hoogtepun ten: St. Nicolaas, Kerstfeest en Oud jaar. En dat zijn allemaal aanleidingen tot bijzondere aankopen, waarbij iede re zakenman zich gaarne inspant om een deel van de hogere omzet in de wacht te slepen. Het naderend einde van het kalender jaar zet velen aan om reeds meerma len uitgestelde plannen 1968 nog gauw even te realiseren. De voorberei ding van de komende feestdagen brengt vele mensen in beweging voor allerlei Kerstacties en Kerstfeestvieringen. Ieder wil er graag wat aan doen om de da gen rond Kerst en Oud en Nieuw straks tot mooie dagen te maken. En er zit goede pit en actie in de za kenman als hij in dit hoogseizoen pro beert flink zaken te doen. Of wanneer een mens probeert in dit jaar het uit gestelde af te handelen, lijkt me dat uitstekend. Zeker is het goed en nodig, dat er veel aandacht wordt besteed aan al wat op de viering van het Kerst feest betrekking heeft. Toch geloof ik, dat het nog veel en veel beter is, wan neer het woord van Jezus, dat boven deze overdenking staat, ons temidden van al ons gehol en gedraaf ook eens een halt toeroept: Gij, leerlingen van Jezus Christus, weest gelijk aan mensen, die op hun heer wachten. Dat is temidden van als ons sloven en zwoegen het meest eigen lijke van het christen zijn: wachten op. Wachten, daar houden we niet van. Als we moeten wachten, voelen we ons ge dwarsboomd. Onze plannen, ons werk schema komt in de war. En dat ont stemt ons. Wachten... daar is geen tijd voor. Wij moeten voort. Er staat echter in ons tekstwoord niet zonder meer „wachten", maar wachten op onze Heer. De verwachting van de christen is een gericht wachten. Ad vent is geen wachttijd. Zo in de zin van: over nog zoveel weken wordt het Kerst. Advent is tijd van verwachting. En dat is heel wat anders. Als u met Kerst familiebezoek verwacht uit Ca nada, dan is dat iets wat u nu al blij maakt. En u gaat nu al aan de slag om bij hun komst uit het verre land hen zo goed mogelijk te ontvangen. Ad vent zegt ons: wij mogen ook bezoek verwachten, zeer hoog bezoek, onze Ko ning zélf! Zozeker als Hij eenmaal in Bethlehem geboren is, zozeker zal Hij wederkomen. Zijn komst staat voor de <feur. Rekenen wij aan deze kant van de deur in ons levenshuis met al onze drukte daar nog wel mee? En zijn wij wel wakker aan de slag in ons leven en in de wereld om Hem te kunnen ont vangen? „Weest als mensen, die op hun Heer wachten!" Hij komt, Hij komt de aarde richten, Hij komt, o volken weest verblijd, Hij komt Zijn Koninkrijk hier stichten, Zijn heil en zijn gerechtigheid. Veenendaal, ds. H. Nijeboer. „lk weet dat ik in mijn po gingen het geestelijke met het geestige te verbinden niet glans rijk ben geslaagd, daarvoor zijn beide terreinen teveel „ver strengeld". Als ik in deze ver halen, die van A tot laat ons zeggen Y echt gebeurd zijn, af en toe een wonderlijke buiteling maak, is daarmee weer eens bewezen 'dat ieder mens, dus ook een dominee, de eindstreep met Gods hulp alleen zonder al te veel onge lukken kan halen, wanneer hij leerde allebei zijn benen te ge bruiken: GELOOF EN HU MOR". Met deze woorden sluit ds. P. J. O. de Bruijne, sinds kort emeritus predikant van Zand- voort, de inleiding af van zijn boekje „Ter zake met de Trouw dominee", een bloemle zing uit de stukjes die hij da gelijks in het dagblad Trouw schreef. Boven die inleiding schreef hij zelf als titel „Miji ouwe opa" (compleet met een foto van de „opa van Gerrit") en hij voert die ouwe opa ten tonele om aan te geven over welke mensen zijn bloemlezing gaat: „over dergelijke opa's en oma's, naar ik mag aannemen, hoewel lang geen heiligen wel van hun „boze daan" bekeerd." Pastorale herinneringen en ervaringen dus met ouden van dagen, kostelijk verteld met humor en een tikkeltje zelf spot maar altijd zo dat het net meer is dan een verhaaltje. „Je neemt er wat van mee" "heet dat en het is een kunst zo te schrijven dat dat „lerende" er helemaal bij hoort. Dr. Bruins Slot die als hoofdredac teur van Trouw een voorwoord schreef voor dit boekje, ver telt: „Nooit in al die jaren 'dat wij. zolang als Trouw bestaat, meditaties in de krant hadden, hebben we zoveel weerwerk daarop gekregen als ten tijde van ds. De Bruijne's mede werkerschap. Hij had een gro te gemeente erbij gekregen, zonder enige tam-tam, maar met veel correspondentie. Daar mogen wij en hij erg dankbaar voor zijn." Een kort citaat. Ds. De Bruij ne vertelt hoe hij ter recepti' gaat ter ere van de tachtig >te verjaardag van menee Van Bergen, nog altijd mei hart en ziel brandweercomman dant. Even zit hij naast de ja rige die een dik album vol brandfoto's in zijn hand houdt. Ze praten over allerlei bran den „en dan zegt broeder Van Bergen, die op latere leef tijd tot de kerk is gekomen en altijd moeite heeft gehad met een bepaalde soort prediking van de liefde Gods (die niet met zich laat spotten maar het kwaad vergeldt): „Dominee, waar ik heenga weet u ik ga daarheen waar mijn lieve vrouw is, naar de hemel. Maar als ik daar aankom zal ik de lieve Heer onmiddellijk vragen of ik mee mag helpen de hel weg te spuiten. Want dat on- uitblusselijk vuur is voor mij iets waar ik meer moeite mee heb dan met alle branden ter wereld bij elkaar. Ook al zegt U: het is „maar" een beeld. Jawel!" Een dergelijk stukje illustreert wat de schrijver bedoelt als hij het heeft over Geloof en Hu mor, die twee benen die je al lebei gebruiken moet. Want hoe zal een dominee ooit met een gemeentelid als deze meneer Van Bergen kunnen praten als hij de humor mist om derge lijke opmerkingen op te van gen? En zo zijn eigenlijk alle verhalen! De uitgeverij ..Semper Agen do" NV te Apeldoorn maakte er (in de Koraalreeks) een keurig boekje van. Prijs f 4,90. Het loont de moeite in het oog te hou den wat er verschijnt in de Carillon- Cpeciaalreeks van de uitgeverij W. ten Have N.V. te Amsterdam. De eerste titel ip deze reeks was „Eenzaam maar niet alleen", van koningin Wilhelmina en daarna volgden werken van ande re gezaghebbende figuren, onder wie Dietrich Bonhoeffer, Martin Luther King, ds. J. J. Buskes, J. C. Hoeken dijk, M. Levie en Thich Nhat Hanh („Viëtnam"). Er is nu weer een vier tal werken verschenen, nl. van de veel besproken Engelse bisschop John A. T. Robinson, van Helmut Gollwitzer, Marcel Simon en van K. Bouhuys en H. A. Deurloo (hun derde deel van „Dichterbij"). Het is een absolute onmogelijkheid een objectieve boekbespreking te ge ven, zij het nog zo kort, van geschrif ten als deze, omdat zij zich alle vier richten tot een publiek dat (reeds) een 'bepaalde visie heeft. Daarom volstaan wij met een aankondiging, omdat wij er niet aan zouden ontkomen ons sub jectief oordeel te stellen tegenover de uiteraard ook subjectieve mening van genoemde schrijvers. Dit kan van alle vijf wél signalerend gezegd wor den. Zij kanten zich tegen opvattingep van de christelijke kerk, zoals die eeuwenlang aanvaard werden. De een meer, de ander minder. Robinson schreef „God in alles", waar in hij verder zoekt om zijn veelbespro ken „Eerlijk voor God"-theorie aan vaardbaar te maken. Hij bekent open te staan voor het pantheïsme (Alles is God èn God is in alles), maar erkent tevens: „Bij het opreken over God schieten uiteindelijk alle woorden te kort", (f 7,50). Gollwitzer geeft in „Plaatsbekleding van God" een antwoord op de „theolo gie" van Dorothee Sölle, die van zich zelf zegt zoekend te staan tussen theïs me en'atheïsme. Hij kan met haar mee gaan in haar vaststellen van een „duis ternis" over het godsbegrip, maar hij weigert God dood te verklaren en Je zus Christus te zien als de plaatsbe kleder van de dode God. (f 8,90). Marcel Simon schrijft bijzonder boei end over „De eerste christenen", met het gezag dat hij heeft als hoogleraar in de godsdienstgeschiedenis te Straats burg. Bij hem geen aanvallen op de theocratie, wel neemt hij boeken en brieven van het Nieuwe Testament zeer kritisch onder de loep, waarbij er bij hem niet zo heel veel over blijft van dé „echtheid" van een en ander (f 8,90). Dr. Deurloo en drs. Bouhuys tenslot te, békend door hun TV-serie „Dichter bij" voor IKOR en Convent van Ker ken, bekijken in „Dichter bij de pro feten" bekende figuren uit het Oude Testament en tevens enkele bijbelver halen. Onder meer de geschiedenis van de val van Jericho. Zij ontkennen de historische juistheid van het verhaal en geven ook over tal van andere zaken een ongetwijfeld voor velen verbluf fende andere mening dan die welke lang opgeld deed. (f 7,50). „Geloven", lazen we hier ergens, „is niet zo moeilijk voor wie niet geplaagd wordt door te veel kennis". Dat is on getwijfeld waar. En dat impliceert dat bovengenoemde boeken moeilijke kost zijn voor hen die graag het geloof be houden. Maar dat is onze subjectieve mening.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1968 | | pagina 7