Kerkfusie
op komst
in Belg ië
De „grote
blijdschap"
van het
Kerstfeest
ADVENT
GELOOF
EN
HUMOR
GOD, DE BIJBEL EN
MENSELIJK GELOOF
Ter overdenking
Methodisten gaan
santen niet Evang. Kerk
W
4- Wat ging er mis
Boeiende
Europese
enquête
door het
Leger
des Heils
BOEKENNIEUWS
TER ZAKE MET DE
TROUW DOMINEE
Wat in vele landen met meer of minder energie
wordt nagestreefd, zal in België vermoedelijk bin
nenkort gebeuren: een fusie van twee protestantse
kerken. Vooropgesteld dat er niet ergens nog moei
lijkheden rijzen zullen in de zomer van '69 de Pro
testantse Evangelische Kerk en de Methodistische
Kerk samengaan. Met de voorbereidingen is men
al druk bezig nodig is nog dat ehkele Metho
distische gemeenten ook officieel door de Bel
gische overheid worden erkend. En het is niet on
mogelijk dat deze fusie het begin zal zijn van wat
door velen in België als een ideaal wordt gezien:
een samengaan van alle 50.000 protestanten in
één kerkverband.
Het is begonnen met die aanvrage om erkenning
door de overheid. Enkele jaren geleden kwa
men in het kantoor van de Methodistische Kerk
in Brussel vier predikanten bij elkaar onder
wie ds. F. Pichal, voorzitter van*de Protestant
se Evangelische Kerk van België en dr. A. Pie-
ters, secretaris van de Methodistische Kerk. On
derwerp van gesprek was de erkenning door
de regering van enkele Methodistische gemeen
ten dat kan in België namelijk alleen maar-
gebeuren door bemiddeling van de voorzitter
van de Prot. Evangelische Kerk. Het gesprek
was gezellig en broederlijk en haast vanzelf
sprekend kwam de wens naar eenheid naar vo
ren. Daar heeft men van toen af naar toe ge
werkt en met resultaat.
Is het gemakkelijk gegaan? „Natuurlijk zijn er
altijd bezwaren als twee kerken tot elkaar ko
men", zegt dr. Pieters. „Maar de belijdenis
altijd het moeilijke punt bleek toch geen on
overwinnelijk struikelblok te zijn. We zijn er
van uitgegaan dat de kerk een belijdenis moet
hebben dat is nu eenmaal onontbeerlijk. In
onze kerken vindt men een aantal historische
geloofsbelijdenissen. De nieuwe kerk zal in haar
geloofsgeschriften het Apostolicum, de Belgische
Confessie, de 25 artikelen die de belijdenis vor
men van de Methodistische Kerk en de Augs-
burgse Belijdenis opnemen. Deze documenten
worden beschouwd als de basis waarop wij uit
het geloof der vaderen voortleven totdat de ver
enigde kerk haar eigen nieuwe geloofsbelijdenis
zal schrijven als zij dat tenminste noodzake
lijk vindt."
Ook de (zes) Gereformeerde Kerken in België
hebben een verzoek gedaan om erkenning' door de
overheid en ook dat verzoek loopt over dr. Pichal
Is het mogelijk dat deze besprekingen zich ook
tot een fusie gaan ontwikkelen? Legt men die
vraag voor aan drs. P. Noomen, de gerefor
meerde predikant van Brussel, dan is zijn ant
woord in beginsel positief. Maar voor de Gere
formeerde Kerken liggen de moeilijkheden eerst
nog op een ander terrein: officieel behoren zij
namelijk nog tot de classis Dordrecht van de
Gereformeerde Kerken in Nederland. „Ons eerste
doel is dat wij als gereformeerde kerken ook
inderdaad Belgische kerken worden", zegt domi
nee Noomen. Wat dat betreft ondervindt men
van Nederlandse zijde eerder aansporing dan te
genwerking. Men stimuleert dat deze Belgische
Gereformeerde Kerken zelfstandig zullen worden
en zich zullen aanpassen aan het land waarin
zij leven en werken wat niet moeilijk kan
zijn, want het merendeel der Belgische gerefor
meerden heeft de Belgische nationaliteit.
Drs. Noomen is er sterk voor het gesprek met de
dan waarschijnlijk nieuw gevormde kerk voort
te zetten ook nadat de aanvraag om officiële er
kenning zal zijn ingewilligd. „Ons ideaal is opge
nomen te worden in één kerkverband", zegt hij
„en onze aanvrage om erkenning staat daar ook
niet los van". Maar hij realiseert zich wel dat er
dan nog heel wat moet gebeuren want de 50.000
Belgische protestanten ongeveer een half pro
cent van de bevolking zijn toch nog over heel
wat kerken verdeeld. Behalve de drie al ge
noemde zijn er nog de Belgische Christelijke Zen
dingskerk, de Belgische Evangelische Zending,
de Bond van vrije Evangelische gemeenten, de
Bond van Evangelische Baptistenkerken en de
Menuïtenzending. Dan nog maar afgezien van
enkele geloofsgemeenschappen.
De nieuw te vormen kerk staat voor elk fusiege-
sprek open daarover laat dr. Pieters geen
twijfel bestaan. „Het was en is zeker niet onze
bedoeling anderen ujt te sluiten", zegt hij. „Ik
hoop dat de nieuwe kerk direct na haar geboorte
besprekingen zal gaan openen met andere ker
ken. Ik hoop «n verlang dat deze fusie een teken
des tijds is van wat er kan en moet gedaan
worden in de eenheid van Christus".
Zullen zich nog taalproblemen voordoen als de fu
sie eenmaal een feit zal zijn? Ds. Pichal gelooft
er niet in. Zowel de Protestantse Evangelische
Kerk als de Methodistische Kerk heeft Vlaams-
sprekende en Waals-sprekende leden wat dat
betreft verandert er dus niet veel. „Er is beslo
ten zegt ds. Pichal dat er één kerk zal ko
men met één synode, maar dat er aan de ver
schillende taalgebieden voldv»ende onafhankelijk
heid zal worden geschonken om vrij te kunnen
werken. Trouwens, het gaat in onze kerken niet
alleen over Waals en Vlaams we hebben ook
nog een paar gemeenten aan de Belgisch-Duitse
grens en daar is Duits de voertaal. Er behoort
nog een Hongaarse gemeente tot onze kerk en
we hebben nog de Schotse kerk in Brussel waar
uiteraard Engels wordt gesproken. Vijf talen dus
in totaal maar we verstaan elkaar uitste
kend!"
Er zijn verscheidene gegronde redenen aan te voeren waarom onder
de vele kerstnummers die in deze dagen verschijnen, het kerstnum
mer 1968 van de Strijdkreet extra aandacht verdient. Omdat het een
fraai uitgevoerd en bijzonder kleurig geschrift geworden is; omdat
men mag hopen dat velen het zullen kopen en aldus het prachtige
werk van het Leger des Heils zullen steunen: omdat het Leger des
Heils via zijn Strijdkreet de kerstboodschap brengt op plaatsen waai
de kerken veelal niet meer kunnen doordringen. Allemaal gegron
de redenen maar voor ons is dit toch de reden: Dat het Leger des
Heils het heeft aangedurfd de „grote blijdschap" waarvan de enge
len zongen centraal te stellen. Centraal in een wereld waarin de
blijdschap om de komst van Jezus Christus op aarde maar uiterst
gering is. En omdat het Leger des Heils dat zo gedaan heeft dat het
overtuigt! Dat is een kunst én een verdienste.
„Dank zij Christus hebben onze kinde
ren toekomst dat is Kerstfeest" staat
op de omslag van deze Strijdkreet. Maar
wie het eerste artikel leest dat de blad
zijden drie tot en met acht beslaat, krijgt
de indruk dat niet veel mensen het hier
mee eens zijn. Dit eerste artikel bevat de
vragen en antwoorden van eeri enquête,
gehouden onder zo maar willekeurige voor
bijgangers in Keulen, in Parijs, in Londen
en in Amsterdam. Drie vragen werden er
gesteld:
Waaraan denkt u als wij het woord
„Kerstfeest" noemen?
Wat is voor u persoonlijk de wezenlij
ke betekenis van de kerstboodschap?
Tweederde van de wereld lijdt honger
maar op de dag van de geboorte
van Christus die gerechtigheid predik
te, gooien wij er nog eens een extra
schep bovenop! Wat vindt u daarvan?
Verreweg de meeste antwoorden liegen
er niet om.
Vool- jeen Amsterdamse treinconducteur
bleek dit de grote vraag van Kerstfeest
of hij al dan niet vrij zou zijn. Een buffet
knecht in Parijs noemde de kerstbood
schap „oudewijvenpraatjes" en een huis
moeder uit Amsterdam wist „dat er een
kindje geboren was; maar het is wel lang
geleden hè...!" En op de vraag naar chris
telijke gerechtigheid en onze wijze van
kerstfeest vieren zei een (Parijse) student
uit Dahomé: „Vroeger zeiden ze dat je
voor gerechtigheid moet bidden. Tegen
woordig vraag ik me wel es af of we er
niet beter voor kunnen vechten". En een
dame in Londen: „Er is niets verkeerds
aan lekker eten als we maar niet de essen
tie van de boodschap vergeten". Het zijn
maar een paar antwoorden van de vele
tientallen. De Strijdkreet vat ze allemaal
aldus samen:
V
Driekwart van de ondervraagden dacht
bij „Kerstfeest" aan familiefeest, vrije
dagen, gezelligheid, enz.
KERSTNUMMER 1968
KREET
QfMCISil OAQAA* VA* H6T ie«t» Bfl
if Ctsrlstw» hebben ©uxe ki^ereitloek&mst^at Is kerstfeest!
0 Een persoonlijke godsdienstige betrok
kenheid bleek bij hooguit 5 procent
de rest wist over het algemeen wel dat
het om de geboorte van Christus ging,
maar dat betekende verder niets voor
hen.
Hoewel een overgrote meerderheid de
honger in tweederde van de wereld
een schande vond, was men toch niet
van plan het dit jaar kalmer aan te
doen met de eet- en drinkgeneugten.
Er was weliswaar een latertt schuldge
voel, maar kennelijk eet men iever
een kalkoen met schuldgevoel, dan he
lemaal geen kalkoen!
Conclusie van de schrijver: „Van
jaar tot jaar wordt de camouflage van de
christelijke folklore dunner en krijgen we
duidelijker zicht op wat er achter het mo
derne Kerstfeest zit: niets!" En Oen twee
de conclusiè: „De grote 'blijdschap waaf-
van de engelen zongen is een droeve zaak
geworden. Want we zien het niet meer
met het accent op „niet meer". Het is een
feest van de verleden tijd in plaats van
een feest van nu en van de toekomst".
Direct achter deze sombere conclusies
aan komt dan de meditatie over „Zie, ik
verkondig u grote blijdschap..." Een me
ditatie die (voortreffelijk) geïllustreerd is
met foto's van blijde, lachende mensen.
„Dat is de wereld die God voor ons had
bestemd", zegt de schrijver en zijn vraag
is: „Wat is er nu eigenlijk misgegaan?"
En dan grijpt hij terug naar het verhaal
uit Mattheus 21, de gelijkenis van de mis
dadige .pachters. Maar hij heeft het ver
haal omgewerkt, vrij vertaald in onze te
genwoordige tijd. En dan luidt het zo:
„Er was eens een man die een groot be
drijf had opgebouwd met duizenden werk
nemers. En op een goede dag vond hij
dat het welletjes was hij had zijn men
sen nu al jarenlang geïnstrueerd en op
geleid en nu werd het tijd dat ze het zelf
en zelfstandig gingen doen. Dus riep hij
ze bij elkaar in de kantine en zei: „Ik
laat de zaak nu aan jullie over, je weet
hoe het moet, houd je daaraan, dan kan
er niets mis gaan!" Wel, dat is nog iets
meer dan zo maar een beetje medezeggen
schap en de mensen wreven zich in de
handen en zeiden: „We zullen dat varkentje
wel 's even wassen. Tenslotte lopen wij
ook niet achter!" Dat deden ze ook niet,
dat moet gezegd worden. Maar na ver
loop van tijd gebeurden er twee dingen
nog niet eens zo bewust maar langzaam,
onbewust groeiend: ze vergaten dat de ei
genaar hun de zaak weliswaar in beheer
had gegeven maar niet in eigendom én ze
vonden dat de eigenaar („de ouwe" zei
den ze wat spottend) de zaak in feite vol
komen verkeerd had opgezet en dat er no
dig een en ander gemoderniseerd moest
worden. Ze vergaten dat de eigenaar de
zaak weldoordacht had, dat hij de basis
principes had vastgelegd en alles volgens
zijn persoonlijke opdracht was gemaakt en
op elkaar afgestemd. Maar toen door hun
eigenwijsheid de boel steeds meer in de
soep liep, bracht hen dat niet tot inzicht,
maar sterkte het hen in de overtuiging dat
de eigenaar een waardeloze figuur was en
geen knip voor de neus waard. „Van ons
kan ie wat'", zeiden ze. „Laat ie zich
vooral niet meer met ons bemoeien". Na
tuurlijk deed de evenaar dat wel. Hij
stuurde een vertegenwoordiger om eens te
gaan praten. Die stond op een goede dag
in het bedrijf en vroeg de directie te spre
ken. En de receptioniste belde de secreta
resse van de directie en de secretaresse
belde de adjunct-directeur en Gie gaf het
door aan de directeur en die zei tegen de
adjunct-directeur die het weer doorgaf aan
de secretaresse van de directie die het
weer doorbelde naar de receptioniste die
tegen de vertegenwoordiger zei: „Het spijt
ons maar we zijn voor u niet meer te spre
ken. Dit is een zelfstandig bedrijf en u
wordt verzocht uw neus niet meer in onze
zaken te steken. En van heden af heeft
de portier opdracht u niet meer door de
poort te laten".
De eigenaar was daar niet zo gelukkig
mee, maar hij was wijs en dus geduldig.
Hij keek het nog eens een poosje aan
maar toen het van kwaad tot erger ging,
stuurde hij een delegatie van drie man.
Die waren vastbesloten om de zaak tot
op de bodem uit te zoeken. Toen de por
tier in de gaten had wie zij waren wilde
hij gauw de deur sluiten, maar ze had
den hun voet er al tussen. En toen hij
weigerde hen binnen te laten duwden zij
hem gewoon opzij, want zo kinderlijk
waren ze nu ook weer niet! Maar de
portier belde de bedrijfspolitie en die had
den gummiknuppels en zoals dat dan
gaat het begint met duwen en het ein
digt met slaan. En het eind van het lied
je was dat de drie mannen op straat la
gen, met gekneusde ribben, blauwe ogen
en een lichte hersenschudding. „Zeg Te
gen die baas van je dat ie opvliegen kan",
was het laatste wat ze hoorden.
Nu begon de eigenaar zich echt onge
rust te maken. Er was kennelijk iets
volkomen fout gegaan. Was hij te slap
opgetreden? Had hij ze harder moeten
aanpakken? Hij besloot nog eenmaal een
beroep te doen op hun logisch verstand
en hun verantwoordelijkheidsgevoel. En hij
stuurde een van zijn naaste medewerkers.
Met een uitdrukkelijke volmacht. En de
waarschuwing: „Denk er om. er zijn
grenzen aan mijn geduld". Binnen de
kortst mogelijke tijd was de man terug.
In een ambulance. Zwaar gewond. En met
een briefje: „Deze hebben we nog een
kans gegeven, maar de volgende gaat er
aan! 't Is nu welletjes geweest." Waar
schijnlijk heeft de eigenaar eerst gedacht:
't Is nu inderdaad welletjes geweest. Ik
blaas de hele zaak de lucht in, Of in elk
geval laat ik ze in hun eigen sop gaar
koken. Wie niet horen wil moet dan maar
voelen. Hij deed het niet. Hij gaf ze nog
maals een kans. Of, als u dat zo wilt,
hij zette er nog geen punt achter. Maar
gaf ze een nieuwe toekomst. Hij deed
het laatste wat hij kon doen: „hij zond
zijn zoon!"
Wie dit verhaal nog niet begrijpt, die
kope het kerstnummer 1968 van De Strijd
kreet. Misschien ervaart hij iets van die
grote blijdschap!
..En gij. weest gelijk aan men
sen. die op hun heer wachten"
Luk. 12:36.
Voor velen is de maand december al
tijd weer een bijzonder drukke maand.
Handel en bedrijf bereiken hoogtepun
ten: St. Nicolaas, Kerstfeest en Oud
jaar. En dat zijn allemaal aanleidingen
tot bijzondere aankopen, waarbij iede
re zakenman zich gaarne inspant om
een deel van de hogere omzet in de
wacht te slepen.
Het naderend einde van het kalender
jaar zet velen aan om reeds meerma
len uitgestelde plannen 1968 nog
gauw even te realiseren. De voorberei
ding van de komende feestdagen brengt
vele mensen in beweging voor allerlei
Kerstacties en Kerstfeestvieringen. Ieder
wil er graag wat aan doen om de da
gen rond Kerst en Oud en Nieuw straks
tot mooie dagen te maken.
En er zit goede pit en actie in de za
kenman als hij in dit hoogseizoen pro
beert flink zaken te doen. Of wanneer
een mens probeert in dit jaar het uit
gestelde af te handelen, lijkt me dat
uitstekend. Zeker is het goed en nodig,
dat er veel aandacht wordt besteed
aan al wat op de viering van het Kerst
feest betrekking heeft. Toch geloof ik,
dat het nog veel en veel beter is, wan
neer het woord van Jezus, dat boven
deze overdenking staat, ons temidden
van al ons gehol en gedraaf ook eens
een halt toeroept:
Gij, leerlingen van Jezus Christus,
weest gelijk aan mensen, die op hun
heer wachten. Dat is temidden van als
ons sloven en zwoegen het meest eigen
lijke van het christen zijn: wachten op.
Wachten, daar houden we niet van. Als
we moeten wachten, voelen we ons ge
dwarsboomd. Onze plannen, ons werk
schema komt in de war. En dat ont
stemt ons. Wachten... daar is geen tijd
voor. Wij moeten voort.
Er staat echter in ons tekstwoord niet
zonder meer „wachten", maar wachten
op onze Heer. De verwachting van de
christen is een gericht wachten. Ad
vent is geen wachttijd. Zo in de zin
van: over nog zoveel weken wordt het
Kerst. Advent is tijd van verwachting.
En dat is heel wat anders. Als u met
Kerst familiebezoek verwacht uit Ca
nada, dan is dat iets wat u nu al blij
maakt. En u gaat nu al aan de slag
om bij hun komst uit het verre land
hen zo goed mogelijk te ontvangen. Ad
vent zegt ons: wij mogen ook bezoek
verwachten, zeer hoog bezoek, onze Ko
ning zélf! Zozeker als Hij eenmaal in
Bethlehem geboren is, zozeker zal Hij
wederkomen. Zijn komst staat voor de
<feur. Rekenen wij aan deze kant van
de deur in ons levenshuis met al onze
drukte daar nog wel mee? En zijn wij
wel wakker aan de slag in ons leven
en in de wereld om Hem te kunnen ont
vangen? „Weest als mensen, die op hun
Heer wachten!"
Hij komt, Hij komt de aarde richten,
Hij komt, o volken weest verblijd,
Hij komt Zijn Koninkrijk hier
stichten,
Zijn heil en zijn gerechtigheid.
Veenendaal,
ds. H. Nijeboer.
„lk weet dat ik in mijn po
gingen het geestelijke met het
geestige te verbinden niet glans
rijk ben geslaagd, daarvoor zijn
beide terreinen teveel „ver
strengeld". Als ik in deze ver
halen, die van A tot laat
ons zeggen Y echt gebeurd
zijn, af en toe een wonderlijke
buiteling maak, is daarmee
weer eens bewezen 'dat ieder
mens, dus ook een dominee,
de eindstreep met Gods hulp
alleen zonder al te veel onge
lukken kan halen, wanneer hij
leerde allebei zijn benen te ge
bruiken: GELOOF EN HU
MOR".
Met deze woorden sluit ds. P.
J. O. de Bruijne, sinds kort
emeritus predikant van Zand-
voort, de inleiding af van zijn
boekje „Ter zake met de
Trouw dominee", een bloemle
zing uit de stukjes die hij da
gelijks in het dagblad Trouw
schreef. Boven die inleiding
schreef hij zelf als titel „Miji
ouwe opa" (compleet met een
foto van de „opa van Gerrit")
en hij voert die ouwe opa ten
tonele om aan te geven over
welke mensen zijn bloemlezing
gaat: „over dergelijke opa's en
oma's, naar ik mag aannemen,
hoewel lang geen heiligen wel
van hun „boze daan" bekeerd."
Pastorale herinneringen en
ervaringen dus met ouden van
dagen, kostelijk verteld met
humor en een tikkeltje zelf
spot maar altijd zo dat het
net meer is dan een verhaaltje.
„Je neemt er wat van mee"
"heet dat en het is een kunst zo
te schrijven dat dat „lerende"
er helemaal bij hoort. Dr.
Bruins Slot die als hoofdredac
teur van Trouw een voorwoord
schreef voor dit boekje, ver
telt: „Nooit in al die jaren 'dat
wij. zolang als Trouw bestaat,
meditaties in de krant hadden,
hebben we zoveel weerwerk
daarop gekregen als ten tijde
van ds. De Bruijne's mede
werkerschap. Hij had een gro
te gemeente erbij gekregen,
zonder enige tam-tam, maar
met veel correspondentie. Daar
mogen wij en hij erg dankbaar
voor zijn."
Een kort citaat. Ds. De Bruij
ne vertelt hoe hij ter recepti'
gaat ter ere van de tachtig
>te verjaardag van menee
Van Bergen, nog altijd mei
hart en ziel brandweercomman
dant. Even zit hij naast de ja
rige die een dik album vol
brandfoto's in zijn hand houdt.
Ze praten over allerlei bran
den „en dan zegt broeder Van
Bergen, die op latere leef
tijd tot de kerk is gekomen en
altijd moeite heeft gehad met
een bepaalde soort prediking
van de liefde Gods (die niet
met zich laat spotten maar het
kwaad vergeldt): „Dominee,
waar ik heenga weet u ik
ga daarheen waar mijn lieve
vrouw is, naar de hemel. Maar
als ik daar aankom zal ik de
lieve Heer onmiddellijk vragen
of ik mee mag helpen de hel
weg te spuiten. Want dat on-
uitblusselijk vuur is voor mij
iets waar ik meer moeite mee
heb dan met alle branden ter
wereld bij elkaar. Ook al zegt
U: het is „maar" een beeld.
Jawel!"
Een dergelijk stukje illustreert
wat de schrijver bedoelt als hij
het heeft over Geloof en Hu
mor, die twee benen die je al
lebei gebruiken moet. Want hoe
zal een dominee ooit met een
gemeentelid als deze meneer
Van Bergen kunnen praten als
hij de humor mist om derge
lijke opmerkingen op te van
gen? En zo zijn eigenlijk alle
verhalen!
De uitgeverij ..Semper Agen
do" NV te Apeldoorn maakte
er (in de Koraalreeks) een
keurig boekje van. Prijs f 4,90.
Het loont de moeite in het oog te hou
den wat er verschijnt in de Carillon-
Cpeciaalreeks van de uitgeverij W. ten
Have N.V. te Amsterdam. De eerste
titel ip deze reeks was „Eenzaam maar
niet alleen", van koningin Wilhelmina
en daarna volgden werken van ande
re gezaghebbende figuren, onder wie
Dietrich Bonhoeffer, Martin Luther
King, ds. J. J. Buskes, J. C. Hoeken
dijk, M. Levie en Thich Nhat Hanh
(„Viëtnam"). Er is nu weer een vier
tal werken verschenen, nl. van de veel
besproken Engelse bisschop John A.
T. Robinson, van Helmut Gollwitzer,
Marcel Simon en van K. Bouhuys en
H. A. Deurloo (hun derde deel van
„Dichterbij").
Het is een absolute onmogelijkheid
een objectieve boekbespreking te ge
ven, zij het nog zo kort, van geschrif
ten als deze, omdat zij zich alle vier
richten tot een publiek dat (reeds) een
'bepaalde visie heeft. Daarom volstaan
wij met een aankondiging, omdat wij
er niet aan zouden ontkomen ons sub
jectief oordeel te stellen tegenover de
uiteraard ook subjectieve mening van
genoemde schrijvers. Dit kan van alle
vijf wél signalerend gezegd wor
den. Zij kanten zich tegen opvattingep
van de christelijke kerk, zoals die
eeuwenlang aanvaard werden. De een
meer, de ander minder.
Robinson schreef „God in alles", waar
in hij verder zoekt om zijn veelbespro
ken „Eerlijk voor God"-theorie aan
vaardbaar te maken. Hij bekent open
te staan voor het pantheïsme (Alles is
God èn God is in alles), maar erkent
tevens: „Bij het opreken over God
schieten uiteindelijk alle woorden te
kort", (f 7,50).
Gollwitzer geeft in „Plaatsbekleding
van God" een antwoord op de „theolo
gie" van Dorothee Sölle, die van zich
zelf zegt zoekend te staan tussen theïs
me en'atheïsme. Hij kan met haar mee
gaan in haar vaststellen van een „duis
ternis" over het godsbegrip, maar hij
weigert God dood te verklaren en Je
zus Christus te zien als de plaatsbe
kleder van de dode God. (f 8,90).
Marcel Simon schrijft bijzonder boei
end over „De eerste christenen", met
het gezag dat hij heeft als hoogleraar
in de godsdienstgeschiedenis te Straats
burg. Bij hem geen aanvallen op de
theocratie, wel neemt hij boeken en
brieven van het Nieuwe Testament zeer
kritisch onder de loep, waarbij er bij
hem niet zo heel veel over blijft van
dé „echtheid" van een en ander (f 8,90).
Dr. Deurloo en drs. Bouhuys tenslot
te, békend door hun TV-serie „Dichter
bij" voor IKOR en Convent van Ker
ken, bekijken in „Dichter bij de pro
feten" bekende figuren uit het Oude
Testament en tevens enkele bijbelver
halen. Onder meer de geschiedenis van
de val van Jericho. Zij ontkennen de
historische juistheid van het verhaal en
geven ook over tal van andere zaken
een ongetwijfeld voor velen verbluf
fende andere mening dan die welke
lang opgeld deed. (f 7,50).
„Geloven", lazen we hier ergens, „is
niet zo moeilijk voor wie niet geplaagd
wordt door te veel kennis". Dat is on
getwijfeld waar. En dat impliceert dat
bovengenoemde boeken moeilijke kost
zijn voor hen die graag het geloof be
houden. Maar dat is onze subjectieve
mening.