Met een lied in het
hart naar Ohmstede
Op oudejaarsavond zijn
de Grieken ons voor
Mare Spits
zag direct goud
in fabeltjes
GEVLUCHTE
LETTEN
VIEREN
JUBILEUM
VAN HUN
VERD WENEN
STAAT
J£en gouden jubileum met minder glans
dan asgrauw lood. luch hebben de
Letten in de verstrooiing het gevierd. Want
wat er na die tijd ook is gebeurd, vijftig
jaar geleden kréég Letland zijn onafhanke
lijkheid, nadat het eeuwen lang een speel
hal vat, grimmige buren was geweest. En
al zijn tienduizenden Letten na de laatste
oorlog gevlucht, omdat de vrijheid weer
teloor was gegaan, het land blijft hen bij,
zij leven er mee en gedenken het in hun
gebeden.
Tweehonderd van hen wonen in Ohmste
de bij Oldenburg, Duitsland. Dat is de op
de Veluwe bijzonder goed bekende groep
van dominee Paulis Urdze, waarmee van
uit Apeldoorn al intensief contact werd on
derhouden toen de Letten nog in het vluch
telingenkamp Ohmstede zaten. Het kamp is
nu vervangen door een flatcomplex. De
straat waaraan het is gebouwd heet de
Rigaërstrasse. Dat is méér dan een naam,
het is een dagelijkse herinnering aan de
hoofdstad van het vaderland.
En hoe staat het nu met. de bewoners
van dat kleine dorp? Na de vriendschaps
acties in het verleden hebben we er in onze
streek weinig meer van gehoord.
rJe worden oud en velen van hen in meer
dan één opzicht. Want bij hen is het
niet alleen het klimmen van de jaren,
maar ook het afnemen van de hoop. In de
'barre kamptijd was er de gedachte, dat
nog in dit leven wellicht de poorten van
het vaderland weer voor hen open zouden
gaan. Het kon jaren duren, maar het lag
eigens in de toekomst verborgen. Nooit is
die hoop de bodem ingeslagen.
Maar het vat loopt wél langzaam leeg.
Zestig, zeventig, tachtig jaar worden de
Letten in Ohmstede. Velen van hen heb
ben vijftig jaar geleden de stichting van de
onafhankelijke staat Letland bewust mee
gemaakt. Nu weten zij, dat ze het land
nooit meer terug zullen zien. Zij leven
langzaam naar een ander vaderland toe,
het land aan de andere kant van de gren
zen tussen leven en dood. Velen doen dat
heel bewust en diep gelovig. Dat sterven
is geen tocht door het donker naar het
licht. Het licht is er nu al. Dominee Paulis
Urdze legt dat uit met het verhaal over
een missionaris, die de bijbel vertaalde
voor een oerwoudvolk. In die taal bleek
geen woord te bestaan dat het begrip „ge
loof" kon weergeven. Toen stierf zijn eigen
kind en op vragen van stamleden antwoord
de de vader: „het kind kijkt door de hori
zon". Daaruit werd toen in de eigen taal
het woord gemaakt, dat „geloof" moest be
tekenen. Er zijn oude Letten in Ohmstede,
die door de horizon kijken. Ook als de mist
van afnemend of zelfs gestoord geestver
mogen over hen daalt, blijft dat licht
daar schijnen. Het gaat overal doorheen.
I^n de jongeren, geloven die aan een te
rugkeer naar het eigen land? Zij le
ren hun kinderen nog twee talen de
eigen taal en die van Duitsland. Maar ve
len van hen doen dat in het besef, dat
zij de eigen taal alleen maar onder elkaar
zullen gebruiken in deze heel kleine kring.
Verder hoogstens in de brieven naar Let
land, waar de familie woont. En onder
elkaar zullen ze die taal blijven gebruiken,
want aan een opgaan in het gastland den
ken de meesten niet. Waarom niet? Mis
schien, omdat de kloof tussen de Duitsers
en dé Letten zo groot gebleven is, ondanks
de wil tot samenwerking aan beide kanten.
Dat kan: samenwerken en toch niet in el
kaar opgaan. Een buitenstaander zal vra
gen of het niet eenvoudiger zou kunnen
maar daar is hij dan ook een buitenstaan
der voor. De Letten, iedereen met zijn
eigen geschiedenis en zijn eigen, vaak on
vergetelijke herinneringen, beredeneren
óók niet uitvoerig waarom zij absoluut bij
elkaar willen blijven. Het komt van bin
nenuit, het kan niet anders zijn dan het
nu is. Wel zijn ze blij, dat Duitsers in hun
werkplaats voor minder validen zijn komen
werken. Het menselijke contact is er, maar
het blijft grensverkeer van de geest, méér
zal het nooit worden.
Zo bestaat het isolement voort.
^Tie hen kent heeft afgeleerd, naar het
„waarom" van het isolement te vra
gen. Maar dan moet je er wel zélf hebben
gewerkt, zoals de Apeldoornse onderwijze
res mej. Rita Bouius. Zij is twee jaar in
Ohmstede geweest als „Fraulein Rita" om
dominee Urdze te helpen met „allerlei
dingen", gewoon als mens bij andere men
sen. Nu nog komt zij er geregeld in de
vakanties, maar niet om vakantie te hou
den. En zij kent hen, de Letten bij name,
vrijwel allemaal. Kent ook de geschiedenis
van velen, maar praat daar liever niet
over, want al die drama's zijn het eigendom
van de mensen die ze hebben beleefd en
al of niet verwerkt. Het vertellen erover
heeft nu geen positieve betekenis meer. Zij
wil wél iets anders zeggen: „Jonge men
sen, die een jaartje over hebben, zou
den er eens heen moeten gaan, alleen
al om te luisteren, om foto-albums te be
kijken samen met de mensen, of wat dan
ook. Meestal denken ze dat je minstens
een diploma maatschappelijk werk of ver
pleging moet hebben, als je iets wilt bete
kenen in zo'n kolonie. Ik heb zelf gezien
dat het niet hoeft. Gewoon meeleven en
belangstelling tonen, dat kan al héél wat
zijn. En voor jezelf doe je dat eigenlijk nog
meer dan voor de mensen, want je wordt
er anders door, je zult je na die tijd veel
minder druk maken over onbelangrijke
dingen."
"y^anuit deze allereenvoudigste gedachte
schiet vaker een lichtstraaltje naar
de Letten in Ohmstede. Herdenken ze daar
het vijftigjarig bestaan van de staat? Wel,
het Leger des Heils in Elburg heeft ook
iets te herdenken, namelijk het twintigja
rig bestaan van het korps. Zo verschijnt op
een van deze laatste dagen van het herden
kingsjaar plotseling de Elburgse Leger des
Heilscombo The Signposters in de Letland
se gemeenschap. Eerst in het bejaardente
huis Delmenhorst, waar de oudsten van de
gemeente stil de kerkzaal binnenkomen.
Zij schuifelen aan en gaan zitten, hoofddoe
ken om, winterjassen aan. Geen spoor van
contact lijkt er te zijn tussen hen en de zes
jonge Heilssoldaten, die hun instrumenten
opstellen. Dan gaat dominee Paulis Urdze
over grenzen spreken, grenzen, die wij al
tijd willen trekken, maar die er soms op
eens niet meer blijken te zijn als we erbij
op wacht willen gaan staan.
Hij kent zijn mensen vanaf de tijd dat
zij hier kwamen, bleef bij hen toen hem la
ter vanuit het buitenland prachtige betrek
kingen werden aangeboden. Als hij nu iets
zegt wordt er naar hem geluisterd. En
jeugdsergeante Schenk vertelt dan, wat de
combo eigenlijk komt doen: „We hebben
gewoon wat melodietjes voor u uitgezocht
die prettig klinken en als u de inhoud
niet kunt verstaan, die is ook heel eenvou
dig, we zingen en spelen over de vreugde
in Jezus".
Het wordt begrepen en behalve de lands
grenzen vallen dan ook de grenzen tussen
de leeftijden weg.
|^e volgende dag is 't zondag. De vorige
ayond heeft de combo nog gerepeteerd in
de kerk en sindsdien is zij er niet meer uit ge
weest: in de toren van het gebouw, eigen
dom van de Letlandse gemeente, zijn name
lijk de logiesruimten ondergebracht.
Vanzelfsprekend zijn de kerkgangers die
naar de ochtenddienst komen wat jonger
dan die in het bejaardenhuis Delmenhorst
maar veel scheelt het niet. Dominee Urdze
spreekt hen toe in de eigen taal, die voor
vreemden geen enkel herkenningspunt biedt
omdat zij met geen andere taal verwant is.
Het Sanskrit staat er nog het dichtst bij.
Maar het is treffend dat de woorden Jezus,
halleluja en amen precies zo klinken als in
vele andere talen. En de preek is te volgen
alleen al door de expressie op het gezicht
en in de stem van de dominee. Dat blijkt
toch mogelijk te zijn, zo ervaren de jonge
Veluwse heilssoldaten. Die dominee preekt
ook eigenlijk niet. Hij praat en de zwijgen
de gemeente geeft antwoord op een golf
lengte, die bijna voelbaar is.
Jeer zingt en speelt de combo dat het
davert door de kerk. Pure blijdschap,
die je een andèr niet kunt aanpraten, maar
waarvan je hem wel wat kunt meegeven
door het gewoon zo te doen. Het eigen
orgeltje van de gemeente zwijgt er even
voor en organist Kungkis, 90 jaar oud, blijft
gebogen over de toetsen zitten. Opgeleid aan
het Keizerlijk Conservatorium in Petersburg,
was hij jarenlang een dirigent van naam in
zijn muzikaal hoog ontwikkelde land, dat
300.000 eigen volksliederen heeft gekend.
Later, in het toenmalige barakkenkamp
te Ohmstede, leidde hij een eigen opera
gezelschap van mede-vluchtelingen. Toen
er nog maar tien zangers waren overgeble
ven is dat gezelschap opgeheven. Nu luistert
hij naar Heilsliederen uit Nederland en na
de dienst zal hij proberen de juiste woorden
te vinden om te zeggen hoeveel indruk die
op hem hebben gemaakt. De combo zingt:
„Ik buig mij voor de macht der liefde".
De gemeente heeft dat lied zojuist ook ge
zongen, in haar eigen taal. Toen het uit was
sprong jeugdsergeante Schenk naar de mi
crofoon en riep: „Moet u nou eens luisteren,
dit is een lied dat we allemaal kennen. La
ten we het eens in het Duits zingen en dan
allemaal samen.*' Zo kun je sommige gren
zen ook stormenderhand nemen.
Qnder het houten kruis voorin de kerk, dat
altijd in een brede baan van het daglicht
staat, beëindigt dominee Paulis Urdze de
dienst. Maar daarmee is de ontmoeting niet
afgelopen. De combo pakt de instrumenten
weer op en gaat dóór. Vanuit een belendend
Vertrek drijven pittige etensgeuren de kerk
zaal in. want geen gast zal ooit het dorp van
de Letten zómaar mogen verlaten. De nij
vere kooksters moeten het maal echter nog
even op een pitje zien te houden. Het ene
lied na het andere zal nog worden gezongen
en gespeeld en de mensen blijven zitten,
het mag misschien de hele dag duren zo.
Het duurt, totdat om zuiver technische re
denen, het stopteken wordt gegeven: de le
den van de combo moeten stem overhou
den voor vanmiddag, voor nóg een optre
den in een bejaardentehuis, waar ook en
kele Letten wonen. Maar even later zitten
ze nauwelijks aan tafel, aan het gastmaal,
of ze zingen alwéér. Zo gaat dat als je een
lied in je hart hebt en medemensen die er
graag naar luisteren, omdat het er zo lek
ker blij uitkomt. En dominee Urdze zegt:
„We hebben in onze taal een woord dat je
niet kunt vertalen. Het is niet precies wat je
in het Duits „zusammensingen" zou noemen,
het betekent eigenlijk: naar elkaar toe zin
gen. Dat hebben jullie hier gedaan."
T^erwijl de combo terugrijdt naar El-
burg, tweehonderdvijftig kilometer in
geleende auto's, valt de avond over de
flatgebouwen en de kerk van Ohmstede,
in het naburige Oldenburg - nog hardnekkig
het „Lager" genoemd. Letterlijk alle pro
blemen die de maatschappij in onze wereld
kent, liggen samengebald in deze kleine
samenleving. Niemand doet er dramatisch
over, maar het feit ligt er en iedereen doet
nu maar wat hij kan. Dominee Paulis Urd
ze, van een niet te schatten leeftijd en óók
niet een man aan wie je vraagt hoe oud
Als op 31 december de avondklok twaalf
uur slaat en wij onze heilwens spreken
voor het komende jaar, gebeurt dat vrij
wel overal in Europa en - op andere tijden
uiteraard - in vele landen van andere we
relddelen. Onze Oudejaarsavond is het tijd
stip waarop de hele wereld afscheid neemt
van het oude jaar - althans zo heet hel.
Toch zijn er onder ons, die ons vóór ge
weest zijn - namelijk de Griekse gastarbei
ders. Op het moment dat wij de laatste se
conden van het oude jaar afwachten, leven
de Grieken alweer in het nieuwe jaar.
Want in het oude Hellas behoort de avond
bij de dag die komt, dat wil zeggen: als het
bij ons de vooravond van Kerstfeest is, is
de eerste Kerstdag daar reeds begonnen en
op de avond voor oudejaarsdag is het daar
al oudejaarsavond.
Vanouds is dat al zo. Een etmaal is daar
geen dag-en-nacht, maar nacht-en-dag.
Precies andersom dus als bij ons. Op hun
oudejaarsavond vieren de Grieken het Sint
Basilius-feest. Deze heilige stierf op Nieuw
jaarsdag in 379 te Caesarea, zijn geboorte
stad. Hij was daar bisschop en muntte uit
door zijn goedheid, inzicht, tact en brede
ontwikkeling. Voor het schoolkind is hij de
patroon van alle wetenschap. Hij is de hei
lige van het nieuwe jaar en de gever van
alle goede dingen, die mei in het jaar mag
verwachten.
^Oudejaarsavond in Griekenland. Of moe-
ten wij zeggen Sint Basiliusavond? Het
ganse feest staat namelijk in het teken van
deze heilige. Heel het Griekse gezin zit om
de tafel geschaard. Het middelpunt vormt
een grote koek, die moeder de vrouw zelf
heeft gebakken: de Sint Basilius-koek. Hij
staat midden op tafel. Wat voor ons olie
bollen en oude wijven betekenen, betekent
daar deze koek. Het ding is bijna een me
ter lang en een handbreed hoog.
Eerst gaat moeder met wierook rond.
zodat de hele huiskamer vervuld is van de
geur der heiligen. Dan breekt het grote
ogenblik aan: vader en moeder nemen de
koek beet, ieder aan een kant, wachten
even, geven elkaar een knipoog en breken
hem in tweeën, precies doormidden. Ver
volgens breekt de vader hem in een aantal
gelijke stukken en begint met de verdeling.
Vóór hem op tafel staat een beker wijn, tel
kens, wanneer hij een stuk van de koek
afbreekt, dompelt hij dit in de wijn, alvo
rens het aan de rechthebbende wordt uit
gereikt.
Dit ritueel gaat vergezeld van de volgen
de woorden: „Voor Sint Basilius", „voor
ons huis", „voor onze hond", „voor moe
der", „voor Karei", ..voor Miepje" enzo
voort tot voor het kleinste kind. Bedaard
reikt vader de stukken koek uit. Naar de
zin van de kinderen té bedaard.
Geen wonder, want tijdens de bereiding
van de koek heeft moeder een zilveren
geldstuk in het deeg gestopt! Wie dat
vindt, is de gezegende. Hij heeft geluk en
kan in het komende jaar op niets dan
goeds rekenen. Alles lukt hem, wat hij on
derneemt, mits hij het geld niet over de
balk gooit en er een kaarsje van koopt om
voor de heilige Basilius te branden.
A Is de koek verdeeld is, gaat het gezin
samen liederen zingen. Voor ieder lid
is er een speciaal lied. Het eerst is de va
der aan bod, dan de moeder, vervolgens
het oudste kind, enzovoort. De liedjes wen
sen de bezongene niets dan goeds toe. Zo
moge de vader wel duizend maal het paas
feest vieren, tweeduizend maal Driekonin
gen. En moge hij zo wit worden als een
duif! Ook de zoon, die in den vreemde ver
blijft, wordt niet vergeten. Voor hem zingt
de moeder, bijgestaan door het huisgezin:
„Ach vogeltje in 't verre land,
arm vogeltj' in den vreemde,
het vreemde land geniet van jou,
ik teer op mijn ellende.
Stuur ik j' een appel? Hij verrot.
Een kweepeer? Ze verschrompelt.
Mijn tranen zend ik met mijn doek,
mijn fijnste gouddraadweefsel".
Is men het zingen moe, dan komen de oc-
culte dingen hun aandeel van het feest
opeisen. De grote zoons en dochters wegen
eikaars huwelijkskansen. Middelen worden
aangewend om de sluier, die over de toe
komst ligt, op te lichten. Daartoe legt men
twee droge oleasterbladen in een ijzeren
pot die gevuld is met gloeiende as. Men
neemt twee namen in gedachten, bijvoor
beeld .Piet en Keetje", ..Willem en Annet-
je". Verschrompelen de bladeren en krul-
AMSTERDAM De Fabeltjeskrant ver-
overt Nederland. Via de televisie,
maar ook via ansichtkaarten, legpuz
zels, grammofoonplaten, drop, kauwgom,
lolly's, pyjama's, pyjamazakken, pantoffels,
zakdoeken, jasjes, ballonnen, kopjes, scho
teltjes. poppen, plakplaatjes, gordijnen,
wandkleden, dia's en (als het lente wordt)
ijs.
Mare Spits (32) dezelfde die de commer
ciële acties rond televisieseries als Batman,
de Thunderbirds, Pipo en Paulus de Bos
kabouter ontketende, is ook verantwoorde
lijk voor de jongste rage.
In zijn kantoor/showroom op een zolder
aan de Amsterdamse Leidsegracht somt de
directeur van de Televisie Merchandising
Onderneming NV de beschikbare Fabel
tjeskrantartikelen op en voegt er veelbelo
vend aan toe: „Het wordt nog veel meer.
We kunnen zeker vijftig verschillende arti
kelen halen."
Batman is morsdood. De Thunderbirds
zijn begraven. Rick de Kikker is vergeten.
De Fabeltjeskrant heeft in enkele maanden
de eerste plaats op de lijst van commer
cieel aantrekkelijke tv-toppers bereikt,
daarmee Captain Scarlet. Paulus de Bos
kabouter en Huck Fin mijlenver achter zich
latend.
Karakter
WPITS: „De Fabeltjeskrant heeft aüe
k eigenschappen om enorm populair te
worden. Bovendien is het programma zo
verdraaid goed, dat ook de volwassenen er
gein in hebben. De dieren uit de serie zijn
figuren met karakter en met diepgang. Ze
hebben persoonlijkheid. Je zou figuren uit
de Fabeltjeskrant zo kunnen gebruiken
Voor, ik noem maar .wat, een campagne
voor veilig verkeer".
De buitenlandse relaties van Mare Spits
hebben hun enthousiasme over de Fabel
tjeskrant al kenbaar gemaakt. Spits ge
looft dan ook, dat de serie het in het bui
tenland goed zal doen. „Pipo was echt
lekker nationaal", zegt hij, „maar de Fa
beltjeskrant wordt een internationaal pro
hij is - hij doet het zijne. Zijn medewerkers
doen het. Een maatschappelijk werker uit
Nederland, die men zo graag wil aantrek
ken, zou het doen. En mensen die zomaar
eens met wat warme belangstelling in 't
hart komen kijken, zoals die combo uit El-
burg, die doen het ook. Het wós niet zo gek,
wat die „Fraulein Rita" Bouius uit Apel
doorn zei: „Jonge mensen zouden er ge
woon eens moéten heengaan om aan een
ziekbed wat te luisteren of desnoods foto
albums te bekijken. Daar heb je geen diplo
ma voor nodig en het kan toch heel wat
zijn."
len zij naar elkaar toe, dan wordt het paar
man en vrouw.
Maar o wee, als de bladeren krimpen.
Dan kan men zijn of haar aanbedene wel
afschrijven. Vatten de bladeren daarente
gen vlam. dan is er reden te juichen. Vu
rige liefde!
De meiskes echter, serieuzer als ze zijn
in dat soort dingen dan de jongens, nemen
hun toevlucht tot, wat zij menen, betere
middelen. Stiekem, zonder dat iemand het
merkt, stelen ze een brok van Sint Basi
lius' portie koek en nemen dat mee naar
bed, waar ze het onder het hoofdkussen
stoppen of aan het hart leggen. En dan
prevelen zij, voor het slapen gaan, de woor
den: „Och Sint Basilius, wonderdoener,
laat mij blijken, wat mijn toekomst is".
17venals in sommige streken bij ons, kent
men in Griekenland het „Nieuwjaar
lopen." Al vroeg in de morgen, orfder het
luiden van de kerkklokken, is het jonge
volk op pad om langslapers uit hun bed te
trommelen. Zij bonzen op de deuren, tik
ken tegen de ramen en wachten op het mo
ment, dat de slaperige feestvierders uit
bed komen. Zij begroeten de nog suffe be
woners mét de volgende woorden: „Ge
zondheid en verheugenis en Sint Basilius
geve u tarwe, gerst en kinderen in over
vloed". Daarbij houden ze hun hand op en
verwachten de gave: een appel, peer, noot
of vijg. Wee, degene die niets geeft.
gramma. Dat garandeer ik u".
De Amsterdamse zakenman, die in april
'1966 in de handel rond televisie- en film-
series foêr zichzelf begon, heeft het succes
van de Fabeltjeskrant en daarmee voor
zichzelf een dikbelegde boterham op een
afstand geroken. „Afgelopen zomer, maan
den voordat de serie op de televisie be
gon, zag ik bij de producent Chanowski
een filmpje van nauwelijks een halve mi
nuut van Jacob de Uil. Toen geloofde ik
al in de serie. Ik heb in die tijd de rechten
erop al gekocht".
De Fabeltjeskranthandel groeit naar een
hoogtepunt. De wereld van Mare Spits is
fabelachtig.
1