In 1970 eindelijk
verordening tegen
watervervuiling?
ZIEZO
De hogepriester was een doordrijver
ZATERDAG 14 DECEMBER 1968
„Tot het water keert
alles terug
He
1 et prtndpe van alle dlnfe
Uit water is alles en tot wat
aLles terug". Hier is de Griekse
Thales van Milete aan het woord,
het meer dan vijfentwintighonderd ja
den en het is allemaal zo wéér als
ter zelf. Alleen is dat „terugkeren vari
tot water'' een beetje dubbelzinnig ge
den; we kunnen het tegenwoordig ook zó
opvatten, dat alles wat we kwijt moeten
maar in het water wordt gesmeten. Zo zijn
we waarschijnlijk aan het afschuwelijke
probleem van de waterverontreiniging geko
men. Een zaak, waarvan het „Handvest voor
het Water", opgesteld door de Raad van
Europa, onder meer zegt: „waterverontrei
niging is een bedreiging voor de mens en
voor alle leven".
Dat Handvest hébben we dan tenminste
maar gaat het met dp maatregelen ook
zo vlot? Er wordt voortdurend aan gewerkt
op allerlei terreinen en door allerlei instan
ties. Op veel plaatsen verschijnen zuive
ringsinstallaties, maar die tasten het kwaad
niet in de wortel aan, hoe nodig ze ook zijn
en hoe belangrijk hun werk ook is. In de
Eén van de vele trieste voorbeelden van
„waterbeschaving"de afvoer van huis
raad en andere vaste afvalstoffen naar
open water.
wortel wordt het pas aangepakt, wanneer
we, volgens de deskundigen, de „zelfreini
gingskracht" van ons oppervlaktewater (ter
onderscheiding van grondwater) behouden
en, waar dat nodig is, herstellen. Een taak
van de overheid, dat zal duidelijk zijn.
H,
loever zijn we ermee? In 1903 en
1912 zijn er wetsontwerpen geweest, die de
Tweede Kamer nooit hebben gehaald. In
1964 kwam er opnieuw een ontwerp van een
„wet verontreiniging oppervlaktewateren"
en die is na veel vijven en zessen in de af
gelopen zomer door de Tweede Kamer goed
gekeurd. Wanneer de behandeling in de
Eerste Kamer plaatsvindt, is nog niet be
kend. In feite bestaan er dus nog geen lan
delijke wettelijke regelingen tegen water
vervuiling. Wel hebben we het systeem van
de lozingsvergunningen, maar vooral ten
aanzien van al lang bestaande lozingen
schieten die nogal eens tekort. De waterbe
heerders die deze vergunningen afgeven
rijk, provincie en waterschappen hebben
dringned een rijkswet nodig, die hun meer
bevoegdheden geeft en mogelijkheden tot
coördinatie schept.
In onze eigen omgeving is dit al
les een probleem onder meer in de Eemval-
lei, die gedeeltelijk in de provincie Utrecht
en gedeeltelijk (ca. 48 pet.) in Gelderland
ligt. Een onwelriekend boeketje uit dit Gel
derse gebied: de sloten uit de richting Wa-
geningen en Bennekom voeren water van
zeer slechte kwaliteit af. Ook de Zijdewete
ring en Spoorsloot in Ede zijn bijna voort
durend zeer arm aan zuurstof, terwijl het
water vaak in rottende toestand verkeert.
Zij vertonen duidelijke eigenschappen van
open riolen, zo wordt in een studie van de
Provinciale Waterstaat Utrecht onomwon
den vastgesteld.
In het stroomgebied van de Luntersebeek
is vooral de Grote Luntersebeek er slecht
aan toe, in het stroomgebied van de Barne-
veldsebeek de Kleine Barneveldsebeek.
Bepaald ernstig is de situatie voor het
Valleikanaal en de Eem. Vanaf het Omlei
dingskanaal te Veenendaal tot de Eemmond
is de vervuiling door belangrijke lozingen
van onvoldoende of zelfs helemaal niet
behandeld stedelijk afvalwater aanzienlijk.
Het water daar heeft naast andere bezwaren
een duidelijk infectieus karakter.
Zc
Londer afdoende maatregelen
zal deze situatie voortdurend vererge
ren. Het Gelderse deel van de Eem-
vallei, dat nu 128.000 inwoners heeft,
zal in 2000 waarschijnlijk rond 180.000
inwoners tellen. De belangrijkste uit
breidingen ook wat de industrie, een „wa
tervervuiler" bij uitstek, betreft zullen
tot stand komen in Voorthuizen, Barneveld,
Scherpenzeel, Lunteren, Wageningen, Ede,
Bennekom en Hoevelaken. Ook al wordt de
toeneming van het industrieel afvalwater
niet hoger dan 25 a 30 pet. geschat, dan nóg
zal in het Gelderse deel de produktie van
afvalwater omstreeks 2000 rond 310.000 in
wonerequivalenten bedragen tegen 204.000 in
1964.
Daaruit blijkt, dat ook de omvang van
waterverontreiniging door huishoudelijk wa
tergebruik niet te onderschatten valt. Het
is ook nog een punt, dat het gebied steeds in
tensiever voor recreatiedoeleinden zal wor-
den gebruikt. Enerzijds neemt daardoor de
produktie van afvalwater toe, maar ander
zijds zal die ontwikkeling ongetwijfeld sti
mulerend werken bij de bestrijding van de
vervuiling. In zekere zin zal daarbij dus de
ene hand geven, wat de andere neemt.
Inmiddels zijn vele projecten in behande
ling voor de bouw van nieuwe zuiveringsin
stallaties of de uitbreiding van bestaande
(o.m. in Kootwijkerbroek, Barneveld, Stroe,
Wageningen, Ede en Bennekom), maar, zo
als gezegd, die installaties dienen hoofdza
kelijk om de gevolgen te beperken van een
kwaad, dat al gebeurd is„.
Hoe krijgen we dat nu voor el
kaar met ons allen, het water zó vies te ma
ken?
We beginnen er al mee in het huishouden
en dat op nogal aanzienlijke schaal: gemid
deld 60 tot 100 liter per persoon per etmaal.
Keukenwater, schrobwater, spoelwater, was
tafel, toiletwater enzovoort. Het bevat in
ruime mate opgeloste, zwevende en bezink-
bare stoffen, plus heerlegers van bacteriëif
en andere micro-organismen.
Er bestaat nog onzekerheid over mogelij
ke verhoging van de concentratie aan ver
vuilende stoffen in het huishoudelijke afval
water. In West-Duitsland heeft men er een
studie van gemaakt, waarvan dv. resultat2n
weinig hoopgevend waren. Enkele belangrij
ke eigenschappen van dit water zijn het
zuurstofbindend vermogen, de rotbaarheid
en het stankbezwaar, terwijl het ook behoor
lijk infectieus is.
Weten de onderzoekers bij dit huishoude
lijke water nog zo ongeveer waar ze aan
toe zijn, de samenstelling van industrieel
water stelt hen voortdurend voor nieuwe
verrassingen. Agrarische industrieën (o.m.
zuivelfabrieken, strokarton, slachthuizen,
conservenbedrijven) houden het meestal op
voornamelijk organische afvalstoffen. Far
maceutische en andere technisch-chemische
fabrieken echter stoten overwegend anorga
nische stoffen af en daar zijn uiterst agres
sieve soorten bij. Meestal bevatten zij ver
gif en „groeiremmers", die uiterst schade
lijk zijn voor de vele vormen van leven in
het water. Tenslotte zijn er de agrarische
bedrijven, die met gier en mest in toenemen
de mate bijdragen tot de watervervuiling. De
geconcentreerde afvoer uit varkens- en
kalvermesterijen draagt daarin niet onaan
zienlijk bij.
Na
laast deze primaire vervuiling
hebben we nog een secundaire vervuiling,
die de laatste jaren zeer ernstige vormen
aanneemt. Die is ook van organische aard,
maar ontstaat op een natuurlijke manier.
Door afbraak van de primaire vervuiling
hetzij in het open water zelf of in zuiverings
installaties ontstaan fosfaten en stikstof
verbindingen, die het open water „bemesten"
en daardoor aanleiding geven tot overma
tige plantengroei. Die planten sterven weer
af en het dode materiaal vormt een twééde
belasting met organische stof. Het gevolg:
opnieuw afbraak, onttrekking van zuurstof
en achteruitgang van de waterkwaliteit.
Ook de landbouw draagt flink bij in dit
proces en wel door de uitspoeling van bo
demmeststoffen.
Minder bekend is misschien ook, dat ons"
eigen aandeel in de primaire vervuiling niet
gering is als gevolg van zwemmen in recrea-
tiemeren en -plassen. De Provinciale Wa
terstaat in Utrecht heeft daar al eens een
rapport over gepubliceerd, waarin gezegd
wordt, dat „deze vervuiling een belangrijk
aspect vormt bij de handhaving van de mi
lieuhygiëne in recreatiecentra met open wa
ter".
H;
let is raar, maar waar: onder
zoekers van de watervervuiling stuiten
voortdurend weer op onbegrip en onwe
tendheid in zeer brede kringen. Niet alleen
bij het grote publiek, maar ook bij land
genoten. die hun invloed zouden kunnen
aanwenden om beleid en financiering op
dit gebied nieuwe impulsen te geven. On
danks de toenemende publiciteit over onze
watervervuiling weten zij er gewoon te wei
nig van.
Daar begint 't dan bij een lozings-
put van nog ongezuiverd industrieel
afvalwater.
Prof. dr. P. G. Fohr, buitengewoon hoog
leraar aan de Landbouwhogeschool in Wa
geningen en specialist op dit gebied, zei
onlangs: „Zelfs mensen die beter zouden
Kunnen weten denken nog vaak, dat je ver
ontreinigde rivieren schoonmaakt door het
water in zuiveringsinstallaties op te van
gen en dan weer verder te laten stromen.
Of dat een rioolzuiveringsinstallatie niet
meer is dan een soort super-beerput. Die
betrekkelijke onwetendheid is niet verwon
derlijk. Er bestaat nu eenmaal een belang
rijke, je zou kunnen zeggen een natuurlij
ke, tegenzin om zich te verdiepen in al
les, wat men liefst zo snel en zo onzicht
baar mogelijk uit zijn onmiddellijke omge
ving moet laten weglopen. Het is nog niet
lang geleden, dat de meeste mensen de vraag:
..waar gaat al dat vuile water in de riolen
heen?" niet konden beantwoorden. Menig
een toonde zich werkelijk geschokt bij de
ontdekking, dat in de meeste gevallen dit
water gewoon in rivieren, kanalen en plas
sen werd geloosd".
I erug naar de Eemvallei: de
hoop blijft gevestigd op spoed bij het rond
maken van de nieuwe wet verontreiniging
oppervlaktewateren. Zoals gezegd, geeft
deze wet mogelijkheden tot meer bevoegd-
neden en tot meer coördinatie, en zij ver
vangt dus geen eventueel bestaande provin
ciale regelingen.
Utrecht heeft zo'n verordening sinds 1964,
ter voorkoming van onnodige nieuwe ver
vuilingsbronnen en ter sanering van be
staande. De helft van de Eemvallei profi
teert daarvan. Gelderland is ermee bezig.
Hoe die verordening eruit komt te zien
staat nog niet helemaal vast, maar men
rekent erop dat de Provinciale Staten haar
in de voorjaarszitting zullen behandelen en
dat zij dan uiterlijk per 1 januari 1970 van
kracht kan worden.
Wel staat vast, dat die verordening ook
van de watervervuilers zelf offers zal vra
gen, maar die situatie zullen we toch in
het hele land krijgen, in toenemende mate.
Het zijn offers op een altaar van een
draak, die ons zo zeggen de deskundi
gen zal verslinden, zodra we geduren
de al te lange tijd onze aandacht van hem
afwenden
WILLEM SANDBERG: Cultuur
is er voor iedereen, kunstenaar is
er voor iedereen, afspraak mooi of
lelijk bestaat niet meer.
A Is een vrouw zich financieel twee nerts-
mantels kan veroorloven, heeft zij er
waarschijnlijk het figuur niet meer voor.
Iets dergelijks hebben velen gevoeld toen
bekend werd dat jhr. Willem Sandberg (71),
ex-directeur van het Stedelijk Museum in
Amsterdam de Staatsprijs voor beeldende
kunst en architectuur 1968 afdeling typogra
fie kreeg.
Deze hogepriester van de kunst voor het
volk heeft er echter wel het figuur voor
en stelt ook deze late eer op prijs. Dat fi
guur heeft hij zowel uiterlijk als innerlijk.
Sandberg, sober vegetariër en praktize-
rend yogi, is fit naar lichaam en vooral
naar geest. In zijn gedachten, neergelegd
in het Quadraat-blad van Steendrukkerij
de Jong en Co. onder de titel „Nu 2",
komt dat tot uiting in: „Willen we onszelf
bekijken dan moeten we constant veran
deren de toekomst start vandaag
kom mee".
L/unstzinnig Nederland heeft in het Ste-
delijk Museum van Amsterdam de
man geëerd, die een kwart eeuw leven in
het Museumwezen stak, waarvan achttien
jaar als directeur. Hij was een omstreden
directeur.
Zij die het begrip „schone kunsten" ble
ven koesteren, hadden een kwaaie aan de
grijsgelokte tanige doorbijter. Van het „eer
biedwaardig" museum maakte hij veelvul
dig een speeltuin, met als hoogtepunt de
expositie „Bewogen beweging", die zoveel
tongen en pennen in beweging bracht.
„Een heerlijke tijd met heel veel tegen
stand en zoveel medestanders".
„Gelukkig laat de tijd zich niet stilzet
ten. In deze jaren beleven we de door
braak waarop we in 1945 hoopten, maar die
uitbleef. Nu is die doorbraak aan de gang
op vrijwel elk gebied. In een dorp aan de
Belgische grens zag ik duizend jonge men
sen bij elkaar, dansend op muziek van een
beatband. Er was geen spoor meer van
dorpsjeugd. Voor mij waren het je reinste
stedelingen".
„Hoe kort nog is het geleden dat de dorps
meisjes nog lange zwarte kousen droe
gen als de mussen van de daken vielen
van de hitte. Doorbraak, mede dank zij de
televisie. In 1953 was er nog een bisschop
pelijk mandement dat bepaalde dat een
katholiek geen lid van een „gemengde ver
eniging" mocht- zijn. Moet je nu komen".
„Er zitten ook weieens nadelen aan die
doorbraak", zegt Sandberg. „Toen ik in
het Stedelijk de scheiding arbeider-ambté
naar ophief door allen ambtenaar te ma
ken, kreeg ik na enige tijd een delegatie
op bezoek. De klacht was dat een ambte
naar eigenlijk niet de vuilnisbakken hoeft
buiten te zetten. Ik zweeg en heb ze samen
met Jaffé, ex-onderdirecteur van het Stede
lijk Museum en nu hoogleraar, 's morgens
vroeg zelf buiten gezet. Nooit meer een
klacht gehoord".
TJo werkte de heer Sandberg in Amster-
dam en zo ook in het eerste museum
dat Israël in Jeruzalem rijk werd. „Vier
en een half jaar lang iedere ochtend om
acht uur present en voor negen uur de
post afdoen. Maar aan een vaste baan zo
als daar (directeur-oprichter) heb ik geen
behoefte meer. Wat ik nu nog doe is advi
seren (zonder honorarium) van museum
mensen en ook jureren".
Die taken voerden hem dit jaar nog naar
Amerika, Australië, Duitsland en Japan. „Ik
heb ook wel zin om in te gaan op de uitno
diging om gastdocent te worden aan de
Harvard University in Amerika".
Over de juni-oorlog in Israël:
„Enorm spannend. Niemand geloofde
dat het zo snel zou aflopen. Een mooie his
torische anekdote: Er stond een chauffeur
in de rij bij de veldkeuken. Achter hem
een generaal. Hij wilde die laten voorgaan,
waarop de generaal zei: Wij zijn hier in
Israël. Als het op honger aankomt zijn we
allemaal gelijk en als het op sneuvelen
aankomt ook".
^fiet jonkheer Sandberg een oplossing
voor het probleem Midden-Oosten?
„De tragiek van de Arabier is dat hij
lijdt aan de ziekte die wantrouwen heet.
Een zwakke basis dus voor onderhandelin
gen. Maar de Arabier is globaal genomen
een heer. Dat kan ik van de Israëli niet
zeggen, ook weer globaal gezien..."
Hoe ziet Sandberg deze tijd?
„Een uitdaging. We staan op de drem
pel van een nieuwe periode. Er is net zo'n
breuk aan de gang als destijds tussen de
Middeleeuwen en de Renaissance".
tf~|ok in de beeldende kunst?
Juist in de beeldende kunst. Die af
spraak mooi of lelijk stamt uit de vroeg-
Griekse tijd. Eigenlijk is die afspraak al
tegen 1900 overleden. In de werkelijkheid
kan iedereen mooi of lelijk zijn. Ik ken een
Belgisch dorp, dat prachtig lelijk is. In de
ze tijd bestaat esthetica niet meer. Het
komt op het karakter aan van iets of van
iemand. Cultuur is niet meer voor de geluk
kige weinigen maar voor iedereen".
„We staan aan het begin van een grote
revolutie, een spreiding van cultuur. In
plaats van te klagen over massacultuur
zou men eigenlijk de handjes in elkaar
moeten knijpen. Langzaam begint men er
de onlogica van in te zien dat het werk
van de kunstenaar die uiteraard pro
gressief is ingesteld bij de reactionair
terechtkomt, bij de man met het geld. Ik
ben dus sterk voor industriële verveelvul-
diging van een kunstwerk, zodat het bin
nen ieders bereik komt".
Voor de vele telefoontjes die het gesprek
onderbreken veert Sandberg („laat dat
jonkheer eruit") vief overeind, alsof hij
niet de leeftijd der sterken heeft bereikt.
Ruim driehonderd catalogi staan op zijn
naam, naast tachtig procent van de affi
ches die Amsterdam inlichtten over weer
zo'n intrigerende tentoonstelling. Onderte
kening was er niet bij. De man die nauwe
lijks een half jaar opleiding bij de Rijks
academie uithield en zichzelf typografie
aanleerde, had zo zijn eigen, eigenzinnige
gedachten over wat belangrijk is.